De cijfers in De schijn-élite van de valse munters van Martin Bosma

In het najaar van 2010 verscheen het boek De schijn-élite van de valse munters. Drees, extreem rechts, de sixties, nuttige idioten, Groep Wilders en ik van de hand van het Partij voor de Vrijheid (PVV) Kamerlid Martin Bosma. De PVV heeft een stormachtige ontwikkeling doorgemaakt vanaf haar oprichting in 2005 (toen nog als Vereniging Groep Wilders) en bevindt zich op het moment van het verschijnen van mijn boek in de boezem van de macht als gedoogpartner van het VVD-CDA kabinet Rutte, dat in oktober 2010 van start ging. De partij roept een mengelmoes aan reacties op en het is dan ook goed te begrijpen dat alles wat de partij aan uitspraken en teksten afscheidt onder het fileermes wordt gelegd. Maar veel schriftelijks is er niet. Er bestaan teksten van toespraken van Geert Wilders en er is het partijprogramma, maar tot voor kort was er geen samenhangende tekst waarin het gedachtegoed van de PVV gepresenteerd werd. Tot het boek van Martin Bosma verscheen.

Martin Bosma zal zich ongetwijfeld niet kunnen vinden in de titel van mijn boek De ideologie van de PVV. Immers, volgens hem zullen ideologieën in de toekomst steeds minder belangrijk worden. Hij baseert zich in deze overweging op de opvatting van de Amerikaanse socioloog Edward Shills bij wie hij in Italië heeft gestudeerd. Hij verwoordt een en ander in zijn boek op blad­zijde 132. Tegelijkertijd stelt Bosma in een opmerking die op dezelfde bladzijde tussen haakjes staat dat ‘het verdwijnen van de oude ideologieën de voetnoot kent dat twee nieuwe ideo­logieën juist belangrijker zullen worden: het multiculturalisme en de islam’. Opmerkelijk aan de tussen-haakjes-opmerking is dat hij onderscheid maakt tussen ‘oude’ en ‘nieuwe’ ideologieën. De oude ideologieën zouden dan, aldus een voorafgaande alinea op wederom dezelfde pagina, het liberalisme en het socialisme zijn. Nu kan ik me wel voorstellen dat je het multiculturalisme als nieuwe ideologie beschouwt, maar de islam, ideologie of niet, is natuurlijk veel ouder dan de ‘oude’ ideologieën liberalisme en socialisme, die pas echt tot wasdom kwamen in de eeuw(en) na de Franse revolutie van 1789. Je kunt je ook afvragen wat een ideologie is. De term is in 1796 gemunt door de Franse filosoof Destutt de Tracy (1754-1836) en had oorspronkelijk de beteke­nis van ‘de wetenschap die alle andere wetenschappen uitlegt’ (Hawkes, 2003; pp. 59-61).

Later heeft de term de betekenis ge­kregen die hij nu heeft: een geheel aan tamelijk bindende ideeën over wereld, samenleving, bestuur en cultuur. Kenmerkende ei­genschap van ideologie is, aldus schrijver Guy Hawkes (2003) in zijn Ideology, dat zij per definitie het zicht op de realiteit of waarheid verblindt. Hij heeft het in het Engels over een syste­matically false consciousness. Ideologie is bindend en dwingend en kan daarom ook leiden tot heel vervelende, ja gewelddadige situaties. En dat leert ons de geschiedenis ook. Van mij mag je een religie in deze context ook een ideologie noemen, omdat religies doorgaans eveneens strak omlijnde ideeën hebben over de waarheid en realiteit, waarover bij voorkeur niet getwijfeld mag worden. Dat hebben ze dan gemeen met niet-religieuze ideologieën die even star kunnen zijn.

Statistieken
De schijn-élite van de valse munters van Martin Bosma is een politiek en ideologisch boek. Het geeft inzicht in hoe Bosma en in zijn verlengde de PVV denkt. Daarin zijn cijfers en feiten van ondergeschikt belang. Deze worden gepresenteerd en geïnterpreteerd in het licht van de PVV-boodschap. Het heeft daarom ogenschijnlijk weinig zin in te gaan op vermelde cijfers en feiten. De feiten heb ik in de diverse hoofdstukken van het boek De Ideologie van de PVV behandeld. Na het lezen van hoofdstuk 12 van De schijn-élite van de valse munters speelde evenwel meer dan ooit de wetenschapper in mij op. In dit hoofdstuk dat de titel Het groene gevaar draagt, stelt Martin Bosma namelijk vast dat ‘het goed is te kijken naar de mening van de nieuwkomers. Immers, hun aandeel in de bevolking zal de komende jaren toenemen’ (p. 169). Een zinnige exercitie: die personen aan het woord laten om wie het in het boek grotendeels draait, de moslims. Bosma gaat stevig los en het beeld dat hij op basis van allerlei onderzoeken schetst, is niet voor de poes.

Zo presenteert hij gegevens afkomstig van een onderzoek uitgevoerd door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (Bosma’s noot 1 van hoofdstuk 12) van het Ministerie van Veiligheid en Justitie. ‘Van autochtone jongeren is driekwart van mening dat onbeperkte vrije meningsuiting (opgevat als het recht God te bespotten) hoort te gelden, terwijl onder moslimjongeren maar weinig animo voor die onbeperkte vrijheid is (Turken: 17 procent; Marokkanen: 7 procent)’ (p.169).

Ook citeert hij onderzoek uit landen van herkomst, zoals een studie uitgevoerd door de Bahçeşehir-universiteit in Istanbul uit 2009, waaruit blijkt dat 64% van de (Turkse) ondervraagden niet naast een joodse buur wil wonen. En: ‘Slechts 15 procent verkiest een democratisch bestel’ (p. 170). Uit een onderzoek uitgevoerd door het Marokkaanse blad Telquel van december 2007 onder Marokkanen citeert Bosma eveneens een aantal gegevens.

Ik neem er hier een paar van over:

– 40 procent weigert elk contact met (Marokkaanse) joden;

– 61 procent accepteert het samenleven van moslims en niet-moslims niet;

– 75 procent wijst het af dat een moslim van geloof verandert;

– 66 procent denkt dat de islam voor alles een oplossing biedt (medicijnen, wetenschap, economie, politiek, techniek);

– 21 procent van de jongeren keurt de djihadistische bewegingen goed;

– 17,6 procent van de gehele bevolking doet dat eveneens.

Vervolgens citeert Bosma de gegevens uit een aantal onderzoeken die in Nederland zijn uitgevoerd. Ook van deze voorbeelden neem ik, vanwege de beperkte ruimte, er een aantal over (in Bosma’s boek is alles na te lezen; in de index staan de diverse referenties).

– Bijna 50 procent van de moslims in Nederland vindt dat de sharia boven de grondwet moet staan en dat deze moet worden ingevoerd;

– Slechts 18 procent van de Marokkanen is tegen de invoering van de sharia in Nederland;

– Een meerderheid van zowel autochtonen als moslims vindt dat de westerse levenswijze niet samengaat met die van moslims;

– 40 procent van de Marokkaanse jongeren in Nederland wijst de westerse waarden en democratie af. Jonge Marokkanen zijn in meerderheid tegen het recht op vrije meningsuiting als het gaat om toestaan van kwetsende uitspraken, vooral als het de islam betreft.

Representativiteit en controleerbaarheid
Nu is het presenteren van onderzoeken met percentages altijd riskant. Als onderzoeker en academicus vraag ik studenten die met papers en scripties komen ook naar de absolute aantallen. Dus als er hiervoor staat dat ‘bijna 50 procent van de moslims in Nederland vindt dat de sharia boven de grondwet moet staan en dat deze moet worden ingevoerd’, wil ik weten: ‘50 procent van hoeveel mensen?’ Van 100 mensen of van 10.000 mensen? In het onderhavige geval heb ik de betreffende bron van Bosma gecontroleerd. Hij verwijst naar een artikel van Nahed Selim in de Volkskrant van 18 april 2005. Ik citeer de bewuste tekst: ‘Uit een onderzoek in opdracht van NOVA bleek onlangs dat bijna 50 procent van de ongeveer een miljoen in Nederland wonende moslims, de sharia boven de Grondwet vindt staan en ingevoerd wil zien in Nederland’. Dat alle miljoen moslims bevraagd zouden zijn lijkt me onmogelijk, en de bron is bovendien oncontroleerbaar: ‘een onderzoek in opdracht van NOVA’. Dat is me te vaag. Maar kritiek op representativiteit en bronnen is gemakkelijk. Bosma geeft de bronnen, en in de meeste gevallen zijn deze goed te controleren. Dat hij de absolute aantallen niet geeft, is academisch dan wel onverantwoord, maar tamelijk gebruikelijk in de media. Hoe vaak lees je niet in een dagblad dat zoveel procent van de bevolking voor of tegen iets is, zonder dat de absolute aantallen vermeld worden? Representativiteit en controleerbaarheid zijn van belang maar, ook vanwege de overweging mensen niet lastig te vallen met al te veel detailcijfers, gaan vrijwel alle media hier vrij losjes mee om. Bovendien is het publiek best op de hoogte van het gegeven dat onderzoeken niet alles zeggen.

Beeldvorming
Wat me echter wel stoort is de onevenwichtigheid. Als je hoofdstuk 12 van Bosma leest, en dan met name de eerste pagina’s waar al die onderzoeken worden aangehaald, kun je niet anders concluderen dan dat het erg slecht gesteld is met de ethisch-morele overtuigingen van de moslims in Nederland. Ze zijn niet erg vrijheidslievend, gesteld op hun conservatieve godsdienst, feitelijk asociaal en ga zo maar door. Bosma citeert die studies die hem van pas komen. En dat is nu echt een doodzonde, tenminste, als je een objectief beeld van je onderzoeksgroep wilt presenteren. En wil Bosma dat?

Wel zeker, want het was toch goed, zoals boven al aangegeven ‘te kijken naar de mening van de nieuwkomers’ (p. 169)? Kijk je naar de mening van nieuwkomers, doe dat dan goed. Uit het geciteerde WODC-onderzoek blijkt onder andere ook het volgende. Onderzoekers Phalet en Güngör (2004) voerden een tolerantie-experiment uit waarin het democratische ideaal van respect voor de rechten van andersdenkenden werd getoetst. Een van de andere resultaten was de volgende: ‘Gemiddeld genomen is de overgrote meerderheid van zowel allochtonen als autochtonen, in het verlengde van de Nederlandse wetgeving tegen racisme, tegen de toepassing van het recht op vrije meningsuiting op racistische groepen (71% van de Turkse, 77% van de Marokkaanse en 63% van de autochtone jongeren, en oudere generaties Turken en Marokkanen nog wat meer dan de jongeren, resp. 83% en 87%)’ (pp. 75-76). En: Opnieuw vinden allochtonen en autochtonen elkaar in hun houding jegens racisten: de grote meerderheid kan voor hen geen sympathie opbrengen (81% van de Turkse, 70% van de Marokkaanse en 65% van de autochtone jongeren)’ (p. 76).

Zo zie je dus dat er ook resultaten zijn die wijzen op overeen­komsten tussen autochtonen en allochtonen. Bosma pikt echter alleen de voor hem pikante verschillen op.

Inzage doen kan ook geen kwaad voor de onderzoeken in het buitenland die hij citeert. Het door Bosma aangehaalde onderzoek van Telquel dat in Marokko is uitgevoerd bevat vanzelfsprekend nog meer gegevens. Op een vraag over de relatie tussen religie en politiek stelt 24,9% van de respondenten dat religie gevaarlijk wordt als zij zich met de politiek bemoeit. 26,1% vindt het tegenovergestelde. 48,8% heeft geen mening over dit onderwerp. Gaat het om personen en politieke organisaties, dan vindt 41,5% van de respondenten dat politici zich verre moeten houden van religie en 18,1% vindt het tegenovergestelde. 47,6% is tegen politieke partijen die zich als religieus presenteren, slechts 10,3% is hiervoor en 39,6% is zonder mening. Verder vindt 41% van de respondenten dat de Marokkaanse natie bestaat uit Marokkanen van verschillende religieuze overtuigingen; moslims, joden en christenen. Je ziet dus dat bijna de helft van de Marokkanen niets wil weten van een link tussen religie en politiek. Dat contrasteert met de overtuiging van Bosma dat de islam (en dus de moslims) enkel en alleen uit is op politieke overheersing. Overigens namen 1.156 Marokkanen deel aan het onderzoek dat door Telquel is uitgevoerd.

Andere beelden
Naast de door Bosma aangehaalde bronnen, zijn er andere. In de Atlas of European Values wordt uitgebreid verslag gedaan van enquêtes uitgevoerd in 47 Europese landen cq. regio’s waaronder Turkije over een rijk palet aan onderwerpen. Op de site van de Atlas staan de resultaten van deze enquêtes. De gegevens die ik hier noem, zijn afkomstig van de website van de Atlas. Met uitzondering van een tiental landen of regio’s namen per land gemiddeld 1.500 mensen deel aan de enquêtes.

Omdat Turkije deel uitmaakt van het onderzoek, is het interes­sant te kijken of Turken ‘weer’ zo negatief opvallen. Gaat het om de vraag of respondenten willen dat kinderen thuis het geloof leren, dan hebben de Turkse deelnemers een percentage van 47%. De Italianen zitten lager met 37%. De Grieken benaderen het Turkse percentage met 42%, maar de Roemenen spannen de kroon met 74%.

95% van de Turken vindt werk zeer of tame­lijk belangrijk in het leven. Dat geldt ook voor de Fransen, 95%, en Italianen, 96%, maar minder voor de Britten, 74%, en Duitsers, 82%. 39% van de Turken verklaart minimaal eenmaal per week naar een godshuis te gaan. Daarmee bevinden ze zich in het gezelschap van de Ieren, met 41%. 29% van de Roemenen gaat één maal per week naar de kerk en voor de Polen is het per­centage 54.

Respondenten werd ook de volgende stelling voor­gelegd: ‘Democratie kan misschien problemen hebben, maar is beter dan enige andere vorm van regeren.’ Van de Turkse res­pondenten was 93% het eens met deze stelling en daarmee bevinden de Turken zich in het gezelschap van de Nederlanders, 93%, en Duitsers, 95%. De Bulgaren scoorden relatief laag met 83%. 52% van de Turken stelt – zeer – betrokken te zijn bij de levensomstandigheden van immigranten in het land. Dat steekt positief af bij andere percentages: 10% van de Nederlanders, 17% van de Engelsen en 27% van de Duitsers tonen vergelijk­bare gevoelens.

Ook over partnerkeuze is veel te doen. Islamitische trouwkan­didaten zouden partners worden opgelegd. Uit vergelijkend onderzoek van Bartels & Storms (2008) met eerdere onder­zoeken blijkt echter dat er steeds meer openheid bestaat bij Turken en Marokkanen om over hun partnerkeuze te praten en om huwelijksdwang af te keuren. Discussies over gedwon­gen huwelijken roepen bij respondenten van het onderzoek de reactie op dat huwelijksdwang van vroeger is en dat het niet meer voorkomt. Bartels & Storms concluderen dan ook dat de trends onder Turken en Marokkanen, zoals het beschouwen van de vrije partnerkeuze als vanzelfsprekend, persistent zijn.

Het moge duidelijk zijn. Het beeld van Turken en Marokkanen, van moslims zo je wilt, is veel gedifferentieerder en gevarieerder dan Bosma doet vermoeden. Nu begrijp ook ik wel dat een boek maar beperkte ruimte heeft en je keuzes moet maken. Maar Bosma heeft uitsluitend geopteerd voor onderzoeken die negatief uitpakken voor de onderzoeksgroep, de moslims. Nu wil ik de minder aangename kanten van veel moslims niet wegmasseren, maar wil je antwoord geven op de zelf gestelde vraag ‘wat de ander denkt’, oriënteer je dan breed. Bosma heeft dat niet gedaan.

Besluit
Bosma zegt in zijn boek: ‘Ik ben geen historicus, maar een eenvoudig Kamerlid’ (p. 317). Zou hij zijn De schijn-élite van de valse munters bij mij ingeleverd hebben als masterthesis, dan had ik hem weer naar huis gestuurd met de opdracht er nu echt een academisch werkstuk van te maken. Ik had het overigens nooit zo ver laten komen, maar dit terzijde. Natuurlijk weet ook ik wel dat hier een politicus cq. ideoloog aan het woord is, die alleen maar belangstelling heeft voor data die in zijn straatje te pas komen en voor feiten die hij op onnavolgbare wijze interpreteert. Hij doet in die zin niet veel anders dan het door hem zo verfoeide linkse journaille zoals hij zelf stelt: ‘Vaak is journalistiek het zoeken van feiten bij linkse vooroordelen’ (p. 100). Hij beschuldigt de linkse pers dan ook van een tunnelvisie. Ik parafraseer:‘Vaak is het schrijven van een boek het zoeken van feiten bij rechtse vooroordelen’. Verder bevestigt Bosma’s werkwijze zijn eigen kritiek op de Nederlandse democratie: ‘In een democratie hoort sprake te zijn van een gelijk speelveld voor beide zijden van de discussie. Daarvan is in Nederland geen sprake’ (p. 113). De toenemende PVV-isering van de samenleving zal met zich meebrengen dat de discussie nog veel eenzijdiger gaat worden dan hij al is.

Jan Jaap de Ruiter – De Ideologie van de PVV. Het kwade goed en goede kwaad.

Rozenberg Publishers 2012 – ISBN 978 90 361 0284 1

Jan Jaap de Ruiter (Universiteit van Tilburg) houdt zich bezig met de status en rol van het Arabisch en de islam in West-Europa en Marokko. Hij publiceert over beide thema’s in diverse talen, waaronder in het Frans, en gaat het debat erover aan in nationale en internationale context.

Zie ook:

Martin Bosma – De schijn-elite van de valse munters