Uitgelicht ~ Volkerts van Dijk (1913 – 2008)

rechtvoetvolkerts

Portret Volkerts van Dijk door Erika Visser, privécollectie

Voor een portret bij een hoofdstuk over opmerkelijke processen in Utrecht komen verschillende Utrechters in aanmerking. In dit hoofdstuk is de naam Van Dijk al een aantal keren gevallen.

Volkerts Johannes Anthonie van Dijk en Utrecht zijn met elkaar verbonden. Van Dijk werd er op 5 maart 1913 geboren en hij bleef er wonen tot zijn dood op 6 april 2008. Bijna een eeuw dus. Het grootste gedeelte van de vorige eeuw.[i] Van Dijk is een man van de twintigste eeuw.

Meer dan zestig jaar woonde hij met zijn vrouw Mathilde in Tuindorp aan de Albrecht Thaerlaan met uitzicht op station Overvecht. Zij had een zoon. Hun huwelijk bleef kinderloos. Mathilde is ruim een maand na het overlijden van haar echtgenoot gestorven op honderdéénjarige leeftijd. Na zijn pensionering in 1983 kreeg Volkerts van Dijk een aantal keren te maken met een depressie die een verlammende uitwerking op hem had. Ook anderszins liet zijn gezondheid steeds meer te wensen over. Zijn jaren in de eenentwintigste eeuw waren niet zijn beste. Buiten het geluid van optrekkende en voorbijsuizende treinen werd het steeds stiller bij hem thuis aan de Thaerlaan. Volkerts van Dijk deed eindexamen aan het Stedelijk Gymnasium in Utrecht waarna hij Nederlands recht studeerde aan de Utrechtse universiteit. Op 10 juli 1940 promoveerde hij bij prof. mr. Chr. Zevenbergen op het proefschrift “Geschiedenis, aard en werking van het eigendomsvoorbehoud”. Van Dijk had van 1938 tot 1940 het Romeinsrechtelijke pactum reservati dominii bestudeerd.[ii] Hij hield van het Latijn en het Romeinse Recht en vond dat beide onderwerpen hoorden tot de noodzakelijke basiskennis van de jurist.

Van 1965 tot 1969 was Van Dijk hoogleraar Burgerlijk Procesrecht aan de Utrechtse universiteit. Hij heeft na zijn middelbare schooltijd altijd belangstelling gehouden voor de rechtswetenschap. Zijn belangrijkste sporen heeft hij echter nagelaten in de rechtspraktijk. Weinig publicaties zijn van hem bekend, maar zijn taalvaardigheid was indrukwekkend. Hij was kritisch en liet het blijken als hij vond dat een tekst beneden de maat was. Daarom werd hij door menig student, rechter en advocaat gevreesd wanneer zij een stuk aan hem ter beoordeling moesten voorleggen. Zeker is dat hij beducht was voor een mogelijke aantasting van zijn onafhankelijkheid als rechter wanneer hij zou publiceren.

In de rechtspraktijk was Van Dijk onder meer advocaat van 1935 tot 1938 bij mr. H.G.V. Hijmans aan het Jansdam 7 bis en bedrijfsjurist bij de verzekeringsmaatschappij Tiel-Utrecht.
Van 1947 tot 1983 was hij rechter in Utrecht en vanaf 1968 president van de rechtbank. Als president kreeg hij landelijke bekendheid door een groot aantal spraakmakende kortgedingen.
Ook was hij na de Tweede Wereldoorlog nog enkele jaren plaatsvervangend lid van de Afdeling Rechtspraak van de Raad voor het Rechtsherstel, die onder meer was belast met vragen omtrent de eigendom van huizen die tijdens de oorlog aan Joden waren onttrokken en aangaande andere transacties uit de bezettingstijd. De Raad hield destijds zitting in het Utrechtse stadhuis.

De oorlog heeft Van Dijk tot zijn dood parten gespeeld. Zeker in de laatste fase van zijn leven bracht hij bij een ontmoeting vaak de Tweede Wereldoorlog ter sprake. Al voor de oorlog waren zijn ouders verhuisd naar Westerveld. Zijn vader was daar directeur van het crematorium. In het geheim hield zijn vader de gegevens bij van de gefusilleerden die door de Duitsers daarheen werden gebracht.
Van de rechtspleging gedurende de oorlog was hem weinig bekend omdat hij toen nog werkte bij de Tiel-Utrecht. Wel wist hij zich goed te herinneren dat enkele leden van de rechterlijke macht en van de advocatuur ‘fout’ waren geweest. De toenmalige president van de rechtbank was lid van de NSB. In zijn archief bevonden zich stukken uit die periode waaronder een rede van een Utrechtse advocaat van 19 december 1940, die destijds tot veel commotie had geleid. Daarin werden Utrechtse rechters en advocaten verdacht gemaakt. Zij zouden zijn ‘vergiftigd door de vrijmetselarij’.

Bij zijn overlijden noemde het dagblad Trouw Van Dijk een bescheiden en beminnelijk mens met een soms vaderlijk optreden, die vaak met afgewogen en originele uitspraken de angel uit een conflict wist te halen.[iii] NRC Handelsblad noemde Van Dijk in een necrologie een gezichtsbepalend magistraat in roerige tijden.[iv]

Die karakteriseringen zijn voor mij herkenbaar. Ik heb Volkerts van Dijk tussen 1974 en 2008 regelmatig mogen ontmoeten. Van Dijk is een aardig voorbeeld van een rechtbankpresident uit een bepaalde periode van de twintigste eeuw in Nederland. Het is de periode waarin het kort geding een hoge vlucht nam en een president van een rechtbank nog altijd zelf het kort geding ‘deed’ als het betreffende geschil politiek, maatschappelijk of publicitair gevoelig lag. Een president was toen nog het rechtsprekend opperhoofd in zijn eigen territoir, de thermometer van de stand van het recht in het arrondissement. Dat gold zeker voor de Utrechter Van Dijk. Voor menig lid van het openbaar bestuur en de rechterlijke macht was Utrecht, tussen randstad en provincie, een tussenstation of een springplank zo u wilt. Volkerts van Dijk koos echter voor Utrecht als begin- en eindstation. Utrecht was voor hem uitdagend genoeg. Daar voelde hij zich het beste thuis.
In zijn tijd als president was Utrecht, wellicht meer dan de rest van Nederland, nog verzuild en behoorlijk feodaal. De Tweede Wereldoorlog, waarover u elders in deze bundel kunt lezen, had in de Utrechtse samenleving akelige sporen nagelaten. Van Dijk wist dit alles en hield daar rekening mee. Hij had ook oog voor andere gevoeligheden in het arrondissement Utrecht, waarmee hij dagelijks werd geconfronteerd in de uiteenlopende geschillen die hem in kort geding werden voorgelegd.

De emancipatie van de burger hield gelijke tred met de stijgende populariteit van het kort geding. Met zijn collega presidenten en tijdgenoten zoals bijvoorbeeld Borgerhoff Mulder en Asscher in Amsterdam en Reuder en Nivard in Rotterdam heeft Van Dijk de procesvorm van het kort geding, die al sinds 1838 wettelijk mogelijk was, afgestoft en ontwikkeld tot een breed aansprekende vorm van snelrecht bij een geschil.[v] Dat snelrecht kwam goed van pas bij heftige maatschappelijke conflicten waaronder stakingen, kraakacties en demonstraties, maar ook bij geschillen in het bedrijfsleven, bij echtscheidingen en problemen rond omgang met kinderen en zelfs in het strafrecht.[vi]

In die tijd beleefde Nederland het hoogtepunt van de polarisatie. Door de vestiging van bijvoorbeeld vakbonden, de Nederlandse Spoorwegen en de KNVB moest Van Dijk regelmatig lastige beslissingen nemen in maatschappelijk gevoelige aangelegenheden. Een staking was niet in de wet maar door rechterlijke uitspraken erkend, zij het als ultiem actiemiddel. Van Dijk moest daarom meestal beoordelen of het moment van de staking acceptabel was. Als het hem enigszins verantwoord leek, koos hij voor een middenweg door een afkoelingsperiode op te leggen en de einduitspraak aan te houden. Daarop kwam in de rechtswetenschap en bij de rechterlijke macht, dus bij wat voor hem zijn achterban en thuisbasis was, soms scherpe kritiek. Die raakte Van Dijk persoonlijk.
Van Dijk was gevoelig voor erkenning van de rechterlijke macht.[vii] Daar hoorde volgens hem ook bij respect voor de persoon van de rechter. Bij zijn afscheid als president in 1983 had de Utrechtse Orde van Advocaten besloten om aan Erika Visser te vragen van hem een portret te maken. Van Dijk was verguld en trots. Hij wilde graag worden geportretteerd als rechter op een zitting mét onderscheidingen.

Het portret is – conform de afspraak met de Utrechtse Balie destijds – na het overlijden van Volkerts van Dijk door de orde in bruikleen gegeven aan de Utrechtse rechtbank. Daar hangt het portret sinds 2008 in een naar Van Dijk genoemde kortgedingzaal. Dat de rechtsstaat is gediend met eerbied voor de rechterlijke macht stond bij Van Dijk vast. Daarom vond hij het goed om afstand te bewaren, ook bijvoorbeeld ten opzichte van advocaten. Daar was wat hem betreft geen gedragscode voor nodig. De arrondissementen Groningen en Utrecht waren destijds de enige waar geen advocaten uit dat arrondissement werden toegelaten als rechter-plaatsvervanger. Een uitzondering werd hooguit gemaakt voor een oud-deken, die na zijn defungeren wel werd benoemd tot rechter-plaatsvervanger, maar dan in een zuiver honoraire functie, dus zonder ooit als zodanig te worden ingeschakeld.

Maar naast die afstand was de kamer van de rechtbankpresident Van Dijk op de eerste verdieping aan de voorkant van de rechtbank, links bij de ingang aan de Hamburgerstaat 28, laagdrempelig voor advocaten tijdens het dagelijkse inloopspreekuur. Dan was Van Dijk vriendelijk en toegankelijk, maar altijd streng waar het gaat om de kwaliteit van de rechtspleging.
Volgens Van Dijk hield die kwaliteit kort gezegd in dat juristen geen onzin uitkramen en dat de rechter uitspraak doet op de kortst mogelijke termijn in voor de belanghebbenden begrijpelijke taal. Om dat te bevorderen was Van Dijk letterlijk dag en nacht bereikbaar voor het vaststellen van een zitting in kort geding en deed hij zeker bij een staking met heftige emoties bij voorkeur dezelfde dag uitspraak. Van Dijk zag al vroeg in dat voor het bevorderen van begrip voor de rechtspraak het nodig was om goede voorlichting te geven. Als een van de eerste rechters gaf hij daarom ook de niet-schrijvende pers ruimte tot op de zitting.[viii]

Honderden studenten deden bij prof. Van Dijk tentamen Burgerlijk Procesrecht, een vak dat bij de gemiddelde student destijds niet bijster populair was. Bernard Tomlow, een van de oprichters van het eerste advocatencollectief in Utrecht, liet optekenen: “Hij dwong je tot kwaliteit, je moest concreet zijn, de feiten op een rijtje hebben en kwalificaties zoveel mogelijk weglaten, geen wauwelverhalen houden”.[ix]

Waar mogelijk droeg Van Dijk ook bij aan de kwaliteit van de advocatuur. Van Dijk kende de problemen waarmee advocaten te maken kunnen krijgen. Bij jonge advocaten was Van Dijk zelfs populair. Die waardering bleek toen de Utrechtse Jonge Balie in 1978 Volkerts van Dijk tot erelid benoemde. De zeventiger jaren waren in de advocatuur rumoerig. In de vereniging de Jonge Balie moest dan ook over zo ongeveer alles hoofdelijk worden gestemd. Het erelidmaatschap van Volkerts van Dijk, het eerste erelid in de geschiedenis van de vereniging en lang het enige, werd echter verleend bij acclamatie. Van Dijk was zeer vereerd dat hij, nota bene in het jaar waarin hij 65 werd, zo’n blijk van waardering kreeg van jonge advocaten. De daarbij behorende oorkonde had een prominente plaats in zijn kamer in de rechtbank en na zijn pensionering bij hem thuis. Mogelijk zag hij de Jonge Balie een beetje als zijn kroost.

Harm Brouwer is een van de opvolgers van Van Dijk als president van de Utrechtse rechtbank. Hij is tevens oud hoofdofficier van Justitie in Leeuwarden en oud voorzitter van het College van procureurs generaal. Hij heeft dus recht van spreken zowel vanuit de zittende magistratuur als vanuit het Openbaar Ministerie. Hij stelde destijds in NRC Handelsblad dat Van Dijk zich onderscheidde door zijn vermogen om tegen de stroom in drempels te slechten.[x] Daar sluit ik mij met mijn advocatuurlijke achtergrond graag bij aan omdat wat de waardering voor Volkerts van Dijk betreft de drie togaberoepen eensgezind zijn.

NOTEN
i. Zie ook H.F.M. Hofhuis: “In herinnering: Volkerts J.A. van Dijk (1913-2008)” in TREMA van 24 juni 2008 p. 251 e.v.; W.M.J. Bekkers en G.M.F. Snijders: “Prof. V.J.A. van Dijk, een portret”, in Recht te Utrecht, de Tijdstroom 1994. Volkerts van Dijk hield er een uitgebreid persoonlijk archief op na. Voor zover mij bekend is dit na zijn overlijden verloren gegaan. Daarom heb ik bij het schrijven van dit stuk vooral geput uit mijn eigen herinneringen van gesprekken met Van Dijk.
ii. Het proefschrift bevat ruim 100 pagina’s. Een proefschrift, ook van juristen, werd destijds vooral gezien als proeve van bekwaamheid om methodisch onderzoek te doen. Overigens is het proefschrift van Van Dijk relevant geweest als voorloper van ontwikkelingen op het gebied van eigendomsvoorbehoud, huurkoop en leasing.
iii. Trouw 23 april 2008.
iv. NRC Handelsblad 11 april 2008.
v. Ook na deze pioniers is die ontwikkeling doorgegaan door creatieve rechters als bijvoorbeeld Van den Haak, destijds president van de Rechtbank Haarlem en later van het Gerechtshof Amsterdam; zie ook “Bodem kort geding”, verschenen ter gelegenheid van het afscheid van de voorzitter van het Team Kort Gedingzaken van de Rechtbank Amsterdam, Sjoukje A. Rullmann, op 11 oktober 2013.
vi. Zie voor voorbeelden het hoofdstuk (on)opmerkelijke processen.
vii. “En hij gaf na afloop van een kortgeding uitleg. Vakbondsadvocaat Max Rood was daardoor ‘bijzonder verrast’. “In de 25 jaar advocatuur die toen achter mij lagen, was zoiets nooit eerder gebeurd. Ik vond het moedig en eerlijk, nu het iets liet zien van de mens achter de rechter.”
“Een van de meest geruchtmakende korte gedingen was wel dat om de kap tegen te houden van bomen in het Amelisweerdbos voor de aanleg van de A27 bij Utrecht, in september 1982. Terwijl het geding nog diende, werden ruim zeshonderd bomen gekapt. Dat juist de overheid de rechter bruuskeerde moet Van Dijk hebben gekwetst, maar hij hield zich – zoals het een President betaamt – op de vlakte. Bij zijn afscheid wilde hij er niet meer over kwijt dan dat “een ander een belangenafweging kan maken die niet aan mij wordt voorgelegd. En dat deed hier de overheid”. Trouw 23 april 2008.
viii. NRC Handelsblad 11 april 2008: “Van Dijk behandelde 2500 kort gedingen. Hij was de eerste rechtbankpresident die in 1970 televisiecamera’s toeliet in de rechtszaal. Hij zorgde voor een juridisch novum door in een vonnis er op aan te dringen dat zijn uitspraak het half 11 journaal zou halen.”
ix. NRC Handelsblad 11 april 2008. Zie ook Trouw 3 april 2008: “Al te wilde jonge advocaten corrigeerde hij zonodig, gedecideerd maar altijd respectvol”.
x. NRC Handelsblad 11 april 2008. Zie ook In de bundel Hamburgerstraat 28 die is verschenen ter gelegenheid van de verhuizing van de Utrechtse Rechtbank in 2000 schrijft Harm Brouwer: “Wie de bijdrage van de respectieve schrijvers van de uitgave leest, zal daarbij een rode draad ontdekken. Ik heb het hierbij niet over de door de redactie
gekozen indeling, die langs een duidelijk herkenbare lijn is opgebouwd, maar over de vermelding van de persoon van mr. Volkerts van Dijk, van 1968 tot 1993 President van de Rechtbank Utrecht. Zijn naam wordt door velen van de schrijvers opgevoerd en van een aura voorzien. Verwonderlijk is dat geenszins. Deze bekwame jurist en wijze rechter heeft immers een grote bijdrage geleverd aan de ontwikkeling en het behoud van het vertrouwen in de rechtspraak en niet alleen voor Utrecht. In die zin is zijn persoon vast verbonden met de geschiedenis van de rechtbank en de veelvuldige vermelding van zijn naam in de hierna volgende artikelen ligt dan ook voor de hand”. Inleiding, “Partir c’est mourir un peu”, mr. H.N. Brouwer in Hamburgerstraat 28, p.15.