Rechten in Utrecht – De eenzaamheid van recht

Wie zich als buitenstaander met het vakgebied van anderen bemoeit, beweegt zich op glad ijs. Hij behoort niet tot diegenen aan wiens inzicht of oordeel waarde gehecht moet worden omdat hij een belangrijke positie inneemt. Hij heeft geen deel aan de taalgemeenschap van het vakgebied en hij kent de gedragregels niet. Hij hoort, kortom, niet tot de wereld der ‘amici’. Met betrekking tot recht en rechtsgeleerdheid wil dat echter niet zeggen dat de ‘Vrienden’ niet tot zijn wereld behoren. Hun activiteit is in alle krochten van het maatschappelijk leven waarneembaar en voelbaar. In vele sferen van de samenleving hebben zij zich een onmisbare plaats weten te verwerven. Men kan geen wet maken zonder daar juristen bij te betrekken, men kan niet uit een foutgelopen huwelijk ontsnappen zonder de bijstand van een advocaat, een ondernemer kan geen contract meer opstellen zonder dat ijverige juristen daaraan vele bijlagen hebben toegevoegd. Samen hebben de ‘Vrienden’ een groot en geheimzinnig Concern gevormd. Binnen dat Concern zijn de rollen zo doeltreffend verdeeld dat er niet eens een Raad van Bestuur nodig is. Iedere bezitter van de Meestertitel kan zich aanmelden voor een nadere ontgroening in een deel van het rechtssysteem en weet na het doorstaan ervan wat hem of haar te doen staat. Het Concern heeft zich zo goed georganiseerd dat het eigenlijk niet eens hoeft te bestaan om zijn werk te doen; de dagelijkse gedachte eraan en de herbevestiging ervan in rituelen en briefwisselingen zijn voldoende. Hoe functioneert het Concern eigelijk? Hoe is de dagelijkse gang van zaken? ‘Wie of wat maken er de dienst uit’? Dit zijn toch de vragen die een verstandig aspirant-medewerker zich moet stellen? Het beantwoorden ervan kan men moeilijk alleen overlaten aan de huidige medewerkers van het Concern, niet omdat zij niet te vertrouwen zouden zijn, maar omdat successen uit het verleden nu eenmaal geen garanties bieden voor de toekomst en het in de menselijke natuur besloten ligt om dat inzicht slechts in kleine lettertjes weer te geven, zeker als men zelf aan dat succesvolle verleden heeft bijgedragen. De buitenstaander moet dus wel aan de slag, als was het maar vanwege het belang dat hijzelf hecht aan het goed functioneren van de samenleving waarvan hij deel uitmaakt. Hij kan daarbij geen beroep doen op de Handboeken van het Concern, maar al zich op eigen ervaring moeten verlaten en spreekt dus maar liever voor zichzelf.

De Meesters: het aspirant-lidmaatschap
Wie gaat studeren aan een instelling voor hoger onderwijs krijgt te maken met mede studenten. Dat gold in een grijs verleden ook mijzelf. Ik ontmoette ‘de studie van het recht’ niet als een studieboek, een syllabus, een curriculum of tentamen, maar als medestudent en wel van een zeer bepaald en onderscheiden type. Waar de student geneeskunde zich opgenomen zag in een industrieel georganiseerd programma dat hem of haar voor de opgave stelt dagelijks aanwezig te zijn bij verplichte practica en colleges, daar was de student rechtsgeleerdheid een vrolijke Francine of Frans, die slechts enkele uren college per week behoefde te lopen en dit bij voorkeur alleen deed als de vaststelling van afwezigheid tot anderszins niet te ontwijken voortgangsbelemmeringen zou leiden. Ik raakte snel met enkelen hunner bevriend. Waar waren wij het, toen al, over eens?
1. De rechtenstudie is de enige studie die toegang verschaft tot maatschappelijke functies van enig formaat waarbij men niet behoeft te kunnen rekenen. De rechtenstudie staat open voor studenten die het minst veeleisende VWO examen gedaan hebben.
2. Bij een normale studie-inspanning kan het doctoraalexamen door een gemiddeld begaafde student in ongeveer de helft van de nominale studieduur worden gedaan. Dit is niet de bedoeling, maar het kan.
3. Noch bij aanvang, noch tijdens de studie behoeft de student enig idee te hebben van wat hem, na het academisch oponthoud, maatschappelijk of professioneel te doen staat.
4. Dit alles kan zonder gevolgen schaamteloos worden erkend, behalve door diegenen die aan de staf van het Concern (de leden van de juridische faculteit) zijn verbonden. Zij moeten deze stand van zaken ontkennen opdat het vakgebied zich in zijn academische status ten opzichte van andere vakgebieden niet al te zeer bedreigd ziet.

Mijn huidige informanten, alle aspirant medewerkers van het juridisch Concern, bevestigen mij dat deze stand van zaken in hoge mate bestand is gebleken tegen de bedreigingen van tempobeurs en studieduurverkorting. Nog immer is de student rechten, mits in acute geldnood verkerend, de meest flexibele tijdelijke arbeidskracht die een bedrijf zich kan wensen; hij of zij heeft altijd tijd, tenzij andere inkomensbronnen (prestatiebeurs of ouderbijdrage) dreigen op te drogen. Dan moet een compromis worden gevonden, hetgeen vrijwel altijd lukt.

Uit het hier geschetste beeld mag niet worden geconcludeerd dat rechtenstudenten matig begaafde, ondermaats presterende, richtingloze lapswansen zijn. De inrichting van de studie stel velen van hen weliswaar in staat dat te zijn indien zij dat willen, maar schrijft dat niet voor. En vele van mijn vrienden hebben dat van meet af aan goed begrepen: intelligent, begaafd, cultureel en maatschappelijk geïnteresseerd zijn zij liefhebbers van intermenselijke omgang en hebben zij, intuïtief of beredeneerd, een studie gekozen die hen in hoge mate vrijliet het leven in al zijn aspecten te onderzoeken en hun sociale onbepaaldheid tot kunst verheffen zonder daarbij hun kansen op een maatschappelijk rijk voorziene toekomst te vergooien.
Vanuit dit perspectief bezien vervult de rechtenstudie een viertal functies waarvan er slechts één expliciet is. Die eerste, expliciete functie betreft het vormen van een reservoir van toekomstige juristen. Tussen het zijn van jurist en het voltooien van de rechtenstudie bestaat een diepe kloof. Beide hebben slechts in zoverre met elkaar te maken dat men eerst het juridisch curriculum moet voltooien om later ooit jurist te worden. Een tweede functie betreft het bieden van de mogelijkheid aan jonge mensen om zichzelf te vormen zonder dat dit het behalen van een doctoraalexamen en het bekleden van een functie van enig formaat in de weg staat. Hier biedt het juridisch curriculum een dekmantel aan diegenen die eigenlijk een liberal arts vorming zouden willen ontvangen en die heel goed weten dat zij ook Nederlandse taal- en Letterkunde zouden kunnen studeren, ware het net dat zij na afloop van dat feest de kosten ervan in de vorm van een levenslang leraarschap moeten dragen. Een derde functie van de rechtenstudie bestaat uit het legitimeren van de maatschappelijke positie die men vanwege familie- en andere milieuachtergronden geacht wordt in te gaan nemen. Het behalen van de meestertitel verschaft toegang tot het bekleden van functies waarin men met anderen moet kunnen communiceren maar waarvoor verder geen specifieke kennis is vereist. Wie men kent is voor het vervullen van deze functies belangrijker dan wat men weet. Een vierde functie van het juridisch curriculum en van het voltooien ervan bestaat uit de niet te onderschatten bijdrage die het geleverd heeft aan de democratisering van het hoger onderwijs door het verschaffen van een tweede kans aan hen die al een andere hoofdtaak vervullen. Politiefunctionarissen, verzekeringsinspecteurs, ambtenaren en vaders en moeders van middelgrote gezinnen tonen met regelmaat aan dat het doctoraalexamen rechtsgeleerdheid naast en vrijwel volledige dagtaak kan worden behaald.

Bezien vanuit het calvinistisch-technocratische perspectief van het hoger onderwijsbeleid is dergelijk gepraat natuurlijk uit den boze. We hebben toch immers samen afgesproken (Wie? U? Ik?) dat een student vier jaar lang jaarlijks zo om en nabij 1700 uur studeert? Welnu, dat is een fictie, in het bijzonder met betrekking tot de rechtenstudie. En ik voeg daar graag aan toe: en dat is maar goed ook, anders zouden drie van de vier hierboven genoemde functies niet worden vervuld. Het land zou minder cabaretiers en andere kleinkunstenaars kennen, hele families – vooral die wier kinderen genetisch niet tot rekenen in staat zijn – zouden hun kroost tot het leraarschap zien veroordeeld in plaats van hen op het bestuurlijke pluche te zien plaatsnemen en vele functionarissen zouden tengevolge van de noodzaak van hun dagelijks zwoegen nooit meer aan de academie mogen ruiken. Alleen een reservoir van doelgerichte, aankomende beroepsjuristen zou overblijven. Dat zou niet alleen saai zijn, maar ook de maatschappelijke betekenis van het juridisch curriculum veronachtzamen.

De Meesters: stille vennoten
Laten we, om de verborgen betekenis van het juridisch curriculum na te gaan, nog eens een blik werpen op het Juridisch Concern. Het is goed geordend en bestaat uit enkele divisies en een klein aantal dochterondernemingen en een omvangrijke stafafdeling. Om als medewerker toe te treden moet men in bezit zijn van de meestertitel. Er is een divisie ‘openbaar ministerie’, een divisie ‘rechtspleging’, een divisie ‘advocatuur’, een divisie ‘notariaat’ en een divisie ‘wetgeving’.
Dochterondernemingen kunnen bijvoorbeeld worden aangetroffen bij de grote bedrijven en instellingen, die de producten van de divisies aan hun broodheren uitleggen of hen juist beschermen tegen de gevolgen ervan. De staf van het Juridisch Concern bestaat uit de leden van de juridische faculteiten in Nederland. Zij verrichten kwaliteitscontroles (onderzoek) en voeren enig personeelsbeleid (onderwijs).

Lang niet alle Meesters zijn, zoals we hebben gezien, medewerkers van het Concern. Vele bekleden bestuurlijke functies bij overheden en bedrijfsleven. Naar hun achtergrond gevraagd verklaren zij veelal achteloos ‘ooit rechten te hebben gestudeerd, maar “het juridische” allang vergeten te zijn’. Niet is minder waar, zoals ik in de bestuurspraktijk heb mogen waarnemen. ‘Het Juridische’ heeft zich zozeer in hen genesteld dat zij het als een onderdeel van zichzelf zien en niet als een benoembaar geheel van kennis en opvattingen dat zij zich in hun jeugd hebben verworven. Hun gevoel voor orde en ordening, het belang dat zij aan een bepaalde wijze van formuleren hechten, hun geloof in de natuurlijke verhoudingen tussen staat en burger, hun maatschappij- en mensbeeld: dat alles is diepgaand beïnvloed door hun juridische opleiding. Het Juridisch Concern beschikt hiermee over een grote groep van ‘stille vennoten’, die in alle hoeken van de samenleving de wegbereiders zijn voor de aanvaarding van de eindeloze stroom producten (wetten, regels, beslissingen, uitspraken, contracten) die het Concern voortbrengt. Maar let wel: zij zullen dat alleen willen worden en blijven als de prijs voor deze stille vennootschappelijkheid niet te hoog is: vraag hen niet te leren rekenen of hun belangwekkende andere bezigheden in gevaar te brengen, want dan wijken zij uit naar een alternatief en gaan bijvoorbeeld bedrijfskunde studeren of, als zij over minder zelfvertrouwen beschikken, bestuurskunde of zelfs communicatiewetenschappen.

De manifeste functie van de rechtenstudie is het opleiden van juristen. De belangrijkste latente functie ervan is gelegen in de bijdrage tot processen van elitevorming en het aanbrengen van een sociale infrastructuur die het rechtssysteem schraagt.

De Meesters: partners
Francine en Frans hebben zojuist hun doctoraalexamen behaald. Ze wonen inmiddels samen en ze willen op termijn graag kinderen. Ze willen beiden professionele juristen worden en als medewerker toetreden tot het Concern. Francine heeft gehoord dat de divisie ‘Zittende Magistratuur’ weliswaar minder betaalt dan de divisie ‘Advocatuur’ maar dat je als rechter gemakkelijk parttime kunt werken. Frans voelt meer voor de Advocatuur; het lijkt hem een dynamische wereld waar zijn commerciële instelling goed tot ontplooiing zal kunnen komen. Francine wordt aangenomen als ‘Raio’ en Frans vindt zich een betrekking als stagiair bij een gerenommeerd groot kantoor.
Francine valt met haar neus in de boter; de rechtbank waar ze als leerling-griffier aan de slag is, is onderbezet. Naast de Meesters leeft daar een tweede soort mensen die als Ondersteuners worden aangeduid. Daarvan zijn er te weinig, maar de directeur Beheer heeft gezegd dat het beter zal gaan als het nieuwe computersysteem zal zijn ingevoerd. Dan wordt het ‘geautomatiseerd zaken happen’ zoals hij het uitdrukt. De ervaren rechters hebben het druk, daarom werken ze vaak thuis. Ze vragen aan Francine om aan de hand van dossiers en zittingsverslagen vonnissen op te stellen. Francine houdt van taal en vooral ook van het juridisch idioom met zijn ouderwets aandoende zinswendingen. Vrolijk zwemt ze in een zee van woorden, die geacht worden situaties en feiten te representeren. Op haar bejaarde PC construeert en concludeert ze. Ze heeft een scherpe pen en een goede pers. Tijdens recepties, die frequent gegeven worden ter gelegenheid van pensionering en benoeming, praten de rechters graag met haar, ze lachen veel en steken elkaar met spitsvondigheden de loef af. Alleen als het Ministerie (het secretariaat van het Concern) ter sprake komt trekt er een schaduw over hun gezicht. Ze denken daar louter aan Productienormen. Alsof het recht een koekje is en de rechter een koekjesmachine. En ze werken al zo hard. Thuis. Gelukkig hebben ze het gezellig met elkaar en is er binnenkort het jaarlijks uitje van de rechtbank. Ook Francine verheugt zich daarop; behalve haar kamer en de zittingzaal ziet ze niet zoveel. Ja, Tekst en Collega’s. En Frans …
Frans heeft het druk. Hij is stagiair bij het gerenommeerde kantoor Broei, Biet en Bazelaar. Frans’ Productienorm woont niet in Den Haag maar in de kamer tegenover hem en hij heet Partner. Partner heeft twee bazen die vaak ruzie hebben. De één heet ‘Cliënt’ en de ander ‘Declarabel uur’. Frans heeft al snel door dat naarmate het kostuum van Cliënt wat betreft snit en kwaliteit méér overeenkomsten vertoont met dat van Partner er minder ruzie is. Als daarentegen ‘Cliënt’ een wat non-descripte verschijning aanneemt, kijkt Partner bezorgd. De kans is groot dat het dan niet om een bedrijfsoverneming gaat, maar bijvoorbeeld om een echtscheiding of een netelige kwestie met de Immigratie- en Naturalisatiedienst. Met een echtscheiding weet Partner nog wel raad; in de kelder van kantoor houden zich enkele parttime werkende Meesters (alle dames) op, die niet anders doen dan convenanten opstellen en boedels scheiden. Kantoor zou die afdeling liever niet hebben, maar het moet wel, want het huwelijk van Cliënt blijkt vaak niet opgewassen tegen de bedrijfsoverneming die hij zojuist heeft gepleegd. En dan moet er ter wille van het behouden van Cliënt door Partner ‘full service’ geboden worden. Andere minder lucratieve Cliënten worden door de receptioniste verwezen naar een kwakkelende dochteronderneming van het Concern: de sociale advocatuur. Onlangs hebben de Partners van Broei, Biet en Bazelaar met elkaar vergaderd en besloten verdere beperkingen in het aantal door hen te bedienen rechtsgebieden aan te brengen. Zij doen dit mede op aandrang van het Engelse kantoor van Watery & Wicked met wie zij een fusie overwegen.
Kortom, Frans’ Partner heeft het druk, zeer druk. Elke twaalf minuten noteert hij wat hij heeft gedaan en dat is het eerste dat hij ook Frans heeft opgedragen: noteer je minuten en houd je aan termijnen. Nu heeft ook Frans het druk, zeer druk. Hij wekt zich door dossiers heen, stelt pleitnota’s en replieken op. Af en toe spreekt hij met Partner, die hem niet nalaat te vertellen dat hij van de praktijk nog niets weet, dat zus of zo anders geformuleerd moet worden en dat morgen de termijn in de Zaak X verloopt. Vrijdagmiddag is er een borrel in het door kantoor ingerichte bruine café. Dat is goed voor de onderlinge sfeer. De ene stagiair blijkt daar aan een nog belangwekkender zaak te werken dan de andere. Het valt Frans op dat de kleding van de stagiairs steeds meer gaat lijken op die van de Partners.

Frans en Francine krijgen bezoek van Wim, een oude studiegenoot die nu ook medewerker is van het Concern. Wim is wetgever ten departemente. Tijdens de studie een beetje een bleekneus heeft hij zich ontpopt tot wettenmaker. Hij zit in schaal twaalf en verdient dus niet zoveel, maar daar staat tegenover dat hij meer cursussen mag volgen dan hij aankan en dat hij elf vakantieweken per jaar mag opnemen. Wim heeft het naar zijn zin. De Divisie wetgeving werkt in opdracht van het honderdvijftig leden tellende college van Gekozen Ambtenaren en produceert de grondstoffen voor de andere onderdelen van het Concern. Hij vertelt aan Frans en Francine hoe het werkt: eerst krijgen de media lucht van een probleem, dat soms ook werkelijk bestaat maar soms ook niet, maar er in ieder geval anders uitziet dan gedacht. Dat laatste heeft ermee te maken dat de leden van het College hun standplaats zelden verlaten en dus ook de mensen niet kennen die een probleem zouden hebben. Dan raken de leden van het College in paniek en roepen om maatregelen. Als zij niet in paniek raken en om maatregelen zouden roepen lopen zij een grote kans hun plaats in het College te verliezen en weer gewoon ambtenaar te moeten worden. En dus roepen zij. Wim maakt dan een wet die het probleem regelt. Of die wet het probleem oplost is niet van groot belang; het gaat erom dat de leden van het College en vervolgens de media dat in zodanige mate geloven dat zij gezamenlijk naar een volgend onderwerp durven overstappen. Dat moet met regelmaat gebeuren omdat de Televisie anders nog minder te berichten zou hebben en de leden van het College vervolgens zouden bezwijken onder gebrek aan aandacht.
Francine vindt dat Wim cynisch is geworden en zegt hem dat ook. Binnen hun vriendschap kan zoiets gelukkig gezegd worden. Wim speelt de bal onmiddellijk terug. Francine, als toekomstig rechter ga jij toch ook nooit kijken of een uitspraak ook daadwerkelijk tot het oplossen van een probleem of conflict heeft geleid? Frans, jij vraagt je toch ook niet af of die bedrijfsoverneming economisch of sociaal wel verantwoord is? Je weet toch dat een groot deel van de fusies mislukt?

De wijze waarop het juridisch handelen is georganiseerd wordt hier voorgesteld als bepalender voor de uitkomsten ervan dan de aard van de juridische algorithmen waarop dat handelen is gebaseerd. Vooral het ontbreken van ‘terug- en tegenkoppeling’ tussen het juridisch handelen en de effecten ervan maakt het mogelijk problemen te vertalen in juridische termen zonder dat het daarbij de spelers als noodzakelijk voorkomt om in een specifieke context de vraag naar de adequaatheid van hun probleemoplossende kader te stellen. Dit kan leiden tot situaties waarin sprake is van ‘solutions in search of a problem’. [i]

Aandeelhouders en Commissaris
De aandeelhouders van het Concern, zijn wij, de buitenstaanders. Volgens de belangrijke Handboeken van het Concern hebben we nogal wat te vertellen. In de praktijk heeft het Concern zich via tal van constructies tegen onze invloed beschermd. De belangrijkste daarvan is opgenomen in de ongeschreven Wet van de Circulariteit: slechts zij die behoren tot de kennis(sen)kring (vooral: disciplinegenoten) van de opstellers van het Handboek mogen het interpreteren, op voorwaarde dat zij het onderschrijven[ii].
Gelukkig heeft het Concern maar één Commissaris en die is op onze hand: Vrouwe Justitia.

Vrouwe Justitia is een prachtige vrouw, die nooit ouder wordt. Toch gaat het niet zo goed met haar. Ze hoort alles, maar ze ziet niets en ze heeft spierpijn vanwege weegschaal en zwaard. Elke morgen hoort ze – want luisteren kan ze wel – drommen Fransen en Francinen en vooral ook de partners van het Concern rechtbank, parket, advocatenkantoor en departement betreden. Hun aantal is de laatste jaren sterk gegroeid. Waarom lossen de aandeelhouders hun onderlinge problemen niet zelf op? Werkt het Handboek wel? Helpen de partners en de andere medewerkers van het Concern wel alle Cliënten? En doen zij dat zo goed dat deze daarna in vrede kunnen leven?
Vrouwe Justitia, die eigenlijk Marie heet en een oudtante van Francine is, maakt zich ongerust over zoveel onbeantwoorde vragen en eerlijk gezegd heeft ze ook wel een beetje genoeg van de bewegingloosheid waartoe de beeldhouwers van het concernsecretariaat haar hebben veroordeeld. Op een nacht – het Concern is allang gesloten – doet ze haar blinddoek af, ze legt het zwaard en weegschaal neer en ze spoedt zich naar Hoog Catharijne waar ze onder de zeshonderd zwervers die er de vaste bewoners zijn zeker enkele van haar oud-medestudenten zal treffen. Zoveel heeft ze wel opgevangen, staande op haar sokkel. Ze heeft geluk en treft haar oude vrienden, Philip en Sosja, bezig met het draperen van een rafelige slaapzak over een rooster waar een weeë maar warme lucht uit opstijgt. Om Philip, ooit een veelbelovende AIO rechtsfilosofie, hangt een doordringende dranklucht en met Sosja is het niet veel beter. Vrouwe Justitia moet snel zijn en stelt haar vraag: wat is Recht? ‘Recht is wat je doet’, zegt Philip en valt in slaap. Sosja, een vanwege bezuinigingen ontslagen rechtssociologe, ziet de paniek op het gezicht van Vrouwe Justitia en probeert haar te helpen. ‘Philip is door al zijn gefilosofeer wat kort van stof geworden’, zegt ze, ‘maar je moet het zo zien: Philip denkt – en hij denkt dat echt – dat we allemaal Meester zijn. Hij denkt dat iedereen wetten maakt, aanklaagt, vervolgt, verdedigt en rechtspreekt. Zelfs hier op Hoog Catharijne.’ ‘En’, zo vervolgt ze, ‘wat erger is, hij heeft het niet alleen gedacht, hij heeft het ook gezegd en eraan toegevoegd dat je het Recht alleen kunt bestuderen als je weet hoe mensen het doen en dat het Concern er eigenlijk is om mensen daarbij te helpen.’
‘Hét doen?’, zei Vrouwe Justitia, die aan iets dacht dat ze al heel lang miste. ‘Ja, hoe ze Recht Doen’, sprak Sosja met nadruk. ‘En toen, toen hij dat gezegd had, wat gebeurde er toen?’. ‘Toen hebben de Vrienden hem eruit gezet. Ze zeiden zoiets als “Recht doe je niet, recht spreek je; lees het Handboek er maar op na”‘. ‘En zo is ie hier beland?’, vroeg Vrouwe Justitia. ‘Ja’, zei Sosja, ‘maar dat is weer een ander verhaal; we zaten hier al met een hele club sociologen en we dachten dat een filosoof er nog wel bij kon’.
Vrouwe Justitia was geschokt; ze realiseerde zich dat ze geen idee had hoe mensen het eigenlijk deden, Recht Doen. Zou het met die blinddoek te maken hebben? Zouden haar achternicht Francine en dat drukke vriendje van haar misschien wel weten hoe recht gedaan wordt? Ze moest terug naar haar sokkel en ze nam haastig afscheid van Sosja, die inmiddels haar plaats op het warme rooster had ingenomen en nog net bij machte was te verklaren dat ze het ‘gaaf’ vond dat Vrouwe Justitia de moeite genomen had eens te komen kijken.
Zoals elke ochtend haastte Francine zich naar kantoor van het Concern. Bij het binnengaan keek ze schichtig om zich heen en mompelde: ‘Goedemorgen, Tante Marie’.Mensen praten immers niet met beelden. ‘Vannacht, bij de fietsenstalling, om twee uur en neem je vriendje mee’, siste het beeld. Zoals te begrijpen valt viel de productie van Francine die dag wat tegen. Had ze het goed gehoord? En hoe moest ze het Frans vertellen? Ze verleidde hem tot een nachtelijke wandeling, hij beklaagde zich voortdurend: Wat zouden Broei, Biet en Bazelaar zeggen als hij met rode ogen van de slaap op kantoor verscheen? ‘Francine, waar breng je me in vredesnaam naar toe?’. Francine zweeg, ze sloegen een hoek om en boven hen torende, eveneens zwijgend, Vrouwe Justitia. ‘Luister goed’, zei ze, ‘Ik heb weinig tijd. Gisteren zou ik je gevraagd hebben “wat is recht?”, maar ik ben wezen stappen en nu vraag ik je “hoe wordt recht gedaan?”.

Systemen kunnen zich immuniseren tegen omgevingsinvloeden. Een van de manieren waarop dat gebeurt is het uitsluiten van onwelkome of binnen het systeem niet interpreteerbare kennis en/of van factoren die van die kennis de representanten zijn. Om die immuniteit op te heffen is een derde partij nodig die nieuwe waarnemingen en interpretaties kan aandragen die betrekking hebben op de omgeving van het systeem[iii].

Op onderzoek
Ik ken Francine en Frans al jaren. Ze zijn kinderen van mijn voormalige studiegenoten. Ze vertelden me hun verhaal tijdens een wandeling door het dorp waar ik woon. Aan beide zijden van het dorp liggen oude gebouwen waarin asielzoekers gehuisvest zijn. Onderweg komen we N. tegen; ik ken haar want ze maakt mijn huis schoon. N. is moeder van drie kinderen; samen met hen en haar depressieve echtgenoot bewoont ze al vijf jaar één kamer van ongeveer zestien vierkante meter in het asielzoekerscentrum. Ze zijn Russen, samen met een miljoen andere gevlucht uit Tblisi. Zij was verloskundige, hij had een rijschool. Ze hebben sinds een jaar een verblijfsvergunning en wachten sindsdien op een huis. N. is erin geslaagd haar oudste dochter door het Nederlandse middelbaar onderwijs te loodsen en voor haar jongste kind, beschadigd door oorlog en vlucht, enige hulp te vinden. Ze werkt om dat allemaal te betalen. Wat kan N., een bleke, vermoeide maar uiterst taaie vrouw, ons vertellen?
Ze heeft leren vechten, vooral met andere vrouwen, op de gangen van het centrum. Fysiek? Ja, fysiek, om niet bestolen te worden. Ze heeft er dagen, weken, jaren van onderhandelingen met Nederlandse bureaucraten opzitten, die haar een onbegrijpelijk stelsel van regels en procedures probeerden uit te leggen, hun beloften niet hielden en ze allengs ook niet meer deden. N. leeft voor haar kinderen, die alle drie – ze is vastbesloten – met een naam hun leven zullen kunnen leven. ‘Uiteindelijk winnen we’, zo zegt ze. ‘Mijn man en ik zullen wel jullie nieuwe WAO’ers worden, met al onze onbehandelde ziekten, angsten en complexen. Onze kinderen zal het beter gaan’.
Met een groet en een halve glimlach neemt ze afscheid en wandelt verder onder een waterige zon.

‘Wat een “tearjerker”‘, zegt Frans, die meteen aanvoelt dat hij bij Broei, Biet en Bazelaar met dit soort verhalen niet hoeft aan te komen. ‘Dit is het einde van het Concern’, zegt Francine met gevoel voor drama. Ze kan haar grotere intelligentie niet langer voor Frans verstoppen. ‘N. wordt gestraft voor haar moed, haar kinderen worden gestraft voor hun volharding; het systeem klopt niet, het Handboek deugt niet of wordt niet goed toegepast’. Francine gaat uit haar dak, maar leert hier tevens dat het Handboek haar niet helpt haar waarnemingen te begrijpen, ja zelfs dat de toepassing ervan tot perverse resultaten kan leiden. Om dat te begrijpen is een taal nodig die het Handboek niet verschaft. Francine vat dat in haar opwinding bondig samen: ‘Als de toepassing van een taal tot gekte leidt, kan die gekte niet in termen van diezelfde taal worden begrepen’.

Indien nieuwe waarnemingen niet geordend kunnen worden met behulp van bestaande ordeningsprincipes zullen de participanten aan een systeem allereerst proberen de regels voor het interpreteren van waarnemingen te handhaven. Pas als dat niet lukt zullen zij nieuwe ordeningen produceren. Dit gebeurt meestal door diegenen die zich aan de periferie van het systeem bevinden[iv].

Francine neemt vrij
De volgende dag, vernam ik later, heeft Francine opnieuw met haar oudtante gesproken en haar gezegd dat ze tijd nodig had, meer tijd om uit te zoeken hoe recht gedaan wordt. Ze zou daartoe een nieuwe taal moeten leren. Een taal, waarin je kunt begrijpen hoe het Concern werkt, maar ook een taal waarmee je kunt onderzoeken welke de gevolgen zijn van Philip’s stelling dat wij allen Meesters zijn.
Francine neemt verlof op, ze zegt Frans dat ze weliswaar van hem houdt, maar dat ze ook Tante Marie zeer is toegenegen. En ze gaat op pad. Ze bezoekt wijsgeren, methodologen, taalspecialisten, antropologen en vele andere Deskundigen. De resultaten van haar rondgang zijn overweldigend, maar ze weet ze samen te vatten op een briefkaart die ze aan Frans stuurt, hoewel ze vermoedt dat hij er méér dan twaalf minuten voor nodig zal hebben om hem te begrijpen.

Wat schrijft Francine:
1. Als je de Handboeken wilt verstaan, moet je deel uitmaken van de samenleving die ze heeft voortgebracht. De betekenis van het geproduceerde laat zich alleen kennen uit de verhouding die is ontstaan tussen de producenten en hun voortbrengsels. De Handboeken zijn eigelijk geschiedenisboeken, geschiedenisboeken over verhoudingen.
2. Als je de Handboeken toepast zonder te hebben vastgesteld of diegenen die zich tot je wenden deel uitmaken van de samenleving van producenten, dan loop je de kans een uitspraak te doen omtrent een conflict tussen twee honden. Ook honden begrijpen niet waarom de één bot vangt, de ander een bot krijgt of de derde er mee heen loopt.
3. Als je onzeker bent over de wijze van toepassen van de Handboeken op een bijzonder geval – en dat ben je – dan moet je de combattanten het conflict zelf laten oplossen. En als ze dat niet kunnen moeten ze het leren. En wie niet leren wil, moet voelen. Een nieuwe leerplicht dus.
4. Recht is wat je doet. Aan jezelf en aan anderen. Je moet dus weten wat mensen – door de partners van het Concern ook wel ‘partijen’ genoemd – doen. En waarom. Recht is altijd geïnterpreteerd Recht en de geschiedenisboeken helpen bij de interpretatie maar zijn niet de interpretatie zelf. Daarom interpreteren de partners van het Concern de voorvallen waarmee ze geconfronteerd worden als herhalingen van het verleden. Zo houden ze de zaak voor zichzelf begrijpelijk. Juristen zijn dus eigenlijk historici, maar mensen willen een toekomst. En als je in toekomsten wilt denken heb je een methode nodig om en inschatting te kunnen maken van de effecten van je handelen. En die methode hebben we niet. Die moeten we ontwikkelen.

Liefs. Groet. En ook: ‘ik ben voorlopig nog niet thuis’. Francine. Frans begreep er inderdaad niet veel van. Hij wist niet dat hij met die briefkaart de samenvatting van een later, in het Engels te verschijnen, Meesterwerk van Francine in handen had. Het zou gaan heten: The System Dynamics of Justice. In dat boek zou Francine haar ontdekking uitleggen. Dat zou ongeveer als volgt gaan:
De effectiviteit van rechtspraktijken is afhankelijk van de mate waarin zij begrepen en aanvaard worden door diegenen die daarbij betrokken zijn. In homogene samenlevingen, waarin ieder dezelfde taal spreekt, kun je dat begrip veronderstellen. De leden van die samenleving interpreteren de wereld op eenzelfde wijze, zij spreken dezelfde taal. In heterogene samenlevingen bestaan er grote verschillen tussen de ‘partijen’. Als zij die verschillen niet begrijpen, kunnen ze ook de Uitspraken die het Concern erover doet niet vertalen in hun eigen idioom. In heterogene samenlevingen of subsystemen daarvan moet je je er dus van vergewissen wat de betekenis is van de verschillen tussen de wijzen waarop ‘partijen’ een geval interpreteren. Daarvoor heb je een methode nodig, want anders val je in de kuil, die de Wet van de Circulariteit voor je gegraven heeft: alleen datgene verschijnt als interpreteerbaar wat je in het verleden meer of minder succesvol al hebt kunnen interpreteren. Die methode bestaat uit het tot stand brengen van een Dialoog, een gesprek waarin partijen hun verschillen en de betekenis ervan kunnen opsporen.

Het zal de lezer duidelijk zijn: Francine heeft een knap boek in petto. Tante Marie bewaart haar geduld en wacht op de verschijning ervan. Frans lukt dat niet, hij heeft een nieuwe vriendin en hij werkt zich nog steeds suf bij Broei, Biet en Bazelaar. En wij moeten nog even stilstaan bij de betekenis van dit alles voor de Vrienden en hun Concern.

De eenzaamheid van het recht
Sommige van mijn vrienden zijn tevens ‘Amici’. In mijn taal gesteld beschrijven ze me de ontwikkeling van hun praktijken, of ze nu ‘staan’ of ‘zitten’, als de wording van een ‘technobureaucratie’. Het Ministerie probeert al jaren greep te krijgen op de staande en de zittende magistratuur, maar heeft nooit overtuigend kunnen aantonen dat rechtzoekenden beter af zullen zijn met overkoepelende raden en parketten. De beheersingsdrift lijkt grenzeloos. De vrije jongens en meisjes van de advocatuur hebben hun eigen juk ontworpen door het evenwicht tussen commercie en professie duurzaam te verstoren. Velen zijn van ‘beroepsbeoefenaars’ geworden tot aanbieders van diensten; maandelijks bekijken zij omzetstaten en marktaandelen, voortdurend zijn ze bezig te fuseren, te defuseren en en passant elkaars medewerkers af te snoepen. De cursussen die zij volgen hebben veelal betrekking op ‘techne’, nieuwe technieken om het spel beter te spelen zonder dat daarbij de vraag gesteld wordt of zelfs kan worden wiens problemen daarmee nu werkelijk worden opgelost. Gezamenlijk zuchten zij onder de terreur van wetgevers, die hun rol voortdurend verwarren met die van de ambtenaren waaraan zij geacht worden leiding te geven. Zo dreigt het Concern een gevangenis te worden met het Recht als enige gevangene.

Daartegenover staan de maatschappelijke praktijken van burgers, vaders, moeders, eigenaren van bedrijven, hun werknemers, van leraren en van werkers in de gezondheidszorg, van bestuurders van kleine en grote organisaties. Hun werk is er niet gemakkelijker op geworden. Zij hebben rekening te houden met een veelheid van belangen. Van ‘taakvervullers’ zij ze ‘deelnemers aan complexe systemen’ geworden. Zij schipperen en raken in conflict, met anderen en vaak ook met zichzelf. Zij zoeken recht, dagelijks en zonder ophouden. En als ze daar niet in slagen hebben ze recht op Recht, op hulp van professionele spelers die hen bijstaan in hun soms vastlopende praktijken. Nadat ze even hebben nagedacht, vragen ze aan de professionals meestal niet om te ‘winnen’, want in hun achterhoofden is het besef ontstaan van afhankelijkheden die zo groot zijn dat met ‘winnen’ steeds vaker ‘Pyrrhus’ om de hoek komt kijken. Zij vragen om hulp.

Vooral in heterogene systemen, die altijd gekenmerkt worden door een grote interne en externe variëteit, zijn vragen om hulp niet direct interpreteerbaar. Die vragen weerspiegelen de cognitieve schema’s waarmee de participanten eraan zijn opgevoed en ze vormen vaak de uitdrukking van ‘geloofsartikelen’ waaraan mensen zich vastklampen in tijden van nood of van euforie. Om maar eens een voorbeeld uit de ‘harde sector’ te geven: het ‘me too’ gedrag van ondernemingen heeft velen verleid tot het overnemen van andere organisaties, louter en alleen omdat concurrenten hetzelfde gedrag vertoonden. De schadelijke gevolgen van dergelijk gedrag nemen vaak groteske proporties aan. We hoeven daarbij alleen te denken aan de schuldenlast die door een bedrijf als KPN wordt meegetorst. Is de juridische adviseur die de contracten heeft opgesteld slechts het willoos instrument van de collectieve gekte geweest of heeft hij zijn broodheren gewaarschuwd voor de gevolgen van megalomanie en hen verwezen naar specialisten op dat terrein? Een ander voorbeeld betreft de zorgplicht die de hoofdstedelijke politie met gebruikmaking van de rechter onlangs wist op te leggen aan een deel van het systeem van geestelijke gezondheidszorg. Stel dat het middellangetermijneffect van de desbetreffende uitspraak is dat psychiaters de hoofdstad als werkterrein gaan mijden omdat zij daar hun vak niet volgens professionele normen kunnen uitoefenen, noemen we dan die uitspraak rationeel, vinden we dan dat met die uitspraak een probleem is opgelost?

De denkkaders waarbinnen we een probleem of hulpvraag plaatsen, bepalen wat we vervolgens als een rationeel antwoord zien en wat we als een adequate oplossing van dat probleem beschouwen. Naïeve interpretaties van hulpvragen leiden tot onbeholpen uitspraken die problemen eerder verergeren dan ze oplossen. En de kans op dat soort interpretaties neemt toe naarmate we de systemen die de hulpvragen of de eraan ten grondslag liggende conflictdefinities genereren minder goed kennen. Hoe sterker de afhankelijkheden binnen een systeem en van dat systeem ten opzichte van andere systemen, hoe groter de kans is op ongewenste, onvoorspelbare en onbedoelde neveneffecten van een te nemen of getroffen maatregel.
Het gesloten karakter van het juridisch kader, hierboven metaforiserend aangeduid met de Wet van de Circulariteit en leidend tot de gevangenneming van Vrouwe Justitia, maakt de reflectie op het systemische karakter van conflictdefinities en daaruit voortvloeiende hulpvragen vaak onmogelijk. Er lijkt geen legitieme en aanvaardbare metataal beschikbaar te zijn die de medewerkers van het Concern kunnen gebruiken om de rationaliteit van hun handelen te onderzoeken in termen van de voorzienbare effecten ervan. En die taal is nodig, als we tenminste recht willen doen aan de groeiende complexiteit van de omgevingen waarin we ons bevinden.

Over de adequaatheid van het begrippenkader dat hier ‘losjes’ wordt opgevoerd valt natuurlijk te twisten. Niet echter over de noodzaak om te beschikken over een meta-taal die de begrenzingen van discipline gebonden handelen onderzoekbaar maakt. Bij het ontbreken daarvan zullen gewenste en ongewenste (neven-)effecten van dat handelen op het functioneren van mensen, groepen en maatschappelijke subsystemen noch waarneembaar noch interpreteerbaar zijn[v].

Een uitbraakpoging
Recht heeft gelukkig lang niet alleen met de wet van doen. Wetten vormen de uitdrukking van wat we ons herinneren en als we ons alleen baseren op dat collectieve geheugen dan zouden we geen antwoord kunnen geven op de veranderingen die ons dagelijks worden opgedrongen of die we zelf tot stand brengen. Maar zonder geheugen leven kan ook niet. Elke dag zou weliswaar nieuw zijn, maar ook een onbewuste herhaling van de vorige. We zouden niets leren. Zo bezien lijdt het Concern aan een ‘leerstoornis’: het vertrouwt teveel op zijn geheugen, zoals men bejaarden wel vaker ziet doen.

Nu hebben we gelukkig de Universiteit om ons leren te bevorderen en om door middel van onderzoek ‘leerstoornissen’ op te heffen. Hoe zou het juridisch curriculum eruit zien als de suggesties hierboven serieus genomen zouden worden? Met het stellen van die vraag dient zich een probleem aan, want wat is een ‘curriculum’? Volgens vele medewerkers van aan de Universiteit gevestigde concernstaven – niet alleen juridische – staat het begrip ‘curriculum’ voor het programma dat wordt aangeboden en de ‘eindtermen’ die ermee worden verbonden. Een andere, minder populaire maar veel praktischer, opvatting beschouwt een curriculum als de organisatie die een student in zijn werk aanbrengt. Maar in welk werk? Zoals we hebben gezien, voorkwamen mijn oud-medestudenten het optreden van ‘geheugendwang’ door kroegbezoek, literatuur en cabaret. Dat was een integraal onderdeel van hun curriculum, dat zij wisten te realiseren. Die ontsnappingsroute moge hun individuele gezondheid hebben bevorderd, tot het openzetten van de ramen van het Concern heeft het niet geleid. Er is dus meer nodig. De concernstaf moet kennelijk ingrijpen in de ‘werkorganisatie’ van studenten om ervoor te zorgen dat deze worden toegerust om het Concern uit het dal te halen. Tegelijkertijd moet de concernstaf de belangen van de studenten dienen, omdat de studenten anders ‘communicatiewetenschappen’ gaan studeren. Hoe kan de concernstaf die doelen realiseren? Het bovenstaande geeft eigenlijk op alle vragen al een antwoord, maar voor de duidelijkheid werken we een en ander maar even uit.

Ik begin maar met een voorspelling die eigenlijk beter betiteld kan worden als de erkenning van een ‘onofficiële werkelijkheid’: juristen zullen zich, gedwongen door een toenemende heterogeniteit aan gedragingen van sociale systemen, steeds meer moeten verdiepen in de werking ervan om vervolgens bij te dragen aan het ‘recht doen’ erbinnen. ‘Recht doen’ begint met het begrijpen van de werking van sociale systemen (een verzamelnaam voor alle mogelijke menselijke systemen en hun onderlinge betrekkingen) en van de conflicten die zich daarin voordoen. De eerste soort juristen die we nodig hebben is die van de Jurist-Conflictuologen. Zij gaan ons, de aandeelhouders van het Concern, helpen om te begrijpen waarom we vastlopen in onze conflicten en hoe we deze zelf hadden kunnen oplossen. Zij reiken inzichten aan. Maar inzichten alleen zijn niet voldoende om ons van heilloze paden af te brengen. Daarvoor hebben we Juristen-Methodologen nodig. Dit zijn moderne vrienden van Socrates. Zij bevinden zich op onze markten, onze ‘agora’s’ en helpen ons de Dialoog te herstellen. De Juristen-Conflictuologen en de Juristen-Methodologen doen met regelmaat een beroep op de Juristen-Geschiedkundigen. Deze laatste zijn de schatbewaarders, zij schrijven de ontdekkingen op die in het verleden zijn gedaan en zij werken vol ijver de Handboeken van het Concern bij. De Juristen-Conflictuologen en de Juristen-Methodologen zijn hun bazen, hun opdrachtgevers: zij bepalen wanneer het ‘collectieve geheugen’ aan of juist uit moet worden gezet. Tenslotte zijn er de Juristen-Bestuurders, vroeger ook wel de ‘stille vennoten’ van het Concern genoemd. Zij zijn cultuurdragers; ze zorgen ervoor dat een veelheid aan maatschappelijke verbanden in staat raken of blijven optredende geschillen als bronnen van ontwikkeling te hanteren. Laten we eens nader met deze nieuwe ‘Vrienden’ kennismaken.

De Jurist-Concflictuoloog
De Jurist-Conflictuoloog is een moderne wetgever. Hij werkt graag in opdracht van overheden, maar houdt er geen kantoor. Hij weet dat de ramen daar nog meer klemmen dan in de oude hoofdkantoren van het Concern. Hij is een empiricus, bezeten van de wil om te weten hoe conflicten ontstaan, hoe ze in stand gehouden worden en welke uitwerking ze hebben op ‘partijen’. Hij weet alles van onderhandelingsprocessen, van de obstakels die erin kunnen optreden en van de methoden die er zijn om ze weer vlot te trekken. Hij is diepgaand geïnteresseerd in de soorten van interventies die bedacht kunnen worden om ‘partijen’ te brengen tot een leven met verschillen en het oplossen van geschillen daaromtrent[vi].
Hij is een ontwerper van regelsystemen die partijen daarbij helpen. Nooit doet hij voorstellen die hij niet eerst in het Juridisch Laboratorium heeft gesimuleerd. Hij ontwerpt die simulaties samen met vertegenwoordigers van andere disciplines, van wier gezelschap hij zeer geniet. Momenteel heeft hij het bijzonder druk met het extrapoleren van het vluchtelingenprobleem naar 2015. Uit zijn analyse blijkt dat 35% van het WAO reservoir in 2015 zal bestaan uit voormalige asielzoekers en dat dit percentage aanzienlijk afneemt, als de toelatingsprocedure niet langer duurt dan een half jaar[vii].

De Jurist-Conflictuoloog weet hoe verschillende werelden werken en als hij het niet weet, gaat hij op onderzoek uit. De Juristen-Conflictuologen hebben een sterk ontwikkeld ‘esprit de corps’; jaarlijks wordt aan een creatieve geest onder hen een prijs uitgereikt: de mr. Max van der Stoel trofee. Deze krijgt een ereplaats bij de ingang van het Juridisch Laboratorium.
Aan de studenten die zich in de Juridische Conflictuologie willen bekwamen wordt veel aandacht besteed. De eerste vraag die hen wordt gesteld, luidt: waar ga je de komende jaren zoal kijken en in welke hoedanigheid doe je dat? Sommigen onder hen besluiten samen een kroeg te beginnen, anderen werken als vrijwilliger voor arbitrerende advocaten. Hun werkverslagen druppelen regelmatig binnen en worden vooral beoordeeld op de kwaliteit van hun waarnemingen[viii].

De Jurist-Methodoloog
De Jurist-Methodoloog is eigenlijk een wandelaar. Hij schuift graag aan bij de collega’s in het Juridisch Laboratorium, maar verlangt vervolgens al weer snel naar de buitenlucht. Zijn specialisme is de Ontmoeting, leidend tot Dialoog. Dat is niet eenvoudig, zoals velen van ons weten: wat zeg je, nadat je ‘hallo’ hebt gezegd? Welke vragen stel je? Hoe kom je erachter of je wel alle relevante ‘partijen’ gesproken hebt? Heb je je systeemgrenzen wel goed bepaald, want je kunt ook weer niet eeuwig blijven wandelen? De Jurist-Methodoloog is een tacticus. Zelden doet hij ondubbelzinnige uitspraken (als hij rechter is), zelden verdedigt hij (als hij advocaat is), zelden klaagt hij aan (als hij officier van justitie is). Wel knapt hij mensen voortdurend met problemen op waar ze alleen maar uitkomen als ze zich anders gedragen. Je zou hem Jurist-Boeddist kunnen noemen, als dat niet zulke wollige associaties zou oproepen. Laten we hem dus maar zien als een volgeling van Socrates, die zijn medeburgers bij voortduring lastigviel en hen, met het oog op hun eigen welzijn, in de problemen bracht. Wat zou er gebeurd zijn als de rechter in het conflict van de gemeentepolitie met de hoofdstedelijke psychiatrie had gezegd: ‘als ik zeg wie van U verantwoordelijk is voor de gekken in de stad, zijn de gekken noch de stad beter af. U, politie, gaat uw handen in onschuld wassen en U, psychiatrie, gaat mijn besluit niet uitvoeren en U vestigt zich ten plattelande. Ik veroordeel U tot het vinden van een vorm van samenwerking, waarbij U aangeeft van wie U hulp nodig hebt. Als die ‘derden’ U niet helpen daagt U ze samen voor mijn gerecht. Dan doen we het nog een keer en wellicht zelfs nog een keer…. Net zolang tot uw systeem vrij is van ‘leerstoornissen’. Ik veroordeel U … tot elkaar[ix].

Aan de Juristen-Methodologen in opleiding worden hoge eisen gesteld. Zij moeten minstens een jaar in een vreemde cultuur werkzaam zijn geweest om aldaar te ontdekken dat verschillen er toe doen. Zij zijn de Meesters in/van het Gesprek. Zij beheersen de kunst om Deskundigen te raadplegen, maar deze ook in hun breedsprakigheid te beperken. Zij zijn, in de meest letterlijke zin des woords, van alle makten thuis. Het is een ongemakkelijk genoegen om in hun gezelschap te verkeren: je weet dat ze problemen beleggen bij hen die ze behoren te hebben. En ze komen altijd even kijken hoe het ‘afgelopen’ is. Zij zijn geschillenbeslechters en ze heten soms ‘rechter’, soms ‘advocaat’ of ‘officier van justitie’. Eens in de zeven jaar gaan ze een jaar bij een maatschappelijke organisatie ‘op stage’ om hun rolvastheid te verliezen en nieuwe aanpakken aan te leren.

De Jurist-Geschiedkundige
Bestaan de Handboeken nog in dit model? Jazeker, en ze zijn van groot belang. Ze zijn met name bedoeld om niet te vergeten hoe in het verleden problemen zijn opgelost. De Juristen-Methodologen en Conflictuologen moeten goede redenen hebben om ervan af te wijken. Dat doen ze nu ook wel, maar dan moeten ze duistere wegen verzinnen om zichzelf en hun werkwijze onzichtbaar te maken. De Jurist-Geschiedkundige heeft tot taak om aan ieder die het horen wil duidelijk te maken dat de Methodologen en Conflictuologen een nieuwe oplossing voor een probleem hebben bedacht. De Juristen-Geschiedkundigen zijn werkzaam aan de Juridische Faculteit. Zij houden van folianten en hebben een hekel aan nieuwlichterij[x]. Zij hebben conform de gegroeide praktijk – die immers sterker en verstandiger is dan de leer – recht op de helft van de tijd van de studenten. Deze hebben immers veel tijd nodig om er ‘iets’ naast te doen, namelijk datgene wat hen in de toekomst tot Conflictuoloog of Methodoloog kan maken.

De Jurist – Bestuurder
Men kan niet opgeleid worden tot manager of bestuurder. Men kan manager of bestuurder blijken te zijn geworden. Dit is natuurlijk het kleine drama van de bedrijfs- en bestuurskunde, die hun studenten een toekomst beloven, die door haar aard los staat van de gevolgde vooropleiding. Een groot deel van de bestuurders bij overheid en bedrijfsleven heeft een juridische vorming ontvangen. Nimmer hebben de juridische faculteiten hun studenten een dergelijke toekomst in het vooruitzicht gesteld of zelfs maar gesuggereerd hun studenten daarop voor te bereiden. Dat strekt hun tot eer en dat moet zo blijven. Ik zei het al: de Jurist-Bestuurder is een cultuurdrager. Hij si de verspreider van de zorg die voorgaande generaties hebben besteed aan het vinden van ‘redelijke en billijke’ oplossingen voor ordeningsvragen. Hij is de Meester van de verhoudingen. Eigenlijk studeert hij niet, maar volgt hij uiteenlopende stages, waarvan het verblijf aan een juridische faculteit er één is. Hij is een mensen-mens, die geleerd heeft afstand te nemen en een gemeenschappelijke noemer te vinden voordat verschillen tot geschillen leiden. Hij houdt van verschillen en is pro actief. En in dat laatste verschilt hij van de eerder genoemde typen: hij is een ondernemer. Hij verschaft aan de Juristen-Conflictuologen, -Methodologen en -Geschiedkundigen de stageplaatsen waarom deze – levenslang – verlegen zitten.

Nog even …
Nog even en U kunt zich weer wijden aan de besognes van het Concern. Ik moet nog kwijt dat uit dit al zonneklaar blijkt dat mijn vroegere mede studenten gelijk hadden: ‘rechten’ doe je naast al het andere. Zij leefden echter toentertijd in een relatief homogene wereld en konden dus naar eigen inzicht wat aanrommelen. Een heterogene wereld vereist naast spel en romantiek ook methode en inzicht in systemische samenhangen. Anders kunnen we de effecten van onze uitspraken niet begrijpen. Op de Meesters van het Conflict, het Gesprek, de Geschiedenis en het Bestuur is daarom een bijzondere wet van toepassing: om niet doof te worden moet men zijn talen spreken. En die leert men alleen door regelmatig uit de cocon van het eigen idioom te stappen. Pas dan kan een theoretisch doordachte rechtspraktijk die op heterogene systemen betrekking heeft tot ontwikkeling komen. Het zijn de huidige studenten die dit inzicht in zich dragen en die het tot ontwikkeling zullen brengen. Hopelijk ook in Utrecht.

Noten
De noten bij dit hoofdstuk zijn primair bedoeld om de lezer in de gelegenheid te stellen zichzelf verder in te leiden in de materie. Titels met een (*) zijn “aanraders”.

[i] De vraag naar het ‘adaptieve of lerende vermogen’ van sociale systemen en organisaties heeft in de afgelopen decennia veel aandacht gekregen. Zo toont Weick (1979; 1995*) aan dat het vermogen om de inzet van het (collectieve) geheugen bij het oplossen van actuele problemen te besturen essentieel is voor de ontwikkeling en overleving van handelingssystemen. De mogelijkheid tot ‘discrediting’ van eerder gehanteerde denkschema’s is daarbij een belangrijke voorwaarde. Toegankelijke inleidingen beiden Senge (1990*) en Stacey (1996*).
[ii] De Wet van de Circulariteit kan men in de literatuur onder verschillende benamingen aantreffen. In wijsgerige zin kan zij worden verstaan als een specimen van wat de ‘hermeneutische cirkel’ wordt genoemd (zie voor een nog immer uitstekende Nederlandstalige samenvatting: Zijderveld (1973)). In systemische zin drukt zich dat uit in het gebruik van een zelf-referentieel idioom. Een gevalsbeschrijving wordt dan bijvoorbeeld gezien als een representatie van ‘feiten en gebeurtenissen’, terwijl zij als gevolg van haar betrekking met de waarnemer juist een product is van de categorieën (het idioom) die deze heeft toegepast als lid van de gemeenschap waarbinnen ‘het geval’ zich voordeed. Voor een poging om de consequenties van de ‘hermeneutische cirkel’ voor de rechtswetenschap inzichtelijk te maken zie: Douzinas, Warrington en McVeigh (1991).
[iii] Met betrekking tot het belang van ‘derde partijen’ voor het herstel van het waarnemingsvermogen binnen systemen die verschijnselen van ‘closure’ vertonen is een goede inleiding beschikbaar van de hand van Van Dongen, De Laar en Maas (1996*). Omschrijvingen van te volgen procedures van ‘naturalistic inquiry’ treft men aan in het handboek van Denzin en Lincoln (2000). Een goede inleiding bieden Guba en Lincoln (1989*).
[iv] Dit is goed te begrijpen met behulp van inzichten uit de moderne sociale psychologie. Groepen (beroepsbeoefenaars) investeren in het tot stand brengen van consensus en zij zullen proberen deze te handhaven ter vermijding van geringe risico’s ook al lopen zij daardoor op een iets langere termijn een voorzienbaar groot risico. Dit mechanisme (bekend als de ‘risk-return reversal’) wordt mogelijk gemaakt door processen van ‘group think’ die erop gericht zijn onwelkome informatie buiten het systeem te houden. Voor een vermakelijke inleiding: zie Harvey (1988*); voor een gedegen overzicht, zie: Miller, Hickson en Wilson (1996).
[v] De gevolgen van het onvermogen om in beginsel voorzienbare (neven-)effecten adequaat te interpreteren zijn in vrijwel alle sectoren van het maatschappelijk leven waarneembaar. Naarmate de ‘verkokering’ van het denken en het doen groter is, neemt de kans op onbestuurbaarheid toe en daarmee de kans op voorzienbare, maar niet voorziene rampen. ‘The logic of failure’ is indringend beschreven door Dörner (1996).
[vi] Een kort en leesbaar overzicht van de literatuur treft men bij Schellenberg (1996*). Zie ook Van Dongen et al. (1996).
[vii] Hier heeft zich in de laatste twee decennia een nieuw veld geopend. Zie voor een overzicht van simulatie technieken: Bolk (1989). Ford en Lerner (1992) verschaffen voor een ontwikkelings- en ontwerpdynamica bruikbare concepten.
[viii] De inrichting van leerprocessen zal, zoals ook in andere disciplines momenteel het geval is of gaat zijn, moeten verschuiven van een overwegende oriëntatie op de reproductie van leer inhouden naar het ontwikkelen van competenties, onder die van het ontwikkelen van nieuwe ‘inhouden’ als de omstandigheden daarom vragen. Een redengeving voor die ontwikkeling treft men aan bij Van Dijk (1992).
[ix] De aard van deze soort van conflicten kan vragen om het aanbrengen van voorwaarden waaronder partijen gebracht worden tot het uitbreiden van de configuratie en het ontwikkelen van nieuwe interventiemethoden. Meestal is een ‘mise en place’ van gevarieerde deskundigheden een vereiste om daartoe te kunnen komen. De ‘ultieme remedie’ is hier dus niet gelegen in het doen van een uitspraak die op de gepresenteerde conflictdefinitie betrekking heeft, maar op de schepping door betrokkenen van een systeem dat zulke uitspraken genereert. Zie voor de grondslagen van dergelijke interventies Van Dijk (1989).
[x] Nieuwe methodologieën van geschiedschrijving stellen hen in staat zich te verbinden met het ‘juridisch laboratorium’. Te denken valt vooral aan recente pogingen om ‘virtual histories’ te schrijven die het over gedetermineerde karakter van historische reconstructies blootleggen. Dergelijke beschrijvingen hebben de vorm van retrospectieve ‘as-if’ constructies die het contingente karakter van het verleden en van de interpretatie ervan blootleggen. Dit vergroot de mogelijkheden tot het interpreteren van de betekenis van regelsystemen, hun contextgebondenheid en de gevolgen ervan. Zie voor een boeiende collectie van toepassingen: Ferguson (1997*).

Literatuur
Bolk, Henk, 1989. Organizing, changing, simulation. Delft: Eburon.
Denzin, Norman K. en Yvonna S. Loncoln (editors), 2000. Handbook of qualitative research. Thousand Oaks: Sage Publications.
Dijk, N.M.H. van, 1989. Een methodische strategie van organisatie-verandering. Delft: Eburon.
Dijk, N.M.H. van, 1992, Veranderen en opleiden: organisaties als lerende systemen. In: Gids voor de opleidingspraktijk, aflevering 10.
Dongen, H.J. van, W.A.M. de Laat en A.J.J.A. Maas. 1996. Een kwestie van verschil: conflicthantering en onderhandeling in een configuratieve integratietheorie. Delft: Eburon.
Dörner, Dietrich, 1996. The logic of failure: recognizing and avoiding error in complex situations. Reading, Massachusetts: Perseus Books.
Douzinas, Costas, Ronnie Warrington en Shaun McVeigh. 1991. Postmodern Jurisprudence: the law of text in the texts of law. London: Routledge.
Ferguson, Niall (editor), 1997. Virtual history: alternatives and counterfactuals. Londen: Picador.
Ford, Donald H., en Richard M. Lerner. 1992. Development systems theory: an integrative approach. Newbury Park: Sage Publication.
Guba, Egon G. en Yvonna S. Lincoln. 1989. Fourth generation evaluation. Newbury Park: Sage.
Harvey, Jerry B., The Abilene Paradox and other meditations on management. San Diego: University Associates.
Miller, Susan J., David J. Hickson and David C. Wilson. 1996. Decisionmaking in organizations. In: Steward R. Clegg, Cynthia Hardy en Walter R. Nord. Handbook of organization studies. London: Sage.
Schellenberg, James A. 1996. Conflict resolution: theory, research and practice. New York: State University of New York University Press.
Senge, Peter M. 1990. The fifth discipline: the art and practice of the learning organization. New York: Doubleday Currency.
Stacey, Ralph D. 1996. Complexity and creativity in organization. San Francisco: Berrett Koehler Publishers.
Weick, Karl E. 1979. The social Psychology of organizing. Reading, Massachusetts: Addison Wesley Publishing Compagny.
Weick, Karl E. 1995. Sensemaking in organizations. Thousand Oaks: Sage.
Zijderveld, A.C. 1973. De theorie van het symbolisch interactionisme. Meppel: Boom.