De Kantharos IV – Een verleden met een zilveren randje

De conservator van het Goud- en Zilvermuseum en een bekende zilversmid met een passie voor het verleden troffen elkaar in het voorjaar van 1949. Een antieke zilveren beker bracht hen op dat moment samen. Dat zij elkaar in Utrecht ontmoetten was niet toevallig. Langs twee verschillende wegen waren zij het resultaat van de Utrechtse zilversmedentraditie. Al eeuwen lang nam in die stad de zilvernijverheid een belangrijke plaats in. In de navolgende bijdrage wordt getracht in kort bestek de zilvernijverheid in Utrecht en de geschiedenis van het Goud- en Zilvermuseum te schetsen. Een rijke geschiedenis waarover zoveel te vertellen is dat de beschikbare ruimte ontoereikend is.

Edel handwerk
In de middeleeuwen was Utrecht hét culturele centrum van de Noordelijke Nederlanden. Een positie die de stad te danken had aan de bisschop die er zetelde. Een van de ambachten die haar bestaan ontleende aan de welvaart van de stad was dat van de zilversmeden. De Kerk en de haar omringende adel waren belangrijke opdrachtgevers voor groot zilverwerk, terwijl de gegoede burgers van de stad kleinwerk lieten maken. Confiscatie, slijtage, veranderende modebeelden en perioden van economische terugval leidden ertoe dat de meeste van deze werken werden omgesmolten. Een middeleeuws zilverwerk dat de tand des tijds heeft doorstaan is het borstbeeld van de heilige Fredericus, bisschop van Utrecht. Dit vroegst gedateerde en gesigneerde Utrechtse zilveren voorwerp is een zogenaamd sprekend reliek en bevat resten van de schedel van de heilige. De zilversmid Elias Scerpswert (Utrecht 1320/30-1387 Utrecht) maakte het kunststuk in 1362 dat tegenwoordig te bewonderen is in het Rijksmuseum te Amsterdam.
Utrecht groeide en verwierf in het economische verkeer een steeds belangrijkere plaats. De toenemende activiteiten hadden een gunstige invloed op de zilvernijverheid, die in de 16de eeuw tot volledig wasdom kwam. De oprichting van het Utrechtse goud- en zilversmedengilde was hiervan een uiting. De goud- en zilversmeden waren altijd lid geweest van het smedengilde, maar in 1597 verleende het stadsbestuur hen het recht om zich in een eigen gilde te organiseren. Tot de beroemdste Utrechtse leerlingen en meesters behoorden de leden van de familie Van Vianen. De gebroeders Adam en Paulus verwierven reeds bij hun leven grote bekendheid met hun gedreven zilverwerk, een faam die Adams zoon Christiaan zou voortzetten. Read more

image_pdfimage_print
Bookmark and Share

De Kantharos V – De Kantharos van Stevensweert in het licht der gerechtigheid

1. De wonderbare visvangst
De visser had geld nodig. Daarom verkocht hij zijn eerstkomende vangst tegen een bepaald bedrag. Zoiets kan of voor de koper of voor de verkoper nadelig uitvallen. Het hangt er maar vanaf of de vangst het gemiddelde waarop de koopprijs is gebaseerd, zal overschrijden of daar beneden blijft. Geen mens zal er aan denken de partij die het nadeel van deze kans te verwerken krijgt daarom een actie te geven. Maar wat gebeurde? De eerstvolgende vangst bevatte niet alleen de normale hoeveelheid vissen maar ook een heel kostbare gouden drievoer. Wie wordt daar nu eigenaar van: de visser of de koper van de vangst. De zaak wordt door dit bijzonder feit wel ingewikkeld. De visser zegt: Ik wilde vissen verkopen en niet ook gouden voorwerpen. De koper werpt tegen: ik heb de eerste vangst van je gekocht en daar zit nu eenmaal die drievoet bij. De rechtsgeleerden, in die tijd toch voor geen kleintje vervaard, zeker niet als het om moeilijke casuïstiek gaat, komen er niet uit. En wat deden ze dan in de oudheid: ze raadplegen het orakel van Delphi voor een bindend advies. Het orakel wil wel advies geven maar houdt zich nooit aan de regels van het spel; het zit altijd vol verrassingen. Zo ook deze keer: noch de visser noch de koper heeft recht op de drievoet maar de beroemdste van de zeven wijze mannen. Dus gaat de drievoet naar Thales van Milete maar in zijn bescheidenheid ontkent die de beroemdste te zijn en hij weigert de drievoet. Dan gaat de drievoet de andere zes wijzen langs maar zij volgen het voorbeeld van Thales van Milete. En tenslotte wordt het pronkstuk als een soort gewijde gave aan de voeten van Apollo neergelegd. Die weet er wel raad mee (Val. Max 4.17). Read more

image_pdfimage_print
Bookmark and Share

De Kantharos VI – Het geheim van de smid

Voor het eenvoudig identificeren van rechterlijke uitspraken die voor de rechtspraktijk van belang kunnen zijn plegen juristen de namen van de partijen in het rechtsgeding te gebruiken. Als zij het hebben over Nimox/Van den End, Flora/Van de Kamp, Picus/Smallingerland, Viruly/Kindt of Plas/Valburg weten zij welke uitspraak bedoeld wordt en met name waarom deze in de jurisprudentie van historische belang is. Soms wordt de uitspraak echter aangeduid met het object waarover het proces ging, zoals de doorverkochte Rogge, het Damesmodebedrijf, Tilkema’s Duim, het Weduwepensioen en de Kantharos van Stevensweert. Laatstgenoemde uitspraak deed de Hoge Raad in een geschil over een soort drinkbeker die ook wel de Kantharos wordt genoemd.

Omstreeks 1940 is die bewuste beker in de uiterwaarden van de Maas, waar deze stroomt in het grensgebied tussen Nederland en België, aangetroffen in de buurt van Stevensweert, een voormalig vestingstadje op de rechteroever van de Maas dat tegenwoordig deel uitmaakt van de gemeente Maasbracht. Over deze beker, die al kort na de vondst de naam mee kreeg van Stevensweert is al veel geschreven dor historici maar vooral ook door juristen vanwege de procedure die tussen 1955 en 1959 in drie instanties over de Kantharos is gevoerd. Zo heeft prof.mr. A.H.M. Santen in 1993 dit onderwerp gebruikt voor de rede die hij heeft uitgesproken bij zijn afscheid als bijzonder hoogleraar in de notariële wetenschap aan de Universiteit van Amsterdam, hetgeen heeft geleid tot een mooie uitgave met interessante historische en juridische gegevens in de serie Ars Notariatus (deel LX)(1). De casus is boeiend en heeft veel facetten. Ik ben prof.mr.V.J.A. van Dijk, oud-President van de Rechtbank te Utrecht, en drs. L.J.F. Swinkels, conservator van het Provinciaal Museum G.M. Kan te Nijmegen, erkentelijk voor de interessante gegevens die zij mij hebben verschaft.
De Kantharos-zaak is een schoolvoorbeeld voor de juridische opleiding aan de Nederlandse universiteiten, zoals mr. J.M. Berger-Bos in deze serie schrijft, maar ook de niet-juridische aspecten betreffende de Kantharos en zijn omzwervingen zijn de moeite waard. Read more

image_pdfimage_print
Bookmark and Share

De Kantharos VII – De Kantharos, een schoolvoorbeeld

‘Als ik dat van te voren had geweten had ik het niet gedaan’ is de gedachte die bij iedereen wel eens zal zijn opgekomen. Soms zelfs meerdere keren. En het kan al heel vroeg in je leven gebeuren.
Op een partijtje ter ere van de vijfde verjaardag van onze dochter werden ijsjes uitgedeeld, versierd met een parasolletje. Elk parasolletje had een mooi ‘gouden’ knopje, behalve het exemplaar van de jarige. Er vloeiden hete tranen. Tot een vriendinnetje zei: ‘Zullen we ruilen?’. De transactie kwam tot stand. Innig tevreden vouwde het vriendinnetje het nieuw verworven parasolletje open en dicht en zuchtte: ‘In dat van mij zat een scheur’. Hetgeen weer nieuwe tranen opleverde.
Natuurlijk was het nuttig geweest mijn dochter uit te leggen dat ze gekregen had waarvoor ze zelf gekozen had. En dat ze zich wel eens had kunnen afvragen waarom het vriendinnetje wilde ruilen. Dat was een mooie gelegenheid geweest haar in te leiden in de valkuilen van het ruilverkeer, iets waar ze veel profijt van had kunnen hebben in de rest van het leven. Maar het partijtje dreigde toch al uit te lopen in een jeugdtrauma, dus heb ik laf gekozen voor de belofte de scheur te zullen repareren.
Een gemiste kans dus om haar al vroeg kennis te laten maken met het begrip dwaling. Read more

image_pdfimage_print
Bookmark and Share

De Kantharos VIII – Een triest geval

Het volgende drama in drie NJ-bedrijven,
Hoge Raad 1 november 1985, NJ 1986, 92,
Benelux Gerechtshof 9 maart 1987, NJ 1987, 910,
Hoge Raad 9 oktober 1987, NJ 1988, 137,
speelt zich af in Oost-Groningen. Het gaat om een danig verstoorde verhouding tussen verpachtster mevrouw Trenning en pachter Krabben, aan wie Trenning de boerderij aan de Wedderstraat 87 in Veele (gemeente Vlagtwedde) verpacht heeft. Als het doek opengaat, zien we dat Krabben Trenning in kort geding heeft gedagvaard tot onder meer afgifte van een aantal zaken, en dat de president van de rechtbank Groningen bij vonnis van 7 april 1981 in kort geding gewezen en uitvoerbaar verklaard bij voorraad:
‘(a) Trenning gelast om onmiddellijk na de betekening van dit vonnis aanKrabben tegen behoorlijk bewijs van kwijting te leveren althans af te geven de in de dagvaarding bedoelde 17 stuks rundvee, alsmede de daaruit inmiddels geboren kalveren, 6 vaten à 200 liter van het gewasbeschermingsmiddel DD, bestrijdingsmiddelen, klein gereedschap, afrasteringsdraad en afrasteringspalen, alsmede rollen landbouwplastic, alle op de veestapel betrekking hebbende stalkaarten en overige bescheiden welke noodzakelijk zijn voor een deugdelijke en behoorlijke verzorging en gebruik van de veestapel, alle machines, zaai- en pootgoederen, alsmede veehoeders en voorraden;
(b) Trenning gelast om met ingang van 1 mei 1981 te gehengen en te gedogen dat Krabben de gepachte opstallen gebruikt overeenkomstig hun aarden bestemming, en deelektrische stroomtoevoer naar die opstallen te herstellen en aan te sluiten en hersteld en aangesloten te houden.’

Een en ander met bepaling dat Trenning ‘een dwangsom van ƒ 5000,- verbeurt voor elke dag of gedeelte van een dag dat zij na de betekening resp. 1 mei 1981 geheel of gedeeltelijk in gebreke mocht blijven om aan die lasten te voldoen.’ Read more

image_pdfimage_print
Bookmark and Share

De Kantharos IX – Ten slotte en Personalia

Tenslotte
Een rechter deed in 1956 uitspraak in een op het eerste oog niet bijzonder opzienbarende of juridisch ingewikkelde zaak. Daarna ging het vonnis tot twee keer toe, populair gezegd, over de kop. Op zichzelf is dit nog steeds niets bijzonders. Doorprocederen tot en met de Hoge Raad is in de tweede helft van deze eeuw niet zo uitzonderlijk. Rechters en advocaten weten dat een opvolgende rechterlijke instantie een andere mening kan hebben en het is niet altijd even gemakkelijk om te berusten als een ander je ongelijk geeft. Bij advocaten en rechters ligt dit misschien gevoeliger dan bij niet-juristen, maar de bittere pil van het ongelijk krijgen wordt verguld als de rechter zijn eindoordeel baseert op valide, liefst overtuigende argumenten. De desbetreffende rechter vond echter de argumenten of rechtsoverwegingen van de beide instanties die na hem over de zaak moesten oordelen niet overtuigend en dat zat hem dwars. Maar rechters zwijgen in het algemeen over uitspraken van een hogere instantie. Zo niet deze rechter. Prof.mr. V.J.A. van Dijk liet zich 35 jaar later ontvallen dat hij zich in het oordeel van de Hoge Raad nooit heeft kunnen vinden. De Utrechtse rechtbank had naar zijn mening in de gegeven omstandigheden het enig juiste oordeel gegeven.

Verrast was hij bijval te krijgen van een Advocaat-Generaal bij de Hoge Raad die vond dat de rechter destijds een juiste uitspraak had gedaan. Dat vonnis had, zo vond prof.mr. J. Leijten, derhalve niet vernietigd moeten worden.

Dit voorval zegt iets over het karakter van Van Dijk en Leijten. Met hun bijdragen voor deze bundel hebben zij getoond ook na hun pensionering van geen wijken te weten als hun rechtsopvatting in het geding komt. De beide juristen, die vele tientallen jaren een belangrijke bijdrage hebben geleverd aan de rechtswetenschap en rechtspleging in Nederland, hebben de redactie van deze bundel geïnspireerd. Daar kwam nog bij de afscheidsrede van prof.mr. A.H. Santen, uitgesproken op 9 februari 1993, die tal van nieuwe aspecten van de Kantharoscasus behandelt. Oud-­notaris Santen toont daarin dat ook hij niet gemakkelijk opgeeft als hij op zoek is naar feiten en omstandigheden die van invloed kunnen of moeten zijn op oordeelsvorming in de rechtspleging. Read more

image_pdfimage_print
Bookmark and Share
  • About

    Rozenberg Quarterly aims to be a platform for academics, scientists, journalists, authors and artists, in order to offer background information and scholarly reflections that contribute to mutual understanding and dialogue in a seemingly divided world. By offering this platform, the Quarterly wants to be part of the public debate because we believe mutual understanding and the acceptance of diversity are vital conditions for universal progress. Read more...
  • Support

    Rozenberg Quarterly does not receive subsidies or grants of any kind, which is why your financial support in maintaining, expanding and keeping the site running is always welcome. You may donate any amount you wish and all donations go toward maintaining and expanding this website.

    10 euro donation:

    20 euro donation:

    Or donate any amount you like:

    Or:
    ABN AMRO Bank
    Rozenberg Publishers
    IBAN NL65 ABNA 0566 4783 23
    BIC ABNANL2A
    reference: Rozenberg Quarterly

    If you have any questions or would like more information, please see our About page or contact us: info@rozenbergquarterly.com
  • Like us on Facebook

  • Archives