Uitgelicht ~ Utrechtse advocaten van het Rechtsfront

v.l.n.r. prof.mr.dr. R. van Genechten (hoofd van het Opvoedersgilde van de NSB), ir. A.A. Mussert, leider van de Nationaal-Socialistische Beweging (NSB), F. Schmidt (Generalkommissar zur besonderen Verwendung (bijzondere aangelegenheden) en S.Sommer (Beauftragte in de provincie Utrecht) op weg naar de gezamenlijke scholingsbijeenkomst van de NSB en de Nationaal-Socialistische Duitse Arbeiders Partij (N.S.D.A.P.) in het N.V.-huis (Oudegracht 245) te Utrecht

v.l.n.r. prof.mr.dr. R. van Genechten (hoofd van het Opvoedersgilde van de NSB), ir. A.A. Mussert, leider van de Nationaal-Socialistische Beweging (NSB), F. Schmidt (Generalkommissar zur besonderen Verwendung (bijzondere aangelegenheden) en S.Sommer (Beauftragte in de provincie Utrecht) op weg naar de gezamenlijke scholingsbijeenkomst van de NSB en de Nationaal-Socialistische Duitse Arbeiders Partij (N.S.D.A.P.) in het N.V.-huis (Oudegracht 245) te Utrecht

Utrecht was de stad van de NSB. Prominente leden woonden er, zoals Kees van Geelkerken (1901-1976), de tweede man van de beweging en haar algemeen secretaris, en Frits Müller (1889-1960), fabrikant, kringleider van de stad Utrecht, gewestelijk Commissaris van Utrecht, vanaf najaar 1941 burgemeester van de stad Rotterdam en intimus van Mussert, de Leider van de NSB. Zij waren uit volle overtuiging nationaalsocialist en antisemiet. Het was Mussert zelf geweest, die in 1940 het Rechtsfront had opgericht. De organisatie was onder meer bedoeld allen, die op enigerlei wijze in dienst stonden van de handhaving van het recht in Nederland, te verenigen. Het front kende drie onderafdelingen. Afdeling C was bestemd voor advocaten, notarissen, bedienden van advocatenkantoren en notarisklerken. Zij heeft nooit een florissant bestaan gekend.

Het eerste hoofd van Afdeling C was de Utrechtse advocaat, procureur en privaatdocent in de staathuishoudkunde aan de Utrechtse universiteit, Van Genechten, Belg van geboorte en na afloop van de Eerste Wereldoorlog naar Nederland gevlucht omdat hij in Antwerpen bij verstek tot acht jaar gevangenisstraf was veroordeeld. Hij was een rabiaat antisemiet en een overtuigd NSB’er. In 1925 had hij zich als advocaat en procureur verbonden met A.J. van Vessem (1887-1966), vanaf 1914 lid van de Utrechtse balie. In 1935 werd Van Vessem advocaat van de NSB en vanaf eind 1940, als opvolger van Van Genechten, tevens het hoofd van de Afweerdienst, de juridische afdeling van de beweging. Terwijl Van Vessem zich tijdens de oorlog zo veel mogelijk trachtte te distantiëren van de NSB (hoewel hij in de oorlog op jaarbasis 6000 gulden aan de beweging verdiende) en ook geen lid werd van het Rechtsfront, trad Van Genechten steeds prominenter als NSB’er en Rechtsfronter naar voren. Op 9 september 1940 benoemde Rijkscommissaris Seyss-Inquart hem tot procureur-generaal bij het Hof Den Haag. Van Genechten stond voor een systematische verstrengeling van recht(spraak) en politiek. Hij schroomde niet als procureur-generaal een toespraak te houden bij de begrafenis van de in 1940 dood geschoten politieman en NSB’er Peter Ton. Van Genechten was eveneens een vurig pleitbezorger van de vrederechtspraak, een vorm van rechtspleging door en ten behoeve van NSB’ers. De vrederechter was onder meer bij uitsluiting bevoegd kennis te nemen van alle misdrijven en overtredingen die de politieke vrede binnen de volksgemeenschap in gevaar brachten. Het college van hoger beroep maakte deel uit van het Hof Den Haag en kreeg de naam Vredegerechtshof. Een van de leden van dit hof was S.A. van Lunteren (1882-1968), van 1933 tot 1936 hoofd-redacteur van de NSB-krant Volk en Vaderland en evenals Van Genechten privaatdocent aan de Utrechtse universiteit. Van Genechtens felle, nietsontziende optredens als procureur-generaal voor het Vredegerechtshof werden berucht. Op 18 juli 1941 volgde zijn benoeming tot hoogleraar Volkshuishoudkunde in de Leidse rechtenfaculteit. Na zijn ontslag als procureur-generaal werd hij in 1943 benoemd tot (voltijds) hoogleraar strafrecht aan de dan gesloten Leidse universiteit (!). Hij zei in een propagandatoespraak tot het nationaalsocialistische Studentenfront in november 1941: “elke wetenschap, die iets heeft gepresteerd en die grote dingen voor het volk heeft gedaan, is politiek geweest”.

Meihuizen heeft in zijn boek over de lotgevallen van de Nederlandse advocatuur tijdens de bezetting, Smalle marges, al aangegeven dat het Rechtsfront kampte met een chronisch gebrek aan bekwame advocaten. Eind 1941 waren ongeveer zo’n 65 advocaten lid van de organisatie. Het bureau van het Rechtsfront bevond zich op de Maliebaan 13. Van Vessem beweerde na de oorlog dat Mussert Maliebaan 143 voor het front had gekocht. Dit pand, dat zich naast Van Vessems woonhuis bevond, was echter in gebruik van zijn ‘eigen’ Afweerdienst. De ledenvergaderingen van de ‘advocatenafdeling’ van het Rechtsfront vonden meestal plaats in Utrecht, soms op Maliebaan 25, soms in de Dietsche Taveerne aan het Oudkerkhof 31. De opkomst was vaak bedroevend, zelfs als er prominente kameraad-sprekers op het programma stonden.

Tijdens de oorlog slonk het aantal advocaten onder de Rechtsfronters aanzienlijk. Zij verdwenen gedeeltelijk naar de rechterlijke macht. Dit gold eveneens voor enkele leden van de Utrechtse balie. L.A.J. Beekman en H.P. van Heyst werden in 1942 kantonrechter in Tiel respectievelijk Hilversum; G.J.F. Sluyters, een tijdlang secretaris van de Afweerdienst, kreeg in 1941 een benoeming als rechter in de Rechtbank Den Haag. Soms werd een lid geroyeerd, omdat hij toetrad tot een concurrerende organisatie. Dit overkwam J.P. Sieburgh, nadat hij in 1941 lid was geworden van de Nationaal-Socialistische Nederlandsche Arbeiderspartij. Naar eigen opgave van het Rechtsfront waren er in 1944 nog maar 15 politiek ‘betrouwbare’ advocaten actief binnen de organisatie. Tot hen behoorden de Utrechtse advocaten R.A. Dufour, de secretaris van het front, en R. van Heijst, al lid van de NSB sinds 1933. Laatstgenoemde schreef voor het Rechtsfront een notitie over de noodzakelijke aanpassing van het burgerlijke recht aan de ‘nieuwe orde’. Want: “Het burgerlijke recht, (…), gezien als de regeling der rechtsbetrekkingen en rechtsverhoudingen van het eene gelijkgerechtigde individu tot het andere, waarbij de gemeenschap geen rechtstreeksch belang heeft, zal als zoodanig in een nationaal-socialistische volksgemeenschap niet gehandhaafd kunnen blijven”. De plannen zijn nooit ten uitvoer gebracht.

Opmerkelijk genoeg voelden zich in het midden van de jaren dertig van de vorige eeuw ook enkele joodse advocaten zich aangetrokken tot de NSB. Een van hen was H.G.V. Hijmans (geboren te Den Bosch in 1888). Hij maakte al sinds 1916 deel uit van de Utrechtse balie en hij is vermoedelijk rond 1935-1936 lid geweest van de NSB. Ongetwijfeld heeft hij als confrère en als NSB’er Van Vessem goed leren kennen. Laatstgenoemde trachtte in 1943, evenals enkele anderen, om de in nood verkerende Hijmans “van den wissen Poolschen dood” te redden. In mei kreeg Van Vessem van de bezetter de garantie dat deze Hijmans en vrouw vanuit Westerbork naar Barneveld zou overplaatsen. Die toezegging bleek echter veil. De Duitsers voerden het echtpaar Hijmans af naar Theresienstadt en in 1944 volgde hun transport naar Auschwitz. Op 11 oktober van dat jaar werden zij vermoord. Hijmans is zeer waarschijnlijk de enige omgekomen joodse Utrechtse advocaat.