Multiculturaliteit in Nederland ~ gevangen in een web van definities

De sociaal-economische achterstand van minderheden houdt verband met de hang naar de eigen taal en cultuur en die belemmert een succesvolle integratie in de Nederlandse samenleving. Dit is toch wel het beeld dat vooral overheidspublicaties oproepen (zie bijvoorbeeld Schnabel et al. 2005). Tegenover dat beeld stel ik dat de Nederlandse samenleving juist gebaat is bij vitale (deel)gemeenschappen waar eigenheid zo maximaal mogelijk moet kunnen worden beleefd.

Zoals het menselijk lichaam de eigenschap bezit aan het eigen lichaam vreemde organen soms af te stoten zo ook vergaat het in mijn beleving de intrede van nieuwe burgers in een ontvangende samenleving. En hoe bedreigender de transfusie van ‘nieuw bloed’ wordt voorgesteld in de media des te groter de weerstand zal zijn van de recipiërende partij. En de Nederlandse gemeenschap maakt hierop geen uitzondering.

Zo gauw het aantal toegelaten nieuwkomers als groot en overlastig ervaren wordt, komt het beleid onder druk te staan van de publieke opinie. De politiek legt de druk vervolgens terug bij de nieuwbakken Nederlanders. Integratie is dan het wondermiddel om de kwaliteit van de Nederlandse samenleving te verzekeren. Tegelijkertijd wordt remigratie ofwel terugkeer[i] aangemoedigd. Dus behoud, maar dan zo Nederlands mogelijk zijn(integratie), terwijl de achterdeur wordt opengezet naar het land van herkomst (Rijkschroef et al 2003: 21,22).

Zolang de verblijfsduur van verschillende groepen migranten in de jaren 60 (Turkse en Marokkaanse arbeidsmigranten) en 70 (Surinaamse en Antilliaanse rijksgenoten) van de vorige eeuw onzeker blijft, is er sprake van ad hocerig beleid. De Molukse treinkaping is echter een keerpunt in deze ad hoc benadering, want de oorzaken hiervan – onvervuld Moluks onafhankelijk-heidsstreven gevoegd bij uitsluitingsmechanismen op de arbeidsmarkt,gevoelens van miskenning, en opgedrongen minder-waardigheid – konden een voedingsbodem zijn voor erupties bij andere groepen (Van Thijn 2006).

Kenmerkend voor de jaren zeventig en de periode daarna is dan ook de gerichtheid op ‘integratie met behoud van identiteit’ ofwel het categoriale beleid. Hierbij moet in aanhaling van Penninx het begrip integratie, afgaande op het gebruik ervan, worden uitgelegd als ‘inpassing’ in maatschappelijke verbanden (Penninx aangehaald in Rijkschroef et al:23). In het verlengde hiervan is er de vertaalslag met nationale, beleidsmatige aandacht voor onderwijs in de ‘eigen taal’ aan buitenlandse kinderen (Turken en Marokkanen). Al blijft het beleid terughoudend bij het aanprijzen van eigenheid in het onderwijs en gericht op remigratie. Rijkschroef et al laten wat de beleidsmakers betreft, geen verband zien tussen de sociaal-culturele en de sociaal-economische positie van de nieuwe ingezetenen – rijksgenoten en arbeidsmigranten(Rijkschroef et al:27). Dus het cultureel anders zijn en de verbetering van de maatschappelijke positie van het individu sluiten elkaar hier niet uit.

Vanaf 1980 tot aan ’90 is er geen sprake meer van een kris-kras policy; wel van een door het ministerie van Binnenlandse Zaken gecoördineerd beleid. Gegeven het feit dat minderheden zich blijvend zullen vestigen in Nederland spreekt de overheid nu van de multiculturele samenleving, waarbij emancipatie van minderheden betekent bestrijding van achterstanden (Rijkschroef et al:40). Het idee is dat behoud van de eigen identiteit niet bepaald haaks staat op het ontstaan van achterstanden. Integendeel leeft de gedachte dat het Onderwijs in de Eigen Taal en Cultuur (OETC) de verwerving van het Nederlands kan bevorderen (Rijkschroef et al:29).

In het volgende tijdvak tot aan 2000 wordt emancipatie vervangen door integratie, ingegeven door geconstateerde leerachterstanden, terwijl onder vooral lager opgeleide allochtonen sprake is van stijgende werkloosheid. Van groepsgericht verandert het beleid van vroegere beleidsperioden in een individugerichte aanpak, met het oog dus op het bestrijden van leerachterstanden die aan de basis zouden liggen van sociaal-economische achterstanden die weer tot gevolg hadden dat vooral de oude stadswijken het toneel werden van vervuiling en criminele overlast (Rijkschroef et al:37-41). Opvallend is een wijziging van de wet op het primair onderwijs. Hierbij verandert ook het OETC in Onderwijs in Allochtone Levende Talen (Staatsblad 1998) met nieuwe taalgroepen, zoals Sranantongo en Hindi in de startblokken.

De periode na 2000 staat in het teken van het debat over de multiculturele samenleving. Paul Scheffer, Lotty Eldering, Mohamed el Achkar en Pim Fortuin, om enkele voorbeelden te noemen laten van zich horen. Voor de een (Scheffer) is de multiculturele samenleving een drama, een bedreiging voor de maatschappelijke vrede, gelet op een kansloze etnische onderklasse. Deze ontstaat door slechte leerprestaties die weer voortvloeien uit een slechte beheersing van het Nederlands. De ander (Eldering) stort zich juist op de falende rol van het Onderwijs bij de positieverbetering van allochtonen. Zo is er geen oog voor het specialistisch benaderen van het Nederlands als tweede taal. Overigens is bij Eldering, in tegenstelling tot Scheffer, wel een functie voor de eigen taal weggelegd, maar dan buitenschools.

Van een geheel andere orde is de visie van El Achkar die spreekt van de Dutch dream, waarbij allochtonen met verschillende identiteiten en kwaliteiten op zak, zoeken naar nieuwe economische aanknopingspunten: internationale internet startups, landoverschrijdende bedrijven en transnationale communities. Hieruit blijkt dat je somber kunt kijken zoals Scheffer doet of vanuit de nieuwe situatie een andere blik kunt werpen op de nieuwe burgers (El Achbar). Je kunt ook je blik werpen op het functioneren van de overheid in de trant van Eldering.

Met Pim Fortuin en Rita Verdonk krijgt de Nederlandse identiteit tot genoegen van velen nu een stem en forum. Met name Fortuin zet hierbij de Joods-Christelijke en humanistische cultuur af tegen de Islamitische en komt tot de conclusie dat de Islam een achterlijke cultuur is. ‘De islam is achterlijk, ik zeg het maar, het is gewoon een achterlijke cultuur’(zie de Volkskrant, 9 februari 2002). Fortuin roemt vervolgens het huidige staatsrechtelijke systeem (kerk en staat zijn gescheiden), de sexeverhoudingen, de ouder-kind relatie, alle verworvenheden van de westerse moderniteit en de trots van de Nederlanders. Verengt Fortuin in dit verband het debat tot de tegenstelling Westen-Islam, anders wordt het als hij criminaliteit toeschrijft aan Turken, Marokkanen, Surinamers en Antillianen. De criminaliteit in Nederland wordt dan gezien als on-Nederlands.

De literatuur wordt beheerst door het volgende beeld:
– lage onderwijsprestaties hangen nauw samen met het
– lage sociaal-economische milieu dat weer bepaald wordt door het opleidingsniveau van de ouders die dan gebrekkig Nederlands spreken wat weer ongunstig afstraalt op hun kroost. Allochtonen worden het meest in verband gebracht met lagere sociaal-economische mileus, dus is de kans dat zij automatisch leerachterstanden op-bouwen aanzienlijk groot (Schnabel et al:49-54).

Sedert de introductie van het begrip multiculturaliteit als beleidsvraagstuk, nu zeven en dertig jaar geleden (vanaf 1970; zie voorgaande), hebben de debatten zich hoofdzakelijk toegespitst op de rol van taal in de Nederlandse samenleving.

Al in de middeleeuwen (1300) zijn er pleidooien van bijvoorbeeld Dante Alighieri voor herwaardering van de eigen volkstaal (in Dante’s geval Italiaans) ten opzichte van het toen hoger sociaal prestigieuze Latijn. Hier lijkt de basis te zijn gelegd voor de eentalige natiestaat (linguïstisch nationalisme) dat zijn hoogtepunt bereikte in de negentiende eeuw na de val van Napoleon Bonaparte (1769-1821). Onderdrukte nationale gevoelens staken toen ongebreideld de kop op (Leerssen 1999:62).
Paradoxaal genoeg, pretendeerde dit nationalisme een eenduidige universalistische ideologie aan de basis te hebben. In de praktijk echter kwamen internationaal gevoelens los van het zich willen onderscheiden onder één staatsverband (Duitsland en Italië) en liefst op grond van vooral één dominante (streek)taal (:64).
Dit middelpuntzoekend nationalisme in termen van Van der Hoeven en Reinsma had als tegenhanger het middelpuntvliedend nationalisme (1969:153). Hierbij wilden volkeren juist los van het grotere verband. Griekenland, België en de Spaanse koloniën in Amerika zijn hier succesvoorbeelden van de door strijd verworven natiestaten (Jansens 1970:128-130).
De vorming van natiestaten met één dominante nationale taal heeft geleid tot het verdwijnen van vele talen. Dit proces van taal- en bijgevolg cultuurdood gaat tot op de dag van vandaag door. [ii],[iii]

In Samenhang taal en samenleving, een artikel geschreven in verband met het 5-jarige bestaan van de Amsterdamse stichting Opo-oso Opo Sranan(tongo), werd betoogd dat het wurgen van een taal, zoals het Sranan in Nederland, eerst het culturele systeem ontregelt met verstrekkende gevolgen voor de kwaliteit van de Nederlandse samenleving. Door het beleidsmatig opleggen van culturele waarden uit de westerse samenleving –individugerichtheid, materialisme, zelfredzaamheid wordt geweld gedaan aan de interne logica van de niet-westerse culturele systemen.

Pinto onderscheidt twee soorten cultuur. De ene variant werkt hij uit in wat hij noemt het Fijnmazige cultuurmodel (F-culturen), terwijl de andere variant tot uiting komt in het Grofmazige model. In de F-culturen is het een afgeleide waarde om ook voor de eigen ouders te zorgen. Het volgende voorbeeld is haast stereotiep voor Surinaams-Nederlandse man-vrouwrela- ties: “Ja, maar waarom moet je dat op je nemen John; ik bedoel de geldzorg van je moeder?” Zo begon een quasi-conflict tussen de Nederlandse Linda en haar Surinaamse vriend John. Ze voegde eraan toe: “Ze kan toch een uitkering aanvragen?“ Als ‘zorg voor elkaar’ moet wijken voor ‘zelfredzaamheid’, — overigens intern logisch binnen het culturele systeem van de G-culturen — dan leidt dat tot interferenties[iv] van de ene (G-) in de ande- re cultuur (F-). Maar er is een ander probleem. De Nederlandse samenleving als buitenring[v] is uiterst instabiel. Er is haast niets waardevols of het is doorgeschoten: individualisme, materialisme, meningsuiting, marktwerking, … De samenleving is bovendien toe aan onthaasting, wordt vaak aangegeven. Mede hierdoor komen de binnenringen (migrantengemeenschappen) die het al moeilijk hebben met de bevrediging van de behoeften en daarbij behorende gedragingen van de G-aangepaste buitenring – individualistisch, materialistisch,op tempo (gehaast), assertief en confronterend, in het gedrang. Daar komt overheen de internationale ring met als belangrijkste kenmerken ‘globalisering’ en marktwerking.

Een belangrijke uitdaging voor de komende periode is hoe de balans te (her)vinden in de Nederlandse samenleving. Uit- gangspunt zou zeker moeten zijn die te toetsen aan de issues van de Franse revolutie:‘Vrijheid’, ‘gelijkheid’ en ‘broeder- schap’, leuzes waarop later de democratische rechtstaat werd gegrondvest. En met name het principe broederschap verdient hier meer dan voorheen aandacht.

De toetsing van de samenleving aan de beginselen van de Revolutie, zou het wellicht vergemakkelijken te reflecteren op de individu-(G) en groepsgerichtheid(F) van de samenleving. Hiertoe moeten eerst eeuwenoude vanzelfsprekendheden overstegen worden. Deze assumpties die goeddeels versterkt zijn door het idee van de natiestaat en die vervolgens eigen visies op de werkelijkheid ontwikkelden, zullen eerst onder druk moeten komen te staan. Immers het zijn deze visies die de dominante realiteit hielpen definiëren: de sociaal-economische achterstand van minderheden houdt verband met de hang naar de eigen taal en cultuur en die belemmert een succesvolle participatie en integratie.

De dominante cultuur legitimeert haar positie door haar waarden en normen te institutionaliseren. Hierbij dient het onderwijs als vehikel ter handhaving van de status quo. Volgens Dekker bestaat er een oorspronkelijke, uit de volks- aard voortgekomen volkscultuur. Deze bestaat uit orale overle- veringen: verhalen, liederen, geloofsopvattingen en gebruiken waar de plattelandsbevolking borg voor staat (Dekker in Kroon en Sturm 1999/2000:43).

Het is de cultuur van de hoger ontwikkelde sociale groepen die door haar westerse profiel (G-geaard) de authentieke volkswaarden en normen in een vrije val brengt. Overigens is wat Dekker vaststelt en Dante (acht eeuwen eerder) al aangaf exact dezelfde visie ontvouwd als door Opo-oso Opo Sranan(tongo)[vi]. Bij al deze drie actoren gaat het om de oorspronkelijke (orale) taal die in de houdgreep van een aan de moedertaal vreemde, geschreven taal in de vergetelheid verdwijnt; een geschreven taal doorspekt met materialismen, digitalismen, technologismen, internationalismen en ontbloot van spiritualiteit. Al is bij Dante het Toscaans verheven tot het Italiaans en minacht hij andere Italiaanse taalvarianten.

Handig bespelen tenslotte de politieke elites de multiculturaliteit bij verkiezingen om daarna de factor etniciteit zonder gewetensbezwaren rustig weer in de ban te doen. Zodoende herbevestigen deze dominante groepen hun posities niet alleen, maar zorgen zij voor een exponentieel draagvlak voor moderniteiten en internationalismen.

Een andere uitdaging, wellicht een obstakel op weg naar het hervinden van de balans, is de bewezen onkunde de Neder-landse cultuur eenduidig te vatten. En de veelheid van begrippen – migranten, allochtonen, minderheden, nieuwe Nederlanders aldus Van Thijn 2006 – dekt toch de multidimensionele verscheidenheid aan culturele gemeenschappen niet.

Integratie, tegenwoordig robuuste integratie volgens nog steeds Van Thijn staat gelijk aan segregatie. Robuuste integratie komt neer op: “een aanpassing aan de dominante cultuur of, minder omfloerst gezegd, gedwongen assimilatie” (Van Thijn 2006). En deze integratie krijgt verder vorm in de verharding van het debat. De reactie hierop is vervolgens het zich afwenden van de samenleving (segregatie) of zelfs vertrek uit Nederland. En de fixatie op individuele rechten en plichten verduistert de blik op collectieve mechanismen, het verschil tussen achterstand enerzijds en achterstelling en sociale uitsluiting anderzijds, aldus nog steeds Van Thijn.

Overigens spitsen de reacties op deze ex-staatsman zich toe op het hanteren van een ‘allochtonenquotum’ per wijk. Dit brengt ons terug tot de eigenaardigheid van ontvangende samenlevingen niet-autochtonen te weren. En hoe groter de aantallen medelanders, hoe onbehaaglijker de gevoelens bij autochtonen. In dit verband is het interessant te signaleren dat de autochtone populatie vergrijst en in toenemende mate afhankelijk is van de bevolkingsaanwas van anderen, hetgeen weer meer uitsluitingsmechanismen en zondebokrituelen tot gevolg heeft. Maar tegelijkertijd komen er hoe langer hoe meer verzorgingstehuizen met overwegend autochtone bewoners, verzorgd door personeel dat overwegend allochtoon is. Nu al is in dit domein van de samenleving sprake van een hybride lokale cultuur waarin nieuwe vormen van omgang en begrip tot stand komen (creolisering). Etage 5,fictieve naam voor een verpleeghuisafdeling in Amsterdam geldt hier als toepasselijk voorbeeld (Van Langen P. 2006). Toch zijn hiermee de belemmeringen voor het gemengd wonen niet weggenomen.

Als de acceptatie van een multidimensionele culturele verscheidenheid blijkt te stuiten op de ideologie van de natiestaat, waarin principieel geen plaats is voor de co-existentie van meerderheids- en minderheidstalen dan moet de natiestaat maar gesloopt worden. De sloop houdt in de samenleving onophoudelijk te bediscussiëren en haar vooral te zien en benaderen als een synergie met als natuurlijk uitgangspunt: ‘Eenheid in verscheidenheid’ bestaande uit een diverse autochtone buitenring op bijvoorbeeld stedelijk en dorpsniveau en een groot aantal binnenringen (migrantensamenlevingen). Deze subsystemen behoeven een positieve profilering en vervullen een signaleringsfunctie – ‘wat zou je moeder ervan zeggen?!’, ‘wat geef jij de familie schande!’ – ten behoeve van de eigen gemeenschap en de overige gemeenschappen in het bijzonder. Immers als de misdaad op straat ligt, dan ben je als overheid al te laat, is door Opo-oso Opo Sranan(tongo) al vaker geroepen.

De binnenringen, veelal ook divers, zijn tevens ontvankelijk voor integratie en differentiatie. Elke etnische groep is gebaat bij eigen samenbindende waarden, wil die functioneel zijn voor de samenleving. Dit brengt ons haast terug bij het categoriale tijdperk van de jaren zeventig, zij het dan in een vernieuwde, analytisch onderbouwde sociaal-culturele versie.

Blijft alles echter bij het oude (zie voorgaande) dan zijn (deel)gemeenschappen hoe langer hoe disfunctioneler, waarbij mensen zich aanpassen maar de problemen van de collectieve ziel verwaarloosd worden. Het Afrikaanse segment binnen de Surinaamse gemeenschap bijvoorbeeld is oververtegenwoordigd in gevangenissen en correctieve instellingen, en als zwerfvolk. Dit segment kent ook een steeds groter aantal vaderloze gezinnen, waarvan de kinderen in het onderwijs toenemend leerzorgbehoevend worden. Een vooronderzoek naar de leerprestaties van Afro-Surinaamse leerlingen bracht dit verschijnsel aan het licht (zie TaJKSO 2006). Om maar te zwijgen over de hoge notering voortijdig schooluitval, over mensen die bij de RIAGG terechtkomen en vervolgens in Suriname belanden voor beterschap en ook nog op staatskosten.

Het alternatief voor het zoeken naar een nieuwe balans tussen buitenringen en binnenringen in de Nederlandse samenleving is voortschrijdende individualisering met de verdere sloop van het traditionele gezin en het individu (op mentaal vlak) als bijverschijnsel. Met een hoe langer hoe geringer aantal autochtone inwoners ten opzichte van medelanders in het verschiet zal dat leiden tot veel meer afstotings- en uitsluitingsmechanismen en oeverloze discussies over multiculturaliteit. Dit alles als gevolg van de natiestaat die mensen gevangen houdt in een web van definities opgesteld door dominante elites die slecht overeenstemmen met de ingewikkelde werkelijkheid.

Noten:
[i] de verlening van de staatkundige onafhankelijkheid aan Suriname in 1975 bijvoorbeeld was bedoeld als zo’n aanmoediging. Dit had echter juist een aanzuigende werking.
[ii] ‘Circumstances like the ones described above, or similar to them, have led to the death and disappearance of hundreds of languages over the past 300 years and on an accelerating basis, especially in the past 100 years, above all in America and Australia’ (Wurm 2001:19).
[iii] ‘Hundreds more languages will very likely suffer the same fate in the foreseeable future. According to our estimates, about half (i.e. about 3000) of the approximately 6.000 languages in the world are now endangered to some degree or another’ (Wurm 2001:19).
[iv] wat ook een nodeloze belasting van de openbare voorzieningen is. In het licht van de verarming van de Nederlandse staat is deze kijk op zaken geen onbelangrijke.
[v] Buitenring is een begrip geïntroduceerd in het mission statement van de Amsterdamse opbouwstichting Tata Julius Koenders Sabi Oso, kortweg het Koenders instituut. Migrantensamenlevingen vormen de binnenringen en worden omgeven door het autochtone segment, de buitenring van de Nederlandse samenleving.
[vi] Veel begrippen in de Sranan cultuur die louter bestaan bij gratie van simultane verbale en non-verbale uitingen (variant van een ‘ideophone’) zijn uit het bewustzijn aan het verdwijnen, omdat vooral het reguliere taalonderwijs gericht blijft op de behoeften van de natiestaattalen, bijvoorbeeld het standaard Nederlands. Het Grieks-Latijnse alfabet is daarnaast inadequaat en komt tekort bij het ventileren van belangrijke onderdelen van de cultuur zoals in het verschijnsel ideophone tot uitdrukking komt. Bijvoorbeeld de zin: ‘jouw vader en ik zijn dikke vrienden’ wordt als volgt uitgedrukt: mi nanga yu papa na so un de (letterlijk: jouw vader en ik zo zijn wij), terwijl de arm een v-vorm aanneemt en de duim opwaarts staat gedrukt tegen de wijs- en middelvinger die uitgestoken worden met de rug van de hand richting de aangesprokene. Dus het gebruik van het alfabet alleen tast de taal aan in haar authenticiteit.

Geraadpleegde literatuur:
Alighieri, D. – Pleidooi voor de eigen taal. [De vulgari eloquentia]. Vert. Nauta,L. Groningen: Historische uitgeverij. 2001.
El Achkar, M. – Multi-culti discussie is geen fictie meer. NRC Webpagina’s. 9 januari 2001
http://www.nrc.nl/W2/Lab/Multicultureel/010109a.html
Eldering, L. De multiculturele samenleving. Multiculturele ideologie leidt tot uitsluiting. NRC Webpagina’s 6 Maart 2000
http://www.nrc.nl/W2/Lab/Multicultureel/000316a.html
Extra, G. & Yagmur, K. Urban – Multilingualism in Europe. Immigrant Minority Languages at Home and School. Tilburg: 2004, p.14-15.
Fortuyn, P – De islamisering van onze cultuur: Nederlandse identiteit als fundament. Karakter Uitgevers ; Speakers Academy Uitgeverij, 2001.
Hoeven, M.B van der & Reinsma, R. – Fundamenten en mijlpalen. Leerboek geschiedenis voor voortgezet onderwijs. Amsterdam: J.M. Meulenhoff, 1969,p.153.
Jansens, J.G.- De spiegel der eeuwen II; Algemene geschiedenis. Groningen: Wolters-Noordhoff nv. 1972, p.128-130.
Kroon, S. & Sturm, J. – Eigen taal: een gebruiksanalyse in een begripshistorische context in taalbeleidsdocumenten met betrekking tot het onderwijs aan allochtone leerlingen in Nederland vanaf 1970, p.22.
Kroon, S. & Sturm, J. – De taal is gansch het volk; een zoektocht naar de oorsprong en het gebruik van een sententia. In Spiegel 17/18 (1999/2000), nr.1/2, p.43.
Langen P. van – De samenleving op etage 5: Nieuwe cultuur in het verpleeghuis. 9 november 2006. http://www.kennislink.nl/web/show?id=159517
Leerssen, J. – Nationaal denken in Europa; een cultuurhistorische schets. Amsterdam: Amsterdam University Press. 1999, p.62,64
Opo-oso Opo Sranan(tongo). – Samenhang en samenleving. Amsterdam: Opo-oso Opo Sranan(tongo). 2002.
Pinto, D. – Interculturele communicatie: Drie stap­penmethode voor het doeltreffend overbruggen en managen van cultuur­verschillen. Groningen: Bohn Stafleu van Loghum bv, 1991, p.30-64.
Poorthuis F. & Wansink H. Interview met Pim Fortuyn. Volkskrant, 9 februari 2002.
Rijkschroef, R. et al. – Onderzoek naar maatschappelijke vraagstukken; Bronnenonderzoek integratiebeleid. Utrecht: Verwey- Jonkerinstituut. April 2003, p.21,22,25,27,29,37-41.
Scheffer,P. – Het multicultulturele drama. NRC Handelsblad, 29 januari 2000.
Schnabel, P. et al.- Jaarrapport Integratie. Den Haag: SCP/WODC/CBS. september 2005, p.49-54.
Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden; Wet van 5 maart 1998, houdende wijziging van enkele onderwijswetten in verband met het onderwijs in allochtone levende talen en enkele technische aanpassingen.’s Gravenhage: Sdu Uitgevers, 1998, nr.148.
Stichting JGA Tata Julius Koenders Sabi Oso. Bedrijfsplan in voorbereiding (2004-2010). Amsterdam: TaJKSO, oktober 2004, p.7-14 (niet uitgegeven).
Stichting JGA Tata Julius Koenders Sabi Oso. Notitie begeleidingscommissie; onderdeel onderwijs. Amsterdam: TaJKSO, 10 februari 2006 (niet uitgegeven).
Weblog: Anja Meulenbelt. zaterdag 29 april 2006.
Wurm, S. – Atlas of the world’s languages in danger of disappearing. Parijs: Unesco Publishing. 2001.