Amsterdamse coffeeshops en hun bezoekers ~ Samenvatting & Conclusies
11. Samenvatting & Conclusies
Vanuit vier invalshoeken is het reilen en zeilen van Amsterdamse coffeeshops – met uitzondering van de 26 in het 1012‐gebied die moeten sluiten – in kaart gebracht. Eerst is gekeken naar de directe omgeving van de coffeeshops en hoe zij er van buiten uitzien. Vervolgens zijn exploitanten van 66 coffeeshops geïnterviewd. Daarna zijn in 59 van deze coffeeshops observaties gedaan en klanten geteld. Tegelijkertijd zijn in deze coffeeshops 1214 klanten geïnterviewd.
Omgeving en buitenkant van coffeeshops
De meerderheid van de coffeeshops ligt nabij een of meer andere coffeeshops. Vaak liggen ze in een straat met druk verkeer, maar er zijn ook coffeeshops met weinig of geen verkeer in de straat. Over het algemeen zijn de coffeeshops goed bereikbaar met het openbaar vervoer, vaak is er parkeergelegenheid op korte loopafstand, maar dichtbij de coffeeshop is meestal moeilijk een vrije parkeerplek te vinden. Vanaf de coffeeshops zijn zelden scholen zichtbaar.
De buitenkant van de coffeeshops is heel gevarieerd, van smalle pandjes tot locaties met twee of drie etages. De meeste coffeeshops zijn van buitenaf als zodanig herkenbaar, maar er zijn ook coffeeshops waarvoor dit helemaal niet geldt. Bij een kleine meerderheid is van buitenaf goed te zien wat zich binnen afspeelt; andere coffeeshops hebben weinig of helemaal geen inkijk. Ook als zodanig herkenbare coffeeshops vallen vaak toch niet echt op binnen het totale straatbeeld. Een klein deel is juist zeer prominent aanwezig in de omgeving, bijvoorbeeld omdat het de enige zaak is. Portiers voor of bij de deur zijn uitzonderlijk.
Op basis van hun directe omgeving en buitenkant zijn twee typen Amsterdamse coffeeshops te onderscheiden. Een ruime meerderheid is te typeren als ingebedde coffeeshops; zij liggen in drukke buurten met veel andere ondernemingen, inclusief andere coffeeshops. Vaak liggen dergelijke coffeeshops in Centrum, maar ook in Zuid en wat minder in West. Daarnaast zijn er losstaande coffeeshops. Zij hebben geen of hoogstens één andere coffeeshop in de directe omgeving en er is minder andere bedrijvigheid. Dit type zien we het vaakst in West, betreft vrijwel alle coffeeshops in Oost en alle coffeeshops in Noord. Read more
Beleving van de werkstraf in de buurt door jeugdigen ~ Inhoudsopgave
Werkstraffen in de buurt zijn er in uiteenlopende vormen en het zojuist geschetste schoonmaken in je eigen buurt is één van de hier onderzochte projecten. Verderop in dit rapport komen meer varianten aan bod, maar gemeenschappelijk kenmerk is dat zij worden uitgevoerd in de eigen woonbuurt of in de buurt waar de jongeren een delict hebben gepleegd. Tussen november 2009 en september 2010 deden we in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) van het Ministerie van Justitie onderzoek naar werkstraffen en hierbij stond de beleving van een dergelijke werkstraf door de jongeren centraal.
Rozenberg Publishers 2010 – ISBN 978 90 3610 218 6
1. Inleiding
2.Theoretisch kader
3. Onderzoeksaanpak
4. Inventarisatie werkstraffen in de buurt
5. Profiel, intake en besluitvorming
6. De werkstraf
7. Groepsprocessen
8. Beleving van de werkstraf in de buurt
9. Buurt en omgeving
10. Wel of niet in de buurt?
11. Samenvatting en conclusie
Bijlage Topiclijsten en observaties & Literatuur Read more
Beleving van de werkstraf in de buurt door jeugdigen ~ Inleiding
Het vrolijke getjilp van de vogels doorbreekt de ochtendstilte. De stationsklok van Roosendaal wijst 07:58 uur. We zijn een kwartier te vroeg. Tijd genoeg om nog koffie te halen op het station. Hotel Goderie ligt precies tegenover het station. Ongeacht het weertype verzamelt zich hier elke zaterdagochtend een groepje jongeren met een werkstraf. Onder toezicht van de werkmeester moeten ze het centrum van Roosendaal schoonmaken. Voor het hotel staat een witte vrachtwagen met twee zitrijen in de cabine en een open laadklep geparkeerd. Een jongen zit zwijgend in de wagen. Een oudere tanige man gekleed in een felkleurige oranje jas, spijkerbroek en stevige kistjes kijkt op zijn horloge. Hij moet de werkmeester zijn. Vriendelijk schudt hij ons de hand. Hij rookt een sjekkie en biedt een koffie uit zijn thermoskan aan. De werkmeester ontfermt zich over een jonge knul die door zijn moeder wordt gebracht. Hij kijkt nog een keer op zijn horloge en werpt een vluchtige blik op de presentielijst. Twee jongens mist hij nog. “Wie niet uiterlijk om 08:15 uur aanwezig is krijgt een aantekening”, zegt hij resoluut. “Te laat komen voor een taakstraf is een slecht begin.” Een telefoontje met de taakstrafcoördinator wijst uit dat de twee andere jongens al bij het depot van de gemeentereiniging staan. We rijden hier sowieso eerst naartoe om de spullen op te halen en om te kleden.
In de gemeentekeet krijgen de vier jongens van 14 tot 17 jaar instructies tijdens het koffiezetten. Het is verplicht om kistjes, handschoenen en werkjassen te dragen. Hoodies, petjes en flitsende logokleding zijn taboe tijdens het schoonmaakwerk. “De jas blijft dicht. Iedereen is gelijk en draagt hetzelfde”, bast de werkmeester. De jongens horen de regels stoïcijns aan. Andere instructies volgen: jezelf verstoppen tijdens het werk is uit den boze, evenals bellen, roken of er chagrijnig bijlopen. Alleen in de korte rookpauzes en middagpauze is er gelegenheid om een boterham te eten, te snoepen of een ‘strootje’ (sigaret) te roken. De werkmeester verlangt dat er secuur wordt schoongemaakt, niet getreuzeld wordt of de kantjes er vanaf worden gelopen. Voortdurend met elkaar kletsen wordt niet op prijs gesteld evenals contacten aanknopen met bekenden of vrienden tijdens het werk, of meisjes nafluiten. De werkmeester laat er geen gras over groeien: “Wie zich niet aan de regels houdt krijgt een waarschuwing.” Laakbaar gedrag zal worden doorgegeven aan de taakstrafcoördinator. Aan het einde van de dag volgt een korte persoonlijke evaluatie van de werkmeester.
Na de koffie rijdt de vrachtauto beladen met vuilknijpers en vuilniszakken richting de markt; hartje centrum. De jongens ogen timide en praten wat over koetjes en kalfjes, wachtend op het onvermijdelijke moment dat ze in schoonmaakuniform uit moeten stappen. Op het marktplein krijgen ze een korte uitleg over de kunst van het schoonmaken: hoe de klem om de zak te plaatsen, de prikstok te hanteren et cetera. De werkmeester wijst de koppels het gebied waar moet worden gewerkt. Nu is er geen ontkomen meer aan. De felle oranje jas en een knijpijzer vallen goed op. Met frisse tegenzin sjokken de jongens richting het vervuilde winkelgebied, dat langzaam tot leven begint te komen. “Mannuh!”, roept de werkmeester kordaat, “graag een beetje tempo maken a.u.b.” Read more
Beleving van de werkstraf in de buurt door jeugdigen ~ Theoretisch kader
Theoretisch kader
De focus in dit onderzoek ligt bij de beleving van werkstraffen in de buurt door jongeren. De methodologische insteek is overwegend kwalitatief en het veldonderzoek draagt vooral een exploratief karakter (zie hoofdstuk 3). Kwalitatief onderzoek kan primair beschrijvend/inventariserend zijn, maar ook theorie-vormend dan wel theorie-toetsend (Decorte & Zaitch, 2009). Hoewel ons onderzoek niet hypothese-toetsend is – hetgeen ook in lijn ligt met het explorerende karakter ervan – kunnen uit theoretische benaderingen mogelijkerwijs wel aandachtspunten worden afgeleid die het onderzoek richting kunnen geven. Daarom bespreken we als eerste thema enkele criminologische theorieën die behulpzaam kunnen zijn bij onderzoek naar de belevingsaspecten van werkstraffen in de buurt. Vervolgens wordt gekeken naar literatuur die meer ingaat op de processen die plaatsvinden bij groepsvorming van jongeren. Telkens wordt nagegaan welke aandachtspunten (vooralsnog) uit de theoretische benaderingen en criminologische studies afgeleid kunnen worden. Aansluitend wordt in grote lijnen geschetst wat er in de literatuur en in de praktijk van experts bekend is over de problematiek van gevoelens die jongeren ondergaan bij hun vrijheidsbeneming en/of de hen opgelegde taakstraffen. Het belangrijkste doel hiervan is een verdieping en operationalisering van concepten met betrekking tot emoties bij werkstraffen in de woon- of pleegbuurt. Meer specifiek gaan we in op naming & shaming en op schuld en schaamte.
Criminologische theorieën
Terecht wijzen Staring & Van Swaaningen (2009) erop “… dat niemand in het luchtledige handelt en dat goed onderzoek daarom ook niet voorbij kan gaan aan cultuur en structuur als context van het handelen” (p.67). Zij pleiten daarom voor theoretisch geïnspireerde onderzoeksvragen. Met betrekking tot de beleving van werkstraffen door jeugdigen kunnen verschillende theoretische perspectieven inspirerend zijn, attenderende begrippen bevatten en mogelijk zelfs (deductief) hypothesen voortbrengen. Deze perspectieven worden hieronder kort geschetst.
Wellicht het interessantst aan de sociale bindingentheorie is dat hierin niet de vraag centraal staat waarom mensen crimineel gedrag vertonen, maar wat hen ervan weerhoudt. In de visie van Hirschi (1969) en later Gottfredson & Hirschi (1990) zijn dit de bindingen met sociale instituties, in het bijzonder het gezin en de school. Die bindingen manifesteren zich in een viertal elementen: attachment (emotionele gehechtheid aan anderen), commitment (zelf aangegane verplichtingen), involvement (conventionele bezigheden, zoals school) en belief (geloof in de geldigheid van maatschappelijke regels).
Met betrekking tot het onderhavige onderzoek is een concretisering van de sociale bindingentheorie dat werkstraffen in de buurt verschillende processen en emoties teweegbrengen bij schoolgaande en werkende jongeren in vergelijking met jongeren die niet of weinig naar school gaan of werken (maar veel meer in de buurt op straat rondhangen). Bij de laatste groep is minder of geen sprake van involvement met conventionele bezigheden en een grotere betrokkenheid met de straatcultuur. Denkbaar is dat werkstraffen in de buurt bij hen binnen hun ‘eigen groep’ minder reputatieschade opleveren. Read more
Beleving van de werkstraf in de buurt door jeugdigen ~ Onderzoeksaanpak
Onderzoeksaanpak
Naast de literatuurstudie bestond het onderzoek uit twee empirische onderdelen: een inventarisatie van werkstraffen en een etnografisch veldonderzoek. De literatuurstudie liep grotendeels synchroon met de inventarisatie. Doel was bovenal een verdieping en operationalisering van concepten met betrekking tot emoties bij werkstraffen in de woon‐ of pleegbuurt. De belangrijkste bevindingen en conclusies van de literatuurstudie zijn verwerkt in het vorige hoofdstuk, maar in volgende hoofdstukken zal soms ook literatuur worden verwerkt.
Voor de inventarisatie zijn 31 taakstrafcoördinatoren telefonisch geïnterviewd aan de hand van een korte, gestructureerde vragenlijst (zie bijlage). Samen geven zij een landelijk dekkend beeld van werkstraffen in de buurt. De coördinatoren is ook gevraagd of ze weten of er in andere regio’s in Nederland werkstraffen in de buurt zijn – en voor zover dat het geval was zijn de betreffende collega’s ook allemaal geïnterviewd. In hoofdstuk 4 worden de methode en de resultaten van de inventarisatie uitgebreid gerapporteerd.
Qua tijdsinvestering lag het zwaartepunt bij het veldonderzoek. Daar zal in dit hoofdstuk ook de meeste aandacht aan besteed worden. We beginnen met een korte algemene typering gegeven van kwalitatief onderzoek, in het bijzonder de grounded theory benadering als algemeen theoretisch‐methodologisch kader voor het veldonderzoek. Vervolgens maken we een korte tussenstap, en verantwoorden we de keuze voor de werkstrafprojecten waar we veldonderzoek hebben gedaan. Daarna worden de verschillende methoden toegelicht die we hebben toegepast in het veldonderzoek.
Kwalitatief onderzoek
Kwalitatief onderzoek wordt gekenmerkt door een verstehende benadering en het emic perspectief, “waarbij de mens van vlees en bloed met alle vormen van agency die hierbij kunnen horen, zichtbaar worden gemaakt” (Staring & Van Swaaningen, 2009: 67). Cruciaal binnen dit perspectief is dat de te onderzoeken en waargenomen fenomenen dusdanig worden geconceptualiseerd dat zij zo dicht mogelijk aansluiten bij de woorden en beleving van de onderzoeksgroep zelf. Een dergelijke benadering is bij uitstek geschikt voor het bestuderen van belevingsaspecten.
Waar in kwantitatief onderzoek doorgaans een heldere scheidslijn in de tijd bestaat tussen dataverzameling en analyse, is bij kwalitatief onderzoek sprake van een cyclisch proces (Decorte & Zaitch, 2009). Dataverzameling en analyse wisselen elkaar min of meer gelijktijdig af. Op basis van tussentijdse reflectie wordt de dataverzameling zo nodig bijgestuurd, respectievelijk in een bepaalde richting voortgezet (bijvoorbeeld naar nog onvoldoende geëxploreerde fenomenen of groepen). Enerzijds kenmerkt kwalitatief onderzoek zich door een inductieve benadering, waarbij de theorievorming geschiedt op basis van (reflectie over) empirische bevindingen. Zo’n benadering start zonder uit theorieën afgeleide hypothesen. In de meest puristische vorm van de gefundeerde theoriebenadering (grounded theory) van Glaser & Strauss (2008) is sprake van een tabula rasa uitgangspositie: de onderzoeker laat de empirische bevindingen als het ware voor zichzelf spreken. Van belang is het zoeken naar empirisch materiaal dat meer en eventueel ander licht kan werpen op het te onderzoeken fenomeen dan wat tot nu bekend of theoretisch verondersteld zou moeten worden (Glaser, 1992). De gefundeerde theoriebenadering is niet statisch maar flexibel, waarmee ze impliceert dat daarmee mogelijk ook bestaande paradigma’s kunnen worden gewijzigd en aangescherpt. Glaser & Strauss (2008) spreken in dit verband van theoretical sensitivity. Daarbij is het essentieel dat de verkregen data dusdanig worden geordend dat zij in de analyse het traceren van (nieuwe) patronen optimaal mogelijk maken. Read more
Beleving van de werkstraf in de buurt door jeugdigen ~ Inventarisatie werkstraffen in de buurt
De Raad voor de Kinderbescherming bestaat uit 13 regio’s, met in totaal 22 vestigingen. Van elke vestiging is minimaal één taakstrafcoördinator geïnterviewd en uit enkele vestigingen twee of drie coördinatoren. Dit laatste gebeurde in het geval van verschillende subregio’s binnen een regio, tenzij de regiocoördinator kon spreken namens (en eventueel na overleg met taakstrafcoördinatoren van) verschillende subregio’s. In totaal zijn 31 coördinatoren geïnterviewd, die samen een landelijk dekkend beeld geven van werkstraffen in de buurt.
Voorbereiding
Begin november 2009 heeft de opdrachtgever (WODC) een brief gestuurd aan de directeur van de Raad voor de Kinderbescherming met het verzoek om medewerking aan het onderzoek. Nadat toestemming was verkregen, vond begin januari 2010 een gesprek tussen de Raad voor de Kinderbescherming, de opdrachtgever en het onderzoeksteam plaats, onder andere over de juiste route om de coördinatoren taakstraffen van de Raad te bereiken. Aansluitend stuurde het Landelijk Bureau een brief naar de regiodirecteuren en teamleiders van de Raad, met een korte uitleg van de inhoud van het onderzoek en het verzoek om mee te werken aan de inventarisatie van werkstraffen in de buurt. Vrijwel tegelijkertijd is er een overleg geweest met drie teamleiders van de vestigingen Den Haag en Rotterdam, waarin werd besproken hoe ‘de buurt’ gedefinieerd kan worden en hoe de taakstrafcoördinatoren het beste bereikt kunnen worden. Vervolgens is in het overleg van de teamleiders van de taakstrafcoördinatoren het onderzoek onder de aandacht gebracht. Begin februari 2010 hebben we alle teamleiders van de taakstrafcoördinatoren een persoonlijke mail gestuurd met de vraag om enkele namen van coördinatoren door te geven die benaderd zouden kunnen worden voor de inventarisatie. Vanaf toen is gestart met het benaderen van de taakstrafcoördinatoren.
Met alle coördinatoren is in eerste instantie telefonisch contact gezocht voor het maken van een afspraak voor een interview. De coördinatoren die na twee pogingen niet telefonisch bereikt konden worden zijn gemaild voor een afspraak. Vanuit de regio Utrecht heeft de betreffende coördinator zelf telefonisch contact opgenomen.
De interviews
De eerste interviews hebben plaatsgevonden op 11 februari 2010 en de laatste op 16 maart 2010. Er zijn in deze periode 31 interviews afgenomen aan de hand van een korte vragenlijst (zie bijlage), alle telefonisch.
* Ter beantwoording van de onderzoeksvragen 1 (aantal jongeren dat jaarlijks een werkstraf uitvoert in de eigen woonbuurt of pleegbuurt) en 2 (kenmerken werkstraffen in de buurt) is ook gevraagd naar eventueel beschikbare (jaar)rapportages, respectievelijk (geanonimiseerde) databestanden.
* Met betrekking tot onderzoeksvraag 3 (communicatie met buurtbewoners) is nagegaan of er wellicht vaste procedures, c.q. protocollen zijn en welke ervaringen men hiermee heeft.
*Ten behoeve van onderzoeksvraag 4 (herkenbaarheid jongeren) is ook gevraagd naar de wijze waarop jongeren herkenbaar zijn, welke overwegingen hierbij mogelijk hebben meegespeeld en welke ervaringen men met herkenbaarheid heeft.
*Met betrekking tot onderzoeksvraag 5 (reacties van buurtbewoners op jongeren, interactie) zijn enkele Likert‐schalen gebruikt (heel positief … heel negatief; geen interactie … veel interactie) en daarnaast is gevraagd naar concrete voorbeelden.
Aan de taakstrafcoördinatoren is tevens gevraagd of zij op de hoogte zijn van werkstraffen in de woon‐ of pleegbuurt in andere regio’s. Op deze wijze konden eventuele hiaten ten gevolge van ontbrekende informatie van andere regio’s opgevuld worden.
De taakstrafcoördinatoren waren over het algemeen zeer meewerkend en enthousiast over het onderzoek. De coördinatoren zeiden vaak dat bij werkstraffen uitgegaan dient te worden van een positieve insteek en een enkele keer benadrukte een coördinator daarenboven expliciet dat werkstraffen niet bedoeld zijn om de jongeren aan de schandpaal te nagelen. Alle coördinatoren gaven aan mee te willen werken aan het vervolg van het onderzoek. Read more