Hamburgerstraat 28 – De Paulusabdij te Utrecht

HamburgerstraatInleiding
Meer dan vierhonderd jaar is er recht gesproken aan de Hamburgerstraat. Iedereen in Utrecht kent de statige gevel van het gerechtsgebouw aan het ruime voorplein met zijn prachtige platanen. Minder mensen weten dat daar in de meer dan vijfhonderd jaar vóór de vestiging van het Hof Provinciaal een van de grootste en oudste kloosters van de stad Utrecht gestaan heeft, de Paulusabdij. Ook daarvan bestaat een gevel aan een plein, maar die is veel minder bekend. Zij behoort tot het ‘verborgen Utrecht’, dat de stad zo fascinerend maakt. De Hofpoort – want daaraan ligt die zuidelijke transeptgevel van de kerk van de Paulusabdij – is een van mijn favoriete plaatsen in de stad, waar ik mensen graag heenbreng als ik ze de oude stad laat zien. De verrassing is altijd groot. Het is erg plezierig hier de gelegenheid te krijgen naar aanleiding van de volgende functiewisseling – van rechtbank naar archief – iets over de gebouwen van het klooster mee te delen.

Van de zeven kerken en hun bijbehorende gebouwen die in de elfde eeuw in Utrecht stonden [i], is over de Paulusabdij het minst en het minst samenhangend gepubliceerd. Daarvoor is een aantal redenen aan te voeren. Ten eerste was het de enige abdij in het gezelschap. Dat betekent dat het complex van gebouwen door en communiteit bewoond werd, waarvan de afzonderlijke individuen geen belangrijke rol in de buitenwereld speelden. Dit in tegenstelling tot de beheerders van de andere kerken, de kanunniken, die als personen in allerlei functies wel veel sporen hebben achtergelaten. Daar komt nog bij dat de colleges van kanunniken, de kapittels, na de Reformatie niet zin opgeheven, maar als groepen protestantse grondbeheerders tot 1811 bleven voortbestaan. Uiteraard hielden zij daarom hun archieven intact, zodat wij nu over overvloedig bronnenmateriaal kunnen beschikken. Het archief van de Paulusabdij, die in 1580 wel werd opgeheven, is daarna goeddeels verloren gegaan. De gebouwen van de abdij kwamen in 1596 aan het Hof van Utrecht, de kerk werd tot zijn definitieve afbraak in 1804 gebruikt door de kanunniken van de Salvatorkerk, wier eigen bedehuis in 1587 gesloopt was.
De Janskerk en de Pieterskerk bestaan nog en hebben veel tot zeer veel van hun oorspronkelijke substantie bewaard. Dat kan niet gezegd worden van de Mariakerk, waarvan alleen een deel van de pandhof bewaard is gebleven. Die kerk heeft evenwel het geluk gehad in 1636 uitvoerig getekend te zijn door niemand minder dan Pieter Saenredam, zodat we van zijn uiterlijk en innerlijk goed op de hoogte zijn.
Het trio kerken op het Domplein – de Maartensdom, de Heilig-Kruiskapel en de Salvatorkerk – heeft, als basis van Christelijk Utrecht, al geruime tijd in de belangstelling gestaan. Naast afbeeldingen en ruim voorhanden archiefmateriaal hebben opgravingen gegevens over de oude toestand geleverd.
Tenslotte is er over de grote huizen, waarin de kanunniken woonden, veel bekend geworden uit archeologisch en bouwhistorisch onderzoek.
Van de Paulusabdij daarentegen ontbreken goede afbeeldingen en van de kerk en de abdijgebouwen is weinig meer over. Opgravingen en bouwhistorisch onderzoek in de jaren ’40, ’50, ’70 en ’80 hebben de grote lijnen van het complex kunnen vaststellen, maar daarover is nog nauwelijks samenhangend gepubliceerd.
Nu is de arrondissementsrechtbank uit de gebouwen getrokken en komt er na ruim vierhonderd jaar een einde aan de justitiële functie van de oude abdijgebouwen. Vóórdat Het Utrechts Archief de panden betrekt, zal in verband met de daarvoor noodzakelijke verbouwing uitgebreid bouwhistorisch onderzoek plaatsvinden. Het is volstrekt onduidelijk wat daarbij aan nieuwe gegevens tevoorschijn zal komen, maar de ervaring leert dat verrassingen bij dergelijk onderzoek bepaald niet uitgesloten zijn. Verder bereidt mevrouw drs. C. J. C. Broer al enige tijd een dissertatie voor op basis van materiaal uit de archieven. Dit artikel draagt dan ook een sterk voorlopig karakter. Het is geschreven op basis van enigszins gemakkelijk toegankelijk materiaal[ii]. Read more

image_pdfimage_print
Bookmark and Share

Hamburgerstraat 28 – De omzwervingen van een Vrouwe Justitia

HamburgerstraatZij begon haar loopbaan in de stad Utrecht in 1731, maar heeft inmiddels haar standplaats in Groningen: het Justitia-beeld van de beeldhouwer Jacob Cressant[i]. Hoewel het verblijf in Groningen het uiterlijk en de carrière van deze Utrechtse Vrouwe goed heeft gedaan – zij kreeg in Groningen een nieuwe arm aangemeten, werd voorzien van een nieuwe verflaag en verwierf daar, dankzij het NOS-journaal, zelfs nationale bekendheid[ii] – is zij zodanig verknocht aan de stad en het arrondissement Utrecht dat ik niet uitsluit dat zij er ooit zal terugkeren.
Hoezeer deze Vrouwe Justitia aan Utrecht verbonden is, blijkt uit de hiernavolgende schets van haar levensloop tot heden.

De opdracht
De Vrouwe Justitia is in 1730 uit zandsteen vervaardigd in opdracht van het Utrechtse stadsbestuur. Zij was bestemd voor de gevel van het (oude) stadhuis aan de Stadhuisbrug[iii]. Bij resolutie van 10 juli 1730[iv] gaf de vroedschap[v] toestemming ‘het Justitiebeeldt[vi] dat voor het Stadthuis zal worden geplaetst te doen maken volgens het nieuwe model’. Op dat moment was er reeds een Justitia-beeld van de hand van ene Verkerk, maar de vroedschap oordeelde in 1729 dat dit beeld ‘zeer lomp (is) en gantsch niet voldoedt’[vii].
Uit een latere resolutie, namelijk die van 19 maart 1731[viii], blijkt dat de opdracht voor het maken van het nieuwe Justitia-beeld is verstrekt aan de beeldhouwer Jacob Cressant. Voor zijn werkzaamheden ontving hij een bedrag van f 300,- en nog eens f 100,- voor verdere bemoeiingen. Op 8 februari 1731 kreeg de beeldhouwer hiervan alvast f 200,- uitbetaald, het restant ontving hij ruim een maand later op 19 maart[ix]. Blijkens de resolutie van 2 januari 1731[x] was het beeld op dat moment reeds voltooid.

Jacob Cressant
Volgens sommige auteurs van de voor deze bijdrage geraadpleegde bronnen is de beeldhouwer Jacob Cressant afkomstig uit het Noord-Franse Abbeville[xi], volgens anderen kwam hij uit Antwerpen[xii]. Vaststaat dat hij zich omstreeks 1728 in Utrecht vestigde, waar hij in 1736 toetrad tot het Sint Lucasgilde. Om lid te kunnen worden van dit gilde moest volgens de statuten eerst een proeve van bekwaamheid worden afgelegd. Vanwege ‘zijne groote kunst en kundigheid van Beeldhouwen’ werd Cressant bij wijze van uitzondering toegelaten tot het beeldhouwersgilde zónder proef te doen. Aan deze vrijstelling werd wel de voorwaarde verbonden dat Cressant het gilde een bedrag van f 25,- betaalde[xiii]. Cressant genoot in de stad Utrecht meer privileges. Toen hij – eveneens in 1736 – verzocht om toekenning van het burgerrecht, werd hem dit om niet verleend. In de betreffende resolutie wordt hij aangeduid als ‘voornaem constenaar’ en wordt voorts melding gemaakt van zijn ‘zonderlinge kunst’ en zijn ‘goed gedrag, handel en wandel’[xiv]. Waarom Cressant zich in 1728 in Utrecht vestigde, is onbekend. Niet onwaarschijnlijk is dat zijn komst naar deze stad verband hield met de nabijheid van kunstliefhebber David van Mollem, van wie hij veel opdrachten kreeg. Read more

image_pdfimage_print
Bookmark and Share

Hamburgerstraat 28 – Stakingsgedingen te Utrecht

HamburgerstraatInleiding
De Hamburgerstraat zal leeg zijn zonder de rechtbank. Voor mij in ieder geval was haar pand, waarvan ik nu lees dat het no.28 is, ‘de Hamburgerstraat’. Preciezer gezegd, ging het voor mij om de rechtbank van mr. Van Dijk. Dat lag eigenlijk niet voor de hand, nu mr. Plugge de Utrechtse Rechtbankpresident was toen ik als advocaat – overigens in Amsterdam – aankwam (1951). Kort gedingen en dan nog in een ander arrondissement, waren toen zeker niet de kost waarmee jonge advocaten werden grootgebracht. Bovendien was de afstand tussen een gevestigd magistraat als Plugge en een juist van de collegebanken gekomen, jonge advocaat, zeker in de jaren waarvan ik spreek, zo groot dat van contact tussen hen eigenlijk niet te spreken was. Nu mag daaruit geenszins worden afgeleid dat mijn relatie met Van Dijk als president van stonde af aan een andere was. Ik heb ook voor hem kort gedingen bepleit waarin de juist genoemde afstand centraal stond. Maar aan die zaken heb ik geleidelijk weinig herinnering overgehouden. Datzelfde geldt voor andersoortige zaken die mij in de loop der jaren naar de Hamburgerstraat brachten. Ik herinner mij alleen een getuigenverhoor, waar mr. Bieger de rechter was en mr. Hooft Graafland als advocaat voor de wederpartij opkwam. Waarover het toen precies ging, staat mij niet meer bij. Wel staat in mijn geheugen gegrift hoe Bieger mij – terecht – op mijn nummer zette en vooral de elegante, doch niet minder duidelijke manier waarop hij dat deed.
Maar ook zulke incidentele herinneringen doen er niet aan af dat ‘de Hamburgerstraat’ voor mij de rechtbank van Van Dijk werd. Zijn presidiaat en de wijze waarop hij dat uitoefende, overheersen deze terugblik. Daarbij verbleekt enigszins de herinnering aan de opknapbeurt die het gebouw in die jaren kreeg en waarbij achter een gelijk blijvende façade een compleet nieuw ‘binnengebouw’ verrees. Dat ik het heb over de rechtbank van Van Dijk wordt, realiseer ik mij nu, in hoge mate bepaald door mijn herinnering aan de drie stakings-kortgedingen uit de jaren zeventig. Mr. Van Dijk zat op die zaken als president; ik kwam op voor de bonden die steeds als gedaagden in de procedure stonden. Dat gebeurde overigens in goede samenwerking, eerst met de inmiddels overleden Utrechtse advocaat Van Schaik en later met Schellart, ook nu lid van de balie te Utrecht. Het ging om de voorgenomen stakingen bij de Nederlandse Spoorwegen, bij werkgevers in de zuivel- en in de vleeswarenindustrie. Hoewel klein in aantal, hebben die drie zaken blijkbaar zo’n grote indruk op mij gemaakt dat ze mijn herinnering aan de Hamburgerstraat zijn gaan overheersen. Ook bij Van Dijk zelf moet van een sterke indruk sprake zijn. Hij rept er in ieder geval over in de gesprekken met Bekkers en Snijders die hebben geleid tot het van hem geschetste portret, zoals dat is verschenen in het eerste deel van de serie ‘Recht te Utrecht’, waarin ook dit deel verschijnt.

Ik wil in dit opstel aan ieder van de drie zaken enige aandacht besteden (respectievelijk Pres. Rb. Utrecht 14 december 1970, NJ 1971, 72; 4 februari 1977, NJ 1977, 79 en 8 februari 1977, NJ 1977, 80). Die aandacht wil ik omlijsten met een blik op de verhoudingen werkgevers/werknemers zoals die toen waren en nu zijn, zomede met een weergave van de opvattingen toen en nu over de (on)geoorloofdheid van de werkstaking als wapen aan de kant van de werknemers. Die beschouwingen zullen hun apotheose vinden in een beschrijving van het slotbedrijf van deze gedingen (8 februari 1977), waarin de president als mens een markante rol heeft gespeeld. Read more

image_pdfimage_print
Bookmark and Share

Hamburgerstraat 28 – Het gat in de Lange Viestraat – Procedure Gemeente Utrecht/Bijenkorf

HamburgerstraatDe bouw van het grote overdekte winkelcentrum Hoog Catharijne (H.C.), officieel geopend in 1973, heeft voor Utrecht belangrijke gevolgen gehad en zulks zeker ook voor de in de nabijheid gelegen oude binnenstad. Al diverse jaren was de projectontwikkelaar van H.C., kort Bredero te noemen, doende met de invulling van het winkelbestand in dat project. Vanzelfsprekend moesten er vooral ook belangrijke en het publiek trekkende zaken worden aangetrokken.
De onderhandelingen van Bredero met De Bijenkorf over de vestiging van een echte Bijenkorf-vestiging in H.C. leidden echter niet tot een resultaat. Niet lang daarna kwamen Bredero en Vroom & Dreesmann omtrent 1968 met elkaar overeen, dat V&D een nieuw warenhuis zou openen in H.C. Het pand van V&D aan de Lange Viestraat werd door V&D overgedragen aan de maatschap ‘De Vie’, behorende tot het Bredero concern.
Opzet van de gemeente was toen ten aanzien van de Lange Viestraat om in plaats van een V&D vestiging een winkelvestiging van formaat te verkrijgen, welke moest bijdragen tot het evenwicht tussen het oude centrum en H.C.
Omstreeks maar 1972 werden de eerste contacten tussen KBB (De Bijenkorf) en de gemeente gelegd. Er werd een kleine werkgroep ingesteld van KBB- en gemeentefunctionarissen met als taak de problematiek van de bestaande KBB-vestigingen te Utrecht te bezien in relatie tot de ontwikkeling van het Utrechtse stadscentrum. Deze werkgroep bracht in 1972 een eindrapport uit. Een belangrijke conclusie van dat rapport was, dat de vestiging van een Bijenkorf warenhuis aan de Lange Viestraat van beslissende betekenis zou zijn voor het gelijkwaardig functioneren van het oude en het nieuwe stadscentrum van Utrecht. KBB ging, zij het onder enige voorwaarden, akkoord met een Bijenkorf vestiging aan de Lange Viestraat. Read more

image_pdfimage_print
Bookmark and Share

Hamburgerstraat 28 – Amelisweerd Kort Geding

HamburgerstraatVrijdag 24 september 1982 omstreeks 11.30 uur: ‘Er wordt geschoten. Je moet onmiddellijk komen.’ Kantonrechter Oosterhuis en griffier Pieter de Wit kijken verstoord op, wie zomaar de comparitie in het Kantongerecht te Utrecht aan het Janskerkhof durft te verstoren.
Onder het mompelen van excuses als ‘ik leg het nog wel eens uit’ stuif ik de zaal uit. Dit is het zoveelste incident die dag in de zogenaamde Amelisweerdkwestie.

Amelisweerd is een prachtig loofhoutbos aan de oostrand van Utrecht. Een gebied dat door een zekere Amelis uten Weerde rond 1200 beheerd werd, aan hem zijn naam dankte en in de 18de eeuw door twee edelmannen tot een uniek bos was getransformeerd. Uit de hele wereld werden bomen en struiken aangevoerd.
In de zestiger jaren komen het bos en haar gebouwen in handen van de gemeente Utrecht en word het landgoed opengesteld voor recreatie.
In die tijd – nog geen dertig jaar geleden – is het ontwerpen en aanleggen van wegen nog steeds een feitelijk alleenrecht van Rijkswaterstaat, ook wel de Staat in de Staat genoemd, vanwege zijn enorme opeenhoping van kapitaal, ‘knowhow’ en technische middelen.
Van inspraak bij de aanleg van rijkswegen is begin zeventiger jaren geen sprake. Als Rijkswaterstaat een tracé wil aanleggen, dan worden gronden aangekocht, streek- en bestemmingsplannen klaargemaakt, contracten gesloten en daarna blijkt dat er weer een stuk natuur opgeofferd is aan asfalt.
Rijkswaterstaat zet een verbinding tussen twee plaatsen op het rijkswegenplan. Het plan berust weer op een structuurschema, dat in een Nota over de Ruimtelijke Ordening is opgenomen. Het ontwerp ligt op de provinciale griffie ter inzage. Bijna niemand is daarvan op de hoogte. Slechts een enkeling weet waar die griffie te vinden is en vervolgens ontbreekt het meestal aan deskundigheid of geduld om zich door de stapels dossiers heen te worstelen.

De Tweede Kamer kan weliswaar via de begroting voor het Rijkswegenfonds invloed aanwenden. Meestal echter zijn de gepresenteerde wegenplannen hamerstukken. Goedbedoelende kamerleden zijn geen tegenpartij voor Rijkswaterstaat. Terecht introduceert Crince Le Roy in de zestiger jaren de term en het begrip de Vierde Macht, de ambtenarij als feitelijk machtsblok naast de Trias Politica, de wetgevende, de bestuurlijke en de rechterlijke macht. In zo’n comfortabel klimaat ontstaat binnen Rijkswaterstaat al snel het idee dat wat Rijkswaterstaat doet, altijd goed is.
Vraag je in die tijd een ambtenaar van dit bolwerk wat inspraak is, dan zal hij zeggen: dicteren in een opnameapparaatje.
Begin zeventiger jaren zit Rijkswaterstaat met een vuiltje aan de oostkant van Utrecht, doordat de A27 niet strak langs de oostkant van de stad doorloopt, maar via een u-knik de rijks/randweg 222 genomen moet worden. Gevreesd wordt voor overbelasting. De kortste weg tussen twee punten is de rechte lijn, dus wordt de streep rechtdoor getrokken zonder dat iemand bij Rijkswaterstaat zich afvraagt wat er onder die streep zit. Dit blijkt het bos Amelisweerd te zijn, waardoor Rijkswaterstaat een 132 meter brede weg geprojecteerd heeft. Read more

image_pdfimage_print
Bookmark and Share

Hamburgerstraat 28 – De rechtbank te Utrecht en de KNVB

HamburgerstraatIn 1974 verplaatste de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond zijn kantoor van Den Haag naar Zeist. Sedert deze verhuizing naar de Zeister bossen kwam de KNVB onder jurisdictie van de rechtbank te Utrecht. Daarbij zij opgemerkt dat de KNVB een arbitragereglement kent welk reglement bepaalt dat alle geschillen samenhangende met de beoefening van de voetbalsport tussen leden van de KNVB aan arbitrage zijn onderworpen – waartoe de KNVB een College van Arbiters in het leven heeft geroepen – doch dat de KNVB, nu hij zelf de leden van het College van Arbiters benoemt, niet aan deze arbitrageregeling is onderworpen. Voor geschillen tussen een lid van de KNVB en de KNVB zelf is derhalve het College van Arbiters niet aangewezen. In geval van een dergelijk geschil is de gewone rechter bevoegd.
Aangezien de KNVB zelden of nooit als eisende partij optreedt en vrijwel steeds in de rol van gedaagde aan het rechtsleven deelneemt, is de Rechtbank te Utrecht in feite de rechtbank die dient te oordelen over het handelen van de KNVB. In de praktijk geschiedt dat vrijwel altijd in kort geding.
De afgelopen vijfentwintig jaar heeft een groot aantal kort gedingen ten overstaan van de president van de rechtbank plaatsgevonden, waarvan sommige veel aandacht hebben getrokken.
In het kader van deze bijdrage worden enkele van die procedures in herinnering geroepen.

In juni 1978 diende – op hetzelfde tijdstip dat het Nederlands Elftal en het bestuur van de KNVB op Schiphol landden na terugkeer uit Argentinië, waar in de Wereldkampioenschappen de tweede plaats was bereikt in de finale tegen het gastland Argentinië, welke finale na een spannende strijd was verloren – een kort geding van de zijde van Arnold Mühren tegen de KNVB. In dit kort geding, dat werd aangekondigd als een ‘frontale aanval’ op het transfersysteem, c.q. vergoedingensysteem, vorderde Arnold Mühren, gesteund door de Vereniging van Contractspelers (VVCS) dat hem geen financiële belemmeringen in de weg mochten worden gelegd voor de door hem gewenste indiensttreding bij Ajax. Mühren stelde dat het door de KNVB in 1975 ontwikkelde nieuwe systeem het in theorie mogelijk maakte om na afloop van zijn contract met FC Twente over te gaan naar een andere club van zijn keuze, in de praktijk bood het systeem die mogelijkheid niet, nu FC Twente een hoge vergoedingssom vroeg en Ajax, waarmee Arnold Mühren tot overeenstemming was gekomen, niet bereid was die som te betalen en al evenmin om zich te onderwerpen aan vaststelling van die som door arbiters. De president, prof.mr. V.J.A. van Dijk, wees de vordering van Mühren af. Het vonnis van de president werd bekrachtigd door het Gerechtshof te Amsterdam. Het door Mühren ingestelde cassatieberoep werd door de Hoge Raad bij arrest van 17 oktober 1980 (NJ 1981, 141) verworpen. De annotator onder dit arrest van de Hoge Raad, prof.mr. Alkema, merkte in zijn noot op: ‘Het transfersysteem zal ook in de toekomst aan twijfel onderhevig blijven’. Mühren wendde zich nog tot het Hof van Justitie doch de Europese Commissie voor de Rechten van de mens wees de klacht in 1983 af (NJ 1984 – 268, met noot Alkema). Met het Bosman-arrest van het Hof van Justitie EG van 15 december 1995 (NJ 1996, 637) is veel later alsnog een einde gekomen aan het transfer-, c.q. vergoedingssysteem. Read more

image_pdfimage_print
Bookmark and Share
image_pdfimage_print

  • About

    Rozenberg Quarterly aims to be a platform for academics, scientists, journalists, authors and artists, in order to offer background information and scholarly reflections that contribute to mutual understanding and dialogue in a seemingly divided world. By offering this platform, the Quarterly wants to be part of the public debate because we believe mutual understanding and the acceptance of diversity are vital conditions for universal progress. Read more...
  • Support

    Rozenberg Quarterly does not receive subsidies or grants of any kind, which is why your financial support in maintaining, expanding and keeping the site running is always welcome. You may donate any amount you wish and all donations go toward maintaining and expanding this website.

    10 euro donation:

    20 euro donation:

    Or donate any amount you like:

    Or:
    ABN AMRO Bank
    Rozenberg Publishers
    IBAN NL65 ABNA 0566 4783 23
    BIC ABNANL2A
    reference: Rozenberg Quarterly

    If you have any questions or would like more information, please see our About page or contact us: info@rozenbergquarterly.com
  • Like us on Facebook

  • Archives