Hamburgerstraat 28 – Kort na Koninginnedag 1932…

HamburgerstraatKort na Koninginnedag 1932 mocht ik naar de grote school. Die school aan de Nieuwegracht 19 te Utrecht staat er nog steeds. Aan de buitenkant is er niets aan veranderd.
In mijn eerste klas zat een jongen D. die jongen had iets bijzonders: hij werd naar school gebracht door zijn vader. Ook in 1932 werden eersteklassertjes natuurlijk naar school gebracht, maar dan toch vooral niet door hun vader en al helemaal niet – zoals jongetje D – aan de hand van zijn vader.
Ik zie ze nog komen. Uit de Herenstraat en over de Paulusbrug. Dan lieten ze elkaar los, holde mijn klasgenootje naar school en ging meneer D rechtdoor, de Hamburgerstraat in, want daar werkte hij. Hij was, naar wij wisten, griffier bij de rechtbank.
Meneer D was een lange man. Hij had iets ernstigs, iets plechtigs. Hij droeg een bruine jas en een bolhoed, ook bruin. In die tijd waren bolhoeden heel gewoon, maar die waren zwart of – ’s zomers – grijs. Een bruine bolhoed heb ik alleen bij meneer D gezien.
Griffier bij de rechtbank. De rechtbank, wat zou dat zijn? We moesten maar eens gaan kijken. Ik zeg ‘we’, want een kind doet zoiets niet op zijn eentje.
Daar stonden we dan aan de overkant van de straat, een stelletje jochies in korte broek. Door het hek naar binnen gaan, dat durfden we natuurlijk niet en echt hard praten ook niet. Een raar gebouw, groot, met ook iets plechtigs. Dat paste dus wel bij meneer D.
Het hek om het voorplein had bijzondere palen en elke paal een bijl. Waarom? Waar zou dat voor zijn?
Boven de voordeur een beeld van een engel met een stenen bord in iedere hand. Zou dat gebouw dan iets te maken hebben met bidden?
Naast het grote gebouw was er op het voorplein ook nog een kleiner. Daar stond een lang woord op. ‘Kantongerecht’ stond erop. Wat dat dan wel niet mocht wezen?

Vanuit Achter St. Pieter komt de boevenwagen. Dat is een koets met tralies. Voorop zit een koetsier in uniform. In de koets, achter de tralies, zitten mannen. Achterop staat een agent, natuurlijk ook in uniform.
Het paard draaft. De wielen van de koets ratelen over de straatstenen. De koets zwenkt de Nieuwegracht op, in de richting van de school. Tussen de huisnummers 5 en 11 is een poort, de Hofpoort. De koetsier houdt het paard in en stuurt de koets door de Hofpoort.
Nou rennen met z’n allen. Er achteraan!
Ja hoor, ze zijn er. De agent stapt af. Hij doet de deur van de koets open met een sleutel. En dan komen de mannen eruit. Dat zijn de boeven. Niet te dichtbij dus. Dat is gevaarlijk.
De agent en de boeven gaan een gebouw in. Dat gebouw is de rechtbank, die dus zo groot is dat hij helemaal hier in de Hofpoort uitkomt.
Gauw maar weer naar school en er niet over praten wat je gezien hebt, want de meester vindt het eigenlijk niet goed dat je de Hofpoort ingaat.

De rechtbank is een paar keer verbouwd. Ik bedoel niet het edelachtbare college (dat ook!) maar het paleis van justitie. En het is er niet fraaier op geworden.
Een aantal jaren geleden is het hoofdgebouw uitgebreid met een haaks daarop staande vleugel langs de Korte Nieuwstraat. Die vleugel is van een werkelijk verpletterende lelijkheid.
Van binnen heeft het paleis een paar aardige punten. Wie in de gang voor de kamer van de president staat (te wachten) heeft een mooi uitzicht op de Domtoren. Ook het kabinet, waar de kortgedingen worden gehouden, kan er wel mee door, zeker als de zittende president een plezierig mens is.

Ik heb er geen flauw idee van wat voor indruk het gebouw op de justitiabelen maakt. Daarvoor heb ik er als advocaat en als rechter te vaak in gewerkt.
Ik zou denken, dat de algemene indruk er toch wel een zal zijn van somberheid, van heel weinig comfort en op sommige plekken ook van een flink gebrek aan esthetiek.
Voor de professionals ligt dat natuurlijk anders. Voor hen is het als met een oud tweed jasje: het is wat uit de mode, één ellenboog is al bijna door, het is ook wat krap geworden en toch zit het nog zo lekker. Je doet het niet zomaar weg. Zo zal het ook wel gaan met de mensen, die nu nog werken op de Hamburgerstraat als zij straks naar de Catharijnesingel gaan. Het zal er ruimer zijn, lichter, comfortabeler; maar toch …

Ondanks al zijn gebreken is ‘de Hamburgerstraat’ voor mij het gerechtsgebouw waarin ik mij het meest thuis voel.
Dat komt door de mensen met wie ik daar te maken heb gehad. Ik denk aan een aantal (kanton)rechters en niet minder aan een aantal griffiers, bodes, secretaresses, zonder wie het bedrijf niet kon en kan draaien.
Met Wim Kan: ‘Nee, we noemen geen namen. Namen noemen we niet.’
Eén uitzondering: Kooi, in vroeger tijden de hoofdbode.
Kooi, oud-marinier, snor, strak in het pak.
In een stakingsprocedure hadden de vertegenwoordigers van een partij afgesproken, dat ze niet zouden gaan staan als de rechtbank de zittingszaal binnenkwam.
Kooi kondigde de rechtbank aan. Niet bijzonder luid, eenvoudig, duidelijk en hij maakte daarbij een kort handgebaar: ‘de rechtbank’. Alle aanwezigen stonden op.
Het gezag van een gerechtsdienaar in ‘de Hamburgerstraat’.