Antiochië: het verraad van een harnasmaker
Crusaderstates
Na de stichting van ‘Antigoneia (3e eeuw v.Chr.) door een generaal van Alexander de Grote groeide de stad uit tot een cultureel centrum in de Hellenistische wereld. Antigoneia was een kruispunt van belangrijke karavaanroutes en in haar bloeitijd was ze met haar vijfhonderd duizend inwoners bijna zo groot als Rome.
In 64v.Chr. werd de stad door de Romeinen ingenomen. Onder de nieuwe naam Antiochië speelde de stad een belangrijke rol in de beginperiode van het christendom. De bevolking bekeerde zich grotendeels tot het nieuwe geloof en de apostels Petrus en Paulus bezochten de stad regelmatig. Antiochië werd de zetel van een patriarch, die in rang na de patriarchen van Rome, Constantinopel en Alexandrië (Egypte) kwam. In Antiochië vonden tien kerkconcilies plaats.
In 525 werd de stad geheel verwoest door een aardbeving en verloor hierdoor haar betekenis. De herbouwde, veel kleinere, stad werd in 638 ingenomen door de Arabieren en pas in 969 terugveroverd door de Byzantijnen. In 1084 nemen de oprukkende Turkse Seltsjoeken Antiochië in. Vergane glorie
Antakya
Aan het eind van de bij toeristen zo populaire zuidelijke stranden van Turkije maakt de kustlijn, even voorbij Adana, een scherpe bocht en begint de wereld van het Midden-Oosten. Toeristen wagen zich hier nauwelijks meer. Uitsluitend reizigers met geldige reisdocumenten voor Syrië passeren deze afgelegen enclave met de bijna vergeten stad Antakya, die op het eerste gezicht niet meer te bieden heeft dan een paar stoffige straten en wat slecht toegeruste hotelletjes.
Als uitvalspoort naar het ruime Arabische achterland beschikt Antakya over een grote en drukke Otogar, een karakteristiek Turks busstation vol roepende en gesticulerende mannen, die proberen klanten te trekken voor de bont beschilderde, hoog opgeladen bussen. De meeste bussen onderhouden verbindingen met de nabijgelegen Syrische stad Aleppo, waarvan een kwart van de bevolking christelijk is. Wie door wil dringen in de islamitische wereld kan verder reizen tot diep in Saoedie-Arabië met als belangrijkste eindpunt Mekka. Normaal gesproken voert de zuidelijke route dagelijks bussen langs het spoor van de kruisvaarders naar de Syrische kustplaats Latakia en de Libanese steden Tripoli en Beiroet, maar aan de vooravond van de hadji, het seizoen voor de pelgrimsreizen naar Mekka, hebben de gelovigen dagenlang beslag gelegd op alle openbare middelen van transport, waardoor het reguliere verkeer danig is ontregeld.
Antiochië, het huidige Antakya, ligt op historische grond. Voordat een zeer zware aardbeving, die in 562 aan tweehonderd duizend mensen het leven kostte, de doodsklok over de toekomst van de stad luidde, had de ‘koningin van de Oriënt’, zoals de stad genoemd werd, een enorme welvaart gekend. Al in de tijd van Alexander de Grote was Antiochië een belangrijke karavanserai. De vanuit de nabijgelegen haven Seleuca Pieria (het tegenwoordige Samandag) aangevoerde producten werden per kameel dor de Oriënt vervoerd. Onder de Romeinen die de verbindingen met de buitenwereld verder verbeterden, kon Antiochië – mede dankzij de ruim aanwezige watervoorraden – tot een middeleeuwse wereldstad uitgroeien.
Oude en nieuwe christenen
De kerk van de heilige Petrus
In Antiochië, verhaalt de bijbel, kwamen de eerste predikers aan, die de Griekse heidenen de leer van Jezus verkondigden: ‘En een groot getal bekeerde zich tot de Heere. Het was in Antiochië dat de discipelen voor het eerst christenen werden genoemd.’ Een belangrijk deel van de bevolking bestond uit joden, die vrij gemakkelijk overgingen tot de leer van de rebelse profeet Jezus. Zo werd Antiochië het bruggenhoofd voor de missie onder de heidenen en het vertrekpunt van de Apostel Paulus’ eerste Apostolische reis door het Midden-Oosten. Vóór zijn vertrek naar Rome woonde de Apostel Petrus van 42 tot 48 in Antiochië en even buiten de stadskern ligt de door hem gestichte Kerk van St. Petrus, die wordt beschouwd als de eerste kerk van het christendom.
‘Het is een grot in de berg en eigenlijk geen kerk,’ zegt Resit Kuseyrioglu die samen met zijn oude vriend El Ketib naar de tegen de bergwand gebouwde muur wijst. De muur is pas tegen het in de rotsen uitgehakte christelijke heiligdom gebouwd nadat de Romeinen het christendom in de vierde eeuw tot hun staatsgodsdienst hadden uitgeroepen. Resit Kuseyrioglu is een excentrieke Antiochiër en afstammeling van een familie die de kruisvaarders nog heeft zien komen. Onder de Ottomanen verwierven zij grote macht en Resit’s belangrijkste bron van inkomsten is het verpachten van de door zijn voorouders verworven gronden. Resit is het boegbeeld van de stad en als allesweter van de Antiochiese geschiedenis voor de spoorzoekende reiziger een noodzakelijke steun en toeverlaat in deze uithoek zonder academische instituten en opleidingen. Resit en El Ketib zien er uit als identieke tweelingbroers. Beiden hebben een even omvangrijke buikpartij en dragen op maat gesneden kostuums en decoratieve vlinderdassen. Elkaar voortdurend in de rede vallend wijzen ze ons de weg door een doolhof van eeuwen overbruggende wetenswaardigheden.
‘Toen Petrus naar Antakya kwam verzamelde hij zijn volgelingen in deze grot en begon te prediken,’ zegt Resit. ‘De Romeinen hadden hun soldaten opdracht gegeven om de christenen, waar dan ook, te vervolgen en daarom hebben de gelovigen vanuit de grot een netwerk van tunnels gegraven, die allemaal buiten de stadsmuur uitkwamen.’ Hij wijst naar de gaten in de rotswand, die als uitkijkpost dienden, zodat de verzamelde congregatie op tijd gewaarschuwd kon worden wanneer er gevaar dreigde.
De Kurtulus Caddesi is de belangrijkste straat van Antiochië. Met haar vele voornamelijk groenachtig geschilderde oude houten winkeltjes, was het in de Helleense tijd de centrale as van een op Griekse wijze gestructureerd rastervormig stratenplan.
‘De hoofdstraat was zo breed, dat er één kar met een paard kon rijden en al die smalle zijstraatjes, die er op uitkwamen kun je nog steeds goed zien,’ zegt Resit. ‘Ze lopen schuin af in de richting van de Orontes, zodat het water tijdens het regenseizoen terugliep naar de rivier.’
Ten gevolge van deze historische structuur kan het drukke, voornamelijk agrarische verkeer zich nu met moeite door de smalle hoofdstraat wringen. Wel zijn andere, door de Romeinen aangelegde obstakels in de loop der geschiedenis verdwenen. Bij de ingang van de hoofdstraat was een ereboog geplaatst en op de plaats waar nu smalle trottoirs de voetgangers in de problemen brengen, stonden lange rijen zuilen met daar boven op de beelden van belangrijke Romeinen. In de verborgen achterafstraatjes van het oude centrum vindt de oplettende wandelaar tussen de witgepleisterde huisjes af en toe nog een gevel die heeft toebehoord aan een oude synagoge, een Armeens of een Latijns kerkje. Van deze godsdiensten zijn slechts een paar aanhangers overgebleven, maar toch is Antiochië dank zij haar belangrijke verleden nog steeds de zetel van drie katholieke en twee oosterse patriarchen. De orthodoxe patriarch van Antiochië vertegenwoordigt een kleine 250 families, die zijn achtergebleven toen de aanvankelijk Syrische enclave in Turkse handen overging. In de ruime, oriëntaals ogende Grieks-orthodoxe vader Sami Boulos door een wirwar van straatjes in de richting van zijn rooms-katholieke confrater, waar hij regelmatig even gaat buurten. Het katholieke kerkje is zo juist met geld van de paus gerenoveerd. Kennelijk is er het Vaticaan veel aangelegen om dit noodlijdende restantje oorspronkelijk christendom in stand te houden. De paus heeft gezorgd voor en mooi verfje, nieuwe houten lambrizeringen en fraaie glimmende kroonluchters in een ruimte, die niet veel groter is dan een flinke woonkamer. Daar blijkt de confrater een in spijkerbroek geklede vrouw van achter in de dertig te zijn: zuster Barbara. Als twintigjarige bevlogen katholiek besloot Barbara haar woonplaats Wiesbaden de rug toe te keren en per fiets naar het Heilige Land af te reizen. Een half jaar later, onderweg terug naar de Heimat, deed ze Antiochië aan en is nooit meer vertrokken. Al meer dan zeventwintig jaar verzorgt zuster Barbara Kallasch met begeleiding van haar gitaar de zondagsschoollessen en treedt ze op als geestelijk verzorger van zo’n dertig roomse families. In de cour van haar huis klinkt uit een cassettebandje gewijde muziek. ‘De kleine christelijke minderheid leeft eigenlijk heel solidair met de moslims en van het fundamentalisme hebben we tot nu toe niets gemerkt. Dat is meer iets voor de grote steden zoals Istanbul, waar veel meer armoede heerst. De moslims beginnen nog wel eens tegen mij over de Kruistochten en dan niet bepaald in positieve zin en dat verklaart misschien wel waarom de kerken hier geen kruisen aan de buitenkant hebben. Elk kruis herinnert de mensen aan de Kruistochten en daar zijn de moslims toch nog wel gevoelig voor,’ zegt Barbara.
In het overwegend Syrisch-orthodoxe dorp Samandag, even buiten Antiochië, treffen we een man die vakantie houdt op zijn geboortegrond. Hij omschrijft zichzelf als een toerist uit Keulen en het tegen de kerk aanliggende familiehuis is na meerdere bezoeken uit Duitsland zowel van binnen als van buiten aanzienlijk in welvaart en aanzien gestegen. ‘Zolang we ons rustig houden is er niets aan de hand, maar tijdens een trouwerij of tijdens de paas- en kerstviering is het verschillende keren gebeurd, dat er muzelmannen uit de bergen kwamen met messen en pistolen om de feestelijkheden te verstoren,’ vertelt de emigrant in gebroken Duits. Geleidelijk aan ontstaan er scheurtjes in het aanvankelijke beeld van de religieuze solidariteit…
Lessen in Koran
‘Dergelijk incidenten komen voort uit de angst voor de onberekenbaarheid van het christelijke westen,’ is de reactie van El Ketib. ‘Wij imiteren westerse kleding, de westerse cultuur, westerse technologie, westerse rechtspraak en ga zo maar door. We zijn veel westerser dan veel mensen denken, maar tegelijkertijd keert datzelfde Westen zich voortdurend tégen ons en worden eeuwenoude vooroordelen weer van stal gehaald. De christenen haasten zich om Koeweit bij te staan, in Bosnië worden de moslims vermoord en verkracht en in Tsjetsjenië doen de Russen hetzelfde. De NAVO ziet ons als haar nieuwe vijand en toen die vreselijke bomaanslag in Oklahoma plaats vond, werd direct geroepen, dat het moslim fundamentalisten waren, terwijl fundamentalistische Amerikanen het juist gedaan hadden. Westerlingen zouden om ons te kunnen begrijpen eens wat meer in de Koran moeten lezen. Nadat de Arabieren in 638 Jeruzalem veroverd hadden kwam kalief Omar naar de stad om met de christelijke patriarch te overleggen. De Kalief toonde zich heel meelevend en garandeerde de vrijheid van alle christenen in Jeruzalem. Voor de moslimwereld staat dat nog altijd in schril contrast met de manier waarop de kruisvaarders de islamitische bewoners van Jeruzalem, Akko en Antiochië hebben omgebracht.’
Een onneembare muur
De stadsmuren op de berg Silpius
Als afgebrokkelde kiezen in een kaak steken de restanten van de historische stadsmuur over de volle lengte van de Silpiusberg omhoog. Groter en onneembaarder dan de muren van Constantinopel en Nicaea liep ze met haar vierhonderd torens over een afstand van bijna tien kilometer vanaf de rivier de Orontes over de zeer steile bergrug omhoog en vandaar met een boog terug naar de stad om weer bij de rivieroever te eindigen.
‘Het was een onneembare muur,’ zegt Resit, terwijl hij door de nog gave poort van de Twee-Gezusterstoren wandelt. ‘Daarom lagen de kruisvaarders bijna acht maanden voor de muren en hebben ze de stad alleen kunnen innemen door verraad van binnen uit.’ Een stenen trap voert naar de bovenzijde van de toren. Ingeklemd tussen de hoge rotswanden loopt over de bovenkant een nog in gebruik zijnde brug die in de tijd van de kruisvaarders een onderdeel vormde van de oude weg naar Latakia in Syrië. Na een tijdje buigt de weg af en loopt hij stijl omhoog door een landschap, waar de olijfbomen ophouden en de struiken en bomen steeds schever gaan hangen door de eeuwig waaiende harde wind. Overal staan resten van de meters dikke muur met af en toe een nog intacte ronde boog. Een paar honderd meter verder, op een onbereikbare plaats, liggen de ruïnes van de citadel waar Bohemund een vlag met zijn huislogo plaatste zodra de stad was ingenomen. Boven op de berg is het heel onaangenaam. De wind is tot stormkracht toegenomen. In de holle lege ruimte van een houten theehuis heeft het oude beheerders-echtpaar de houtkachel flink opgestookt. Door de smoezelige raampjes is heel ver weg in de diepte Antiochië zichtbaar. De glimmende middeleeuwse daken teken zich duidelijk af in het heldere licht van deze mooie meidag. Het is een fabuleus panorama waar de oude kaart van 1098 zo pasklaar boven op gelegd kan worden. Hier, boven op de Silpius berg, hebben de kruisvaarders maandenlang voor de muur gelegen. Ze hadden geen schijn van kans gehad om binnen de stad te komen. De stadsbestuurder, emir Yagi Shian, had uit woede over de belegering een aantal christenen, waaronder de orthodoxe patriarch, in het gevang laten gooien. De kerk van Petrus liet hij als paardenstal gebruiken. Toen Godfried dit hoorde overviel hij een paar Turkse legergarnizoenen en vermoordde de bevolking in de omliggende dorpen. Op deze plaats, aan de voet van de berg, staan nu, negen honderd jaar later, nog wat schamele boerderijtjes. Een kudde schapen graast vredig tussen de olijfbomen.
De belegering
Tegen het middaguur van woensdag 21 oktober bereikte het kruisleger Antiochië. Na veel tegenstand baanden ze zich een weg over de zwaar bewaakte ‘IJzeren brug’ en bezetten de beide oevers van de rivier de Orontes. De drie belangrijkste toegangspoorten naar Antiochië werden belegerd. Aan de oostzijde van de stad stond de hoge steile Silpiusberg hun in de weg. De bevolking verschanste zich in de stad en dagenlang was het zo stil, dat het de pelgrims angst in boezemde. Daarbij waren de christenen uitgeput van de zware reis door het Taurusgebergte en zagen ze de zinloosheid in van een aanval op deze onneembare vesting. Het gebied waar het kampement werd opgeslagen was vanouds zeer welvarend en bood een overvloed aan graanvelden, akkerland, boomgaarden en vers water. Vanuit de haven van Sint Symeon werden de belegeraars door Genuese fregatten bevoorraad en zelfs de orthodoxe patriarch van Jeruzalem, die bepaald geen vriend van de Franken kon worden genoemd, liet per schip voedselpakketten aanvoeren. In betrekkelijke rust sleepte de belegering zich zo van maand tot maand voort. ‘De Armeniërs en Syriërs die in de stad woonden kwamen ons regelmatig bezoeken en pretendeerden dat zij naar ons overliepen, maar hun vrouwen bleven in de stad. Deze mannen spioneerden en vertelden alles wat wij zeiden aan degenen die in de stad gelegerd waren. Nadat de Turken het één en ander over ons gehoord hadden doken ze af en toe op en begonnen onze pelgrims aan te vallen waar ze konden. Zij schoten pijlen op ons en vele pijlen kwamen terecht in het kamp van mijn heer de ridder Bohemund en een vrouw werd gedood vanwege een wond veroorzaakt door een van de pijlen.’
Moe van het lange wachten voor de muren, probeerden Peter de Kluizenaar en de avonturier Willem de Timmerman uit het kamp te ontsnappen. Deze Willem, baron van Melun en een neef van Hugh Vermandois, had zijn bijnaam te danken aan zijn potige postuur. Hij had een reputatie opgebouwd als onbetrouwbare partner en was er ook al eens tijdens een expeditie in Spanje tussen uitgeknepen. Nadat Tancred de beide mannen na een achtervolging had gegrepen werd Peter wegens zijn eerdere verdiensten gepardonneerd, maar Willem moest voor straf de nacht als een klein kind staande doorbrengen in de tent van Bohemund. ‘Bij het krieken van de dag lag hij als een stuk vuil op de grond en werd met het schaamrood op de kaken voorgeleid aan Bohemund. ‘Jij ellendige schandvlek van het hele leger van de Franken,’ sprak deze, ‘jij oneerbiedige vlek van de mensen van Gallië. Jij meest walgelijke van alle mensen die hier op aarde rondlopen, waarom vluchtte je op een schaamteloze wijze?’ Er kwam geen woord over Willems lippen en bijna alle aanwezige Franken smeekten Bohemund om hem geen zware straf op te leggen, waarop Willem plechtig beloofde nooit meer van het rechte pad af te wijken.
Een onbetrouwbare harnasmaker
Bohemund had tijdens een korte wapenstilstand een Armeense harnasmaker ontmoet, genaamd Firoez. Deze geboren opportunist had zijn christelijke geloof er aan gegeven, omdat hij als moslim meer mogelijkheden zag om hoger op te komen, maar tegen Bohemund klaagde hij steen en been over de slechte behandeling die hij van de moslims moest verduren en de schuldgevoelens die hem achtervolgden omdat hij zijn oude geloof had verloochend. Bohemund zag in dit welvarende Antiochië dé ideale plaats om zich zowel bezit als een titel toe te eigenen en hij wilde de stad ongeschonden als eerste in zijn bezit krijgen. Maar het voorstel van Bohemund om Firoez met allerlei beloften tot verraad aan te zetten viel niet in goede aarde bij de bevelhebbers, waarvan met name Raymond van Toulouse ten aanzien van Antiochië dezelfde ambities koesterde als Bohemund. De reeds bestaande spanningen tussen de verschillende eigenzinnige karakters waren door het lange samen reizen onder moeilijke omstandigheden alsmaar toegenomen en Raymond nam geen blad voor de mond toen hij zijn mening verkondigde. ‘Het zou onrechtvaardig wezen wanneer, nadat wij allen dezelfde gevaren doorstaan hebben, een enkele onder ons de vrucht van onze arbeid zou plukken. Ik voor mij ten minste,’ voegde hij er aan toe, terwijl hij een blik vol toorn en minachting naar Bohemund wierp, ‘heb niet zovele landen doorgetrokken, zovele gevaren getrotseerd, mijn bloed, mijn soldaten, mijn rijkdommen opgeofferd, om een of andere lage list, een of andere kunstgreep, waarvan men de vinding aan vrouwen moet overlaten, met die prijs te betalen.’
Unaniem werd het voorstel om Firoez om te kopen afgewezen, maar Bohemund voorzag, dat er geen andere manier voorhanden was om de stad binnen te komen en verliet, met de tijd in zijn voordeel, glimlachend de bijeenkomst. Kort daarop kwamen gidsen melden dat het machtige leger van de Seltsjoekse vorst Kerbogha met grote snelheid in hun richting optrok. Er werden aantallen van wel 200.000 strijders genoemd en nog zeven dagmarsen scheidde deze overmacht van Antiochië. Tijdens een chaotisch spoedberaad vlogen allerlei voorstellen over de tafel. Optrekken tegen het leger. Wegtrekken uit Antiochië. Het leger opsplitsen. Gebruik makend van deze wanorde nam Bohemund het woord en toonde drie brieven van Firoez, waarin deze beloofde ‘de drie torens waarover hij het bevel had te willen overleveren. Als loon voor zijn diensten vorderde hij dat Bohemund gebieder van Antiochië zou worden.’
‘Als jullie het voorstel aannemen,’ sprak Bohemund, ‘dan zal morgen de vlag met kruis op de muren van Antiochië wapperen.’ Hij voegde er nog aan toe, dat hij al grote sommen geld aan Firoez had gegeven en graag zijn medewerking wilde verlenen als men een betere manier wist om het leger te redden en de stad te veroveren. Op Raymond na waren alle bevelhebbers bereid om de stad in ruil voor de verovering aan Bohemund af te staan.
God wil het!
Belegering van Antiochië
Het moet stikdonker zijn geweest in de nacht van twee op drie juni 1098. ‘Een opkomend onweer, ratelende donderslagen, gierende stormwinden en rondschietende kometen door een in gloed staande lucht gaven de bijgelovige kruisvaarders het teken dat de tijd van de verdelging der ongelovigen nabij was.’ Al dit natuurgeweld verhinderde tevens dat de schildwachten het gerucht van de samenzweerders hoorden. Firoez had nog geprobeerd zijn broer, die een van de torens bewaakte, in zijn komplot mee te trekken. Toen deze weigerde had hij hem een dolk in het hart gestoken en daarna in het duister een leren ladder vanaf de Twee-Gezusterstoren naar beneden laten zakken. ‘We begonnen zachtjes te zeggen “God wil het, God wil het” en een aantal mannen beklom de ladder tegen de toren. Bovengekomen renden we snel naar de andere torens en elk een die we aantroffen doodden we direct’. In de stad was ondertussen een enorme paniek uitgebroken en terwijl de eerste binnengedrongen kruisvaarders, zestig ridders onder leiding van Fulcher van Chartres, in het donker op de tast de poortdeuren zochten, was Bohemund al met zijn banier de heuvel opgerend naar de citadel. Met steun van de christenen werden de Poort van Sint Joris en de poort van de ‘IJzeren brug’ geopend, waarna de Armeniërs en de Grieken zich samen met de kruisvaarders te buiten gingen aan een moordpartij tegen de vroegere overheersers, de moslimbevolking. Mannen, vrouwen en kinderen werden door de ruiters en het voetvolk achtervolgd en op meedogenloze wijze afgeslacht. In de smalle, door de regen glibberig geworden straatjes, kleurde de modder geleidelijk aan rood van het bloed. De houten huizen werden in brand gestoken, de moskeeën geplunderd en ontheiligd.
De teloorgang van een leider
De bevelhebber van Antiochië, emir Yaghi Siyan, was volledig ontdaan op zijn paard de stad ontvlucht en dwaalde urenlang doelloos rond door de bergen, huilend en treurend om zijn familie en geloofsgenoten, die hij had moeten achterlaten. Een paar christelijke Syriërs hadden hem herkend toen hij in zijn eentje op een flinke afstand aan hen voorbij trok. Ze vroegen zich af waarom hij zich zo ver van het fort bevond. ‘Kijk onze heer en koning Yaghi Siyan reist niet zonder redenen alleen door deze wildernis,’ spraken ze tegen elkaar terwijl ze al vermoedden dat de stad was ingenomen en de emir op de vlucht geslagen. ‘Laat hem niet ontsnappen, want hij heeft ons vele verliezen, onrecht en onredelijke behandeling laten ondergaan.’
De drie Syriërs verborgen hun wraakgevoelens en toonden hem valse eer terwijl ze het hoofd bogen. Maar, dichterbij gekomen, trok één van hen zijn zwaard, sloeg hem van zijn ezel, hakte zijn hoofd af en stopte het in een zak. Ze brachten het naar de stad en toonden het hoofs aan alle christenen en prinsen. Het hoofd was enorm groot, de oren stonden ver uiteen en waren behaard. Zijn haar was wit en hij had een lange baard die van zijn kin tot zijn navel moest hangen.
Robert Mulder & Lejo Siepe – God wil het! Reizen in het spoor van de kruisvaarders
Rozenberg Publishers 2005 ISBN 978 90 5170 168 5