God wil het! – VIII – Reizen in het spoor van de kruisvaarder

Cappadocië: de vlakte des doods

Centraal Anatolië

In Centraal-Anatolië (het centrum van het huidige Turkije) bevond zich tussen de zeventiende en de twaalfde eeuw v.Chr. het machtige rijk der Hettieten. Naar deze streek wordt al in de Bijbel verwezen onder de naam Cappadocië en tijdens de vervolgingen van de eerste christenen trokken veel gelovigen naar dit gebied, waar ze door het graven van ondergrondse huizen en kerken in de zachte vulkanische bodem bescherming vonden tegen de Romeinen en later de Arabieren. Ten noordoosten van Cappadocië vestigden zich ongeveer 600 v.Chr. de Indogermaanse Armeniërs, die als een van de eerste volkeren in de vierde eeuw tot het christendom overgingen. Na de invallen van de Seltsjoeken in Klein-Azië trokken grote aantallen Armeniërs naar Cappadocië en Cilicië (de zuidoostelijke kuststrook van de Middellandse Zee), waar prins Roupert een nieuwe Armeense staat vestigde.

 

De Armeense tragedie

Nigde

De nevel hangt laag over Cappadocië. De winter nadert. Bij de afslag naar Gümüsler, op de weg naar Nigde, waarschuwt de bediende van een benzinestation dat er hevige sneeuwbuien op komst zijn. De jongeman knikt bevestigend op de vraag of zich op de weg naar Gümüsler ook een Armeens klooster bevindt dat hierin de rotsen moet zijn uitgehakt en dat uit de tijd van de kruisvaarders stamt, zo rond de elfde eeuw. Hij wijst in oostelijke richting. Allah ismarladik, roept hij ten afscheid. De smalle asfaltweg kronkelt als een gerafeld typelint door het grijsgroene heuvellandschap dat, naarmate de reis vordert, meer en meer bedekt wordt met een laagje sneeuw. Vier kilometer voor het gehucht Gümüsler wordt de weg versperd door een schaapskudde. De in een lange wollen schoudermantel geklede schaapsherder met een woest voorkomen en een forse baard, waarschuwt zwaaiend met zijn wandelstok voor een grote witte wolfshond, die hij heeft afgericht om zijn kudde schapen te bewaken. Dit verlaten gebied dat vroeger door de Armeniërs werd bewoond, was in de tijd van de kruisvaarders een deel van Cilicië. Het is het laatste restant van het eens zo machtige Armeense koninkrijk dat een immens gebied besloeg tussen drie zeeën: de Middellandse Zee, de Zwarte Zee en de Kaspische Zee. De bergachtige staat werd begrensd door Georgië, het huidige Azerbeidjan en Turkije. Driehonderd jaar na Christus distantieerden de Armeniërs zich vrij snel van de toenmalige Byzantijnse kerk, ontwikkelden een eigen taal en alfabet en verhieven het christendom tot staatsgodsdienst.

Ze waren een eenzaam christelijk eiland in een zee van vreemde, Aziatische elementen. Iran beleed het mazdasme dat het christendom vijandig was gezind terwijl vanuit het westen de islam weldra zou oprukken dat beide godsdiensten vijandig was gezind. Het tijdperk van de ontketende fanatismen begon, van religieuze bloedbaden, sektarisme, schisma’s, de waanzin van de middeleeuwen. Ook Armenië trad dat tijdperk binnen. (…) In de eeuwenlange twist tussen Byzantium en het Vaticaan namen zij een tussenpositie in, zij het dichter bij het Vaticaan.’

Door de vele religieuze conflicten in de elfde eeuw en door de voortdurende aanvallen van legers uit Mongolië, Iran, Byzantium en het Midden-Oosten op hun koninkrijk, vluchtten veel Armeniërs naar het zuidoosten van Turkije en vestigden zich in Cilicië.

Na enkele kilometers verschijnt het Armeense klooster Eski Gümüsler dat pas in 1963 door archeologen is ontdekt. Het trottoir wordt vanwege het gevaar van vallende stenen door een manshoog ijzeren hek beschermd. De toegangspoort is gesloten maar even later komt een bewaker aanlopen die na betaling de ijzeren deur opent. De gids wijst naar een openliggend graf met daarin de beenderresten van een van de monniken. Op de hoge, door massieve zuilen gesteunde rotswanden bevinden zich nog veel goed geconserveerde fresco’s. Niet ver van het klooster, bij de plaats Kemerhisar, ontstond er grote onenigheid binnen het centrale kruisleger. Keizer Alexius had Godfried een gids, Taticius, meegegeven die de kruisridders door Turkije moest loodsen. Deze gids beval de noordelijke route over Kayseri aan om de gevaarlijke tocht over het Taurus gebergte en de Poort van Cilicië te vermijden. Boudewijn stond er echter op om in zuidoostelijke richting te reizen, door Armeens gebied dat belegerd werd door de Seltsjoeken. Een van de redenen voor Boudewijn’s vertrek waren interne spanningen binnen het kruisleger. Boudewijn was verre van geliefd bij de manschappen vanwege zijn arrogante en botte manier van optreden. Daarbij was hij een verklaard tegenstander van keizer Alexius en weigerde hij de adviezen van diens gids op te volgen. Uiteindelijk vond hij ook de Italiaanse prins Tancred bereid zich bij hem aan te sluiten. Boudewijn veroverde de plaats Tarsus op de Seltsjoeken en reisde na de onverwachte dood van zijn vrouw Godvere door naar Edessa, waar hij trouwde met Arda, de dochter van de Armeense prins Thoros. Nadat zijn schoonvader onder verdachte omstandigheden de dood vond, werd Boudewijn hoofd van de eerste kruisvaardersstaat, het Graafschap Edessa. Godfried had nog een reden om de noordelijke route te nemen, want dit gebeid werd in die tijd bewoond door Byzantijnse en Armeense christenen en dat betekende veelal een veilige doortocht.

De officiële positie van de Armeniërs is er een van lijden en nog eens lijden,’ zegt de Armeense historicus George Hintlean.

Hintlean geldt als een belangrijk historicus die in woord en geschrift veel nieuwe feiten over de geschiedenis van de Armeniërs naar voren brengt. Hintlean: ‘We hebben geen eigen staat meer en we leven voortdurend in een diaspora. De Turken zagen ons tijdens de vele eeuwen durende Ottomaanse overheersing als handlangers van het Westen en dat is de reden geweest voor de genocide tegen ons volk.

In 1915 begon in Turkije de massamoord op de Armeniërs waarbij anderhalf miljoen mensen door geweld, hongersnood, ziekte of uitputting om het leven kwamen door toedoen van Ottomaanse soldaten en plaatselijke bandieten. De massale deportaties en verschrikkingen kerfden een niet te helen litteken in de ziel van een heel volk.

In de elfde eeuw steunden wij ten tijde van de eerste kruistocht het Westen,’ zegt Hintlean. ‘Al was het maar vanwege ons christelijke geloof en achtergrond. Wij hielpen de kruisvaarders die door Armeens grondgebied trokken op alle mogelijke manieren. Toen de kruislegers een jaar na hun vertrek in dit gedeelte van de wereld arriveerden, hadden ze geen proviand meer, waren ze totaal uitgeput en verkeerden ze in een zeer slechte conditie. De Armeniërs zorgden voor voedsel en stuurden gidsen om de kruisvaarders door de bergen en valleien naar Antiochië te leiden dat een sleutelpositie innam op de weg naar het Heilige Land. Het was schrijnend voor ons volk dat het christelijke Westen zich in 1915 van ons afkeerde toen wij hun hulp broodnodig hadden in de strijd tegen de Turken.

Göreme, Cappadocië (achtergrond Mount Erciyes)

Cappadocië was tot de komst van de kruisvaarders het hart van het Seltsjoeken-rijk. Cappadocië, verschillende keren genoemd in de bijbel, wordt tegenwoordig geassocieerd met een andere religie: die van het massatoerisme. Bussen vol Japanners en Europeanen rijden traag door het voortdurend veranderende maanlandschap dat gevormd wordt door de bergen en valleien rond de toeristische centra Göreme en Ürgüp. De uitbarstingen van twee vulkanen, zo’n drie miljoen jaar geleden, verspreidden over dit gebeid een dikke laag as die afkoelde tot een zachte, poreuze massa die de Turken tufa noemen: een combinatie van lava, as en modder. Wind en regen sleten het broze gesteente voortdurend uit en vormden zo een spectaculair en uniek  surrealistisch landschap van rechte kegels met kleuren die uitwaaieren van zachtrood tot koudgroen. De bewoners hakten in de tufa woningen, kerken, moskeeën en winkeltjes. In de grotten, onder de grond, werden om veiligheidsredenen zelfs hele dorpen gebouwd en de inwoners kwamen alleen naar buiten om de akkers te bewerken want ondanks haar naakte verschijning is Cappadocië door de mineraalrijke grond een vruchtbaar gebied. Met behulp van moderne irrigatiesystemen verbouwen de boeren tegenwoordig in de valleien citrusvruchten en in de najaarszon blinken de druiventrossen aan de struiken, gereed voor de aanmaak van Turkse wijnen.

De kruisvaarders hadden echter in het geheel niets te drinken toen zij door dit gebied trokken. In de verzengende zomerhitte van 1097 leden de duizenden mannen, vrouwen en kinderen hevige dorst. De oude Byzantijnse waterreservoirs waren na de slag bij Dorylaeum door de terugtrekkende Turken vernietigd of vergiftigd. In de wijde omtrek was geen druppel water te vinden en ook geen begroeiing, behalve wat doornstruiken waarvan men de takken kauwde om wat vocht te vinden.

‘Op zekere dag, een zaterdag, werd de schaarste aan water zo groot, dat op één dag niet minder dan 500 mensen van beider kunne de geest gaven. Paarden, ezels, kamelen, ossen en alle andere dieren stierven dezelfde pijnlijke dood. Vrouwen baarden uit hun verdorde schoot een kind en lieten die – terwijl iedereen toekeek – midden op de weg achter. De mannen liepen volledig verzwakt met hun monden open om zelfs de dunste flarden dauw in te ademen om hun dorst te lessen. Maar het mocht niet baten.’

Robert Mulder & Lejo Siepe – God wil het! Reizen in het spoor van de kruisvaarders
Rozenberg  Publishers 2005         ISBN 978 90 5170 168 5




God wil het! – IX – Reizen in het spoor van de kruisvaarder

Antiochië: het verraad van een harnasmaker

Crusaderstates

Crusaderstates

Na de stichting van ‘Antigoneia (3e eeuw v.Chr.) door een generaal van Alexander de Grote groeide de stad uit tot een cultureel centrum in de Hellenistische wereld. Antigoneia was een kruispunt van belangrijke karavaanroutes en in haar bloeitijd was ze met haar vijfhonderd duizend inwoners bijna zo groot als Rome.

In 64v.Chr. werd de stad door de Romeinen ingenomen. Onder de nieuwe naam Antiochië speelde de stad een belangrijke rol in de beginperiode van het christendom. De bevolking bekeerde zich grotendeels tot het nieuwe geloof en de apostels Petrus en Paulus bezochten de stad regelmatig. Antiochië werd de zetel van een patriarch, die in rang na de patriarchen van Rome, Constantinopel en Alexandrië (Egypte) kwam. In Antiochië vonden tien kerkconcilies plaats.

In 525 werd de stad geheel verwoest door een aardbeving en verloor hierdoor haar betekenis. De herbouwde, veel kleinere, stad werd in 638 ingenomen door de Arabieren en pas in 969 terugveroverd door de Byzantijnen. In 1084 nemen de oprukkende Turkse Seltsjoeken Antiochië in. Vergane glorie

Antakya

Antakya

Aan het eind van de bij toeristen zo populaire zuidelijke stranden van Turkije maakt de kustlijn, even voorbij Adana, een scherpe bocht en begint de wereld van het Midden-Oosten. Toeristen wagen zich hier nauwelijks meer. Uitsluitend reizigers met geldige reisdocumenten voor Syrië passeren deze afgelegen enclave met de bijna vergeten stad Antakya, die op het eerste gezicht niet meer te bieden heeft dan een paar stoffige straten en wat slecht toegeruste hotelletjes.

Als uitvalspoort naar het ruime Arabische achterland beschikt Antakya over een grote en drukke Otogar, een karakteristiek Turks busstation vol roepende en gesticulerende mannen, die proberen klanten te trekken voor de bont beschilderde, hoog opgeladen bussen. De meeste bussen onderhouden verbindingen met de nabijgelegen Syrische stad Aleppo, waarvan een kwart van de bevolking christelijk is. Wie door wil dringen in de islamitische wereld kan verder reizen tot diep in Saoedie-Arabië met als belangrijkste eindpunt Mekka. Normaal gesproken voert de zuidelijke route dagelijks bussen langs het spoor van de kruisvaarders naar de Syrische kustplaats Latakia en de Libanese steden Tripoli en Beiroet, maar aan de vooravond van de hadji, het seizoen voor de pelgrimsreizen naar Mekka, hebben de gelovigen dagenlang beslag gelegd op alle openbare middelen van transport, waardoor het reguliere verkeer danig is ontregeld.

Antiochië, het huidige Antakya, ligt op historische grond. Voordat een zeer zware aardbeving, die in 562 aan tweehonderd duizend mensen het leven kostte, de doodsklok over de toekomst van de stad luidde, had de ‘koningin van de Oriënt’, zoals de stad genoemd werd, een enorme welvaart gekend. Al in de tijd van Alexander de Grote was Antiochië een belangrijke karavanserai. De vanuit de nabijgelegen haven Seleuca Pieria (het tegenwoordige Samandag) aangevoerde producten werden per kameel dor de Oriënt vervoerd. Onder de Romeinen die de verbindingen met de buitenwereld verder verbeterden, kon Antiochië – mede dankzij de ruim aanwezige watervoorraden – tot een middeleeuwse wereldstad uitgroeien.

Oude en nieuwe christenen

De kerk van de heilige Petrus

De kerk van de heilige Petrus

In Antiochië, verhaalt de bijbel, kwamen de eerste predikers aan, die de Griekse heidenen de leer van Jezus verkondigden: ‘En een groot getal bekeerde zich tot de Heere. Het was in Antiochië dat de discipelen voor het eerst christenen werden genoemd.’ Een belangrijk deel van de bevolking bestond uit joden, die vrij gemakkelijk overgingen tot de leer van de rebelse profeet Jezus. Zo werd Antiochië het bruggenhoofd voor de missie onder de heidenen en het vertrekpunt van de Apostel Paulus’ eerste Apostolische reis door het Midden-Oosten. Vóór zijn vertrek naar Rome woonde de Apostel Petrus van 42 tot 48 in Antiochië en even buiten de stadskern ligt de door hem gestichte Kerk van St. Petrus, die wordt beschouwd als de eerste kerk van het christendom.

Het is een grot in de berg en eigenlijk geen kerk,’ zegt Resit Kuseyrioglu die samen met zijn oude vriend El Ketib naar de tegen de bergwand gebouwde muur wijst. De muur is pas tegen het in de rotsen uitgehakte christelijke heiligdom gebouwd nadat de Romeinen het christendom in de vierde eeuw tot hun staatsgodsdienst hadden uitgeroepen. Resit Kuseyrioglu is een excentrieke Antiochiër en afstammeling van een familie die de kruisvaarders nog heeft zien komen. Onder de Ottomanen verwierven zij grote macht en Resit’s belangrijkste bron van inkomsten is het verpachten van de door zijn voorouders verworven gronden. Resit is het boegbeeld van de stad en als allesweter van de Antiochiese geschiedenis voor de spoorzoekende reiziger een noodzakelijke steun en toeverlaat in deze uithoek zonder academische instituten en opleidingen. Resit en El Ketib zien er uit als identieke tweelingbroers. Beiden hebben een even omvangrijke buikpartij en dragen op maat gesneden kostuums en decoratieve vlinderdassen. Elkaar voortdurend in de rede vallend wijzen ze ons de weg door een doolhof van eeuwen overbruggende wetenswaardigheden.

Toen Petrus naar Antakya kwam verzamelde hij zijn volgelingen in deze grot en begon te prediken,’ zegt  Resit. ‘De Romeinen hadden hun soldaten opdracht gegeven om de christenen, waar dan ook, te vervolgen en daarom hebben de gelovigen vanuit de grot een netwerk van tunnels gegraven, die allemaal buiten de stadsmuur uitkwamen.’ Hij wijst naar de gaten in de rotswand, die als uitkijkpost dienden, zodat de verzamelde congregatie op tijd gewaarschuwd kon worden wanneer er gevaar dreigde.

De Kurtulus Caddesi is de belangrijkste straat van Antiochië. Met haar vele voornamelijk groenachtig geschilderde oude houten winkeltjes, was het in de Helleense tijd de centrale as van een op Griekse wijze gestructureerd rastervormig stratenplan.

De hoofdstraat was zo breed, dat er één kar met een paard kon rijden en al die smalle zijstraatjes, die er op uitkwamen kun je nog steeds goed zien,’ zegt Resit. ‘Ze lopen schuin af in de richting van de Orontes, zodat het water tijdens het regenseizoen terugliep naar de rivier.’

Ten gevolge van deze historische structuur kan het drukke, voornamelijk agrarische verkeer zich nu met moeite door de smalle hoofdstraat wringen. Wel zijn andere, door de Romeinen aangelegde obstakels in de loop  der geschiedenis verdwenen. Bij de ingang van de hoofdstraat was een ereboog geplaatst en op de plaats waar nu smalle trottoirs de voetgangers in de problemen brengen, stonden lange rijen zuilen met daar boven op de beelden van belangrijke Romeinen. In de verborgen achterafstraatjes van het oude centrum vindt de oplettende wandelaar tussen de witgepleisterde huisjes af en toe nog een gevel die heeft toebehoord aan een oude synagoge, een Armeens of een Latijns kerkje. Van deze godsdiensten zijn slechts een paar aanhangers overgebleven, maar toch is Antiochië dank zij haar belangrijke verleden nog steeds de zetel van drie katholieke en twee oosterse patriarchen. De orthodoxe patriarch van Antiochië vertegenwoordigt een kleine 250 families, die zijn achtergebleven toen de aanvankelijk Syrische enclave in Turkse handen overging. In de ruime, oriëntaals ogende Grieks-orthodoxe vader Sami Boulos door een wirwar van straatjes in de richting van zijn rooms-katholieke confrater, waar hij regelmatig even gaat buurten. Het katholieke kerkje is zo juist met geld van de paus gerenoveerd. Kennelijk is er het Vaticaan veel aangelegen om dit noodlijdende restantje oorspronkelijk christendom in stand te houden. De paus heeft gezorgd voor en mooi verfje, nieuwe houten lambrizeringen en fraaie glimmende kroonluchters in een ruimte, die niet veel groter is dan een flinke woonkamer. Daar blijkt de confrater een in spijkerbroek geklede vrouw van achter in de dertig te zijn: zuster Barbara. Als twintigjarige bevlogen katholiek besloot Barbara haar woonplaats Wiesbaden de rug toe te keren en per fiets naar het Heilige Land af te reizen. Een half jaar later, onderweg terug naar de Heimat, deed ze Antiochië aan en is nooit meer vertrokken. Al meer dan zeventwintig jaar verzorgt zuster Barbara Kallasch met begeleiding van haar gitaar de zondagsschoollessen en treedt ze op als geestelijk verzorger van zo’n dertig roomse families. In de cour van haar huis klinkt uit een cassettebandje gewijde muziek. ‘De kleine christelijke minderheid leeft eigenlijk heel solidair met de moslims en van het fundamentalisme hebben we tot nu toe niets gemerkt. Dat is meer iets voor de grote steden zoals Istanbul, waar veel meer armoede heerst. De moslims beginnen nog wel eens tegen mij over de Kruistochten en dan niet bepaald in positieve zin en dat verklaart misschien wel waarom de kerken hier geen kruisen aan de buitenkant hebben. Elk kruis herinnert de mensen aan de Kruistochten en daar zijn de moslims toch nog wel gevoelig voor,’ zegt Barbara.

In het overwegend Syrisch-orthodoxe dorp Samandag, even buiten Antiochië, treffen we een man die vakantie houdt op zijn geboortegrond. Hij omschrijft zichzelf als een toerist uit Keulen en het tegen de kerk aanliggende familiehuis is na meerdere bezoeken uit Duitsland zowel van binnen als van buiten aanzienlijk in welvaart en aanzien gestegen. ‘Zolang we ons rustig houden is er niets aan de hand, maar tijdens een trouwerij of tijdens de paas- en kerstviering is het verschillende keren gebeurd, dat er muzelmannen uit de bergen kwamen met messen en pistolen om de feestelijkheden te verstoren,’ vertelt de emigrant in gebroken Duits. Geleidelijk aan ontstaan er scheurtjes in het aanvankelijke beeld van de religieuze solidariteit…

Lessen in Koran

Dergelijk incidenten komen voort uit de angst voor de onberekenbaarheid van het christelijke westen,’ is de reactie van El Ketib. ‘Wij imiteren westerse kleding, de westerse cultuur, westerse technologie, westerse rechtspraak en ga zo maar door. We zijn veel westerser dan veel mensen denken, maar tegelijkertijd keert datzelfde Westen zich voortdurend tégen ons en worden eeuwenoude vooroordelen weer van stal gehaald. De christenen haasten zich om Koeweit bij te staan, in Bosnië worden de moslims vermoord en verkracht en in Tsjetsjenië doen de Russen hetzelfde. De NAVO ziet ons als haar nieuwe vijand en toen die vreselijke bomaanslag in Oklahoma plaats vond, werd direct geroepen, dat het moslim fundamentalisten waren, terwijl fundamentalistische Amerikanen het juist gedaan hadden. Westerlingen zouden om ons te kunnen begrijpen eens wat meer in de Koran moeten lezen. Nadat de Arabieren in 638 Jeruzalem veroverd hadden kwam kalief Omar naar de stad om met de christelijke patriarch te overleggen. De Kalief toonde zich heel meelevend en garandeerde de vrijheid van alle christenen in Jeruzalem. Voor de moslimwereld staat dat nog altijd in schril contrast met de manier waarop de kruisvaarders de islamitische bewoners van Jeruzalem, Akko en Antiochië hebben omgebracht.

Een onneembare muur

De stadsmuren op de berg Silpius

De stadsmuren op de berg Silpius

Als afgebrokkelde kiezen in een kaak steken de restanten van de historische stadsmuur over de volle lengte van de Silpiusberg omhoog. Groter en onneembaarder dan de muren van Constantinopel en Nicaea liep ze met haar vierhonderd torens over een afstand van bijna tien kilometer vanaf de rivier de Orontes over de zeer steile bergrug omhoog en vandaar met een boog terug naar de stad om weer bij de rivieroever te eindigen.

Het was een onneembare muur,’ zegt Resit, terwijl hij door de nog gave poort van de Twee-Gezusterstoren wandelt. ‘Daarom lagen de kruisvaarders bijna acht maanden voor de muren en hebben ze de stad alleen kunnen innemen door verraad van binnen uit.’ Een stenen trap voert naar de bovenzijde van de toren. Ingeklemd tussen de hoge rotswanden loopt over de bovenkant een nog in gebruik zijnde brug die in de tijd van de kruisvaarders een onderdeel vormde van de oude weg naar Latakia in Syrië. Na een tijdje buigt de weg af en loopt hij stijl omhoog door een landschap, waar de olijfbomen ophouden en de struiken en bomen steeds schever gaan hangen door de eeuwig waaiende harde wind. Overal staan resten van de meters dikke muur met af en toe een nog intacte ronde boog. Een paar honderd meter verder, op een onbereikbare plaats, liggen de ruïnes van de citadel waar Bohemund een vlag met zijn huislogo plaatste zodra de stad was ingenomen. Boven op de berg is het heel onaangenaam. De wind is tot stormkracht toegenomen. In de holle lege ruimte van een houten theehuis heeft het oude beheerders-echtpaar de houtkachel flink opgestookt. Door de smoezelige raampjes is heel ver weg in de diepte Antiochië zichtbaar. De glimmende middeleeuwse daken teken zich duidelijk af in het heldere licht van deze mooie meidag. Het is een fabuleus panorama waar de oude kaart van 1098 zo pasklaar boven op gelegd kan worden. Hier, boven op de Silpius berg, hebben de kruisvaarders maandenlang voor de muur gelegen. Ze hadden geen schijn van kans gehad om binnen de stad te komen. De stadsbestuurder, emir Yagi Shian, had uit woede over de belegering een aantal christenen, waaronder de orthodoxe patriarch, in het gevang laten gooien. De kerk van Petrus liet hij als paardenstal gebruiken. Toen Godfried dit hoorde overviel hij een paar Turkse legergarnizoenen en vermoordde de bevolking in de omliggende dorpen. Op deze plaats, aan de voet van de berg, staan nu, negen honderd jaar later, nog wat schamele boerderijtjes. Een kudde schapen graast vredig tussen de olijfbomen.

De belegering
Tegen het middaguur van woensdag 21 oktober bereikte het kruisleger Antiochië. Na veel tegenstand baanden ze zich een weg over de zwaar bewaakte ‘IJzeren brug’ en bezetten de beide oevers van de rivier de Orontes. De drie belangrijkste toegangspoorten naar Antiochië werden belegerd. Aan de oostzijde van de stad stond de hoge steile Silpiusberg hun in de weg. De bevolking verschanste zich in de stad en dagenlang was het zo stil, dat het de pelgrims angst in boezemde. Daarbij waren de christenen uitgeput van de zware reis door het Taurusgebergte en zagen ze de zinloosheid in van een aanval op deze onneembare vesting. Het gebied waar het kampement werd opgeslagen was vanouds zeer welvarend en bood een overvloed aan graanvelden, akkerland, boomgaarden en vers water. Vanuit de haven van Sint Symeon werden de belegeraars door Genuese fregatten bevoorraad en zelfs de orthodoxe patriarch van Jeruzalem, die bepaald geen vriend van de Franken kon worden genoemd, liet per schip voedselpakketten aanvoeren. In betrekkelijke rust sleepte de belegering zich zo van maand tot maand voort.  ‘De Armeniërs en Syriërs die in de stad woonden kwamen ons regelmatig bezoeken en pretendeerden dat zij naar ons overliepen, maar hun vrouwen bleven in de stad. Deze mannen spioneerden en vertelden alles wat wij zeiden aan degenen die in de stad gelegerd waren. Nadat de Turken het één en ander over ons gehoord hadden doken ze af en toe op en begonnen onze pelgrims aan te vallen waar ze konden. Zij schoten pijlen op ons en vele pijlen kwamen terecht in het kamp van mijn heer de ridder Bohemund en een vrouw werd gedood vanwege een wond veroorzaakt door een van de pijlen.

Moe van het lange wachten voor de muren, probeerden Peter de Kluizenaar en de avonturier Willem de Timmerman uit het kamp te ontsnappen. Deze Willem, baron van Melun en een neef van Hugh Vermandois, had zijn bijnaam te danken aan zijn potige postuur. Hij had een reputatie opgebouwd als onbetrouwbare partner en was er ook al eens tijdens een expeditie in Spanje tussen uitgeknepen. Nadat Tancred de beide mannen na een achtervolging had gegrepen werd Peter wegens zijn eerdere verdiensten gepardonneerd, maar Willem moest voor straf de nacht als een klein kind staande doorbrengen in de tent van Bohemund. ‘Bij het krieken van de dag lag hij als een stuk vuil op de grond en werd met het schaamrood op de kaken voorgeleid aan Bohemund. ‘Jij ellendige schandvlek van het hele leger van de Franken,’ sprak deze, ‘jij oneerbiedige vlek van de mensen van Gallië. Jij meest walgelijke van alle mensen die hier op aarde rondlopen, waarom vluchtte je op een schaamteloze wijze?’ Er kwam geen woord over Willems lippen en bijna alle aanwezige Franken smeekten Bohemund om hem geen zware straf op te leggen, waarop Willem plechtig beloofde nooit meer van het rechte pad af te wijken.

Een onbetrouwbare harnasmaker

Bohemund had tijdens een korte wapenstilstand een Armeense harnasmaker ontmoet, genaamd Firoez. Deze geboren opportunist had zijn christelijke geloof er aan gegeven, omdat hij als moslim meer mogelijkheden zag om hoger op te komen, maar tegen Bohemund klaagde hij steen en been over de slechte behandeling die hij van de moslims moest verduren en de schuldgevoelens die hem achtervolgden omdat hij zijn oude geloof had verloochend. Bohemund zag in dit welvarende Antiochië dé ideale plaats om zich zowel bezit als een titel toe te eigenen en hij wilde de stad ongeschonden als eerste in zijn bezit krijgen. Maar het voorstel van Bohemund om Firoez met allerlei beloften tot verraad aan te zetten viel niet in goede aarde bij de bevelhebbers, waarvan met name Raymond van Toulouse ten aanzien van Antiochië dezelfde ambities koesterde als Bohemund. De reeds bestaande spanningen tussen de verschillende eigenzinnige karakters waren door het lange samen reizen onder moeilijke omstandigheden alsmaar toegenomen en Raymond nam geen blad voor de mond toen hij zijn mening verkondigde. ‘Het zou onrechtvaardig wezen wanneer, nadat wij allen dezelfde gevaren doorstaan hebben, een enkele onder ons de vrucht van onze arbeid zou plukken. Ik voor mij ten minste,’ voegde hij er aan toe, terwijl hij een blik vol toorn en minachting naar Bohemund wierp, ‘heb niet zovele landen doorgetrokken, zovele gevaren getrotseerd, mijn bloed, mijn soldaten, mijn rijkdommen opgeofferd, om een of andere lage list, een of andere kunstgreep, waarvan men de vinding aan vrouwen moet overlaten, met die prijs te betalen.’

Unaniem werd het voorstel om Firoez om te kopen afgewezen, maar Bohemund voorzag, dat er geen andere manier voorhanden was om de stad binnen te komen en verliet, met de tijd in zijn voordeel, glimlachend de bijeenkomst. Kort daarop kwamen gidsen melden dat het machtige leger van de Seltsjoekse vorst Kerbogha met grote snelheid in hun richting optrok. Er werden aantallen van wel 200.000 strijders genoemd en nog zeven dagmarsen scheidde deze overmacht van Antiochië. Tijdens een chaotisch spoedberaad vlogen allerlei voorstellen over de tafel. Optrekken tegen het leger. Wegtrekken uit Antiochië. Het leger opsplitsen. Gebruik makend van deze wanorde nam Bohemund het woord en toonde drie brieven van Firoez, waarin deze beloofde ‘de drie torens waarover hij het bevel had te willen overleveren. Als loon voor zijn diensten vorderde hij dat Bohemund gebieder van Antiochië zou worden.

Als jullie het voorstel aannemen,’ sprak Bohemund, ‘dan zal morgen de vlag met kruis op de muren van Antiochië wapperen.’ Hij voegde er nog aan toe, dat hij al grote sommen geld aan Firoez had gegeven en graag zijn medewerking wilde verlenen als men een betere manier wist om het leger te redden en de stad te veroveren. Op Raymond na waren alle bevelhebbers bereid om de stad in ruil voor de verovering aan Bohemund af te staan.

God wil het!

Belegering van Antiochië

Belegering van Antiochië

Het moet stikdonker zijn geweest in de nacht van twee op drie juni 1098. ‘Een opkomend onweer, ratelende donderslagen, gierende stormwinden en rondschietende kometen door een in gloed staande lucht gaven de bijgelovige kruisvaarders het teken dat de tijd van de verdelging der ongelovigen nabij was.’ Al dit natuurgeweld verhinderde tevens dat de schildwachten het gerucht van de samenzweerders hoorden. Firoez had nog geprobeerd zijn broer, die een van de torens bewaakte, in zijn komplot mee te trekken. Toen deze weigerde had hij hem een dolk in het hart gestoken en daarna in het duister een leren ladder vanaf de Twee-Gezusterstoren naar beneden laten zakken. ‘We begonnen zachtjes te zeggen “God wil het, God wil het” en een aantal mannen beklom de ladder tegen de toren. Bovengekomen renden we snel naar de andere torens en elk een die we aantroffen doodden we direct’. In de stad was ondertussen een enorme paniek uitgebroken en terwijl de eerste binnengedrongen kruisvaarders, zestig ridders onder leiding van Fulcher van Chartres, in het donker op de tast de poortdeuren zochten, was Bohemund al met zijn banier de heuvel opgerend naar de citadel. Met steun van de christenen werden de Poort van Sint Joris en de poort van de ‘IJzeren brug’ geopend, waarna de Armeniërs en de Grieken zich samen met de kruisvaarders te buiten gingen aan een moordpartij tegen de vroegere overheersers, de moslimbevolking. Mannen, vrouwen en kinderen werden door de ruiters en het voetvolk achtervolgd en op meedogenloze wijze afgeslacht. In de smalle, door de regen glibberig geworden straatjes, kleurde de modder geleidelijk aan rood van het bloed.  De houten huizen werden in brand gestoken, de moskeeën geplunderd en ontheiligd.

De teloorgang van een leider

De bevelhebber van Antiochië, emir Yaghi Siyan, was volledig ontdaan op zijn paard de stad ontvlucht en dwaalde urenlang doelloos rond door de bergen, huilend en treurend om zijn familie en geloofsgenoten, die hij had moeten achterlaten. Een paar christelijke Syriërs hadden hem herkend toen hij in zijn eentje op een flinke afstand aan hen voorbij trok. Ze vroegen zich af waarom hij zich zo ver van het fort bevond. ‘Kijk onze heer en koning Yaghi Siyan reist niet zonder redenen alleen door deze wildernis,’ spraken ze tegen elkaar terwijl ze al vermoedden dat de stad was ingenomen en de emir op de vlucht geslagen. ‘Laat hem niet ontsnappen, want hij heeft ons vele verliezen, onrecht en onredelijke behandeling laten ondergaan.’

De drie Syriërs verborgen hun wraakgevoelens en toonden hem valse eer terwijl ze het hoofd bogen. Maar, dichterbij gekomen, trok één van hen zijn zwaard, sloeg hem van zijn ezel, hakte zijn hoofd af en stopte het in een zak. Ze brachten het naar de stad en toonden het hoofs aan alle christenen en prinsen. Het hoofd was enorm groot, de oren stonden ver uiteen en waren behaard. Zijn haar was wit en hij had een lange baard die van zijn kin tot zijn navel moest hangen.

 

Robert Mulder & Lejo Siepe – God wil het! Reizen in het spoor van de kruisvaarders
Rozenberg  Publishers 2005         ISBN 978 90 5170 168 5




God wil het! – X – Reizen in het spoor van de kruisvaarder

Antiochië: een teken van God

Belegering van Antiochië

Belegering van Antiochië

Zoet was de smaak van de overwinning. Drie dagen en nachten lang genoten de veroveraars van uitbundige feestmalen en wilde danspartijen met de voor dit doel gespaarde vrouwen van de muzelmannen. Hierdoor kenden de bordelen, die in niet geringe mate door de clerus werden uitgebaat, rustige tijden. Er werd gedobbeld om paarden, wapens en de vrouwen, terwijl minnezangers met hun ter plaatse geschreven hekelzangen de roem of lafheid van de veroveraars bezongen en vooral de adel en de geestelijkheid in de tang namen. De christenen hadden zich uitgedost in de buitgemaakte kleren van hun vijanden en staken, paraderend met de wijde gewaden, zijden mutsen en tulbanden, de draak met de gebruiken van de moslims. Omdat ze van zichzelf alleen wat schamele kleding bezaten, bleven ze vaak langere tijd in de Turkse uitdossing rondlopen, wat menigmaal tot misverstanden leidde. Toen er zelfs kruisvaarders per ongeluk door hun eigen mensen werden omgebracht, gaf bisschop Adhémar zijn mannen opdracht om ‘hun baarden af te scheren, een metalen kruis te dragen en voortdurend het ‘kyrie eleison’ hardop uit te spreken.

Als ratten in de val

De verovering van Antiochië

De verovering van Antiochië

Bitter was de nasmaak. Terwijl de overwinnaars aan het feestvieren waren had de Seltsjoekse emir Kerbogha Antiochië omsingeld en de kruisvaarders ingesloten. De stad zou waarschijnlijk nooit door de kruisvaarders zijn ingenomen, wanneer hij eerder was aangekomen, maar de onderlinge verdeeldheid onder de moslims was groot en terwijl Kerhogha op de steun van zijn collega memirs wachtte had hij kostbare dagen verloren. De emir van Aleppo ruziede met die van Damascus en de emir van Homs kon het bloed wel drinken van zijn collega in Menby. Uiteindelijk zouden al deze onderlinge vetes de snelle doortocht van de kruisvaarders naar Jeruzalem bevorderen. Ook binnen Kerbogha’s leger waren er fricties tussen de Turkse en de Arabische strijders en net als in onze tijd speelden schismatische conflicten tussen de twee islamitische stromingen, de sjiieten en de soennieten, een belangrijke rol.

De kruisvaarders hadden zich tijdens feestvreugde te goed gedaan aan de fijnste delen van de ossen en lammeren en de rest weggegooid, want ze hielden geen rekening met de toekomst en vergaten daarom voedselvoorraden aan te leggen. Om epidemieën te voorkomen waren ze ook druk bezig met het begraven van de moslims, die ze in grote getalen uitgemoord hadden. Ondertussen bestookte Kerbogha de stad met zijn pijlen en schoot stukken rottend vlees binnen de muren om juist ziekten te veroorzaken. Een bijkomend probleem waren de in aantal toenemende ruzies met de bij de massamoorden gespaarde orthodoxe medechristenen. De Syriërs haatten de Latijnen net zo zeer als de moslims en de verhoudingen werden met het uur slechter. Binnen de stad namen de spanningen snel toe. De kruisvaarders zaten als ratten in de val en al snel stierven tientallen de hongerdood. Aanvankelijk kon men zich nog voeden met het vlees van paarden, ezels en kippen, die door de onder elkaar handelende mannen voor woekerprijzen werden verkocht, maar de situatie werd steeds nijpender. ‘De hongersnood was zo verschrikkelijk dat wij de leren schilden aten en bladeren kookten van vijgenbomen, klimplanten, distels en allerhande bomen. Een klein boomblad kostte al één besant! Anderen maakten stamppot van de uitgedroogde huiden van paarden, kamelen, ezels en ossen.

Toen tenslotte zelfs de gevangen genomen Turken werden geroosterd en opgegeten trachtten velen vol walging de stad te ontvluchten.

Het geheim van de lans

De heilige graal

De heilige graal

Na de verovering van Antiochië had Bohemund, de nieuwe bevelhebber van de stad, opdracht gegeven om alle heiligdommen in de oude glorie te herstellen. Moskeeën werden tot kerk omgebouwd en in de Petrus kerk werd de eredienst weer ingevoerd. Met enige bouwkundige ingrepen en het aanbrengen van mozaïeken, werd wat meer aanzien gegeven aan de kale ruimte van de kerk. Terwijl de honger meer en meer slachtoffers maakte en de verzwakte verdedigers getergd werden door het geschreeuw van de vijand buiten de muren verscheen een armoedig geklede boer uit Marseille in het kamp van graaf Raymond van Toulouse. Deze Peter Bartholomeus beweerde dat de apostel Andreus tijdens zijn slaap met een boodschap aan hem was verschenen en had gezegd: ‘Sta op en maak bekend bij de geplaagde mensen dat de hemel ze komst troosten door ze de lans, die de zijde van de Heer heeft doorboord, te laten vinden. Ze ligt verborgen onder de aarde in de kerk van de Heilige Petrus. Je moet de vloer daar open maken en wanneer je gaat graven vind je het wapen. Als daarna de strijd losbarst, hef dan de lans op en jullie zullen overwinnen.

Raymond hoorde de geruchten over het verhaal en riep een vergadering bijeen in de kerk. Hij droeg Peter Bartholomeus op om hier aanwezig te zijn en liet hem de plaats van de lans aanwijzen. Peter wees achter het altaar en smeekte de aanwezigen om onmiddellijk te gaan zoeken. Maar het duurde toch nog langer dan een week voordat men aan het graven sloeg. Het was een zeer donkere nacht. Een grote vallende ster spatte in drie stukken boven het Turkse kamp uiteen en de bijgelovige christenen zagen hierin voldoende aanleiding om in gezelschap van Peter Bartholomeus met twaalf man naar de kerk te gaan en daar de schop in de grond te steken. Nadat ze een dag en een nacht zonder resultaat hadden gegraven daalde Peter blootvoets af in het diepe gat en knielde neer. ‘Hij droeg ons op te bidden tot God om de lans te geven om zijn volk kracht en de overwinning te schenken. Dank zij Peter’s vroomheid toonde God ons toen de lans. Ik kan de vreugde en de uitbundigheid die de stad toen vulde niet weergeven.’ De lans werd gevonden op 14 juni 1098.

Volgens een Arabische kroniekschrijvers had Peter Bartholomeus ‘de speer gewoon in de bodem verstopt en alle sporen uitgewist.’ Maar deze man leefde een eeuw later en kan enige vooringenomenheid niet ontzegd worden. ‘Het is een kwestie van geloof,’ zegt El Ketib, terwijl hij door het kerkje van Petrus loopt, ‘en ik kan alleen maar zeggen dat het eeuwenlang een onderwerp van gesprek is geweest. De lans schijnt later in handen van de moslims te zijn gevallen en door een Turkse heerser naar de paus in Rome te zijn gestuurd als een teken van respect van het moslim geloof voor het christelijk geloof.’ Naar Rome? Dat lijkt een aardige theorie. Na het Kruis van Jezus, de Heilige Graal en de Ark des Verbonds is de Lans waarschijnlijk het belangrijkste christelijke relikwie en de paus zou die zomaar in het Vaticaan bewaren? ‘Waarom laat hij hem niet zien,’ is de vraag aan El Ketib, ‘hij is zeker bang dat een koolstofonderzoek uitwijst dat het ding ergens uit de dertiende eeuw stamt, net als die Lijkwade van Turijn,’ oppert deze zonder enig cynisme en vervolgt: ‘In elk geval is er hier toen iets gebeurd, want na de vondst trokken de kruisvaarders in volle overtuiging en zwaaiend met de lans de poort uit, waarop de Turken zo schrokken, dat ze alle kanten uit vluchtten.’

Liefde op het eerste gezicht

Adhémar van Puy

Adhémar van Puy

Ten tweede male was de stad bevrijd en het leven werd weer goed in Antiochië. Té goed vonden velen van de pelgrims. Al bijna een jaar hadden ze doorgebracht in en rondom de stad en de gelovigen verlangden naar het eindpunt van de reis: Jeruzalem en het Heilige Graf. Anderen zagen dat eindpunt vooral als beginpunt van de reis terug, naar hun dorp en familie en vrienden in hun steeds meer in het geheugen vervagende geboorteland. Ook de weelde en de welvaart die ze op de voor hun liggende reis dachten te vinden, konden die gedachten niet doen verdwijnen. De leiders van de kruistocht maakten echter geen aanstalten om te vertrekken. Nu de Turken zich niet meer lieten zien, konden ze in dit welvarende gebeid genieten van een gerieflijk leventje. Af en toe werd er een uitval gedaan naar een nederzetting in de omgeving, waarvan de bevolking zich uit lijfsbehoud meestal snel overgaf, want de angst voor de Franken had zich na de nederlaag van Kerbogha tot ver in de omgeving verspreid.

De emir van het nabijgelegen Azaz was op een bijzondere manier in het christelijke kamp terecht gekomen, nadat zijn manschappen in de omgeving van Aleppo een Vlaamse edelman hadden aangevallen en gedood. Toen diens vrouw, die de aanval had overleefd, voor de emir werd geleid werd een van zijn bevelhebbers getroffen door haar schoonheid. De emir gaf toestemming voor een huwelijk en uit respect voor haar afkomst vermeed de legerleiding verdere strijd met de christenen en keerde ze zich zelfs tegen de vijanden van de kruisvaarders.

Het vertrek van het kruisleger werd maand na maand uitgesteld en inmiddels was er in Antiochië een tyfusepidemie uitgebroken. De ontevreden pelgrims zagen dit alweer als een teken van God dat men de stad diende te verlaten. Een van de vele slachtoffers was de vriend en persoonlijke gezant van paus Urbanus, bisschop Adhémar van Puy. Zijn dood kwam hard aan. Adhémar was niet alleen de officiële leider van de eerste kruistocht, hij was ook met algemene consensus voorbestemd om de heerser van  Jeruzalem te worden. Nadat hij in de Sint-Petruskerk ter aarde was besteld op de plaats waar de Heilige Lans was gevonden, stroomden de verontruste pelgrims woedend en angstig samen voor de huizen van hun leiders om ze te dwingen de stad te verlaten. ‘Mogen allen omkomen, die in Antiochië willen blijven, gelijk zijne ongelovige inwoners omgekomen zijn,’ werd er luid geroepen. ‘Moge Antiochië en al de door onze wapenen veroverde steden in vlammen opgaan, want iedere verovering is een hinderpaal voor onze heilige onderneming; laten wij aanvoerders kiezen, die geen andere eerzucht voeden dan wij, en laten wij op weg gaan onder leiding van Jezus Christus, voor wie wij de wapenen opgevat hebben.

 

Robert Mulder & Lejo Siepe – God wil het! Reizen in het spoor van de kruisvaarders
Rozenberg  Publishers 2005         ISBN 978 90 5170 168 5




God wil het! – XI – Reizen in het spoor van de kruisvaarder

Syrië: twee grote leiders voor een geweldig volk
Het oude Syrië omvatte een groot deel van het huidige Midden-Oosten: Jordanië, Israël, Libanon en het hedendaags Syrië. De Feniciërs beheersten als zeevarenden al vanaf de elfde eeuw v. Chr. de kusten van de Middellandse zee. Met de komst van Constantijn de Grote (3060-337), die zich op zijn sterfbed tot het christendom bekeerde, begon een nieuw tijdperk voor het Midden-Oosten: de verspreiding van het christendom.

Met de komst van de Arabieren werd Damascus de hoofdstad van de door kalief Omar gestichte Omayaden dynastie (661-750). In deze bloeitijd werden veel moskeeën en kastelen gebouwd. Onder het kalifaat der Abbasiden (750-969) werd Bagdad de hoofdstad. In 969 drongen de Egyptische Faimiden door in het Midden-Oosten en veroverden de Turkse Seltsjoeken Syrië  en grote delen van Palestina waaronder Jeruzalem (1071). De rest van het gebied – waaronder de kuststrook van de Middellandse zee- bleef in handen van de Fatimiden, die Jeruzalem in 1076 heroverden.

Een zeer oude beschaving

Bashar al Assad, President of Syria & father, former president Hafez al Assad

Bashar al Assad, President of Syria & father, former president Hafez al Assad

‘We vragen niet om oorlog maar wij verdedigen ons tegen oorlog.’ Het spandoek met daarop dit Arabisch opschrift en de minzame glimlach op het gezicht van de (toenmalige) Syrische president Hafez al Assad, wappert tussen de twee gebouwen die de grenspost vormen tussen Turkije en Syrië. In lichtgrijze uniformen geklede douanebeambten lopen over het haveloze terrein dat doet denken aan de Oost-Europese grensovergangen uit de tijd van het communistische bewind. Een kalasjnikov-geweer steekt uit een houten wachttoren en een machtige roodwitte hefboom blokkeert de weg. De chauffeur van een dolmus, een minibus tai die pas vertrekt als de laatste plaats bezet is, rookt rustig een sigaretje in afwachting van zijn passagiers die nu nog bezig zijn de grens met Syrië over te steken. Tegenover het douanekantoor staat een klein bankgebouw waar Turkse lira kunnen worden gewisseld tegen Syrische ponden. Deze bergachtige grensstreek tussen Turkije en Syrië is al enige tijd omstreden gebied. Na de val van het Ottomaanse rijk – tijdens de Eerste Wereldoorlog – werd het door Turkije gekoloniseerde Syrië een Frans mandaatgebied. In 1925 verdeelden de Fransen uit pure machtspolitiek groot Syrië in vier delen: Libanon, Republiek Syrië, Latalu en Dsjebel ad Duruz (Druzen). In juli 1938 stond Parijs Sandsjak- Alexandrette af aan Turkije. Ook nu nog is dit gebied Arabisch georiënteerd. De Arabische keuken vindt je terug in het dagelijkse aanbod van voedsel maar ook de mensen onderscheiden zich in ras, taal en kleur van hun Turkse landgenoten.

Na een verblijf van meer dan een jaar in Antiochië vertrok een deel van het kruisleger onder druk van de pelgrims uiteindelijk in de richting van Jeruzalem. Het gedeelte van Syrië waar de kruisvaarders doorheen trokken was Seltsjoeks grondgebied, maar door de vlucht van Kerboghawas een groot deel van de Seltsjoekse macht gebroken. Ook waren verschillende Arabische emirs bereid de kruisvaarders te steunen in hun gezamenlijke strijd tegen de Seltsjoeken. Daar kwam nog bij dat de twee groet moslimmachten, de Fatimiden en de Seltsjoeken, in een onderlinge machtsstrijd waren gewikkeld. Door het ontbreken van een gezamenlijk islamitisch front kon het christelijke leger vrijelijk en zonder noemenswaardige tegenstand door het vruchtbare en welvarende Syrië oprukken naar Palestina.

Raymond vertrok als eerste uit Antiochië. Hij had zijn vertrek steeds uitgesteld omdat hij niet kon accepteren dat Bohemund in het bezit van Antiochië was gekomen. Zijn laatste hoop was gevestigd op onverwachte ontwikkelingen, die de machtsverhoudingen zouden kunnen wijzigen. Toen deze uitbleven trok hij met zijn leger over het Orontesgebergte door het binnenland van Syrië in de richting van de stad Maarat an-Numan. Met behulp van verrijdbare houten aanvalstorens werd deze stad na veel verzet op 27 november 1098 ingenomen. De aanwezige moslims in het stadje werden bruut vermoord. De christenen, die na hun avontuur in Antiochië al weer enkele weken onderweg waren, leden verschrikkelijke honger, zozeer zelfs dat zij lijken en honden aten.

De armste mensen in het kruisleger liepen altijd barrevoets, droegen geen wapens, hadden absoluut geen geld, maar liepen in hun smerige naaktheid voor alle anderen uit en leefden van planten, dieren en wortels. Onder bevond zich een man van Normandische afkomst en gegoede familie, die was begonnen als een ridder en later tot het voetvolk behoorde. Hij zag deze armen zonder leider ronddolen en bood aan hun koning te worden. Van toen af aan noemden zij hem koning Tafur, een barbaarse naam die vrijbuiter betekent. Toen de barbaren in Marra en ook op andere plaatsen stukken vlees van hun lotgenoten vonden, verspreidde zich een gemeen gerucht tussen hen dat er Franken in het leger waren die graag de lichamen van de moslims aten. Maar dit had slecht een enkele keer in het geheim plaats gevonden en toen de Tafur dit hoorde, roosterde hij – om indruk op de vijand te maken – voor de ogen van het Turkse leger het lichaam van een Turk aan het spit.’

Godfried van Bouillon reisde met de resterende manschappen langs de kustroute naar de stad Arca. Hier, dichtbij de huidige Libanese grens, zouden beide legers zich verenigen om gezamenlijk te beginnen aan het laatste traject naar Jeruzalem.

Dit gebied kende een enorme beschaving toen de eerste kruisvaarders arriveerden,’ zegt de arabist dr. Ted la Gro, directer van het eerdergenoemde Instituut voor Academische studies in Istanbul. ‘De meeste Europeanen waren afkomstig uit de vele dorpen en kleine kastelen van het platteland en hadden weinig idee van de enorme mate van luxe die hier te vinden was. Vele zijdeweverijen maakten de vermaarde damasten stoffen en het glaswerk uit bijvoorbeeld Tyrus was zeer beroemd. De kunstnijverheid stond op een uitzonderlijk hoog niveau. En u moet niet de prachtige architectuur in de steden Homs, Damascus en Hama vergeten waarvan nog steeds veel te zien is.’ Ook het voedsel en de Arabische keuken kenden verschillende variëteiten door hun nieuwe teeltechnieken en gewassen. ‘Dat heeft in dit gebeid een ware groene revolutie veroorzaakt. Hier groeiden producten die in Europa volslagen onbekend waren,’ zegt la Gro. ‘Denk aan katoen, bananen, watermeloenen en kokosnoten. De pruim komt oorspronkelijk uit Damascus en werd bijvoorbeeld door de hertog van Anjou op zijn reis door het Midden-Oosten naar Europa gebracht. De tassen van de pelgrims zaten vol met zaden van bloemen en planten die op deze wijze naar het Westen werden overgebracht. Er is zelfs een franse geleerde geweest die met de gedachte speelde een boekje over de flora en fauna van de kruistochten te schrijven.’ Maar de grootste ontdekking van de kruisvaarders vormde toch de vondst van suikerriet. ‘Stelt u zich voor,’ zegt la Gro, ‘het is hartje zomer en bloedheet in de heuvels van de Orontesvallei. De oude kruisridders rijden op hun paarden rond in de zware wapenuitrustingen van die tijd. De zon schijnt genadeloos op de gebutste helmen en de gepoetste maliënkolders. Er is bijna niets te drinken. Dan, ineens, zien ze suikerriet staan en de lokale bevolking leert de christenen dat zij het suikerriet gewoon kunnen kauwen. Dat is enorm verfrissend en lekker zoet. Dat geeft nieuwe energie. Tijdens de vestiging van de kruisvaarders-staatjes in Syrië en Libanon ontstaat dan ook een levendige handel in suikerriet. Als de kruisvaarders na tweehonderd jaar hun invloed in dit gebied verliezen verhuist de suikerrietcultuur met de Europeanen mee naar Cyprus en wordt het een belangrijk handelsartikel naar Europa. De kruisvaarders,’ zegt la Gro tenslotte, ’hebben de suiker bij ons geïntroduceerd.’

Met de botte bijl

Johannieter hospies in Jeruzalem

Johannieter hospies in Jeruzalem

Niet alleen was het voedsel smakelijker en de kleding degelijker, ook de Arabische geneeskunde kende een hoger peil dan in Europa. Ofschoon artsen met de kruisvaarders meereisden waren ze vaak niet in staat ziekten, verwondingen en blessures adequaat te behandelen, laat staat te genezen. Het vakmanschap van de Arabische dokters was veruit superieur aan de onbeholpenheid en gebrekkige kennis van hun Europese collega’s. Zo beschrijft de Syrische kroniekschrijver Usamah Ibn-Mundiqh met onverholen afschuw enkele voorbeelden van medische behandelingen door westerse geneesheren.

Mijn oom vroeg mij om snel een dokter te sturen, omdat hij een paar ernstige zieken, waaronder een Frankische ridder, in zijn dorp had. Ik reisde naar het dorp met een Arabische dokter, genaamd Thabit, die de christen in wiens been een abces groeide behandelde. Hij smeerde wat zalf op het been zodat het ettergezwel opging en de wond snel genas. Weldra arriveerde een christelijke dokter die Thabit openlijk bekritiseerde over de behandeling van de ridder. Hij zei tegen de soldaat: “wat heb je liever, voorleven op één been of doodgaan met twee benen.” De zieke antwoordde dat hij liever met één been verder leefde. De Frank vroeg om een scherpe bijl. Ik stond erbij. De christen legde toen het been van de patiënt op een blok hout. De scherpe rand van het wapen doorkliefde in een slag de forse dij van de ridder en de bloedende wond was nauwelijks te stelpen. Het been was echter nog niet voldoende afgehouwen. Voor de tweede keer hakte de Frank zó fors dat het merg en het bloed alle kanten opspoot. De ridder stierf ter plekke en het geamputeerde been werd later aan de honden gegeven. Vervolgens behandelde hij een zwakzinnige vrouw die ook eerst door Thabit was onderzocht. Thabit zette haar op een streng dieet en depte voortdurend haar lichaamsvochten met zachte doeken. Maar de Frank dacht dat zij door de duivel was bezeten. Hij schoor haar hoofd kaal en tijdens het scheren liet hij haar knoflook en mosterdzaadjes kauwen waardoor ze nog krankzinniger werd. De ‘dokter’ zei toen dat de duivel in haar hoofd doordrong en ontvelde met een scheermes haar huid tot op het been en wreef de wond in met zout. Zij krijste het uit en even later blies ook zij haar laatste adem uit,’ aldus de verbijsterde Usamah.

De Arabieren in Syrië hadden in deze tijd al goed georganiseerde ziekenhuizen, waaronder een beroemd hospitaal in de eeuwenoude hoofdstad Damascus. Later bouwden de kruisvaarders in navolging van de Arabieren ook ziekenhuizen, en met name de tegen het einde van de elfde eeuw opgerichte orde van de Johannieter hospitaalridders legde zich toe op de verzorging van  pelgrims die onderweg ziek werden. Zij stichtten in Jeruzalem een ziekenhuis, gewijd aan de apostel Johannes de Doper. Dit hospitaal had ruimte voor 2000 patiënten. Vier dokters en vier verplegers waren dag en nacht in touw om de zieken bij te staan. Desondanks stierven er elke dag gemiddeld vijftig patiënten.

Opwinding in het badhuis
De Europese middeleeuwer stond bekend als een notoire viespeuk, die zijn lichaam maar zelden in aanraking bracht met water. Ook op dit punt hebben ze heel wat opgestoken van de moslims die zichzelf – al was het maar omdat de Koran dit voorschrijft – dagelijks reinigden. Steeds vaker verschenen er kruisvaarders in de hammam, het Arabische badhuis. Tijdens een bezoek aan de hammam in Maarat constateerde Usamah dat de Franken zich niet zo gemakkelijk wilden aanpassen aan de daar heersende gewoonten: ‘Een Frankische ridder kwam het badhuis binnen en weigerde tijdens het baden gebruik te maken van een omslagdoek. Toen hem dit gevraagd werd, trok hij de doek van de heupen van de badmeester en constateerde dat deze recentelijk zijn schaamhaar had afgeschoren. “Salim,” riep hij, streek met zijn hand over de plaats en riep “Salim, goed! Dat wil ik ook.” Hij ging op zijn rug liggen en de badmeester die constateerde dat het haar daar aanvoelde als zijn eigen baard, schoor hem kaal. De Frank streek met zijn hand over de pas geschoren  plaats en riep:”Goed! Dat moet je ook bij madam doen,” en hij stuurde zijn knecht weg om zijn vrouw te halen. Die verscheen enige tijd later en moest ook op haar rug gaan liggen. De ridder zei tegen de badmeester: “Doe met haar wat je ook met mij gedaan hebt.” Dus schoor de badmeester ook heur haar af, terwijl de echtgenoot tevreden toekeek. Tenslotte bedankte hij de badmeester en rekende af.’

Falafels

Krak des chevaliers (art)

Krak des chevaliers (art)

‘Damas, Damas,’ schreeuwt een magere taxichauffeur de longen uit zijn tere lijf op het terrein van het drukke busstation aan de Bagdad Avenue in de kustplaats Latakia aan de Middellandse Zee. Hij rochelt tussen twee hoestbuien door en zijn maatje klampt mogelijke passagiers aan die zich echter haastig ontdoen van de jongeman en met versnelde pas een autobus binnenstappen. Vrolijk gekleurde streekbussen, die uitpuilen van de meegevoerde bagage en passagiers, rijden luid toeterend af en aan. Bij de ingang van het station bieden Arabieren achter hun kraampjes schreeuwend verse groenten en fruit aan. De geur van hete bakolie waarin falafels worden gefrituurd, dwarrelt rond en vermengt zich met de uitlaatgassen van het drukke stadsverkeer. In de chaos van vertrekkende en arriverende bussen zoeken wij de autobus die via de havenplaats Tartus en de in de heuvels gelegen stad Homs naar Damascus rijdt.

In de Syrische vissersplaats Tartus staat nog een kruisvaarderskerkje uit 1156 en even buiten de stad bevindt zich een van Syriës belangrijkste toeristische trekpleisters, het imposante en meest complete kruisvaarderskasteel: Qala’at Al-Hosn, beter bekend als het Krak des Chevaliers: het kasteel van de ridders. Een torenvalk hangt in de vorm van een vredesteken in de azuurblauwe lucht boven de grijsgroene heuvels waarop de krijtwitte vesting ligt. Tegen de voet van de berg steekt een uit lemen hutten bestaand dorpje schril af tegen het ongenaakbare bolwerk dat in 1031 door de Koerden werd gebouwd, door Raymond van Toulouse in 1099 tijdens zijn veldtocht naar Jeruzalem vergeefs was aangevallen en tenslotte in 1110 door Tancred werd veroverd en verwoest. Op de ruïnes werd een nog imposantere en machtigere vesting gebouwd, die een onderdeel vormde van een netwerk van versterkingen om de christenen en de pelgrims in dit gebied te beschermen. In 1142 werd het nieuwe kasteel, zoals het er nu nog staat, overgedragen aan de orde van de Johannieter Hospitaalridders die in Syrië talloze burchten liet bouwen en zich daardoor gaandeweg steeds minder een verzorgende taak een steeds meer een militaire functie toeëigenden.

Vader des Vaderlands

Standbeeld van Saladin

Standbeeld van Saladin

De Syrische chauffeur, die het interieur van zijn gele Chevrolet uit de jaren zestig heeft behangen met afbeeldingen van de (toenmalige) president Hafez Al Assad en diens overleden zoon, rijdt over de brede toegangswegen van Damascus’ moderne buitenwijken naar het centrum van deze eeuwenoude stad met haar sfeervolle soek, de beroemde Omayaden moskee, het Al-Azm paleis, de oude christelijke wijk en het heilige shi’itische mausoleum van Zena dat dagelijks door duizenden gelovige moslims wordt bezocht. Gebruinde mannen zitten op de stoep van een theehuis te praten en te lachen, spelen een spelletje triktrak en roken ondertussen een nargileh, een waterpijp. Kooplustige vrouwen schuifelen gehuld in hun zwarte chadors langs de vele kraampjes en winkeltjes met stoffen en snuisterijen. Een slangenbezweerder bespeelt zijn fluit en hoopt op deze manier een paar Syrische ponden te verdienen. Jonge meisjes verdringen zich voor de enige ijssalon die de Damasceense soek rijk is: het is een geheime ontmoetingsplaats met de jongens. Tegenover de Omayaden-moskee bevindt zich het mausoleum van Saladin, de legendarische middeleeuwse leider die na bijna negentig jaar hegemonie van de kruisvaarders, in Damascus het kromzwaard ter hand nam en met zijn legers de christenen definitief uit deze streken verjoeg, waardoor ij een van de grootste helden van de Arabische wereld is geworden. Saladin leefde van 1138 tot 1193 en hij was in werkelijkheid van Koerdische afkomst. Hij slaagde erin de eenheid in de islamitische wereld te herstellen en hij beschikte toen over een leger dat vele malen sterker was dan dat van de verzwakte kruisvaarders. In 1187 stak Saladin de rivier de Jordaan over, veroverde Tiberias en dwong de kruisvaarders tot een slag bij het plaatsje Hattin, even ten westen van het meer van Tiberias. De kruislegers verloren de strijd door een paar tactische militaire blunders en de onbekendheid met het gebied. Nadat Saladin zijn legers opdracht had gegeven om zich afzonderlijk over het Heilige Land te verspreiden, viel ook Jeruzalem op 2 oktober 1187 in handen van de Arabieren en hadden de christenen definitief de zeggenschap over dit gebied verloren.

De tombe van Saladin is te bezichtigen in een klein maar waardig museum. Op de binnenplaats van het mausoleum bevinden zich een fonteintje en een schaduwrijke boom. Een vrouw met een verveelde uitdrukking op haar gezicht leidt blootsvoets een paar nieuwsgierige landgenoten naar de tombe en biedt ze na een korte rondleiding wat ansichtkaarten aan. Afgedekt met damasten doeken staan twee sarcofagen broederlijk naast elkaar. In de witmarmeren doodskist liggen de resten van Saladin, in die van steen en donkerbruin houtsnijwerk ligt zijn particuliere secretaris. In 1898 schonk de Duitse keizer Wilhelm de Tweede tijdens zijn bezoek aan Damascus geld om de restauratie van het mausoleum mogelijk te maken.

Graf van Saladin

Graf van Saladin

Bij de hoofdingang van de soek waar zwartgesluierde vrouwen met oosterse kruiden en rieten manden gevuld met kleding en kruidenierswaren de drukke verkeersweg oversteken, trekt tussen de vele afbeeldingen van Assad een spandoek de aandacht. Op een geschilderd tafereel is de grote leider met een donkere zonnebril afgebeeld naast een middeleeuwse ridder te paard, die Saladin moet voorstellen. De begeleidende Arabische tekst maakt duidelijk dat de vroegere president zichzelf vergelijkt met zijn onsterfelijke voorganger: ‘Hattin en Tichrin 1187 en 1963: Twee geweldige leiders voor één geweldig volk.’ Assad behoorde tot de alawieten, een Sji’itische sekte, aanhangers van Ali, die christelijke elementen hebben opgenomen in hun godsdienst (o.a. varianten van kerstmis en pasen) en die zich sterk maakt voor de achtergestelden en die in Syrië slechts een kleine minderheid vertegenwoordigt. Zij wonen veelal aan de kust in het kruisvaardersgebied. ‘De alawieten zijn doorgaans gemakkelijker in de omgang dan soennieten, en toleranter tegenover de christenen,’ schrijft Lieve Joris in haar boek ‘De poorten van Damascus’. ‘Iemand noemde hen ooit de bastaardkinderen van de kruisvaarders, omdat veel alawieten blond zijn en lichte ogen hebben.

In 1971 kwam Assad na een bloedige revolutie met de rechtervleugel van de Arabische socialistische Ba’ath Partij aan de macht. Sindsdien voerde hij een politiek van onderdrukking en vervolging. Veel Syriërs nemen dit voor lief omdat – zeggen ze – ‘hun land nog nooit zo’n stabiele periode heeft doorgemaakt’ en de grote angst van bijna alle Syriërs is de te verwachten opvolgingsstrijd na de dood van de al geruime tijd met zijn gezondheid kwakkelende dictator. Inmiddels is Assad overleden en zonder noemenswaardige incidenten opgevolgd door zijn zoon Bashar.

De ketter van Damascus

Sadiq Jalal Al-Azm

Sadiq Jalal Al-Azm

Jonge Syrische mannen met stoppelige baarden en de ogen verscholen achter de eeuwige zonnebril, bewegen zich met kalasjnikovs losjes ronde de schouder door het straatbeeld van Damascus. Ze nemen aanzienlijk in aantal toe wanneer de taxichauffeur het stadsdeel nadert waar Assad in zijn villa resideerde. De straten rond het huis zijn permanent afgezet, medewerkers van de geheime dienst, de Mukhabaret, lopen zenuwachtig heen en weer en bekijken elke voorbijganger nauwlettend. ‘Ik woon niet naast de president, maar de president woont naast mij,’ had de schrijver-filosoof Sadik Jalal Al-Azm al enigszins spottend over de telefoon gezegd en inderdaad, niet ver van de villa van Hafez Al Assad woont de ‘ketter van Damascus’ zoals de bijnaam van de auteur luidt. Sinds de jaren zestig polemiseert Al-Azm rabiaat en rebels tegen corrupte Arabische regimes en de geborneerde dogmatiek van het islam-fundamentalisme. In 1969 verscheen bij een uitgeverij in Beiroet zijn beroemdste boek Critique of religious thought, waarin hij breekt met de religieuze, politieke en maatschappelijke taboes van de Arabisch-islamitische wereld. Zijn opvattingen brachten hem onmiddellijk voor de rechtbank: hij verloor zijn aanstelling bij de universiteit, werd Libanon uitgegooid en in Syrië als een ketter behandeld. In tweede instantie werd hij echter van alle blaam gezuiverd. Dictator Assad durft Al-Azm niet gevangen te nemen omdat de filosoof een directe nazaat is van de beroemde adellijke Syrische familie Al-Azm waarvan het voormalige paleis tegenwoordig een museum is. Al-Azm geniet in het Westen een zekere populariteit. In een vijftig pagina’s tellende publicatie The importance of being earnest about Salman Rushdie koos hij partij voor de in het nauw geraakte auteur en stak daarmee zelf zijn nek uit. Als een van de weinige Arabische intellectuelen die moskee en staat willen scheiden wordt Al-Azm gezien als een symboolfiguur in de strijd voor verlichting en pluralisme in de islam. ‘Sinds de kruistochten is er geen Arabische geschiedenis zonder het Westen,’ zegt hij in zijn studeerkamer. ‘Deze regio bestaat meer en meer bij de gratie van het Westen, en datzelfde geldt ook voor alle geestelijke stromingen die hier in de loop der tijden uit Europa zijn geïmporteerd: kapitalisme, socialisme, nationalisme, liberalisme, populisme en fundamentalisme. Maar zodra wij ons die ideeën eigen maakten, begon het Westen ze fel te bestrijden. We waren geen goede socialisten, geen goede nationalisten, geen goede populisten, geen goede fundamentalisten. Op het laatst,’ zegt Al-Azm lachend, ‘zeiden de Arabieren tegen elkaar: Wat willen de westerlingen nu eigenlijk dat we zijn, behalve goede slaven van de meester?’ De Syrische filosoof publiceerde enige tijd geleden een essay over de frappante overeenkomsten tussen het christelijk fundamentalisme en het islamitische fundamentalisme. ‘Alle fundamentalismen – joods, christelijk of islamitisch – fulmineren tegen hetzelfde: tegen vooruitgang, tegen individualisering of personalisering van de religie en vooral tegen het feit dat religieuze inzichten vervangen worden door wetenschappelijke kennis.’
Ook in islamitische maatschappijen ziet hij duidelijke tendensen dat religie steeds individueler wordt en niet meer zonder meer door de staat opgelegd kan worden.

Ik ben ervan overtuigd dat dit proces van scheiding van moskee en staat onomkeerbaar is. De hedendaagse moslim leeft al in een seculiere omgeving, echter zonder seculiere ideologie, zonder seculier humanisme zoals in het Westen. Het christendom in Europa heeft voor een individu nog enige betekenis terwijl het in het openbare maatschappelijk leven geen betekenis meer heeft. Die situatie zullen wij hier vroeg of laat ook krijgen, maar de fundamentalisten rebelleren zo hardvochtig tegen die secularisatie en de scheiding van moskee en staat vanwege het verlies van hun macht en dat willen zij koste wat het koste behouden.

Robert Mulder & Lejo Siepe – God wil het! Reizen in het spoor van de kruisvaarders
Rozenberg  Publishers 2005         ISBN 978 90 5170 168 5




God wil het! – XII – Reizen in het spoor van de kruisvaarder

Libanon: Land van ruïnes

Crusaderstates

Crusaderstates

Tot 1941 was Libanon een deel van Syrië. Na de ondergang van het Turkse Ottomaanse rijktijdens de Eerste Wereldoorlog ontstond onder Frans beheer Groot-Syrië dat na een aantal opstanden in 1925 door de Fransen om strategische redenen in vieren werd opgedeeld. Een van de delen werd Libanon dat uiteindelijk, kort na Syrië, in december 1941 een autonome staat werd. De Fransen verdwenen in 1946 definitief uit dit gebied.

Parel van de Levant

Kaart Libanon-Syrië

Kaart Libanon-Syrië

In het douanekantoor bij de rommelige grensovergang tussen Syrië en Libanon is het een drukte van belang. Voor één balie verdringen zich tientallen mensen met in de uitgestoken handen hun paspoort waarin een kostbare stempel moet komen om toegang te krijgen tot Libanon. Sommigen steken bankbiljetten tussen de pagina’s. Anderen bieden het overheidspersoneel fruit, sigaretten of een stropdas aan om zo snel mogelijk geholpen te worden. Zwijgend nemen de douanebeambten de producten aan. Buiten staat een lange rij Libanezen geduldig bij lage stenen tafels waarop tassen, koffers en plunjebalen opengeritst liggen te wachten op de onderzoekende blikken van het douanepersoneel. Vooralsnog maken ze geen aanstalten om de bagage te controleren. De rij auto’s, veelal van Amerikaanse makelij, groeit zienderogen aan en overvolle autobussen met half uit de ramen hangende passagiers, banen zich claxonnerend een weg door de mensenmassa. De bagage van de westerse toeristen wordt niet of nauwelijks doorzocht en mits in bezit van een geldig visum kunnen ze snel doorlopen. Het verlangen naar westerse deviezen is groot in Libanon, dat door de bloedige burgeroorlog die het land sinds 1972 teisterde is geruïneerd. Na het vredesakkoord in 1989 heeft Libanon de wederopbouw ter hand genomen. Langs de kust verrijzen gloednieuwe hotels, pensions en restaurants die geduldig wachten op de komst van de toeristen want ook vijf jaar na het einde van de oorlog bezoeken westerlingen nog maar mondjesmaat de voormalige parel van de Levant.

Het kruisleger volgde de route langs de kust van de Middellandse Zee.
Vaandeldragers gingen de pelgrims vooruit; daarna volgden de verschillende legerkorpsen. In hun midden bevond zich de bagage. De ongewapende menigte, waaronder de geestelijkheid, sloten de rijen. Voortdurend schalden de trompetten en de voorste gelederen trokken langzaam voort, zodat ook de zwakste pelgrims in staat waren het leger te volgen.’

Op 13 januari 1099 bestormde het leger van Raymond het fort Arca dat aan de voet van de berg Libanon ligt, op enkele kilometers afstand van de noordelijke havenplaats Tripoli, de hoofdstad van een Seltsjoeks vorstendom. Maar de vesting bleek onneembaar. De bewoners van Arca hadden gruwelijke verhalen gehoord over de slag bij Antiochië en zij wilden onder geen beding het zelfde lot ondergaan. Ze waren ervan overtuigd dat ze het geen van allen zouden overleven als er ook  maar een bres in de verdedigingsmuur zou worden geslagen. De belegeraars wilden de inwoners van Arca uithongeren maar al spoedig leden zij zelf honger.

De armsten onder de pelgrims waren genoodzaakt zich met wortels en planten te voeden en met de dieren te twisten over de wilde kruiden. Zij die een zwaard konden hanteren, stroopten het omliggende land af; maar zij die door leeftijd, geslacht of ziekte daar niet toe in staat waren, moesten hun enige hoop vestigen op de liefdadigheid van de christensoldaten. Het leger kwam hen te hulp en stond een tiende van de buit af die op de vijand was behaald.’

Na een vruchteloos beleg van verschillende weken staakten de kruisvaarders hun strijd tegen de onwankelbare inwoners van Arca. Godfried en zijn manschappen vielen daarna de buitenwijken van Tripoli binnen en roofden allerlei goederen en dieren waaronder kamelen, die zij in de Bekaa-vallei verzamelden en voor de verdere reis naar Jeruzalem gebruikten.

Suikerstad

Tripoli

Tripoli

Tripoli gold in de kruisvaarders tijd als het juweel van het Arabische Oosten en werd bestuurd door verstandige vorsten die de stad en de omliggende gebieden van generatie op generatie steeds welvarender hadden gemaakt: akkers vol met olijf – en fruitbomen strekten zich uit zover het oog reikte en de verkoop van suikerriet vormde een aardige bron van inkomsten voor de Seltsjoeken. Tripoli herbergde een magnifieke bibliotheek die aangelegd was door de voorgangers van de Seltsjoekse emir Djalal el Moelk die ten tijde van de komst van de kruisridders de stad bestuurde. Deze emir, bevreesd voor de ravage die de soldaten van Christus konen aanrichten, kocht zichzelf immuniteit in ruil voor de vrijlating van driehonderd christelijke gevangenen, vijftienduizend bezanten en vijftien mooie paarden. Daarbij schonk hij nog voedsel en gidsen die de kruisvaarders de smalle kustweg naar Beiroet moesten wijzen. Ook was deze Arabische emir bereid christen te worden als de kruisvaarders kans zagen de Fatimiden te verslaan.
Bij de Tripolitaanse verkenners voegden zich al spoedig maronitische christen uit het Libanese berggebied die, in navolging van de moslimse prinsen, de westerse soldaten hulp aanboden.’

Citadel Tripoli

Citadel Tripoli

Enkele jaren later, in 1103, bouwden de kruisvaarders onder leiding van Raymond van Toulouse een enorm kasteel dat negen eeuwen later nog steeds hoog boven Tripoli uitsteekt. In de 18e eeuw werd de citadel geheel verwoest door een aardbeving, maar de Libanezen bouwden het fort steen voor steen weer op. De recente religieuze burgeroorlog tussen christelijke maronieten (oosterse katholieken) en moslims veroorzaakte geen noemenswaardige schade aan de citadel zelf. Alhoewel de stad niet zo zwaar werd getroffen als Beiroet, zijn in Tripoli de gevolgen van de burgeroorlog nog overal zichtbaar: bomkraters, ingestorte gebouwen, immense puinhopen en stenen skeletten. Provisorisch aan elkaar geknoopte telefoondraden hangen als spinnenwebben over de straten, de elektriciteitsvoorziening valt regelmatig uit en ook de riolering spuwt met regelmaat haar inhoud over straat. ‘We will repaint Lebanon’ staat te lezen op manshoge borden voor verfreclame die langs het trottoir van vernielde en opengebroken straten staan. En inderdaad, de Libanezen werken gestaag aan de wederopbouw van wat eens het Zwitserland van het Oosten werd genoemd. De kogelgaten in de muren worden dichtgemetseld en de vriendelijke Tripolitanen snakken naar de goede oude tijden toen de dagjesmensen en de toeristen flanerend onder wuivende palmbomen over de boulevard trokken en de religieuze burgeroorlog nog ver weg was. Toch ademt Tripoli met haar geel gekleurde, ronde gebouwen en haar gietijzeren balkons hier en daar nog de sfeer uit van vergane Franse glorie. In de nauwe straatjes van de oosterse binnenstad bevinden zich overal winkeltjes waar op grote, platte metalen blikken het mierzoete Arabische suikergoed ligt uitgestald, waar Tripoli zo beroemd om is.

Maronieten en Druzen
De historicus Kamal Salibi doceerde geschiedenis aan de American University in Beiroet. Inmiddels is hij emeritus hoogleraar en werkzaam als directeur van het Koninklijk instituut voor interreligieuze studies aan de Jordaanse universiteit in Amman. Hij heeft tal van publicaties op zijn naam staan, veelal met bijbelse thema’s als onderwerp. Zijn bekendste werk is ongetwijfeld het in het Nederlands vertaalde boek Het ware land van Abraham, een zoektocht naar de oorsprong van het Heilige Boek dat volgens Salibi niet in Palestina werd geschreven maar in West-Arabië. Salibi geldt als een groot kenner van de religieuze cultuur in het Midden-Oosten. ‘Tijdens de eerste kruistocht woonden in het noorden van Libanon van oudsher de maronieten,’ zegt hij. ‘De maronieten onderscheiden zich van andere Arabische christenen omdat ze – evenals de Latijnse christenen – Jezus twee naturen toekennen: een menselijke en een goddelijke. Door de komst van de kruisvaarders erkenden ze de Latijnse kerk en het gezag van de paus.

Al-Hakim bi-Amr Allah (996-1021)

Al-Hakim bi-Amr Allah (996-1021)

De sjiitische moslims hadden zich in het centrale gedeelte van het land en in Beiroet gevestigd. De Druzen woonden voornamelijk in het zuiden van het land en vormden een volksstam in Libanon, Syrië en Palestina. De oorsprong van deze groep moet gezocht worden aan het begin van de elfde eeuw toen Hakim, de Fatimiden-bestuurder van Jeruzalem, zichzelf na tien jaar wrede vervolgingen van de christenen plotseling als heilige beschouwde en de christenen en de joden boven de moslims stelde. Zijn Perzisch-Turkse vriend Darazi verklaarde hem in 1016 officieel heilig en Hakim’s naam verving die van Allah tijdens de diensten in de moskee. Het gevolg was een opstand onder de moslims, die in 1021 heeft geleid tot de dood van Hakim en de vlucht van Darazi naar Libanon. Hier stichtte hij de sekte van de Druzen, die tot de dag van vandaag wachten op de terugkeer van Hakim, die zij beschouwen als de laatste incarnatie van God. De Druzen in Libanon spreken Arabisch en hebben een eigen, streng monotheïstische leer met islamitische, christelijke en neoplatonische elementen. Het geloof in een zielsverhuizing speelt binnen hun geloof een belangrijke rol. Hun jaartelling begint in 1017. Vanaf hun ontstaan bestaan er controverses met de maronieten, die in 1845 en 1860 tot een slachting leidden. In de oorlog tussen Israël en de Arabieren kozen ze de Israëlische zijde.
De christelijke maronieten waren door de Byzantijnen uit de valleien van de Orontes verdreven in de richting van de berg Libanon en toen de kruisvaarders door dit gebied trokken, kregen zij dan ook een warm onthaal van de maronieten die hen vergezelden op hun tocht door Libanon,’ zegt de Libanese historicus.
Salibi wijst op het feit dat pas in de 16e eeuw de benaming kruisvaarders voor het eerst opdook in Europa. ‘In het Midden-Oosten gebeurde dat pas in de 19e eeuw toen de term kruisvaarders vertaald werd in het Arabisch,’ zegt hij. ‘Daarvoor heetten de christenen gewoon Franken. Tijdens de eerste kruistocht liet het westerse christendom voor het eerst in de geschiedenis haar militaire spierballen zien en niet alleen om de oude pelgrimsroute naar Jeruzalem te beschermen maar ook om de internationale handel veilig te stellen.’ Salibi ziet dan ook overeenkomsten tussen de komst van de kruisvaarders en de Eerste Golfoorlog in 1991: ‘Ten tijde van de Golfoorlog dacht ik dat de legers van de westerse kruisvaarders weer op de vlakten de oorlogstrommels roffelden. President George Bush en de Europese en Amerikaanse pers getuigden van zo’n vijandigheid tegenover de islam dat ik als christen in Libanon zelfs de zijde koos van de moslims.’

Kamal Salibi (2009)

Kamal Salibi (2009)

Voor de burgeroorlog was meer dan de helft van de Libanese bevolking christen. Salibi schat het huidige percentage christenen in Libanon op ‘nog maar twintig, dertig procent want veel maronieten zijn tijdens de burgeroorlog naar het buitenland gevlucht. Momenteel worden de christelijke Libanezen politiek gediscrimineerd en omdat zij nauwelijks een rol spelen in het bestuur en de regering overwegen ook zij om naar het buitenland te vertrekken.’ De Libanese historicus denkt dat zijn land in de toekomst meer en meer onder de invloed komt van de sjiieten, de moslims met in hun kielzog radicale fundamentalistische splintergroeperingen die de sharia, de rechtsleer van de islam op wil leggen aan de bevolking.

De kruisvaarders trokken in een rustig tempo langs de kust van Noord-Libanon in de richting van Beiroet, in die tijd een onopvallend vissersplaatsje dat zich later onder het bewind van de Europeanen meer en meer ontwikkelde tot een belangrijke havenplaats. Ze passeerden het oude Byblos en staken vervolgens de Hondsrivier over, die de grens vormde tussen het Seltsjoekse rijk en het Fatimidenkalifaat. De komst van de kruisridders veranderde niet zo veel aan de opstelling van de Fatimiden die al hun aandacht nodig hadden voor de versterking van Jeruzalem en niet bijster geïnteresseerd waren in de Libanese kustplaatsen waar de emirs weldra vrede sloten met de christelijke indringers. De laatste pleisterplaats was het vissersdorp Sur (Tyre) waar de kruisvaarders twee dagen bivakkeerden alvorens hun blik te richten op Palestina.

steegje saida oude stad

steegje saida oude stad

Ten zuiden van Beiroet liggen grote tentenkampen waar arme Libanezen en gevluchte Palestijnen onder zeer armoedige omstandigheden door elkaar wonen. Levensgrote portretten van Assad, die Libanon met zijn leger permanent bezet houdt, sieren het straatbeeld. De kustweg naar het zuiden wordt voortdurend onderbroken door wegversperringen met controles van Syrische soldaten die verscholen achter zandzakken het verkeer nauwlettend in de gaten houden. Naarmate het zuiden van Libanon dichterbij komt neemt het aantal soldaten toe. De derde generatie kruisvaarders bouwde in Saida (Sidon) een versterkt zeekasteel waar nu – zevenhonderd jaar later – verveelde Libanese en Syrische soldaten hun tijd verdoen met het observeren van over de pier wandelende verliefde stelletjes.

Libanon’s smalle kustweg naar Israël is sinds 1978 een doodlopende gang in een vervallen huis. Het gebied tussen het Libanese Tyre en de Israëlische havenplaats Akko is momenteel een militaire demarcatielijn en afgesloten voor alle verkeer. Hier vecht de door Iran gesteunde islamitisch-fundamentalistische Hezbollah-beweging al jarenlang een felle strijd uit met de gehate Israëliërs, die vasthouden aan deze door hen ingestelde ‘veiligheidszone’. De strook is hemelsbreed maar twintig kilometer lang en vanaf Tyre is bij helder weer de Israëlische kustlijn goed te zien. Gewapende patrouilles doen dag en nacht de ronde door de straten van Tyre. ’s Nachts dreunt onophoudelijk het geluid van mortiergranaten, raketten en mitrailleursalvo’s, terwijl overdag Israëlische gevechtsvliegtuigen en helikopters als bromvliegen boven de kust zwermen. Sinds de val van het Oost-Europese communisme, de open grenzen van Syrië en het einde van de Libanese burgeroorlog, ligt de eeuwenoude pelgrimsroute van het noorden van Europa naar Jeruzalem – op een kleine twintig kilometer na – eindelijk weer volledig open. Wellicht kunnen de vredesprocessen in het Midden-Oosten er toe leiden dat ook dit laatste obstakel op de weg naar het Heilige Graf in Jeruzalem in de nabije toekomst kan worden opgeruimd.

Robert Mulder & Lejo Siepe – God wil het! Reizen in het spoor van de kruisvaarders
Rozenberg  Publishers 2005         ISBN 978 90 5170 168 5




God wil het! – XIII – Reizen in het spoor van de kruisvaarder

Israël: het land van belofte

Abraham met nomaden -

Abraham met nomaden

Ongeveer 1800 jaar v. Chr. leidde Abraham een groep nomaden, van Mesopotamië naar de bergen van Kanaän in Palestina. Tijdens een hongersnood trokken ze verder naar Egypte, van waar ze rond 1250 v. Chr. onder leiding van Mozes de weg terug aflegden en opnieuw de bergstreken van Kanaän bevolkten. De Israëlieten stichtten een koninkrijk en kozen als eerste koning Saul (1023-1004 v. Chr.), die door zijn geadopteerde zoon David werd opgevolgd. David veroverde in 997 v. Chr. Jeruzalem en maakte daar de hoofdstad van zijn koninkrijk van. David werd opgevolgd door zijn zoon Salomon (965-928 v. Chr.). Tijdens zijn regering werd de eerste tempel gebouwd. Na Salomons dood werd het koninkrijk in twee delen opgesplitst: Israël en Juda. Rond 721 v. Chr. werd Israël door de Assyriërs veroverd. De Israëliërs verstrooiden zich en dit was het begin van de joodse diaspora, de wereldwijde verspreiding van joodse gemeenschappen. Juda werd in 587 v. Chr. Veroverd door de Babyloniërs (586-538), die Jeruzalem en de tempel verwoestten.Van 538-332 v. Chr. behoorde Palestina tot het Perzische wereldrijk. Jeruzalem en de verwoeste tempel werden herbouwd. Hierna volgde een periode van drie eeuwen Griekse overheersing. In het jaar 63 v. Chr. werd Palestina een Romeinse provincie. Tijdens joodse opstanden werd de tempel in Jeruzalem voor de tweede keer verwoest (70 n. Chr.). Veel joden werden als slaven verkocht of ontvluchtten het land. Het werd hun verboden in Jeruzalem te wonen. In de Byzantijnse periode (324-640) verspreidde het christendom zich en werd Palestina – het Heilige Land – een belangrijk doel voor pelgrims. Omstreeks 638 werden Palestina en Jeruzalem veroverd door de binnenvallende Arabieren. Vanaf het eind van de tiende eeuw beheersten de Egyptische Fatimiden grote delen van Syrië en Palestina, waaronder Jeruzalem. Met uitzondering van de periode onder het bewind van kalief Hakim (begin elfde eeuw), was de positie van de christenen en joden redelijk goed. De Fatimiden boden hen tegen betaling protectie, maar wel verzetten dezen zich meer en meer tegen de constante, toenemende stroom van christelijke pelgrims.

Palestijnen, joden en toeristen

El-Jazzar moskee

El-Jazzar moskee

De Noord-Israëlische havenstad Akko is een populaire toeristische attractie met een labyrint aan steegjes en straatjes waar joodse en arabische handelaren in hun souvenirwinkeltjes broederlijk de eindeloze rijen voorbijtrekkende dagjesmensen bedienen. Akko wordt met haar overwegend Palestijnse bevolking en karakteristieke Arabische binnenstad vaak als voorbeeld gesteld van hoe joden en Palestijnen vreedzaam kunnen samenleven. De moskee van Achmed El-Jazzar, een groot gebouw afgezet met witte koepeltjes en een minaret, steekt boven de metersdikke vestingmuren uit. Het gebedshuis werd aan het eind van de achttiende eeuw gebouwd en naar voorbeeld van de grote moskeeën van Istanbul rijkelijk gedecoreerd met rood, wit en zwart marmer ter ere van de overwinning die emir El Jazzar boekte op Napoleon die in die tijd met zijn leger het Midden-Oosten binnendrong. Een groepje Palestijnse jongens van een jaar of achttien staat bij de ingang van de belangrijkste toeristische attractie: de ondergrondse kruisvaarderstad. Ze zijn op zoek naar een klusje en willen om de tijd te doden graag een praatje maken over hun dagelijkse beslommeringen. Geen werk, geen school, een beetje muziek maken, een beetje verveeld rondhangen. ‘Nee, met de joden hier hebben ze geen problemen.’ Op verzoek zingen ze begeleid door ritmisch handgeklap à capella een lied over de heldendaden van Sultan Saladin.

Akko veranderde in de tijd van de kruisvaarders van een relatief eenvoudig vissersplaatsje in een machtig fort dat als bevoorradingshaven diende voor het koninkrijk Jeruzalem. Schepen uit geheel Europa, maar vooral Italië, voeren af en aan om de kruisvaarders in de elfde en twaalfde eeuw te voorzien van wapens, voedsel en goederen. In zee ligt nog de Vliegertoren en in de middeleeuwen konden de inwoners van Akko in geval van nood de haven afsluiten met een zware ketting die aan de toren was bevestigd. Akko kent een eeuwenlange geschiedenis onder vreemde overheersers die voor langere of kortere tijd hier hun macht uitoefenden. De Babyloniërs, de Assyriërs, de Egyptenaren, de Perzen, de Feniciërs, de Filistijnen, de Grieken, de Turken en de kruisvaarders lieten hier hun architectonische sporen na. Eeuwenlang werd de Middellandse Zeekust beheert door de Feniciërs, die hun uit stadsstaatjes bestaande rijk in stand hielden door intensieve handel te voeren met de Middellandse Zee landen. Tyre was hun belangrijkste haven, maar ook Akko was in die tijd al een machtige vesting.

In de vierde eeuw v. Chr. lukte het Alexander de Grote om Akko te veroveren. Na zijn dood werd de stad achtereenvolgens bestuurd door Egyptenaren, Syriërs en Romeinen, die de havenplaats in 636 na Christus moesten afstaan aan de Arabieren. Door het dichtslibben en het verval van de vijftig kilometer zuidelijker gelegen haven van Caesarea werd Akko de grootste haven van Palestina en tussen 1104 en 1291 vormde Akko de belangrijkste schakel tussen het Koninkrijk Jeruzalem en Europa. Aanvankelijk hielden de door de eeuwen heen versterkte stadsmuren zelfs de eerste kruisvaarders buiten de  poorten en pas vijf jaar na de verovering van Jeruzalem kwam ook Akko in handen van de Franken. Onder het bewind van de westerlingen groeide Akko expansief; duizenden immigranten uit Europa bevolkten de nauwe straatjes, bouwden ziekenhuizen, winkels en kazernes alsmede hospiesen voor de toenemende schare pelgrims die na de verovering van Jeruzalem door Palestina trokken.Mede dankzij deze krachtige havenstad konden de kruisridders aan hun nieuwe staat bouwen: het koninkrijk Jeruzalem.

Kruisvaarders hospitaal Akko

Kruisvaarders hospitaal Akko

Akko’s belangrijkste attractie is de ondergrondse kruisvaarderstad die op acht meter diepte onder het straatoppervlakte ligt. Een trap leidt naar een onderaards gewelf, dat aansluit op de kamers van het ‘Domus Informorum’, het kruisvaarders ziekenhuis van de hospitaalridders, de Johannieters. De ondergrondse stad bestaat nu nog uit verschillende zalen: ridderzalen, vergaderzalen, regeringszalen en de meest imposante ontvangsthal van de stad; de crypte heeft een oppervlakte van 450 vierkante meter en is twaalf meter hoog. In tijden van nood konden de kruisvaarders via een nauwe tunnel die naar de zuidelijke en noordelijke poort leidde de stad ontvluchten. De ondergrondse citadel is nog grotendeels intact, maar archeologen en bouwkundigen moeten er alles aan doen om dit symbool van een korte maar heftige geschiedenis in het bestaan van de stad goed te conserveren want de ziltige zeelucht tast de muren van het middeleeuwse fort voortdurend aan.

Voorbij Akko trokken de kruisvaarders in mei 1099 over de velden van Ptolomais langs de berg Karmel en sloegen aan het meer van Caesarea voor enige dagen hun tent op. ‘Terwijl de kruisvaarders hier verwijlden viel een duif – aan de klauwen van een roofvogel ontsnapt – levenloos in het kamp neer. De bisschop van Apt, die de vogel opnam, vond onder de vleugels een brief, die van de emir van Ptolomais aan de emir van Caesarea was gericht. De brief luidde als volgt: “het vervloekte ras van de christenen is over mijn grondgebied getrokken; zij betreden thans het uwe. Zorg dat alle bevelhebbers van de muselmanse steden van hun tocht verwittigd worden, zodat zij maatregelen kunnen nemen om onze vijanden te verpletteren.”’

De kruisvaarders waren zeer verrukt over deze brief. Zij zagen hierin een teken dat God hen beschermde omdat Hij vogels stuurde die de geheimen van de ongelovigen verraadden. Eind mei kwamen de christenen in Caesarea aan. Zij verbleven hier vier volle dagen om op waardige wijze het pinksterfeest te vieren. Twee jaar later, in 1101, keerden ze nog eens terug, veroverden de stad en vermoordden alle bewoners die zich in paniek in de moskee hadden teruggetrokken. ‘De muren waren destijds dertig voet breed toen de kruisvaarders hier voor de poorten lagen, maar op zich vormde dat geen belemmering om de stad te overvallen en de zaak hier te plunderen,’ zegt de Amerikaanse archeoloog Kenneth G. Holum van de Universiteit van Maryland. Holum werkt sinds 1992 als teamleider van een groep archeologen die onafgebroken onderzoek doen naar de kruisvaarders geschiedenis in Caesarea. ‘Tijdens de plunderingen door de kruisvaarders werd volgens de kronieken de Heilige Graal, de Sacro Cantino, gevonden en dat is de heiligste relikwie die het christendom heeft nagelaten. Er lagen hier in die tijd veel Italiaanse schepen voor de kust, die voor de proviandering van de kruisvaarders zorgden. De kapitein van een Genuaans schip zou de Heilige Graal mee naar Europa hebben genomen.’

Kruisvaarders tunnel  - verbinding tussen fort en haven

Kruisvaarders tunnel – verbinding tussen fort en haven

In de oude, blootgelegde kruisvaarderstad zijn nog straatbogen te zien en overblijfselen van huizen waar de kruisvaarders in woonden. Ook zijn de contouren van een kerk nog duidelijk te zien. ‘Die is gebouwd op het fundament van een moskee. En daar,’ wijst Holum in de richting van de Middellandse Zee, ‘verrees vroeger de citadel die nu gebruikt wordt als een restaurant waar wij onze maaltijden gebruiken.’

In 1992 ontdekten de Amerikaanse archeologen enkele begraafplaatsen uit de twaalfde eeuw. ‘Binnen de stadsmuren werden de aristocraten onder de kruisvaarders naast de kerk begraven in stenen tombes terwijl het gewone volk begraven werd in massagraven die zij buiten de stadsmuren dolven. Af en toe graven wij nog wel eens kleine zilveren kruisen op. En aan de manier waarop wij de skeletten aantroffen kunnen we opmaken dat we te maken hebben met christenen want de meesten lagen met hun armen gekruist in het graf,’ aldus Holum.

De kruisvaarders trokken vanaf Caesarea landinwaarts richting Ramla (Ramleh), de locatie van het huidige vliegveld Ben Goerion, Ramleh, in 716 v. Chr. gesticht, was een Arabische stad en op de middeleeuwse pelgrimroute de belangrijkste stopplaats tussen Caesarea en Jeruzalem. Door de komst van de kruisvaarders raakte de moslimbevolking van Ramleh in paniek omdat het garnizoen soldaten te klein in aantal was om de stad te verdedigen en hulp van de Fatimiden uitbleef. Ze ontvluchtten de stad die op 3 juni 1099 door de christenen werd ingenomen. Ze begonnen direct met het herstel van de Sint-Georgekerk die de moslims voor hun vlucht hadden verwoest. De kruisvaarders waren opgetogen dat zij een moslimstad in het hart van het Heilige Land hadden veroverd. Tijdens hun verblijf in Ramleh ontstonden er verhitte discussies over het vervolg van de route. Sommigen vonden het niet verstandig om Jeruzalem in de hete zomer aan te vallen en stelden voor de Fatimiden eerst uit het gebied te verdrijven. Uiteindelijk werd dit voorstel verworpen en werd de mars naar Jeruzalem op 6 juni voortgezet.

Robert Mulder & Lejo Siepe – God wil het! Reizen in het spoor van de kruisvaarders
Rozenberg  Publishers 2005         ISBN 978 90 5170 168 5