Hamburgerstraat 28 – Impressies door Mr. Rolf B. Eigeman, Officier van Justitie


HamburgerstraatMijn eerste kennismaking met het gerechtsgebouw stamt uit de jaren zeventig. Als jong student maakte ik de goede Domstad onveilig, al was het maar omdat ik samen met Derk Jan van Zeben – thans gerespecteerd advocaat-generaal te Amsterdam – op een Zündapp bromfiets van het ene college naar het ander scheurde. Dat evenwel bracht mij niet op het gerecht, wel mijn rechtenstudie. Onder het motto de papieren werkelijkheid is één, de rechtspraktijk is een andere, togen de einddoctoraalstudenten van het (toentertijd) roemruchte Willem Pompe Instituut voor strafrechtwetenschappen naar de rechtbank om diverse strafzittingen mee te maken.
Het gebouw der rechtbank boezemde ons studenten ontzag in. Met de nodige schroom en ootmoed betraden we de publieke tribune en werden deelgenoot van levend recht. De sereniteit in het statige gebouw, de bedachtzaamheid en het verhevene waarmee de strafrechtspleging gepaard ging, lieten zeer veel indruk achter op de jonge studenten.

Enkel jaren later – we schrijven inmiddels 1981 – maakte ik wederom mijn entree op de Hamburgerstraat. Nu als rechterlijk ambtenaar in opleiding en gerechtssecretarisgriffier bij de rechtbank.
Hoe vreemd is het toch dat een gebouw in je perceptie kleiner wordt naarmate je zelf ouder wordt of een andere positie in het maatschappelijk leven krijgt. De eerder ervaren schroom en ootmoed maken plaats voor verantwoordelijkheidsbesef. Je maakt nu deel uit van de rechterlijke macht en bent betrokken bij het nemen van beslissingen, die diep kunnen ingrijpen in de persoonlijke levenssfeer van burgers.
Onder het bewind van prof.mr. V.J.A. van Dijk trof ik een rechtbank met een harmonieuze, zij het klassieke sfeer aan. De rechters waren vriendelijk maar zeer ‘magistratelijk’. De officieren van justitie waren iets minder ‘magistratelijk’ en minstens net zo vriendelijk. Rechtbank en parket waren beide in hetzelfde gebouw gehuisvest. Dat was gemakkelijk en goed voor de onderlinge verhoudingen.
De officier die met een stapel Meervoudige Kamer-dossiers zijn opwachting maakte bij de voorzitter van de strafkamer, waarna tezamen en in vereniging, althans alleen door de voorzitter een appointering werd vastgesteld.
Maar ook de sportieve ‘interservice lunchbijeenkomsten’ onder het bezielend gezag van het hoofd gerechtssecretariaat Jan ter Laak zijn het vermelden zeker waard. Snel een boterhammetje verorberen en dan tafeltenniswedstrijden met collega’s van de rechtbank en officieren. Read more

Bookmark and Share

Hamburgerstraat 28 – We woonden er met plezier, maar het huis werd te klein


HamburgerstraatDe Mariaplaats over, de Zadelstraat en Servetstraat uit, onder de Dom door, oversteken, dan rechtsaf, langs graaf Jan van Nassau, een oude bekende: mijn lagere school was naar hem genoemd. Vervolgens langs de kloostertuin en het Academiegebouw – doemde daar niet de eerwaarde Gisbertus Voetius op, vlak bij de Uniezaal? In dispuut verwikkeld met zijn collega professoren ving ik nog juist op waarover zij spraken: de aanstaande plechtige opening van de Universiteit.
Sol iustitiae illustra nos, dat waren zijn laatste woorden vóór hij weer verdween in de schaduw van de kloostergang. Met op een steenworp de Vismarkt, de Lijnmarkt en de Choorstraat. Utrecht, waar de Middeleeuwen talmden heen te gaan.
Ik haastte mij voort, omdat ik als aankomend raio een afspraak had met de President van de Arrondissementsrechtbank te Utrecht, Hamburgerstraat 28.

Kort daarvoor had de Minister van Justitie, namens deze het hoofd van de directie Organisatie Rechtspleging en Rechtshulp, in die tijd ook wel aangeduid met HUDORR, mij schriftelijk meegedeeld dat ik ‘voor een proeftijd van vier maanden ter gemeenschappelijke beschikking zou worden gesteld van de president van de arrondissementsrechtbank, de officier van justitie, hoofd van het arrondissementsparket, en de kantonrechter oudste in rang’.
En nu ging ik mijn opwachting maken bij de president: mr. V.J.A. van Dijk, president in de jaren ’60, ’70, begin ’80. Ook dié jaren waren hectisch. De cultuur, en dus het recht, was in beroering: stakingen, terroristen, Amelisweerd, het kwam op de rol van de Hamburgerstraat.

Inmiddels was ik in de Korte Nieuwstraat beland. Ter hoogte van de zij-ingang van de rechtbank ving ik een glimp op van wat twee stenen tafelen schenen.
Ik keek omhoog, en las, in steen gebeiteld:
Gerechtigheid verhoogt een volk (Spreuken 14:34)
en
Die oprecht wandelt, zal behouden worden (Spreuken 28:18)
Voor iemand die zojuist Voetius tegenkwam bekende klanken.
Was daarin niet te vinden waarnaar men jaren later zou zoeken, in de woorden van die dagen: wat is onze missie, waar gáán we voor?

Om nu te zeggen dat het gebouw van de rechtbank, gelegen aan een voorhof, omheind door een zwaar klassiek smeedijzeren hekwerk, een vriendelijke indruk maakte, dát was te veel gezegd. Eerder: statig, ietwat afstandelijk.
Wel edel, maar gestreng. Read more

Bookmark and Share

Hamburgerstraat 28 – De Kamers 313, 113, 303, 314, 211, 214 en een ‘Wisselbureau’


HamburgerstraatDeze bundel gaat over mensen en hun ervaringen in relatie tot het Utrechtse Paleis van Justitie. Met forse onderbrekingen mocht ik gedurende ruim 22 jaar de ‘heilige hal’ van Vrouwe Justitia aan de Hamburgerstraat te Utrecht functioneel frequenteren.
Tijdens de grote tijdvakken had ik in die locatie een vaste werkplek, telkens op verschillende kamers. Terugkijkend kwam ik tot het aantal van zes, maar het kunnen er ook gemakkelijk meer zijn geweest. De ambtelijke behuizing was steeds sober, om niet te zeggen schamel. Toch bewaar ik aan mijn verblijven in het Utrechtse Justitiegebouw over het algemeen uiterst warme herinneringen.
Justitie is een tamelijk zuinig departement, hetgeen schrijnend tot uiting komt in de huisvesting. Nieuwe gebouwen zijn veelal voor het moment van betrekken al veel te klein. En dat is niet anders bij het nieuwe paleis van justitie.
Toch voornamelijk positieve terugblikken vanuit diverse kamers tegen de achtergrond van de justitieloopbaan die ik mocht volbrengen.

Raio-opleiding en verder
In de tweede helft van de vijftiger jaren was ik in de Midden-Hollandse stad Gouda correspondent voor de dagbladen Trouw en de Rotterdammer. Trouw had toen streekedities en dus streekredacties; de Rotterdammer was een van de vijf bladen van het protestant-christelijke ‘Diemer-concern’. Voor beide bladen verzorgde ik het Goudse nieuws tegen betaling per regel van enkele centen. Wie schrijft blijft en … verdient. Uit dien hoofde bezocht ik ’s woensdags de strafzitting van het Goudse Kantongerecht, om van min of meer ‘sappige’ strafzaken verslag te doen.
De Kantonrechter was de in die streek befaamde mr. C. van Bronckhorst en zijn officier, toen nog de ‘ambtenaar van het Openbaar Ministerie’, mr. W.A. de Saint Aulaire. Als student rechten vaan de Vrije Universiteit genoot ik van de justitiële show, die beide magistraten met zichtbaar genoegen opvoerden. Het was voor mij een van de aanleidingen om een gooi te doen naar een plaats als rechterlijk ambtenaar in opleiding (raio).
Tot mijn niet geringe verbazing kwam ik door de selectie. Die verbazing sproot voort uit het idee, dat slechts lieden van liberale snit, met dubbele namen en een fors vermogen voor een positie in de rechterlijke macht in aanmerking kwamen. De werkelijkheid was anders, zoals ik had kunnen weten, bedenkend dat een progressieve magistraat als mr. Overbeek, hoofdofficier te Utrecht, deel uitmaakte van de selectiecommissie. Voor een proeftijd van vier maanden werd ik ‘ter beschikking gesteld’ van de president van de arrondissementsrechtbank en de officier van justitie, hoofd van het Arrondissementsparket te Utrecht. Zo kwam ik op de Hamburgerstraat 28. Read more

Bookmark and Share

Hamburgerstraat 28 – Het einde van de tijd


Hamburgerstraat… brengt iets waar wij vroeger naar hebben gekeken, als wij het terugzien weer alle toen in ons opgenomen beelden voor ons mee met de blik die wij erop lieten rusten (Marcel Proust, De tijd hervonden II).

Mijn oudste herinnering aan het Amsterdamse Paleis van Justitie stamt uit een tijd dat ik een jaar of zestien was en ik mijn vader, die daar werkte, met een bezoek wilde verrassen. Het was in het begin van de jaren zestig en dat betekende dat iemand die in dat paleis iets wilde, het bordes opklom, een van de drie monumentale voordeuren, die overigens tot een en dezelfde hal toegang boden, binnenstapte en zich naar de plaats van bestemming begaf. In mijn geval betekende het dat ik de grote trap opliep, links de gang opwandelde en de vierde of vijfde deur aan mijn rechterhand met een zwierig gebaar openstiet. Drie onbekende mannen keken mij aan, niet verstoord maar verbaasd, en nadat ik de deur weer had dichtgetrokken en het zojuist opgevangen beeld op mij in had laten werken, werd mij duidelijk dat ik op een soort van podium had gestaan, dat deze drie mannen op datzelfde podium hadden gezeten, dat zij toga’s droegen en – dat maakte nog het meeste indruk – dat de zaal waarvoor zij optraden en waar ik slechts een korte blik in had kunnen slaan, geheel leeg was. Dat was dus rechtspraak!

In het midden van de jaren zeventig werd ik advocaat en leerde ik de meer gangbare manier waarop niet-rechters hun entree maken, namelijk vanaf de achterkant van de zaal en dan eerbiedig schuifelend richting podium. De enige uitzondering vormde de zittingszaal van de politierechter. De aldaar opgeroepen justitiabelen kwamen niet de hoofdingang in, aan de Prinsengracht, maar dienden zich aan de achterzijde van het gebouw te vervoegen om te worden berecht. Dat was lastig voor advocaten die er behoefte aan hadden om hun cliënt nog even voor de zitting te spreken, die waren al in het gebouw om hun toga op te halen en meteen wat kleine karweitjes als het bladeren in de bibliotheek of het laten weten aan een griffieambtenaar  dat men bepaaldelijk gemachtigd was om beroep in te stellen, uit te voeren en het sprak vanzelf dat zij niet nog eens de straat opgingen om met hun cliënt te antichambreren. De eerste keer was ongemakkelijk, maar het wende snel: gewoon de zittingzaal in via de deur halverwege, even buigen voor de politierechter, en dan niet al te luidruchtig naar achteren klossen, langs het houten schot de publieke tribune op en de achterdeur nemen. Read more

Bookmark and Share

Hamburgerstraat 28 – Een klein hoekje


HamburgerstraatSoms is het de mens gegund een doorkijkje te nemen in de tijd, waarbij de chronologische volgorde van gebeurtenissen volstrekt willekeurig is maar de feiten met een onwaarschijnlijke helderheid voor de geest verschijnen.
Zo verging het mij, toen ik, lui weggezonken in het lommer, op een zomernamiddag toegaf aan de overweldigende neiging aan niets meer te denken.

Ik liep het voorplein van de Rechtbank aan de Hamburgerstraat op. Mijn pas was zwierig, mijn koffertje licht. Hier en daar stond in de schaduw van de bomen op het voorplein een auto geparkeerd. Het gaf een overzicht van wie men in het gebouw kon verwachten. Confrères uit de stad kwamen lopen of op de fiets, zij die wat verder weg woonden met de auto. De auto van de president kon je niet zien, die stond op het binnenplein bij de busjes waarmee gedetineerden getransporteerd werden; de officier van justitie kwam op de fiets.
Naast de trap bij de voordeur was een heilige plaats, de parkeerplaats van de griffier. De griffier had zich persoonlijke zorg voor het parkeren op het voorplein aangetrokken en bij iedere auto die het plein opreed, controleerde hij of alles wel goed was. Vanuit zijn raam gaf hij niet zelden aanwijzingen, die zowel door rechters als advocaten met een zekere gelatenheid werden opgevolgd. Gelukkig was de griffier maar zeer beperkt aanwezig.
De bode groette mij met zijn bekende luide ‘bootsmanstem’ die tot in de verste hoeken van het gebouw te horen was. In één adem door riep hij op dezelfde toon tegen een rechtzoekende die met een dagvaarding in de hand trachtte zich bij de bode te melden: “U bent hier helemaal niet! Er staat toch: ‘vertegenwoordigd door een procureur!’”. De man verliet in verdwaasde toestand het gebouw. Hij besefte dat hij niets was.
Ik nam de ronde trap naar boven. Die trap gaf een beter beeld van wat zich in het gebouw afspeelde dan de trap links van de ingang die eigenlijk niet voor advocaten en zeker niet voor justitiabelen was bestemd. In de grote strafzaal liepen getuigen en parketwachten in en uit en boven was een zitting aan de gang. Enkele advocaten rookten buiten de deur een sigaret. De advocatenkamer op de eerste etage was een oase van rust. Dit keer werd die rust niet verstoord door de luidruchtige confrère uit de provincie die op hoge toon kritiek op rechters placht te uiten. Naar zijn mening verdiende alleen de vrouwelijke kinderrechter het predikaat ‘Heer’.

De litigieuze hoeve
Ik was het daar niet mee eens; de rechtbank bestond gelukkig overwegend uit Dames en Heren met een hoofdletter. Eén rechter was zelfs zoveel Heer dat hij ieder contact met de justitiabelen kwijt was geraakt. Ik herinner mij de brave boerin die moest getuigen in een agrarische zaak. Zij zat met winterjas aan, stijf dichtgeknoopt, de boodschappentas op de knieën, in het warme, half duistere enquêtezaaltje. De rechter sprak, toen iedereen in stilte zijn plaats had ingenomen: ‘Mevrouw, kent u de litigieuze hoeve?’. Mevrouw keek om zich heen met een blik van: ‘Hebben ze het tegen mij?’. ‘Kent u de litigieuze hoeve?’, klonk het opnieuw. De vrouw keek mij hulpeloos aan. Ik zei: ‘De rechter wil weten of u wel eens op die boerderij bent geweest’. ‘Ja natuurlijk’, zei mevrouw, ‘Ik kom er haast alle dag’. Met wat kunst en vliegwerk kwamen wij er wel uit; net als bij de jonge man die in een vaderschapsactie moest verklaren dat hij in het conceptietijdvak gemeenschap met de eiseres had gehad. Hij sprak van een ‘nummertje’ dat hij had ‘gemaakt’. De rechtercommissaris – onbekend met dergelijke vulgaire uitdrukkingen, maar zich bewust van de daarin opgesloten bewijskracht – dicteerde later: ‘De getuige verklaart: Toen hebben wij een deuntje gedaan.’ Beide advocaten gaven er de voorkeur aan deze zin niet tijdens het verhoor te corrigeren. Read more

Bookmark and Share

Hamburgerstraat 28 – Kort na Koninginnedag 1932…


HamburgerstraatKort na Koninginnedag 1932 mocht ik naar de grote school. Die school aan de Nieuwegracht 19 te Utrecht staat er nog steeds. Aan de buitenkant is er niets aan veranderd.
In mijn eerste klas zat een jongen D. die jongen had iets bijzonders: hij werd naar school gebracht door zijn vader. Ook in 1932 werden eersteklassertjes natuurlijk naar school gebracht, maar dan toch vooral niet door hun vader en al helemaal niet – zoals jongetje D – aan de hand van zijn vader.
Ik zie ze nog komen. Uit de Herenstraat en over de Paulusbrug. Dan lieten ze elkaar los, holde mijn klasgenootje naar school en ging meneer D rechtdoor, de Hamburgerstraat in, want daar werkte hij. Hij was, naar wij wisten, griffier bij de rechtbank.
Meneer D was een lange man. Hij had iets ernstigs, iets plechtigs. Hij droeg een bruine jas en een bolhoed, ook bruin. In die tijd waren bolhoeden heel gewoon, maar die waren zwart of – ’s zomers – grijs. Een bruine bolhoed heb ik alleen bij meneer D gezien.
Griffier bij de rechtbank. De rechtbank, wat zou dat zijn? We moesten maar eens gaan kijken. Ik zeg ‘we’, want een kind doet zoiets niet op zijn eentje.
Daar stonden we dan aan de overkant van de straat, een stelletje jochies in korte broek. Door het hek naar binnen gaan, dat durfden we natuurlijk niet en echt hard praten ook niet. Een raar gebouw, groot, met ook iets plechtigs. Dat paste dus wel bij meneer D.
Het hek om het voorplein had bijzondere palen en elke paal een bijl. Waarom? Waar zou dat voor zijn?
Boven de voordeur een beeld van een engel met een stenen bord in iedere hand. Zou dat gebouw dan iets te maken hebben met bidden?
Naast het grote gebouw was er op het voorplein ook nog een kleiner. Daar stond een lang woord op. ‘Kantongerecht’ stond erop. Wat dat dan wel niet mocht wezen?

Vanuit Achter St. Pieter komt de boevenwagen. Dat is een koets met tralies. Voorop zit een koetsier in uniform. In de koets, achter de tralies, zitten mannen. Achterop staat een agent, natuurlijk ook in uniform.
Het paard draaft. De wielen van de koets ratelen over de straatstenen. De koets zwenkt de Nieuwegracht op, in de richting van de school. Tussen de huisnummers 5 en 11 is een poort, de Hofpoort. De koetsier houdt het paard in en stuurt de koets door de Hofpoort.
Nou rennen met z’n allen. Er achteraan!
Ja hoor, ze zijn er. De agent stapt af. Hij doet de deur van de koets open met een sleutel. En dan komen de mannen eruit. Dat zijn de boeven. Niet te dichtbij dus. Dat is gevaarlijk.
De agent en de boeven gaan een gebouw in. Dat gebouw is de rechtbank, die dus zo groot is dat hij helemaal hier in de Hofpoort uitkomt.
Gauw maar weer naar school en er niet over praten wat je gezien hebt, want de meester vindt het eigenlijk niet goed dat je de Hofpoort ingaat. Read more

Bookmark and Share
image_pdfimage_print

  • About

    Rozenberg Quarterly aims to be a platform for academics, scientists, journalists, authors and artists, in order to offer background information and scholarly reflections that contribute to mutual understanding and dialogue in a seemingly divided world. By offering this platform, the Quarterly wants to be part of the public debate because we believe mutual understanding and the acceptance of diversity are vital conditions for universal progress. Read more...
  • Support

    Rozenberg Quarterly does not receive subsidies or grants of any kind, which is why your financial support in maintaining, expanding and keeping the site running is always welcome. You may donate any amount you wish and all donations go toward maintaining and expanding this website.

    10 euro donation:

    20 euro donation:

    Or donate any amount you like:

    Or:
    ABN AMRO Bank
    Rozenberg Publishers
    IBAN NL65 ABNA 0566 4783 23
    BIC ABNANL2A
    reference: Rozenberg Quarterly

    If you have any questions or would like more information, please see our About page or contact us: info@rozenbergquarterly.com
  • Like us on Facebook

  • Archives