Beleving van de werkstraf in de buurt door jeugdigen ~ Inventarisatie werkstraffen in de buurt


Straatveger2

Foto: beeldbank.amsterdam.nl

De Raad voor de Kinderbescherming bestaat uit 13 regio’s, met in totaal 22 vestigingen. Van elke vestiging is minimaal één taakstrafcoördinator geïnterviewd en uit enkele vestigingen twee of drie coördinatoren. Dit laatste gebeurde in het geval van verschillende subregio’s binnen een regio, tenzij de regiocoördinator kon spreken namens (en eventueel na overleg met taakstrafcoördinatoren van) verschillende subregio’s. In totaal zijn 31 coördinatoren geïnterviewd, die samen een landelijk dekkend beeld geven van werkstraffen in de buurt.

Voorbereiding
Begin november 2009 heeft de opdrachtgever (WODC) een brief gestuurd aan de directeur van de Raad voor de Kinderbescherming met het verzoek om medewerking aan het onderzoek. Nadat toestemming was verkregen, vond begin januari 2010 een gesprek tussen de Raad voor de Kinderbescherming, de opdrachtgever en het onderzoeksteam plaats, onder andere over de juiste route om de coördinatoren taakstraffen van de Raad te bereiken. Aansluitend stuurde het Landelijk Bureau een brief naar de regiodirecteuren en teamleiders van de Raad, met een korte uitleg van de inhoud van het onderzoek en het verzoek om mee te werken aan de inventarisatie van werkstraffen in de buurt. Vrijwel tegelijkertijd is er een overleg geweest met drie teamleiders van de vestigingen Den Haag en Rotterdam, waarin werd besproken hoe ‘de buurt’ gedefinieerd kan worden en hoe de taakstrafcoördinatoren het beste bereikt kunnen worden. Vervolgens is in het overleg van de teamleiders van de taakstrafcoördinatoren het onderzoek onder de aandacht gebracht. Begin februari 2010 hebben we alle teamleiders van de taakstrafcoördinatoren een persoonlijke mail gestuurd met de vraag om enkele namen van coördinatoren door te geven die benaderd zouden kunnen worden voor de inventarisatie. Vanaf toen is gestart met het benaderen van de taakstrafcoördinatoren.

Met alle coördinatoren is in eerste instantie telefonisch contact gezocht voor het maken van een afspraak voor een interview. De coördinatoren die na twee pogingen niet telefonisch bereikt konden worden zijn gemaild voor een afspraak. Vanuit de regio Utrecht heeft de betreffende coördinator zelf telefonisch contact opgenomen.

De interviews
De eerste interviews hebben plaatsgevonden op 11 februari 2010 en de laatste op 16 maart 2010. Er zijn in deze periode 31 interviews afgenomen aan de hand van een korte vragenlijst (zie bijlage), alle telefonisch.
* Ter beantwoording van de onderzoeksvragen 1 (aantal jongeren dat jaarlijks een werkstraf uitvoert in de eigen woonbuurt of pleegbuurt) en 2 (kenmerken werkstraffen in de buurt) is ook gevraagd naar eventueel beschikbare (jaar)rapportages, respectievelijk (geanonimiseerde) databestanden.
* Met betrekking tot onderzoeksvraag 3 (communicatie met buurtbewoners) is nagegaan of er wellicht vaste procedures, c.q. protocollen zijn en welke ervaringen men hiermee heeft.
*Ten behoeve van onderzoeksvraag 4 (herkenbaarheid jongeren) is ook gevraagd naar de wijze waarop jongeren herkenbaar zijn, welke overwegingen hierbij mogelijk hebben meegespeeld en welke ervaringen men met herkenbaarheid heeft.
*Met betrekking tot onderzoeksvraag 5 (reacties van buurtbewoners op jongeren, interactie) zijn enkele Likert‐schalen gebruikt (heel positief … heel negatief; geen interactie … veel interactie) en daarnaast is gevraagd naar concrete voorbeelden.

Aan de taakstrafcoördinatoren is tevens gevraagd of zij op de hoogte zijn van werkstraffen in de woon‐ of pleegbuurt in andere regio’s. Op deze wijze konden eventuele hiaten ten gevolge van ontbrekende informatie van andere regio’s opgevuld worden.
De taakstrafcoördinatoren waren over het algemeen zeer meewerkend en enthousiast over het onderzoek. De coördinatoren zeiden vaak dat bij werkstraffen uitgegaan dient te worden van een positieve insteek en een enkele keer benadrukte een coördinator daarenboven expliciet dat werkstraffen niet bedoeld zijn om de jongeren aan de schandpaal te nagelen. Alle coördinatoren gaven aan mee te willen werken aan het vervolg van het onderzoek. Read more

Bookmark and Share

Beleving van de werkstraf in de buurt door jeugdigen ~ Profiel, intake en besluitvorming


straatvegerProfiel, intake en besluitvorming
Bij de oplegging van een taakstraf spelen meerdere factoren een rol. Er zijn ‘objectieve’ criteria voor de strafoplegging, zoals een blanco strafblad en de zwaarte van het delict (maximaal zes maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf). Daarnaast spelen andere factoren mee. Uit het onderzoek van Van Mulbregt (2000) kwam in de interviews met rechters, officieren van justitie en taakstrafcoördinatoren naar voren dat verdachten ook zelf invloed kunnen hebben op de keuze voor een taakstraf. Want wanneer de verdachte zelf aanbiedt een werkstraf te doen, werd dit vaak opgevat als motivatie en dit kon volgens de geïnterviewden positief bijdragen aan het besluit een werkstraf op te leggen. Een werkstraf werd vooral gezien als een kans voor first offenders, terwijl recidive eerder negatieve indicatie was voor het opleggen van een werkstraf. Jeugdige verdachten kregen echter sneller het voordeel van de twijfel dan meerderjarigen. Detentie voor minderjarigen vond men onwenselijk en van een werkstraf werd een pedagogisch effect verwacht: de minderjarige kan iets terug doen voor de maatschappij, leert verantwoordelijkheid en regelmaat aan en krijgt voldoening doordat anderen tevreden zijn over zijn prestaties.

In hoeverre deze factoren hebben meegespeeld bij de oplegging van de taakstraf aan de jongeren in ons onderzoek valt buiten ons gezichtsveld. Ons startpunt ligt bij het intakegesprek en onze focus op de uitvoering van de taakstraf en hoe de jongeren die beleven. In dit hoofdstuk beperken we ons tot het intakegesprek en hoe de keuze voor een werkstraf in de buurt tot stand komt. Dat doen we aan de hand van interviews met taakstrafcoördinatoren, aangevuld met observaties tijdens intakegesprekken, en interviews met jongeren. Eerst wordt een profiel van de geïnterviewde jongeren geschetst. Welke eigenschappen hebben ze met elkaar gemeen en waarop verschillen ze? Vervolgens wordt kort de rol van de taakstrafcoördinator besproken om daarna de gang van zaken rondom het intakegesprek nader te bekijken. Ten slotte komt het besluitvormingsproces aan bod. Waar wordt op gelet bij het zoeken naar een geschikt project voor een taakgestrafte jongere? Is het een bewuste keuze om een jongere in een bepaald project en/of buurt te plaatsen?

Profiel van de jongeren
Er zijn in totaal 30 jongeren in de leeftijd van 14-18 jaar geïnterviewd. In hoofdstuk 3 hebben we al een overzicht gegeven van hun demografische kenmerken en hun eventuele recidive en eerdere taakstraffen (tabel 3.2). Maar er valt op basis van de interviews en de observaties meer over hen te zeggen. Ofschoon elke jongere unieke kenmerken heeft, anders wil zijn en wellicht een eigen dialect spreekt, hebben ze ook veel dingen met elkaar gemeen, ongeacht hun afkomst uit stad of dorp. Typerend voor hun leeftijd is dat ze vaak rondhangen op straat; chillen met elkaar, scheuren op scooters en kattenkwaad uithalen. In het weekend gaan ze naar een party, disco, café of keet, of luisteren ze, zoals Alma[i], gewoon op straat met skatevrienden naar hiphop uit een boombox. “Simpel je plugt een MP3 erin en je hebt sound!” Opvallend is dat dance, smartlappen en skihutdeuntjes voornamelijk populair zijn bij autochtone jongeren en hiphop en rap door bijna alle straatgroepen worden geluisterd. De meeste jongeren zijn lager opgeleid (speciaal onderwijs, vmbo, mbo niveau 1 en 2) of volgen nog een opleiding. Er zitten ook enkele notoire spijbelaars tussen. Bij een deel is een gedrag- of aangeboren stoornis (ADHD of PDD-NOS) gediagnosticeerd.

De geïnterviewde jongeren zijn op basis van hun kenmerken grofweg verdeeld in drie groepen. Buurtjongeren hangen in de eigen woonbuurt (vaak in een dorp) rond; een deel hiervan trekt (als ze wat ouder zijn) meer naar de stad. Zelfstandige jongeren wonen (tijdelijk) niet meer in de eigen buurt. Van de laatste kans jongeren vertoont een deel ernstige gedragsproblemen. De driedeling is niet naar rato, bij de geïnterviewden noch wat betreft alle jongeren met een werkstraf in de buurt. Zo vormen de buurtjongeren de overgrote meerderheid van alle geïnterviewden, daarna volgen de zelfstandige jongeren en de laatste kans jongeren zijn de kleinste groep. Hierna volgt een beschrijving van de drie profielen. Read more

Bookmark and Share

Beleving van de werkstraf in de buurt door jeugdigen ~ De werkstraf


Foto: beeldbank.amsterdam.nl

Foto: beeldbank.amsterdam.nl

De werkstraf
Borden wassen, bedden verschonen, prullen prikken of muurtjes verven. Na het intakegesprek en de matching tussen jongere en project (hoofdstuk 5) is het dan tijd om te gaan werken. In dit hoofdstuk worden de werkzaamheden van de jongeren op de werkplek beschreven. De beleving van de werkstraf en de reacties door omstanders laten we nog zoveel mogelijk buiten beschouwing, want daar worden latere hoofdstukken aan gewijd.
Centraal in dit hoofdstuk staat de beantwoording van de tweede onderzoeksvraag naar kenmerken van werkstraffen in de buurt. Daarnaast komt ook de vierde onderzoeksvraag aan de orde: zijn de jongeren tijdens het uitvoeren van de werkstraf in de buurt herkenbaar als werkgestraften? Op basis van (participerende) observaties, informele gesprekken en interviews met de jongeren, interviews met de taakstrafcoördinatoren en informele gesprekken en verslagen van werkmeesters/begeleiders worden deze onderzoeksvragen uitgediept. Wat doen de jongeren als werkstraf en waar? Onder welke omstandigheden? Zijn er verschillen te zien tussen projecten in de stad en die op het platteland? Hoe lang duurt een werkstraf? Ook wordt aan de hand van de interviews met taakstrafcoördinatoren, de observaties en informele gesprekken de rol van de werkmeester besproken.

Inhoud werkstraf
De meeste onderzochte projecten vinden plaats in de woonbuurt van de jongere; dat wil zeggen: in de eigen woonwijk, woonplaats en/of op een half uur reisafstand van waar zij wonen. Sommige projecten herbergen ook het element van herkenbaarheid. De aard en de zwaarte van de werkzaamheden verschillen per project.
Het Buitengewoon Schoon project (Roosendaal) en Vegen Escamp (Den Haag) lijken op elkaar qua werkzaamheden. ‘Vuil opruimen’ zijn de toverwoorden. Blikjes op straat, sigarettenpakjes, weggegooide folders, plastic zakjes en allerlei andere troep die zich verzamelt in de berm, langs de weg en in het gras. De jongeren zijn herkenbaar aan oranje hesjes, een vuilniszak en een prikker. Met extreme weersomstandigheden wordt veelal rekening gehouden, maar sommige werkmeesters zijn stellig:
Het weer is geen factor om een werkdag af te zeggen. Bij een heftige regenbui, schuilen we in een bushokje, maar als het echt de hele dag regent, werken we gewoon door. Er zijn regenjacks beschikbaar met capuchons. Als het sneeuwt, gaan we sneeuwruimen in de wijken zodat de wegen weer begaanbaar worden.” (Werkmeester Vegen Escamp)

Bij het Haagse Vegen Escamp wordt straatvuil geprikt in een buurt die binnenkort gesloopt wordt en volgens de taakstrafcoördinator “erg smerig” is. Het is een buurt waar het zomaar kan dat iemand het raam open doet en vanaf drie hoog een vuilniszak naar beneden gooit, maar ook een buurt waar een oud vrouwtje met een zak Marsrepen klaar staat als de jongens weer komen werken. De hele dag prikken zorgt ervoor dat je als werkgestrafte de hele dag naar de grond kijkt op zoek naar vuil, waardoor de jongeren niet zo veel merken van wat er om hen heen gebeurt. (Zie verder hoofdstuk 9).
De werkmeester heeft een milde strengheid, maar zorgt er wel voor dat iedereen continu bezig is. Er mag van de werkmeester gekletst en gelachen worden (graag zelfs), maar het werk mag er niet onder lijden. Iedereen is constant in beweging en er wordt flink wat af gelopen op zo’n dag. Roken mag absoluut niet tussendoor, maar zowel in de morgen als in de middag last de werkmeester een rookpauze van tien minuten in. De rest kan dan even rusten. Deze pauze mag overigens niet gebruikt worden om bijvoorbeeld even naar de supermarkt te lopen voor een blikje cola of een pakje sigaretten. Dat mag alleen tijdens de lunch.
Ook bij de start van het Bosproject in Venlo wordt meteen hard gewerkt. De jongeren dragen hun eigen (oude) kleren en geen speciale werkschoenen en dergelijke. Op het takenlijstje staan: verven, snoeien, onkruid wieden, sjouwen en kleine reparaties in het bos. Allemaal klusjes die vaak onder het kopje ‘jongensdingen’ worden geplaatst. Daarom geldt dit project, net als de beide hiervoor genoemde projecten, meer als ‘jongensproject’, waar flink de handen uit de mouwen moeten worden gestoken en waarbij het werk later op de dag zwaar kan worden. Heel zelden worden hier meisjes geplaatst, al is het volgens de taakstrafcoördinatoren niet uitgesloten. (Overigens ligt het niet plaatsen van meisjes in dit type projecten ook aan de groepssamenstelling en bijbehorende dynamiek). Read more

Bookmark and Share

Beleving van de werkstraf in de buurt door jeugdigen ~ Groepsprocessen


straatvegerGroepsprocessen
Bij de uitvoering van werkstraffen komen jongeren in meer of minder mate in contact met anderen. Naast de werkmeester of begeleider kunnen dit medewerkers van een instelling zijn waar het project wordt uitgevoerd, maar ook klanten, patiënten, buurtbewoners en andere ‘omstanders’. Hierover is in voorgaande hoofdstukken al het een en ander gezegd en in hoofdstuk 9 gaan we expliciet in op interacties met en reacties van de buurt, leeftijdsgenoten et cetera.

Ook krijgen de jongeren, vooral in het geval van groepsprojecten, te maken met leeftijdsgenoten met wie zij samen een werkstraf uitvoeren. Daarover gaat dit hoofdstuk. Met behulp van observaties, interviews en informele gesprekken met taakstrafcoördinatoren, werkmeesters en jongeren, wordt bekeken in hoeverre sprake is van ‘interne’ groepsprocessen bij werkstraffen. Bekeken wordt of bepaalde, in de literatuurstudie (hoofdstuk 2) met betrekking tot groepsprocessen bij jongeren naar voren gekomen, discursieve elementen als heroïsering, anekdotes, bravoure en stoerheid de kop op steken en in hoeverre en op welke wijze zij – negatief dan wel positief – invloed hebben op het groepsproces. Daarbij wordt tevens gelet op eventuele etnische bijzonderheden. In de literatuur, beschreven in het theoretisch kader (hoofdstuk 2), worden etnische bijzonderheden bij groepsprocessen in de ‘straatcultuur’ vaak op de voorgrond geplaatst en wordt gesteld dat groepsvorming een reactie is op sociale uitsluiting. Het ‘verzetsmatige’ karakter, dat gestalte krijgt door het accentueren en structureren van collectieve codes, zou de saamhorigheid verhogen en versterkt of beschermt de reputatie. Geldt dit ook voor werkstraffen in de buurt?

De invloed van werkmeesters en taakstrafcoördinatoren bij groepsprocessen
Taakstrafcoördinatoren en werkmeesters hebben op verschillend niveau contact met jongeren. Het contact van de taakstrafcoördinator is vooral individueel, terwijl de werkmeester zich geconfronteerd ziet met een groep die maximaal acht jongeren per project bedraagt (taakstrafcoördinatoren hebben tijdens het project doorgaans geen contacten met de jongeren, alleen als er ongeregeldheden of ziekmeldingen zijn). Groepsprocessen treden overal op. Zowel in groepsgerichte als in individuele projecten. Jongeren worden continu geprikkeld door leeftijdsgenoten, werkmeesters, personeel, klanten en omwonenden. Tevens geldt: hoe groter de groep, hoe meer dynamiek en hoe moeilijker om overzicht en controle te houden en op individueel niveau zo nodig bij te sturen. De sociale processen binnen de groep worden door de werkmeester (en soms met ondersteuning van vrijwilligers) op de locatie zo goed mogelijk gestuurd en begeleid. De werkmeester beheert het werkrooster, verdeelt de taken in de groep et cetera. Hij treedt voortdurend bestraffend dan wel belonend op. Soms gaat alles vanzelf, dan is er weer meer ‘tegenwind’. Werkmeesters vinden dat taakstrafcoördinatoren het complexe groepsproces nogal eens onderschatten. Anderzijds laten sommige taakstrafcoördinatoren weten dat ze tijdens het inroosteren van de werkstrafprojecten zoveel mogelijk rekening willen houden met de samenstelling van de groepen. Daarbij wordt onder andere gekeken naar de verhouding jongens en meisjes, etniciteit en leeftijdsverschillen. Als er volgens de taakstrafcoördinator (Roermond) veel instroom is van Turkse en Marokkaanse jongens, zorgt hij ervoor dat er geen meisjes in de groep worden geplaatst. Anders gaat macho-/haantjesgedrag een te overheersende rol spelen in de groep. Een 13- of 14-jarige plaatsen tussen een groep van 17-jarigen, wordt zoveel mogelijk vermeden. Een taakstrafcoördinator (Breda) zegt er rekening mee te houden dat de jongeren elkaar niet kennen (toegegeven wordt dat dit in dorpen praktisch niet is uit te sluiten) en/of vrienden met een zelfde groepsdelict niet bij elkaar worden geplaatst in een werkproject. Omdat het ook weer niet de bedoeling is dat het té gezellig wordt, begint de ander een week later.
Ten slotte blijkt de gekozen setting niet altijd een gelukkige keuze te zijn voor de uitvoering van een werkproject. Zo vertelt de taakstrafcoördinator (Eindhoven) dat het destijds gestarte NS-project al in een vroeg stadium werd afgeblazen toen bleek dat het stationsgebied een broedplaats was van criminele activiteiten. Aangezien veel jongens met een werkstraf uit dit milieu afkomstig waren, zorgde dit voor veel ongewenste af- en verleiding en bleek het project niet efficiënt genoeg. Het ligt voor de hand dat taakstrafcoördinatoren hier bij de selectieprocedure van individuele projecten minder rekening mee hoeven te houden. Read more

Bookmark and Share

Beleving van de werkstraf in de buurt door jeugdigen ~ Beleving van de werkstraf in de buurt


Straatveger2

Foto: beeldbank.amsterdam.nl

Beleving van de werkstraf in de buurt
Hoe ervaren jongeren zelf de werkstraf in de buurt? Bestaan hierbij verschillen tussen de jongeren en maakt het uit in wat voor buurt zij de werkstraf moeten doen? Deze (zesde en achtste) onderzoeksvragen staan centraal in dit hoofdstuk. Uiteraard komen de jongeren zelf aan het woord, maar daarnaast vertellen taakstrafcoördinatoren en werkmeesters over hoe zij denken dat de jongeren werkstraffen in de buurt beleven. Ook wordt geput uit wat uit veldobservaties valt op te maken over hoe de jongeren de werkstraf beleven. Wat vinden zij positief en negatief aan een werkstraf in de buurt? Welke praktische, psychische en sociale aspecten zijn te onderscheiden? Speciale aandacht wordt besteed aan gevoelens van schaamte en schuld.

Beleving volgens taakstrafcoördinatoren en werkmeesters
De coördinatoren merken dat allochtone jongeren tijdens de uitvoering van de werkstraf over het algemeen meer moeite hebben met hun herkenbaarheid en zichtbaarheid op straat dan autochtone jongeren. Vooral projecten in de stad en op stations pakken hierdoor lang niet altijd goed uit en hebben volgens coördinatoren en werkmeesters meer uitvallers. Een aantal coördinatoren ziet ook een verschil tussen jongeren die voor de rechter zijn verschenen (en dus gehoord zijn) en jongeren die via de officier van justitie hun taakstraf hebben gekregen. Laatstgenoemden vinden volgens de coördinator vaak dat ze het niet verdiend hebben en zijn dan minder gemotiveerd.

Volgens de taakstrafcoördinatoren toont een deel van de werkgestraften zich tamelijk ongevoelig voor passerende leeftijdsgenoten. Deze onverschilligheid wordt verklaard vanuit het feit dat de betrokken jongeren zouden weten dat deze leeftijdsgenoten zelf ook wel eens gestraft zijn. Er zijn ook jongeren die zich verre van schamen, maar juist trots lijken te zijn op het feit dat ze iets fouts hebben gedaan. Een coördinator (Eindhoven) refereert naar een ter ziele gegaan project, toen vrienden van werkgestrafte jongeren op nabijgelegen bankjes rondhingen, praatjes aanknoopten en sigaretten uitdeelden. Dergelijk gedrag wordt in de praktijk niet getolereerd en zo nodig bestraft.

Visie van een werkmeester
Omdat elke groep gebaat is bij heldere en duidelijke instructies blijf ik hameren op de regels: kom op tijd; meld je als je naar de wc wil, praat niet met volle mond, loop de kantjes er niet van af, werk niet alleen maar als groep, geef elkaar netjes een hand et cetera. Bij elke groep zoek ik naar een werkbare balans tussen aanmoedigen en strengheid. Vaak geef ik er een pedagogische draai aan als ze tijdens mijn uitleg iets niet begrijpen of fout doen. Over punctualiteit bijvoorbeeld: ‘Je baas wil later toch ook niet dat je te laat komt’ of ‘Als jullie verlangen dat ik mij aan de afspraken houdt over rookpauzes, werkuren et cetera, dan verlang ik dat ook van jullie.’ Als ik zie dat de planten veel te weinig water krijgen dan vraag ik of zijn scooter ook zo weinig benzine krijgt. Ik leg ook veel accent op samenwerking en voor elkaar opkomen. Veel jongeren zijn egoïstisch tijdens het klussen en denken niet aan een ander. Ik leer ze dat respect voor elkaar en samenwerking tot het beste resultaat leidt. Het is heel belangrijk dat je de jongeren als groep gelijk behandelt. Tussendoor neem ik ze soms apart en geef ik complimenten als ze het goed doen. Het verbaast mij dat sommigen dat helemaal niet gewend zijn. Die zie je dan ook meteen opbloeien. Even wat persoonlijke aandacht geven is een kleine moeite. Toch? Het werkt heel goed omdat je daarna met ze kunt lezen en schrijven.” Read more

Bookmark and Share

Beleving van de werkstraf in de buurt door jeugdigen ~ Buurt en omgeving


straatvegerBuurt en omgeving
Bij verschillende werkstraffen in de buurt zijn de jongeren herkenbaar aan de kleding die zij moeten dragen. Maar betekent dit nu ook dat zij hierdoor herkend worden als jongeren die een taakstraf uitvoeren? Hoe denken de jongeren hier zelf over? (onderzoeksvraag 7) Welke reacties krijgen de jongeren van buurtbewoners en vindt er interactie plaats tussen de jongeren en de bewoners? (onderzoeksvraag 5). In dit hoofdstuk worden deze vragen belicht aan de hand van wat taakstrafcoördinatoren, werkmeesters en jongeren hierover hebben verteld, en verder ingekleurd op basis van veldobservaties en informele gesprekken met onder andere winkeliers, publiek en buurtbewoners. Meer toegespitst belichten we de relatie tussen herkenbaarheid tijdens het uitoefenen van de werkstraf en de omgang met en eventuele reacties vanuit de buurt (bewoners, leeftijdsgenoten). Heeft dit invloed op het gedrag van de jongeren tijdens het uitvoeren van een werkstraf? Draagt de mate van herkenbaarheid en mogelijke angst voor stigmatisering hieraan bij? Welke beeldvorming bestaat er rond de werkstrafprojecten? Hoe is de sfeer in de omgang tussen jongeren en bewoners en (andere) mensen uit hun omgeving?

Buurt, herkenbaarheid en interactie volgens coördinatoren en werkmeesters
In Apeldoorn is het Kringloopcentrum alom bekend. Op de inlevertijden (doordeweeks en zaterdags) komen inwoners hun inboedel langs brengen en dan is het ook flink druk. De kans is volgens de coördinator groot dat de taakgestrafte jongeren bekenden tegen komen zoals docenten, buren en ouders van vrienden. Leeftijdsgenoten zullen ze niet snel zien hier. Taakgestrafte jongeren zorgen ‘s morgens voor de inname van goederen en komen zo in contact met de klanten. Klanten reageren positief, maar zij zijn meestal niet op de hoogte van het feit dat jongeren er hun taakstraf uitvoeren. De jongeren hebben wel werkkleding van het Kringloopcentrum aan, maar zijn volgens de coördinator en werkmeester daardoor niet als taakgestrafte herkenbaar. Klanten kunnen net zo goed denken dat deze jongeren hier op zaterdag een bijbaantje hebben. De werkmeester communiceert dan ook niet naar klanten toe dat de jongeren hier een taakstraf volbrengen. Als er ooit naar wordt gevraagd, vertelt de werkmeester dat ze bezig zijn met een ‘project’.
Veel inwoners van Roosendaal zijn inmiddels bekend met het al jarenlang draaiende project Buitengewoon Schoon. Behalve de begeleiding en aansturing van de jongerengroep heeft de werkmeester ook veel contacten op straat met inwoners, winkelpubliek en winkeliers. Maar de gesprekken gaan lang niet altijd over de jongeren. En als het toch gebeurt, dan waakt de werkmeester ervoor dat daar met respect over wordt gesproken. Ook al zeggen sommige bewoners hun bedenkingen te hebben bij dit soort straffen. Het project is uitsluitend op zaterdag in het centrum en rond de markt. Een tijdstip dat het publiek in groten getale weekendboodschappen komt doen. De winkeliers zijn tevreden over de inspanningen van de schoonmaakploeg. De waardering is over het algemeen hoog. Zelfs in het drukke weekend ziet Roosendaal er schoon uit.
De jongeren vinden het motiverend als ze complimenten krijgen voor hun inzet. Maar al sinds de start van het project is de herkenbaarheid, door het verplicht dragen van een werkhesje, een heikel punt bij de jongeren. Vooral Marokkaanse en Turkse jongeren zeggen hier grote moeite mee te hebben. Dit wetende ziet de werkmeester er daarom streng op toe dat de jas aan én dicht geritst blijft. Het is dan ook bijkans onmogelijk om de hesjes uit te trekken. De jongeren zijn het meest beducht voor vrienden, kennissen en leeftijdsgenoten die in de stad hun pad kruisen.
In Maastricht (Werkstraffen in de Buurt) worden de buurtbewoners niet geïnformeerd, maar blijken ze toch vaak op de hoogte te zijn van de werkstraffen. Omdat de buurt doorgaans actief en betrokken is, vormt dit geen beletsel voor het werk. Jongeren krijgen veel complimenten van bewoners en van de werkcoaches. De kans is ook hier aanwezig dat jongeren bekenden en leeftijdsgenoten tegenkomen. Maar de coördinator en de werkcoach zijn erop gespitst dat ze niet in conflict komen met eventuele rivalen.
De buurtreacties bij Vegen Escamp in Den Haag zijn verdeeld en het gedrag van bewoners is meer onvoorspelbaar. Soms wordt een nare opmerking gemaakt, maar ook van voorbij scooterende vrienden krijgen de jongens blikken of opmerkingen. Ze zijn erg herkenbaar aan het werk als taakgestrafte. Maar de jongeren krijgen ook complimenten en soms te drinken aangeboden van meelevende bewoners. Read more

Bookmark and Share
image_pdfimage_print

  • About

    Rozenberg Quarterly aims to be a platform for academics, scientists, journalists, authors and artists, in order to offer background information and scholarly reflections that contribute to mutual understanding and dialogue in a seemingly divided world. By offering this platform, the Quarterly wants to be part of the public debate because we believe mutual understanding and the acceptance of diversity are vital conditions for universal progress. Read more...
  • Support

    Rozenberg Quarterly does not receive subsidies or grants of any kind, which is why your financial support in maintaining, expanding and keeping the site running is always welcome. You may donate any amount you wish and all donations go toward maintaining and expanding this website.

    10 euro donation:

    20 euro donation:

    Or donate any amount you like:

    Or:
    ABN AMRO Bank
    Rozenberg Publishers
    IBAN NL65 ABNA 0566 4783 23
    BIC ABNANL2A
    reference: Rozenberg Quarterly

    If you have any questions or would like more information, please see our About page or contact us: info@rozenbergquarterly.com
  • Like us on Facebook

  • Archives