Recht te Utrecht – Schavotstraffen tot in de negentiende eeuw. Herinneringen aan de ‘goede’ oude tijd

No comments yet

rechtutrechtIemand de duimschroeven aanzetten of iemand het vuur na aan de schenen leggen, als we iemand erg in het nauw brengen. Iemand aan de kaak stellen, als we iemand openlijk te schande maken. Hij groeit op voor galg en rad, als we menen dat van zo iemand niets terecht zal komen. En als we volkomen uitgeput zijn voelen we ons geradbraakt. Als we iemand door zware arbeid geheel afmatten zegt men dat we zo iemand afbeulen, met een herinnering aan de beul die vroeger de lijfstraffen voltrok. Al deze uitdrukkingen herinneren aan de ‘goede’ oude tijd met zijn mensonterende straffen.

Ketters
En al deze straffen moesten vroeger ook mensen ondergaan die nu, naar onze mening, totaal onschuldig zouden zijn. Toen Karel V (1515-1555) en Filips II (1555-­1581) Heer der Nederlanden waren, werden allen die zich niet meer in de katholieke kerk thuis voelden vervolgd en soms gemarteld tot de dood toe.
Al in 1524 werd een drukker de stad Utrecht uitgezet ‘want hy mettet werck van Lythery [i] besmet is’. En hij kwam er nog genadelijk af. Vooral tijdens de landvoogdij van Alva (1567­1573) werden ook in Utrecht verscheidene personen, beschuldigd van ketterij of oproerige handelingen, terechtgesteld. Zij werden ‘voir Vredenborch mitten sweerde geëxecuteert’ of ‘criminel [ii] Levendich verbrant voir Vredenborch‘ of ‘mitte corde geëxecuteert’ dus opgehangen.

Heksen
Ook zij die van hekserij beschuldigd waren hadden het zwaar te verduren. Het was in de zestiende eeuw nog een algemeen verbreid geloof, dat de duivel met sommige personen, vooral met vrouwen, een verbond had gesloten en hen tot ongelooflijke misdaden had verleid. De ongelukkigen die hiervan beschuldigd werden konden meteen op de pijnbank gelegd worden; omdat zij ten slotte de martelingen niet langer konden doorstaan bekenden zij maar de ongelooflijkste misdaden te hebben begaan.
Zo werden in 1595 te Utrecht de zeventienjarige Hendrikje en haar vader Volkert Hendriks ervan beschuldigd dat zij met de duivel in betrekking stonden; zij hadden ten slotte maar bekend ‘dat zij als katten poot aan poot gedanst hadden op eene bleek te Amersfoort, in tegenwoordigheid van den duivel, dat zij in weerwolven waren veranderd en koeyen hadden gejaagd en gebeten‘. Hendrikje had ook nog bekend ‘dat zij het eens zwaar had doen hagelen’.
Ook haar broertjes hadden rare streken uitgevoerd; zij hadden ‘boter uit eene sloot gekarnd’ en een van hen had ‘melk gehaald uit het hecht van een mes, hetwelk hij in eenen boom had gestoken’.

De rechters hadden gegruwd bij het horen van deze bekentenissen en zij hadden de daden van de vader en zijn kinderen geoordeeld als ‘zeer lelijk en afgrijselijk, schrikkelijk en abominabel, geenszins te gedoogen in landen der christenen, daar de vrees Gods en de Justitie plaats vinden’.
Vader Volkert Hendriks en zijn dochter Hendrikje werden dan ook op de brandstapel levend verbrand; de drie broertjes van 6, 13 en 14 jaar moesten hierbij toekijken, werden daarna tot bloedens toe gegeseld en voor onbepaalde tijd opgesloten.
Intussen had Johannes Wier, lijfarts van de hertog van Gulik en Kleef, al geprotesteerd tegen de heksenprocessen; hij wees erop hoe lichtzinnig rechters dikwijls vrouwen als heksen tot de brandstapel hadden veroordeeld; hij zette uiteen dat de duivel toch wel een zeer onnozele figuur moest zijn als hij vrouwen dergelijke dwaasheden liet begaan.

In Holland ging men na 1600 de heksenprocessen op dezelfde manier voeren als de overige processen; nu mocht de pijnbank niet meer gebruikt worden als de schuld van de verdachte niet nagenoeg vaststond. Bekende advocaten als Jacob Cats bewerkten dat het Hof van Holland, het opperste gerechtshof in die provincie, in 1610 een vrouw die van hekserij beschuldigd was vrijsprak.
Nu er niet meer onmiddellijk met de pijnbank gewerkt mocht worden en de aanklagers zelf, als bleek hoe onzinnig hun aanklacht was, gevaar liepen veroordeeld te worden, hielden de heksenprocessen in Holland op. Jacob Cats constateerde niet zonder enige ironie:
‘Ey ziet, nadat het Hof dit vonnis had gegeven, Scheen alle toverij als uit het lant gedreven.’
Het heksenproces van 1610 was het laatste heksenproces in Holland en, op enkele uitzonderingen onder andere in de graafschap na, was het ook het laatste heksenproces in onze republiek.

Rondtrekkend gespuis
Er zwierf in de zestiende eeuw ook veel gespuis door de Nederlanden; hoe kon het ook anders? Hoe konden afgedankte soldaten en werkloos geworden zeelui, vooral ‘s winters, behoorlijk aan de kost komen? Ze trokken als bedelaars en vagebonden stropend en rovend over het platteland om toch nog in hun onderhoud te kunnen voorzien. Door onmenselijk strenge straffen als brandmerken, afsnijden van ledematen en ophangen trachtte de overheid nog zoveel mogelijk de rust en orde op het platteland te handhaven.

Coornhert en Spiegel
Het was de humanist Dirck Volckertsz. Coornhert, die aandrong op een betere behandeling van ‘ledigen en quaetdoende rabbauwen’. Toen hij zelf in 1567 door Alva in de Gevangenpoort te ‘s-Gravenhage was opgesloten, werd hij zich in de eenzaamheid van zijn gevangenis bewust, dat lediggang inderdaad des duivels oorkussen is. Hij maakte daar een ontwerp van zijn geschrift Boeventucht, waarin hij er op aandrong de bedelaars en landlopers ‘in besloten plaatsen op water en brood nutte [iii] Hantwercken te leeren‘.

Voormalig kantongerecht, Hamburgerstraat

Zijn vriend de dichter Hendrick Laurens Spiegel werkte dit idee nader uit; deze zag in de boosdoener allereerst de mens die zich van zijn eigenwaarde bewust moest blijven. Volgens hem moesten de vonnissen dan ook binnenskamers uitgesproken worden om de boosdoener zoveel mogelijk de schande van de straf te besparen. Door het leren van een handwerk moesten de gevangenen tot een beter leven gebracht worden. Zelfs drong hij erop aan om door geregelde lichaamsoefeningen voor de gezondheid van de gevangenen te zorgen.

Een werkhuis in Utrecht
Everard van de Poll, advocaat van de Staten van Utrecht, liet bij testament op 10 augustus 1602 een deel van zijn vermogen na, om een werkhuis in te richten met als doel ‘de ledichhanghers ende bedelaers van de straten te houden ende binnen tselve huys tot een eerlick hantwerck te onderhouden’. Een leegstaand klooster bij de Nicolaaskerk in Utrecht werd in 1604 tot zo’n werkhuis omgebouwd. Nog steeds herinnert een inscriptie op de ingangspoort aan het Nicolaaskerkhof aan de stichting van de liefdadige advocaat.

Een strafoefening in Utrecht in 1846
Onterende straffen bleven echter voortduren tot een eind in de negentiende eeuw; zo vertelde de Utrechtse advocaat B.G.A. Pabst in de herfst van 1846:
‘Het was op 11 Zaturdag klokke één ure, toen de afgevaardigde leden van ons Hof in eene huurkoets, gevolgd door den advocaat-generaal, alleen gezeten in eene ander huurkoets, aan een hoek van het Vreeburg aankwamen, ter plaatse, waar men gewoon is het schavot op te slaan sedert de gevoerde pennenstrijd is beslist over de plaats, waar justitie in Utrecht zou gedaan worden.

Het is vóór een burgerhuis, dat zich gewoonlijk in niets van de overige huizen onderscheidt, behalve wanneer er een mensch voor de deur moet worden opgehangen of gegeeseld. Alsdan heeft men aan de leden van het Hof een plaats aangewezen aan de ramen.
Weldra zag men de ongelukkigen verschijnen, de handen gebonden, alsof zij baden, blootshoofds, met borden aan den hals, waarop een geschreven papier geplakt zat, dat echter door de omstanders, die niet digt bij het schavot waren toegelaten, moeilijk kon gelezen worden.
Het waren drie ongelukkigen, die moesten worden te pronk gesteld. Het was een vreeselijk schouwspel, in het midden de geeselpaal met de katrol voor het ophalen, daar naast de worgpaal voor vrouwen en ter zijde een nieuw geverwde paal met bankjes aan den voet, en daarachter den galg met de dubbele ladder en den strop, vóór op het schavot het ijzeren vat, waarvan het vuur en de rook met de tangen en al den toestel van palen en touwen aan de pijniging van vroegere dagen deed denken.
Ter zijde van de drie veroordeelden stond de scherprechter en zijn knecht, welke laatste nu eens de houding der beschuldigden rectificeerde, dan weder het vuur voor de brandijzers aanhield en opstookte.

Ik zal het te pronkstellen niet verder beschrijven; dit schouwspel gebeurt te veelvuldig dan dat niet velen het zouden gezien hebben; alleen zal ik er bijvoegen, dat naar mijne meening, wanneer de regter tot tepronkstelling op een schavot heeft veroordeeld, de veroordeelden niet aan den geesel- of worgpaal kunnen gebonden worden zonder dat de straf moet gerekend worden te zijn verzwaard, want het geeselen, met de strop aan de galg vastgemaakt, is een zwaardere straf, naardien dit verbeeldt dat men de galg heeft verdiend. Daarom zou de tepronkstelling aan geesel- of worgpaal kunnen verbeelden, dat men een van beiden had verdiend.

De laatste der ongelukkigen moest een half uur te pronk staan en toen hij was afgeleid kwam er onder de talrijke schaar een groote beweging van nieuwsgierigheid. De advocaat-generaal had nu ook zijn raam opgeschoven en een zestigjarige grijsaard, ter helft naakt, verscheen op het schavot, zijne voeten werden gesloten in ijzers, den beugel om het midden en de scherprechter draaide het rondsel, waarmee de handen naar boven worden opgewonden. Zoo stond de ongelukkige met den strop aan de galg vastgemaakt, als bewijs, dat diezelfde straf, die hem weleer werd toegedeeld, niet voldoet, wijl het niet voor de eerste maal was, dat hij daar stond; alles was gereed, toen de knecht van de scherprechter de roede aan de justitie aanbood, en met of zonder nader bevel zijnen last volvoerde.

Ik weet niet of de slagen hard of zacht zijn toegebragt; ik zag niet of het bloed er bij droop of het vel er bij werd opengereten en of de rug opzwol met blaauwe en roode plekken, want ik wilde de gelaatstrekken van den man zien, ik wilde zien, wat er in de ziel van den ongelukkige omging onder die marteling en dat heb ik gezien, om nooit te vergeten.

U voorstander dier zoo mensch-onteerende straf, als er weder justitie zal worden gedaan, roep ik u allen voor het aangezigt van den ongelukkige, want uwe verantwoording zal groot zijn, zoo gij eene straf laat bestaan, die gij niet eens de moeite hebt genomen in hare uitwerking gade te slaan.

Ziet dan den mensch, ziet wat gij er van maakt, maar ziet vooral toe, als de eene beul aan dat schepsel Gods de handen in de haren slaat, om den kop voorover te buigen, en de andere beul het wit gloeyend ijzer op het bloedend menschenvleesch drukt, dat het er van rookt. Ziet op dat oogenblik den ellendige hoe zijn aangezigt het beeld van mensch heeft verloren en zegt mij dan op dien eigen stond, of gij uw stelsel volhoudt. Smoort de stem der menschelijkheid niet langer door te zeggen, zij sloegen maar zestig slagen. Het bevel om geen bloed te storten is gegeven. In zachtheid is de scherprechter u sedert jaren reeds voorgegaan als hij het ijzert wit deed gloeyen en hoofd en schouders onbeweeglijk vast houdt, om de smarten te minderen. Maar van U vordert de God der Liefde, dat gij afstand doet van brandijzers en geeselpalen en dat niet over jaren, maar op den eigen stond, als gij overtuigd zijt van het ondoelmatige der straf. Dat geve God aan het Vaderland.’

Er kwam echter nog geen eind aan de onmenselijke straffen; de oud-president van het gerechtshof te Arnhem, E.H. Karsten, vertelde, wat hij in 1848 als schooljongen in Utrecht had meegemaakt:
‘Het was op ‘n Zaterdag omstreeks 1848 te Utrecht, het was daar marktdag, de eenige dag der week, waarop het in Utrechts straten vroolijk en levendig toeging. Op de Lange Nieuwstraat uit de richting van het Klaaskerkhof (op het Klaaskerkhof stond oud tijds de gevangenis, een somber onaanzienlijk gebouw van hoogen ouderdom, waarvan de bestemming kenbaar was door de koekoeken[iv] voor de vensters), bewoog zich een deftige stoet, iets als een militaire begrafenis, maar zonder muziek. Achter een peloton soldaten stapte een lang statig man geheel in het zwart, de ouderwetsche gekleede rok met opstaanden kraag, de korte broek en lage schoenen met gespen, op het hoofd een hoogen, met zwarte struisveeren bepluimden steek, en een langen degen op zij, zoo zag hij er uit, mijnheer de beul, gevolgd door zijn eveneens in het zwart gedoschte beide helpers. Hier achter volgde een fel gele statiekoets, drie treden hoog, wiegelend op haar veeren, daerin zat het Hof: de procureur-generaal, de raadsheer-commissaris en de griffier. Achter die koets kwam de deurwaarder-crimineel, gevolgd door een bende stumpers, die begeleid werden door de Hofdienders met hun zilver omboorde steken. Daarna weer een peloton soldaten en zoo trok de stoet stil en statig over het Munster- en Janskerkhof [v] en Neude naar het Vreeburg, waar in den uitersten hoek bij de comedie [vi] het schavot stond opgeslagen. Dat schavot stond er manshoogte voor een bescheiden woning, waarvan het raam op de eerste verdieping wijd opengeschoven, straks aan het Hof gelegenheid zou geven om de leiding der executie te overzien en zoover den procureur-generaal betrof, te regelen. Vaal-rood geverfd stond het daar, weinig aanzienlijk, maar indrukwekkend was de hooge galg met de daartegen geplaatste dubbele ladder, terwijl aan den voet daarvan een groot vierkant komfoor met gloeiende kolen klaar stond om de brandijzers te verwarmen, die met hun uitstekende stelen op mijn kinderlijk gemoed den indruk maakten van een wafelijzer. De meeste van de ongelukkigen, die wij op hun weg naar het schavot hadden gadegeslagen, moesten worden te pronk geleid; voor de rest viel er slechts één te geeselen en één te brandmerken.

Ik zou nu kunnen gaan vertellen van het geeselen en brandmerken, dat successievelijk op het overvolle dicht met toeschouwers bezette Vreeburg zou worden vertoond, maar helaas, ik had mijn boterham en fransche les reeds aan dit loffelijk schouwspel ten offer gebracht en alles ging zoo langzaam, dat ik niet langer durfde wegblijven.’

Karsten vertelde dat er soms wel eens medelijden betoond werd met het slachtoffer en de executie dan een schijnvertoning was:
‘Het Hof moest ter executie naar Gorkum en daar zat een man op de Prinsengracht, die gegeeseld moest worden, maar een paar dagen vóór de executie zoo ziek werd, dat de geeseling niet op hem mocht worden toegepast. Een lastig geval, alles was in gereedheid gebracht en het schavot al verzonden. De deurwaarder Reinders werd nu opgedragen met hem te onderhandelen. Zou het niet mogelijk zijn, dat hij op het schavot te Gorkum verscheen doch daar slechts in schijn gegeeseld werd, zoodat het zijn gezondheid niet kon schaden? De veroordeelde had daar wel ooren naar en er werd afgesproken, dat de beul er voor het publiek lustig op los zou slaan, zonder den patiënt anders dan met de uiterste punten te raken; hij moest dan echter vaan zijn kant braaf schreeuwen en om genade roepen, zoodat het publiek den indruk kreeg, dat het hier geen schijn, maar werkelijkheid was. Zoo geschiedde het en alles liep af, zonder dat er van deze kleine comedie door het publiek iets bespeurd was.’

Al die schavotstraffen trokken een talrijk publiek; omdat er dan zoveel mensen opeengepakt bij het schavot stonden, sloegen dieven en zakkenrollers daar hun slag. Terwijl de burgers vol spanning toekeken hoe het slachtoffer zich hield, werden hun zakken door handige zakkenrollers gerold.

De schavotstraffen afgeschaft
Intussen nam het verzet tegen de schavotstraffen toe en in de loop van 1848 nam de Tweede Kamer een wetsvoorstel aan, waarbij geseling en brandmerken verboden werden. De Eerste Kamer verwierp dit wetsvoorstel echter. Een van de bladen merkte toen sarcastisch op: ‘En nu, laat ons weer met frisse moed aan het geselen en brandmerken gaan.’ Op 25 oktober 1848 schreef men zelfs:
 ‘Nog bezitten wij de galg, de geselpaal, het brandijzer en het schavot, en zulks grotendeels omdat een stel oude, suffe grijsaards, rijke en aanzienlijke, drie duizend gulden jaarlijks inpalmende zogenaamde hoogmogende heren de afschaffing dier straffen niet begeerden.’

Maar eindelijk in 1854 werd nu ook door de Eerste Kamer een wetsvoorstel aangenomen, waarbij alle schavotstraffen, uitgezonderd de doodstraf, afgeschaft werden.

De doodstraf afgeschaft
Op 22 november 1869 werd het wetsontwerp tot afschaffing van de doodstraf, uitgezonderd onder andere bij bepaalde misdrijven in oorlogstijd, bij de Tweede Kamer ingediend. Sommigen wensten echter de doodstraf te handhaven en 52 leden van de Amsterdamse kerkeraad der hervormde gemeenten noemden het wetsontwerp zelfs ‘de vrucht van den driesten geest dezes tijds, die geene wijsheid erkent dan de zijne.’ Het wetsontwerp werd echter door beide Kamers aangenomen en werd in september 1870 van kracht. De schavotten en alle lijfelijke straffen behoorden in ons land eindelijk tot het verleden.

Noten
i De leer van Maarten Luther.
ii Crimineellijc: lijfstraffelijk.
iii Nuttige.
iv Misschien tralies?
v Het Munsterkerkhof: het Domplein.
vi De schouwbrug stond tot 1941 op het Vredenburg.

image_pdfimage_print
Bookmark and Share

Comments

Leave a Reply





What is 4 + 14 ?
Please leave these two fields as-is:
IMPORTANT! To be able to proceed, you need to solve the following simple math (so we know that you are a human) :-)
  • About

    Rozenberg Quarterly aims to be a platform for academics, scientists, journalists, authors and artists, in order to offer background information and scholarly reflections that contribute to mutual understanding and dialogue in a seemingly divided world. By offering this platform, the Quarterly wants to be part of the public debate because we believe mutual understanding and the acceptance of diversity are vital conditions for universal progress. Read more...
  • Support

    Rozenberg Quarterly does not receive subsidies or grants of any kind, which is why your financial support in maintaining, expanding and keeping the site running is always welcome. You may donate any amount you wish and all donations go toward maintaining and expanding this website.

    10 euro donation:

    20 euro donation:

    Or donate any amount you like:

    Or:
    ABN AMRO Bank
    Rozenberg Publishers
    IBAN NL65 ABNA 0566 4783 23
    BIC ABNANL2A
    reference: Rozenberg Quarterly

    If you have any questions or would like more information, please see our About page or contact us: info@rozenbergquarterly.com
  • Like us on Facebook

  • Archives