Verwante vreemden ~ Jonge moslims in een ontkerkelijkte samenleving

In de afgelopen jaren heeft de discussie over de multiculturele samenleving zich steeds meer gericht op de islam, en in het bijzonder op de vraag of deze religie verenigbaar is met de overwegend seculiere Nederlandse samenleving [i]. Om deze bijzondere aandacht voor de islam te verklaren wijzen onderzoekers onder andere op recente militante uitingen van deze religie, negatieve beeldvorming over moslims en een vermeende crisis van de Nederlandse identiteit. Een minder genoemde verklaring, die echter bijzonder vruchtbaar kan zijn om deze ontwikkelingen te begrijpen, ligt besloten in de recente religieuze geschiedenis van Nederland.

In de laatste vijftig jaar is Nederland verregaand ontkerkelijkt: religieuze instituties hebben hun grip op het maatschappelijk leven grotendeels verloren, religieuze normen zijn de publieke moraal steeds minder gaan beïnvloeden en mensen hebben in grote getale de kerken verlaten. Deze ontwikkelingen hebben bijgedragen aan de wijdverbreide opvatting dat religie niet langer thuishoort in deze seculiere, zo je wilt vrijgevochten, samenleving. De huidige opleving van religie door de komst van islamitische migranten lijkt hiermee in strijd, vooral nu duidelijk wordt dat ook het merendeel van hun kinderen, die in de Nederlandse samenleving zijn opgegroeid, zichzelf als moslim blijven beschouwen. De Nederlandse ervaring met ontkerkelijking lijkt te nopen tot de conclusie dat deze jongeren achterlopen bij een noodzakelijk proces van secularisering in de moderne samenleving.

Uit een nadere bestudering van zowel ontkerkelijking als religieuze beleving onder moslimjongeren komt echter een ander beeld naar voren. Jonge Nederlandse moslims leven niet in het verleden, maar geven een nieuwe vorm aan religieuze beleving en doen dat in grote mate volgens de principes van onze moderne ontkerkelijkte samenleving. Om dit te kunnen begrijpen moeten we afstappen van de gangbare gedachte dat religie geen kans van overleven heeft in de moderne wereld en nauwkeurig kijken naar de processen van ontkerkelijking aan de ene kant en moderne islambeleving aan de andere kant.

Ontkerkelijking
Hoe zag het Nederlandse christendom er eigenlijk uit voordat de ontkerkelijking inzette? Deze vraag hebben we met een aantal antropologiestudenten proberen te beantwoorden in een onderzoekscollege onder leiding van kerkhistoricus Peter van Rooden, waarbij we 43 diepte-interviews hielden met oudere Nederlanders (zie voor het verslag hiervan: Van Rooden 2004). Uit deze gesprekken bleek dat het rooms-katholicisme en de verschillende protestantse stromingen zeer centraal stonden in het leven van mensen. Van de wieg tot aan het graf behoorden Nederlanders tot één van de confessioneel-politieke zuilen, waarin alle domeinen van het leven verregaand beïnvloed werden door de religieuze (of politieke) ideologie.

Het meedoen met de groep in religieuze rituelen en praktijken was heel belangrijk, terwijl over de inhoud van het geloof bijna niet gesproken werd. Onze respondenten vertelden dat ze in die tijd niet veel bezig waren met de persoonlijke beleving van godsdienst. Religie was eerder een vanzelfsprekend gegeven in het leven, gedragen door kerkelijke instituties. ‘Dat vond je heel gewoon,’ vertelde de 86-jarige katholiek Marie Goudsmit me in een interview. ‘Het was een sociaal gebeuren, net als de school, hè.’[ii] Toen ik de hervormde Toos Huizing, geboren in 1932, vroeg waarom ze het nu nog fijn vond om naar de kerk te gaan, antwoordde ze: ‘Nou ja, fijn aan, ik ben gelovig. Dus dan wil je graag dat je een preek hoort. Daar ben ik zo in opgevoed.’

Deze verzuilde wereld, waarin religie zo centraal stond, begon na 1960 af te takelen. De combinatie van toenemende economische welvaart, uitbouw van de verzorgingsstaat en groeiende mobiliteit, veranderde het leven in Nederland ingrijpend. De kerk verloor haar sterke grip op het leven van haar leden en werd steeds meer een apart domein, losstaand van bijvoorbeeld werk, school en gezinsleven (een proces dat kan worden aangeduid als differentiatie). Mede door de nieuwe keuzemogelijkheden die hierdoor ontstonden, maar vooral door de toegenomen welvaart, kreeg consumentisme een steeds belangrijker rol in het leven van mensen. In samenhang met deze ontwikkelingen ging het culturele denken zich meer en meer richten op het individu in plaats van het collectief. Zoals Van Rooden stelt kwam ‘het zelf’ centraal te staan, hetgeen zich uitdrukte in de grote aandacht voor waarden als zelfontplooiing, zelfreflectie en zelfexpressie (Van Rooden 2004: 546-8).

De nieuwe (economische) mogelijkheden en de nieuwe manieren van denken en handelen dreven het geïnstitutionaliseerde christendom, met zijn vanzelfsprekende karakter, langzaam weg uit het leven van mensen, die op zoek gingen naar andere manieren om hun verlangen naar zelfontplooiing in te lossen (ibid.). Het proces van ontkerkelijking moet daarom in het licht geplaatst worden van de laatmoderne veranderingen vanaf de jaren zestig en in het bijzonder van de samenhangende en elkaar versterkende processen van differentiatie, consumentisme en individualisering.

Jonge Nederlandse moslims
De religieuze praktijken van islamitische migranten, die zich vanaf de jaren zestig in Nederland vestigden, toonden veel overeenkomsten met het geïnstitutionaliseerde Nederlandse christendom. In de overwegend Turkse en Marokkaanse streken waar deze migranten vandaan kwamen was religie, net als in het verzuilde Nederland, verregaand verweven met andere aspecten van het leven. Identificatie als moslim was vanzelfsprekend voor de leden van de gemeenschap en werd meer in collectieve rituelen beleefd dan in innerlijke contemplatie (Schiffauer 1988: 146-50).

Terwijl een deel van hen aan deze vorm van islambeleving is blijven vasthouden, vindt bij veel islamitische migranten, en in het bijzonder bij de tweede en derde generatie, een ontwikkeling plaats naar nieuwe manieren om het geloof te uiten. In Globalized Islam laat Olivier Roy (2004) zien dat de islam voor veel moslimjongeren veel meer is dan een culturele erfenis. In plaats van de religieuze praktijken van hun ouders te imiteren, verwijten ze hen dat ze religie te veel met cultuur en traditie verwarren. Dergelijke kritiek werd vele malen geuit door deelnemers aan de Rotterdamse ‘islam en integratie’ debatten, die in 2004 werden georganiseerd onder honderden Rotterdammers met een Marokkaanse, Turkse of Somalische achtergrond. Eén Marokkaanse Rotterdammer beklaagde zich als volgt: ‘Een grote groep Marokkanen begrijpt de islam niet. […] De imams van de moskeeën kunnen een belangrijke rol spelen [in het overbrengen van islamitische waarden, DB], maar laten het helaas afweten of geven het verkeerde voorbeeld’ (Gemeente Rotterdam 2004: 25). Jongeren die op zoek zijn naar de ‘authentieke islam’ maken een heel expliciet onderscheid tussen religie en traditie. Dit past in de genoemde trend van differentiatie van geloof en andere domeinen.

Omdat veel van deze jonge gelovigen individueel de zuivere islam nastreven, ontstaan er veel discussies over wat dit ware geloof nu precies behelst. Dit resulteert in een keur aan religieuze stromingen: liberaal, traditionalistisch, radicaal-militant, neo-fundamentalistisch, niet praktiserend, enzovoorts (Roy 2004). Seloua, een islamitische studente van 21 die ik heb geïnterviewd, vond dat er ‘niks islamitisch’ is aan hoofddoekjes die alleen het haar bedekken. Die ‘piratendoekjes’ zijn voor haar slechts een modeverschijnsel. De tot de islam bekeerde Anna was het hier in een ander interview niet mee eens. Volgens haar gaat islambeleving niet om hoofddoekjes, maar om hoe iemand denkt.

Dit soort discussies worden gevoed door het gebrek aan onbetwiste religieuze autoriteiten waartoe moslims zich in het westen kunnen wenden (Schiffauer 1988: 152, Roy 2004: 158). Deze moslims beschikken over een enorme markt van religieuze stromingen, interpretaties, filosofieën, maar ook websites, boeken en kleding, waaruit ze als moderne religieuze shoppers hun keuzes moeten maken. In 1967 stelde Thomas Luckmann al dat institutionele religie in de moderne wereld verdwijnt en plaatsmaakt voor een geïndividualiseerde vorm van religie. Gelovigen, op zoek naar hun ware ik, banen zich al shoppende een weg door een markt van religieuze betekenissen in hun streven naar ‘zelfontplooiing’ en ‘zelfexpressie’ (Luckmann 1967: 86-91, 110). Tegenwoordig neemt het Internet hierbij een zeer belangrijke plaats in en faciliteert ook weer de individualisering (en anonimisering) van geloofsbeleving. Dit verhindert overigens niet dat het gevoel te behoren tot een Nederlandse of zelfs globale gemeenschap van gelovigen (umma)   evengoed heel belangrijk kan zijn voor jonge moslims, die ook in dit opzicht dankbaar gebruik maken van het Internet.

In overeenstemming met Luckmanns observatie ervaren veel jonge moslims hun geloof als een individuele keuze, die ze hebben gemaakt op basis van een persoonlijke zoektocht en die vervolgens een manier wordt om uiting te geven aan hun eigen persoonlijkheid. Zo legde Seloua me uit waarom ze drie jaar geleden een hoofddoek was gaan dragen: ‘ik had op een gegeven moment echt zo’n gevoel van: Seloua, je moet echt een hoofddoek gaan dragen, weet je wel. Je bent er helemaal klaar voor zeg maar. Zo’n gevoel had ik ook echt’. Hier resulteert het dragen van een hoofddoek uit een persoonlijk groeiproces, vergelijkbaar met de manier waarop jonge christenen tegenwoordig de belijdenis lijken te zien. Seloua is een born-again Muslim, zoals Roy het noemt (2004: 167), die pas als jong-volwassene de bewuste keuze voor de islam heeft gemaakt. Ook de 27-jarige Volkan, in Turkije geboren en nu in Rotterdam werkzaam in de publieke dienstverlening, vertelde me in een interview dat hij de islam als vanzelfsprekend meekreeg in zijn opvoeding, maar pas later de bewuste keuze voor de religie maakte.

Ook deelnemers in de Rotterdamse debatten benadrukten de individuele keuze. ‘Het is mijn keuze,’ liet een jonge deelneemster weten, ‘om de hoofddoek te dragen en te laten zien dat ik moslima ben.’ Voor een andere jonge moslima was eigen keuze zelfs een voorwaarde voor authentieke geloofsbeleving: ‘je moet je natuurlijk aan de vijf zuilen houden, maar je moet ook het gevoel hebben dat je daar zelf voor kiest en dat het goed voor je is. Anders ben je geen echte moslim’ (Gemeente Rotterdam 2004: 3-4).

Het persoonlijke aspect van religie onder jongeren uit zich ook in het veelvuldig gebruik van het islamitische concept iman, te vertalen als ‘geloof’ of ‘vertrouwen in Allah’. Anna vertelde me dat ze meerdere keren per dag aan haar iman denkt, hoewel het op het moment van het interview ‘op een laag pitje stond’. Op het discussieforum Maroc.nl eindigt een deelneemster haar inbreng over hoe ze tot het dragen van de hijab (hoofddoek) is gekomen met de woorden: ‘meiden ga zo door en houdt je imaan sterk’. Persoonlijke oriëntatie kwam ook terug bij Volkan, die vertelde dat het concept nafs (ziel, zelf, ego) de kern vormt van zijn dagelijkse islambeleving. Hij probeert zich gedurende de dag steeds af te vragen of zijn intenties zuiver zijn: doe ik iets om mijn nafs te bevredigen of doe ik het voor Allah?

Oude religie, nieuwe religie
Het collectieve en geïnstitutionaliseerde christendom van het verzuilde Nederland heeft de doorbraak van de laatmoderne samenleving niet overleefd. Dit betekende niet zozeer het einde van religie als zodanig, als het einde van dit specifiek collectivistisch en vanzelfsprekend type religie. Godsdienst kan namelijk nog steeds een belangrijke rol blijven spelen in het leven van jonge moslims, omdat zij nieuwe vormen van geloofsbeleving ontwikkelen die goed passen in een samenleving waarin differentiatie, individualisering en consumentisme centraal staan (overigens geldt voor jonge christenen ongetwijfeld hetzelfde).

Deze nieuwe vormen van islambeleving verschillen sterk van de praktijk van het Nederlandse christendom van voor de jaren zestig. Terwijl het christendom voor mensen grotendeels vanzelf sprak, collectief werd beleefd en nauwelijks gericht was op innerlijke spiritualiteit, is de islam voor veel jonge mensen nu duidelijk een privé-aangelegenheid en gebaseerd op bewuste keuzes. Dit neemt niet weg dat deze jongeren elkaar beïnvloeden, elkaar aanmoedigen en steun vinden in de moslimgemeenschap, de umma (of beter gezegd: de specifieke moslimgemeenschap waartoe zij zich rekenen). Zo vinden jonge moslima’s bijvoorbeeld steun bij elkaar door op internetforums als Maroc.nl te vertellen hoe ze tot het dragen van een hoofddoek zijn gekomen. Opvallend is echter dat zij de persoonlijke keuze hierbij sterk benadrukken. Het gaat er hier dan ook om dat de individuele beleving van het geloof voor de meeste jonge moslims niet als iets vanzelfsprekends vaststaat. Zij praten en denken voortdurend na over hun religie, om zo een islambeleving te vinden die goed bij hen past en hen helpt in hun persoonlijke ontwikkeling. Ontkerkelijkte Nederlanders en hun jonge islamitische landgenoten lijken daarom veel meer op elkaar dan men op het eerste gezicht zou denken. Beiden zijn diep gevormd door de laatmoderne samenleving waarin ze leven: ze maken een duidelijk onderscheid tussen religie en andere domeinen van het leven, hechten veel belang aan individuele beleving, persoonlijke groei en zelfexpressie, en worden genoodzaakt tot het maken van keuzes uit een groot cultureel en levensbeschouwelijk aanbod.

Noten
[i] Dit stuk is voor het grootste deel gebaseerd op mijn Bachelor-scriptie Christian Decline, Muslim Revival: Two Processes, One Dynamic. A Comparative Study in the Netherlands (online beschikbaar op http://www.daanbeekers.tk/http://www.daanbeekers.tomaatnet.nl. Voor deze studie heb ik me wat ontkerkelijking betreft gebaseerd op Peter van Roodens onderzoek naar dit verschijnsel, waaraan ik als interviewer heb meegewerkt. Van Rooden heeft de resultaten gepubliceerd in aan artikel (Van Rooden 2004) en werkt nu aan een boek over hetzelfde onderwerp. Met betrekking tot jonge moslims heb ik onder andere gebruik gemaakt van Olivier Roys boek Globalized Islam, de in 2004 onder Rotterdamse moslims gehouden ‘islam en integratie’ debatten en drie interviews die ik met jonge Nederlandse moslims heb gehouden. Ik dank Carlijn ter Weer, Gerd Baumann, Herman Beekers en Peter van Rooden voor hun opmerkingen op eerdere versies van dit artikel.
[ii] De citaten met betrekking tot ontkerkelijking zijn ontleend aan interviews die ik voor het hierboven genoemde onderzoeksproject heb gehouden. Ik ben Peter van Rooden dankbaar dat ik deze interviews hier kan gebruiken. De namen van de respondenten zijn vervangen door synoniemen.

Referenties
Gemeente Rotterdam, 2004 ‘Islam en integratie: samenvatting interne debatten Marokkaanse, Turkse en Somalische deelnemers’ (september en oktober 2004). Rotterdam: Projectbureau Sociale Integratie. November.
Luckmann, Thomas, 1967 Invisible Religion: The Problem of Religion in Modern Society. New York/Londen: The Macmillan Company/Collier-Macmillan Ltd.
Rooden, Peter van, 2004 ‘Oral history en het vreemde sterven van het Nederlandse christendom,’ Bijdragen en mededelingen treffende de geschiedenis der Nederlanden, 119(4): 524-51.
Roy, Olivier, 2004 Globalized Islam: the Search for a New Ummah. Londen: Hurst & Company.
Schiffauer, Werner, 1988 ‘Migration and Religiousness,’ in: T. Gerholm en Y. Lithman (red.) The New Islamic Presence in Western Europe. Londen: Mansell. Pp: 146-59.