Verborgen werelden ~ Slachtofferschap van seksueel misbruik buiten de familie

darklondonalleyIn dit hoofdstuk richten we ons op de aard en omvang van seksueel misbruik van minderjarige jongens. Daarbij beperken we ons tot seksueel misbruik buiten de familiesfeer. Voor een omvangschatting zijn kwantitatieve gegevens nodig. Zoals in de introductie beschreven (hoofdstuk 1), zijn in de literatuur cijfers over seksueel misbruik van minderjarige jongens buiten de familiekring schaars. Beschikbare cijfers hebben betrekking op verschillende doelgroepen en de gehanteerde definities en onderzoeksmethoden lopen uiteen. Onderzoeken variëren van meta-analyse van literatuur (Lampe, 2002), scholierensurveys naar kindermishandeling (Lamers-Winkelman et al., 2006) en ongewenste seksuele ervaring en (Diepenmaat et al., 2006), dossierstudie van seksuele geweldszaken (Daalder & Essers, 2003) en behandelde zedendelinquenten (Bijleveld & Hendriks, 2007), tot analyse van meldingen van kindermishandeling (Van IJzendoorn et al., 2007) en politie- en hulpverleningsgegevens (Van Horn et al., 2001). Bovendien maken veel van deze studies geen onderscheid tussen jongens en meisjes en/of tussen misbruik binnen en buiten de familie.
Voor een valide omvangschatting zijn uniforme landelijke gegevens noodzakelijk. Deze moeten specifiek betrekking hebben op jongens, minderjarigen en misbruik buiten de familie. Om verschillende etnische groepen te vergelijken kunnen de aantallen ook niet te klein zijn. Mogelijke bronnen zijn de hulpverlening en de politie.

3.1 Hulpverlening
De geestelijke gezondheidszorg behandelt jaarlijks meer dan honderdduizend jongeren (GGZ, 2006).[vi] Hulpverleningsinstanties lijken daarmee een goede bron van landelijke cijfers. Eerdere ervaringen met een inventarisatie van probleemjongeren binnen de jeugdhulpverlening (Nabben et al., 2007) hebben echter geleerd dat de hulpverlening zeer versnipperd is: alleen al in Amsterdam hielden meer dan twintig instanties zich bezig met deze doelgroep. Bovendien zijn registratiegegevens van hulpverleningsinstanties doorgaans niet kant-en-klaar beschikbaar. Veel informatie ligt vast in papieren dossiers of in “open velden” in het registratiesysteem en cijfers rollen zelden met een druk op de knop uit de computer. Gegevens die de hulpverlening zelf rapporteert in bijvoorbeeld jaarverslagen zijn meestal niet gespecificeerd naar geslacht, leeftijd en specifieke problematiek. Zelfs al was het mogelijk om de benodigde gegevens te verzamelen bij álle hulpverleningsinstanties in het land, dan zouden de cijfers ook niet zomaar bij elkaar opgeteld kunnen worden, omdat doorverwijzing binnen de hulpverlening niet ongewoon is.

Toch kunnen we niet negeren dat het juist signalen uit de hulpverlening waren die aanleiding gaven tot dit onderzoek (Van Horn et al., 2001). Daarom is in de regio’s Amsterdam-Amstelland en Twente wel getracht cijfers van seksueel misbruik van minderjarige jongens te achterhalen bij de hulpverlening. Met 22 organisaties en instellingen[vii] die zich bezighouden met, of mogelijke vindplaatsen zijn van, slachtoffers van seksueel misbruik is contact opgenomen met de vraag hoeveel minderjarige jongens binnen hun klantenbestand van 2007 buiten de familiesfeer seksueel misbruikt (zouden kunnen) zijn. Dergelijke gegevens bleken echter überhaupt niet te worden geregistreerd, of het registratiesysteem liet niet toe dergelijke specificaties te maken. De ggz-instellingen hanteren bijvoorbeeld een registratie waarbij de problematiek wordt vastgesteld op basis van een DSM diagnose.[viii].
De diagnose waaronder seksueel misbruik wordt geclassificeerd (V61.21), omvat echter ook lichamelijke mishandeling en verwaarlozing en er wordt geen onderscheid gemaakt tussen misbruik binnen en buiten de familiesfeer. Bij geen van de andere organisaties die we benaderden, wordt seksueel misbruik van jongens (structureel) geregistreerd. Er zijn dus geen ‘harde’ hulpverleningscijfers, maar ook ‘zachte’ cijfers kan de hulpverlening niet leveren. Hulpverleners melden geen zicht te hebben op seksueel misbruik bij hun cliënten en áls er al vermoedens zijn, dan kunnen of durven zij die niet uit te drukken in schattingen.
De zoektocht naar aanvullende cijfers binnen de hulpverlening heeft wel belangrijke informatie opgeleverd – namelijk dat de hulpverlening weinig zicht heeft op seksueel misbruik van minderjarige jongens – maar geen kwantificeerbare gegevens op basis waarvan we een omvangschatting kunnen maken, of die gebruikt kunnen worden als aanvulling op de politiecijfers.

3.2 Politie
In alle 25 politieregio’s worden meldingen en aangiftes van delicten, inclusief persoonskenmerken van betrokkenen, centraal vastgelegd in vergelijkbare registratiesystemen. De politieregistratie vormt daarmee een belangrijke landelijke bron van uniforme gegevens over seksueel misbruik. In het bedrijfsprocessen systeem van de politie (BPS, Genesys, Xpol,) worden aangiftes, meldingen en mutaties[ix] geregistreerd onder bepaalde incidentcodes. Betrokkenen worden geregistreerd onder bepaalde relatiecodes (slachtoffer, verdachte, getuige, etc.). Gevallen van seksueel misbruik buiten de familie zouden in BPS in principe onder de incidentcode Ontucht minderjarige (336) terug te vinden moeten zijn; Xpol hanteert de code Sexueel misbruik kinderen, geen incest (F527). Daarbinnen kan dan gezocht worden naar jongens met de relatiecode slachtoffer, die ten tijde van het incident minderjarig waren (dit laatste is mogelijk door de registratie van zowel pleegdatum als geboortedatum).
Deze ogenschijnlijk simpele selectieprocedure zal echter een onderschatting van het aantal misbruikzaken tot gevolg hebben. Het is namelijk vaak in eerste instantie onduidelijk wat zich precies heeft voorgedaan, waardoor seksueel misbruik mogelijk onder een andere incidentcode, bijvoorbeeld verkrachting of aanranding, in de registratie terechtkomt. Ook de rol van de betrokken personen is niet altijd direct duidelijk, waardoor ook het slachtoffer mogelijk onder een andere code, bijvoorbeeld aangever, melder of het neutrale betrokkene, wordt geregistreerd. Selectie van alleen díe zaken die onder de genoemde incidentcodes en met een minderjarige jongen als slachtoffer zijn geregistreerd, levert daarmee een te klein aantal op. Aan de andere kant kunnen natuurlijk ook niet zomaar álle seksuele delicten met minderjarige jongens in álle rollen worden geselecteerd. Dat zou een forse overschatting betekenen.

Omdat alleen op basis van de registratiecodes dus geen seksueel misbruik van minderjarige jongens kan worden onderscheiden, zijn in de politieregio’s Amsterdam-Amstelland en Twente de dossiers bestudeerd van álle zedenzaken uit 2007, met minderjarige jongens in álle rollen. Op basis van de dossiers is vastgesteld hoeveel van deze zedenzaken gevallen van seksueel misbruik van minderjarige jongens buiten de familiesfeer betrof. De dossierstudie leverde tevens informatie over de aard en omstandigheden van het seksueel misbruik. De resultaten van de dossierstudie zijn vervolgens gebruikt als “sleutel” om op basis van landelijke politiecijfers een omvangschatting te maken. De landelijke politiecijfers zijn verzameld bij alle 25 politieregio’s in Nederland. Hier zijn geanonimiseerde gegevens van álle zedenzaken met minderjarige jongens in álle rollen uit de jaren 2003 tot en met 2007 opgevraagd.

Belangrijke beperking van de politiecijfers is dat deze sterk afhankelijk zijn van melding- en aangiftebereidheid. Niet iedereen meldt elk delict bij de politie en niet alle meldingen resulteren in een officiële aangifte. Er zijn bovendien aanwijzingen dat de aangiftebereidheid van bepaalde delicten (en zedendelicten horen daar zeker bij) samenhangt met factoren als geslacht en etniciteit (Wittebrood, 2004/2006). We kunnen op basis van de politiecijfers dus alleen een schatting maken van het aantal geregistreerde gevallen van seksueel misbruik van minderjarige jongens. Een andere beperking van de politiegegevens betreft de registratie van etniciteit. De politie registreert nationaliteit en geboorteland van de persoon zelf. Volgens de officiële definitie van het CBS wordt etniciteit echter bepaald door de ouders.[x]
In de politieregistratie kunnen hooguit eerste generatie allochtonen worden onderscheiden. Allochtonen van de tweede generatie, die zelf in Nederland zijn geboren, kunnen niet worden herkend. In dit onderzoek kan dat leiden tot een fikse onderschatting van het aandeel allochtonen: 85% van de minderjarige allochtone jongens in Nederland is namelijk van de tweede generatie.[xi] Met behulp van de politiedossiers in Amsterdam-Amstelland en Twente is getracht ook hiervoor te corrigeren.

Dossierstudie
In de politieregio’s Amsterdam-Amstelland en Twente zijn politiedossiers bestudeerd van in totaal 331 zaken. Dit waren alle in deze politieregio’s bekende zedenzaken uit het jaar 2007, waarbij een jongen betrokken was die ten tijde van het gebeuren minderjarig was. In 152 van deze zaken (46%) is aangifte gedaan; in de overige gevallen was er slechts sprake van een melding of mutatie. Amsterdam-Amstelland gebruikt het Xpol registratiesysteem; Twente hanteert BPS. De incidentcodes en bijbehorende delictsomschrijvingen binnen deze systemen wijken iets af, maar ontlopen elkaar niet veel.

Op basis van de rol die de minderjarige jongen(s) speelde(n) volgens de registratie, zijn deze zaken in 4 categorieën te verdelen:
1. Er is een minderjarige jongen als slachtoffer (of benadeelde) geregistreerd.
2. Er is géén minderjarige jongen als slachtoffer, maar wel een minderjarige jongen als aangever (of melder) geregistreerd.
3. Er is géén minderjarige jongen slachtoffer/aangever, maar wel een minderjarige jongen als getuige (of betrokkene) geregistreerd.
4. Er is géén minderjarige jongen slachtoffer/aangever/getuige, maar wel een minderjarige jongen als verdachte geregistreerd.

Tabel 3.1a Amsterdamse zedenzaken waarbij een minderjarige jongen betrokken was, 2007 Tabel 3.1b Twentse zedenzaken waarbij een minderjarige jongen betrokken was, 2007

Tabel 3.1a Amsterdamse zedenzaken waarbij een minderjarige jongen betrokken was, 2007
Tabel 3.1b Twentse zedenzaken waarbij een minderjarige jongen betrokken was, 2007

Zaken waarin volgens de registratie een minderjarige jongen het slachtoffer was, vormen de minderheid in zowel Amsterdam-Amstelland als Twente. In de meeste gevallen was een minderjarige jongen geregistreerd als getuige. In Twente was er slechts één zaak met een minderjarige jongen als aangever. Waarschijnlijk komt dit doordat het BPS systeem een code voor aangever/benadeelde kent (AAB), terwijl in Xpol aangever en benadeelde afzonderlijk ingevoerd moeten worden. Daarom is besloten de categorieën slachtoffer en aangever samen te voegen. In ongeveer één op de zes bestudeerde zaken waren de geregistreerde verdachten minderjarige jongens; de overige betrokkenen in die zaken waren meerderjarig en/of vrouw. De categorieën Kinderpornografie, Kinderprostitutie, Pornografie en Mensenhandel komen in beide regio’s relatief weinig of helemaal niet voor. Deze zaken worden opgeteld bij de categorie Overige zedenzaken.

Tabel 3.2 Bestudeerde zedenzaken waar een minderjarige jongen bij betrokken was, Amsterdam-Amstelland en Twente 2007

Tabel 3.2 Bestudeerde zedenzaken waar een minderjarige jongen bij betrokken was, Amsterdam-Amstelland en Twente 2007

Op basis van dossierstudie is bepaald in hoeveel van deze 331 zedenzaken sprake was van seksueel misbruik van een minderjarige jongen buiten de familiesfeer. Daarnaast zijn gegevens verzameld omtrent de aard van het misbruik, de relatie van de verdachte ten opzichte van het slachtoffer en de etniciteit van de betrokkenen. Deze informatie komt verderop in dit hoofdstuk aan bod. De dossierstudie leverde in beide regio’s zeer vergelijkbare resultaten op. In het grootste deel van de bestudeerde zaken (181/331 = 55%) was geen sprake van seksueel misbruik van een minderjarige jongen. In de meeste van deze gevallen was de minderjarige jongen zelf verdacht van een zedendelict, was de jongen getuige toen bijvoorbeeld een meisje in een winkelcentrum lastiggevallen werd, of waren er vermoedens van seksueel misbruik van zijn zus(je).[xii]

Zeven dossiers (2%) bevatten geen bruikbare informatie of waren besloten[xiii]; deze laten we buiten beschouwing. In 17 zaken (5%) was er loos alarm; bij nader onderzoek bleek er niets aan de hand, althans geen seksueel misbruik te hebben plaatsgevonden. Bijvoorbeeld wanneer de vreemde mannen in het bos deel nemers van een vossenjacht blijken te zijn. In 46 zaken (14%) waren er mensen die zich zorgen maakten of waren de intenties van bepaalde personen op z’n minst verdacht, maar was er (nog) niets gebeurd dat aanleiding gaf tot verder onderzoek of actie. Denk hierbij aan de “kinderlokkers” die in het park, vanuit de auto of via internet seksueel getinte opmerkingen maken. We hebben dergelijke zaken geclassificeerd als risicozaken.

In de overige gevallen was wél sprake van seksueel misbruik van een minderjarige jongen: 16 zaken van misbruik binnen de familie (5%) en 64 zaken van misbruik daarbuiten (19%). Deze laatste zaken zijn de focus van dit onderzoek.

Tabel 3.2 Bestudeerde zedenzaken waar een minderjarige jongen bij betrokken was, Amsterdam-Amstelland en Twente 2007

Tabel 3.3 Zaken waarbij sprake was van seksueel misbruik van een minderjarige jongen buiten de familiesfeer, Amsterdam-Amstelland en Twente 2007

De incidentcode Ontucht minderjarige is dus in slechts 28% (18/64) van de misbruikzaken uit de dossierstudie gehanteerd. In vier op de tien misbruikzaken (26/64) was in de registratie de minderjarige jongen niet als slachtoffer/aangever, maar als getuige geregistreerd. Anderzijds waren er ook zaken met de betreffende incidentcodes en waarbij wel een minderjarige jongen als slachtoffer/aangever was geregistreerd, maar waarbij géén sprake bleek van seksueel misbruik. Vrijwel alle 64 misbruikzaken vonden plaats in het jaar 2007; twee speelden in 2006 en één in 2002. In ongeveer de helft van de gevallen (33 maal) is aangifte gedaan. Afgezien van de zaak uit 2002, werd steeds binnen een jaar na het incident (vaak enkele dagen later) aangifte gedaan. Acht op de tien incidenten gebeurden in de woonplaats van het slachtoffer. De resultaten van de dossierstudie in Amsterdam-Amstelland en Twente vormen de “sleutel” waarmee een omvangschatting van geregistreerd seksueel misbruik op basis van landelijke politiegegevens wordt gemaakt.

Landelijke politiecijfers
Bij alle 25 politieregio’s is via de landelijke infodesk verzocht om geanonimiseerde registratiecijfers van alle zedenzaken in de periode 2003-2007 waarbij een minderjarige jongen betrokken was. In de bestaande datasystemen bleek een dergelijke selectie niet zondermeer mogelijk; daarvoor moesten speciale queries ontwikkeld worden. Bovendien was niet altijd duidelijk welke persoon of afdeling binnen de regio de technische mogelijkheden had deze selectie uit te voeren. Ondanks soms fikse vertraging in de dataverzameling is het gelukt politiecijfers met landelijke dekking te verkrijgen. De databestanden zijn geschoond, gekoppeld en bewerkt. In totaal beslaan de verzamelde gegevens meer dan 17.000 zedenzaken met minderjarige jongens.

Tabel 3.4 Aantal geregistreerde zedenzaken waarbij een minderjarige jongen betrokken was, 2003-2007

Tabel 3.4 Aantal geregistreerde zedenzaken waarbij een minderjarige jongen betrokken was, 2003-2007

Er zijn grote verschillen in het aantal zaken tussen de verschillende politieregio’s. De regio Gooi en Vechtstreek registreerde bijvoorbeeld 180 zedenzaken met een minderjarige jongen in vijf jaar tijd, terwijl buurregio Utrecht er met 1.603 bijna negen keer zo veel registreerde. Wanneer de aantallen worden afgezet naar het aantal mannelijke inwoners onder de twintig jaar in de regio, zijn de verschillen een stuk kleiner, maar nog steeds aanwezig. Meerdere factoren kunnen hierin meespelen. Er kan een grote zaak zijn opgelost of netwerk zijn opgerold, waar meerdere aangiftes uit voortgekomen zijn. Een grote of opvallende zaak die de media haalt zorgt er ook voor dat de aandacht onder de bevolking toeneemt, waardoor zaken eerder gemeld worden. Zedenteams kunnen verschillen in omvang, ervaring en beschikbare middelen. Daarnaast is er regionaal verschil in mentaliteit. Amsterdammers zullen naar alle waarschijnlijkheid minder gauw aangifte doen van openbare schennis dan inwoners van gemeenten in de bijbelgordel. Het gebruikte registratiesysteem (BPS, Genesys of Xpol) lijkt níet van invloed op de aantallen. Wat de precieze redenen zijn voor het relatief grote aantal in Gelderland Midden blijft onbekend; net als de redenen voor het relatief kleine aantal in Limburg Noord. De verzamelde gegevens zijn gecategoriseerd volgens hetzelfde systeem als bij de dossierstudie; naar incidentsoort en geregistreerde rol van de minderjarige jongen. De overzichten per regio zijn te vinden in de bijlage. In onderstaande tabel zijn de totalen weergegeven.

Tabel 3.5 Landelijke zedenzaken waarbij een minderjarige jongen betrokken was, 2003- 2007

Tabel 3.5 Landelijke zedenzaken waarbij een minderjarige jongen betrokken was, 2003-2007

Wanneer we de in Amsterdam-Amstelland en Twente gevonden percentages (Tabel 3.3) hier overheen leggen, komen we uit op een schatting van 3.400 geregistreerde zaken van seksueel misbruik van minderjarige jongens buiten de familiesfeer in vijf jaar.[xv] Het aantal slachtoffers van seksueel misbruik is groter dan het aantal zaken. In de 64 misbruikzaken uit de dossierstudie zijn 75 minderjarige jongens slachtoffer geworden (zie verderop). Er zijn dus naar schatting 1,2 slachtoffers per zaak. Jaarlijks komen daarmee in Nederland naar schatting 680 geregistreerde zaken van seksueel misbruik van minderjarige jongens buiten de familiesfeer met circa 800 geregistreerde slachtoffers voor. Dit laatste komt neer op 0.04% van de minderjarige jongens in Nederland.[xvi]

Als we ook de risicozaken (“kinderlokkers” en zaken waarbij mensen zich zorgen maken) meetellen (percentages niet getoond), dan komen daar per jaar ruim 450 zaken en 550 slachtoffers bij en zal het totaal naar schatting 1.150 geregistreerde zaken met 1.350 geregistreerde slachtoffers per jaar bedragen (0.07% van de minderjarige jongens).

Tabel 3.6 Geschat aantal landelijke geregistreerde zaken waarbij sprake was van seksueel misbruik van een minderjarige jongen buiten de familiesfeer, 2003-2007

Tabel 3.6 Geschat aantal landelijke geregistreerde zaken waarbij sprake was van seksueel misbruik van een minderjarige jongen buiten de familiesfeer, 2003-2007

Deze schattingen liggen fors lager dan de 4.700 gevallen per jaar die Van IJzendoorn et al. (2007) op basis van meldingen van (vermoedelijke) kindermishandeling beraamde. Hierbij werd echter geen onderscheid gemaakt tussen jongens en meisjes, noch tussen misbruik binnen en buiten de familie. Dezelfde beperkingen gelden voor de prevalentie van 4% seksueel misbruik die Lamers-Winkelman et al. (2006) vonden in hun scholierenstudie. Lampe (2002) geeft wel afzonderlijke schattingen voor jongens (1-15%) en meisjes (6-36%).

Beide laatste studies zijn echter gebaseerd op zelfrapportage. Dergelijke studies leiden steevast tot hogere schattingen dan onderzoek op basis van registratiegegevens (zie: Van IJzendoorn et al., 2007). Graag zouden we onze schattingen voorzien van een betrouwbaarheidsmarge of op een andere wijze valideren met behulp van bijvoorbeeld hulpverleningscijfers. Immers, hoewel we landelijke gegevens hebben geanalyseerd, is de schatting gebaseerd op dossierstudie en 2 van de 25 politieregio’s. Helaas zijn geen gegevens beschikbaar op basis waarvan we dat zouden kunnen doen. Omdat we gebruik hebben gemaakt van bij de politie geregistreerde gegevens, kunnen we er wel van uitgaan dat de genoemde aantallen fungeren als absolute ondergrens van de schatting voor de omvang van seksueel misbruik van minderjarige jongens.

3.3 Vormen van seksueel misbruik
Op basis van de dossiers van de 64 misbruikzaken in Amsterdam-Amstelland en Twente is meer te zeggen over slachtoffers, daders en de aard van het misbruik.

Slachtoffers

Grafiek 3.7 Leeftijd van slachtoffers van seksueel misbruik buiten de familiesfeer in Amsterdam-Amstelland en Twente, 2007

Grafiek 3.7 Leeftijd van slachtoffers van seksueel misbruik buiten de familiesfeer in Amsterdam-Amstelland en Twente, 2007

De 64 misbruikzaken hebben betrekking op 75 minderjarige mannelijke slachtoffers. In twee zaken was het slachtoffer niet geregistreerd; in 53 zaken ging het om één slachtoffer; en in 9 zaken waren er meerdere minderjarige jongens slachtoffer. Gemiddeld waren de slachtoffers 9 jaar oud toen het misbruik plaatsvond. Alle leeftijden komen voor: peuters, kleuters, schoolkinderen en pubers. Het aantal 4-jarigen is wel opvallend groot.

Herhaald slachtofferschap is binnen de 64 zaken niet aangetroffen, dat wil zeggen dat geen van de slachtoffers bij meerdere zaken in datzelfde jaar werden aangetroffen. Ook landelijk lijkt dat niet vaak voor te komen. De 4.272 landelijke zaken uit 2003-2007, waarbij een minderjarige jongen als slachtoffer/aangever was geregistreerd – waarvan ca. 46% géén misbruikzaken betreft (zie Tabel 3.3) – hadden betrekking op 4.530 unieke minderjarige jongens, waarvan er 184 bij meerdere misbruikzaken als slachtoffer waren geregistreerd. Geen van deze zaken speelde overigens in hetzelfde jaar.

Verdachten
In 19 van de 64 misbruikzaken (30%) is geen verdachte geregistreerd. De overige zaken bevatten gegevens van 42 mannelijke en 3 vrouwelijke verdachten, variërend in leeftijd van 4 tot en met 80 jaar. Van de niet geregistreerde verdachten is wel een signalement geregistreerd. Voor zover te achterhalen ging het om 12 volwassen mannen, 6 minderjarige jongens en 1 minderjarig meisje. De helft van de verdachten (51%) was dus zelf minderjarig ten tijde van het misdrijf.

Tabel 3.8 Leeftijd van verdachten van seksueel misbruik van minderjarige jongens buiten de familiesfeer in Amsterdam-Amstelland en Twente, 2007

Tabel 3.8 Leeftijd van verdachten van seksueel misbruik van minderjarige jongens buiten de familiesfeer in Amsterdam-Amstelland en Twente, 2007

Minderjarige daders van seksuele delicten zijn niet geheel ongewoon. Landelijk is ongeveer één op de vijf veroordeelde daders van seksuele misdrijven minderjarig.[xvii] Zowel Van Wijk (2005) als Hendriks (2006) deden voor dissertatie al uitgebreid onderzoek naar jeugdige zedendelinquenten. Wanneer het gaat om seksueel misbruik van minderjarigen, heerst er echter een stereotiep beeld van de dader als ‘oudere pedoseksueel in de bosjes’. Het begrip pedoseksualiteit wordt algemeen gehanteerd wanneer de dader minimaal vijf jaar ouder is dan het slachtoffer. Voor zover uit de politiedossiers af te leiden valt, was dat bij alle volwassen verdachten het geval. Bij de minderjarige verdachten zou de term pedoseksueel bij 13 van de 33 van toepassing zijn. Dit zijn voornamelijk tieners (9-15 jaar) die seksuele handelingen zouden hebben verricht bij peuters en kleuters. Hendriks (2006) hanteert voor deze groep de term “kindmisbruikers”.

De politiedossiers leveren, naast basisgegevens over slachtoffer en verdachte, ook waardevolle informatie over de relatie tussen beide. In ruim driekwart van de 64 misbruikzaken was de verdachte afkomstig uit de dagelijkse omgeving van het slachtoffer. Veelal zijn het buurt- of klasgenoten. Daarnaast zijn er ook indirecte familiebanden (neven, halfbroers, de vriend van een pleegbroer) of relaties met vrienden (bijvoorbeeld vader van een vriendje), internetcontacten, verdachten die een verzorgende taak hebben en “kindervrienden”. Deze laatste categorie betreft mannen bij wie jongeren veelvuldig over de vloer komen en /of waar zij naartoe gaan met hun problemen. Deze categorie komt ook naar voren in het onderzoek naar pedoseksuele delinquentie van Leuw et al. (2004). De in het onderzoek beschreven dader die een aantrekkelijke omgeving voor slachtoffers creëert (“jongensparadijs”), komt sterk over een met het beeld dat uit de politiedossiers naar voren komt.

Tabel 3.9 Relatie tot slachtoffers van seksueel misbruik van minderjarige jongens buiten de familiesfeer in Amsterdam-Amstelland en Twente, 2007

Tabel 3.9 Relatie tot slachtoffers van seksueel misbruik van minderjarige jongens buiten de familiesfeer in Amsterdam-Amstelland en Twente, 2007

De eerdergenoemde ‘oudere pedoseksueel in de bosjes’ komt, althans in de politieregistratie, dus nauwelijks voor. De verdachte is lang niet altijd een oudere man en uit de bosjes komt hij zelden. Bij vrouwelijke slachtoffers van seksuele delicten is inmiddels algemeen bekend dat de dader vaak uit de omgeving komt. Bij minderjarige mannelijke slachtoffers lijkt dat ook het geval te zijn.

Herhaald daderschap komt, net als herhaald slachtofferschap, in de bestudeerde zaken niet voor. Weliswaar komt één verdachte twee maal voor, maar het betreft dan twee aangiftes van afzonderlijke slachtoffers van hetzelfde incident. Bij de 4.272 landelijke zaken uit 2003-2007, waarbij een minderjarige jongen als slachtoffer/aangever was geregistreerd, waren 2.25 1 verdachten betrokken. Hiervan waren er 213 geregistreerd bij meerdere zaken, tot maar liefst 15 maal. Ook hier kan het natuurlijk gaan om meerdere aangiftes van eenzelfde incident.

Aard van het misbruik
De meest vergaande handelingen in de misbruikzaken waren meestal “hands-on”, maar uiteenlopend in ernst. In 28% van de gevallen zette de verdachte de slachtoffers aan tot seksuele handelingen, bood hij zijn geslachtsdeel aan (maar raakte het slachtoffer dit niet aan) of masturbeerde hij voor het slachtoffer (“live” of via de webcam). Betasten van geslacht, achterwerk of andere lichaamsdelen, al dan niet naakt, kwam eveneens bij 28% voor. Manuele of orale seksuele handelingen (aftrekken en pijpen) werden zowel door slachtoffer als verdachte gedaan. Bij anale penetratie (soms met een voorwerp) was het slachtoffer altijd de passieve partij.

Tabel 3.10 Meest vergaande handelingen in zaken van seksueel misbruik van minderjarige jongens buiten de familiesfeer in Amsterdam-Amstelland en Twente, 2007

Tabel 3.10 Meest vergaande handelingen in zaken van seksueel misbruik van minderjarige jongens buiten de familiesfeer in Amsterdam-Amstelland en Twente, 2007

3.3 Etniciteit
De politie registreert nationaliteit en geboorteland van personen. Volgens de officiële definitie wordt etniciteit echter bepaald aan de hand van het geboorteland van de ouders. In enkele gevallen waren ook de ouders van de slachtoffers in de misbruikzaken terug te vinden in de registratie, of kon informatie over de ouders uit het dossier worden gedestilleerd. Van de meeste slachtoffers is getracht via de GBA gegevens het geboorteland van de ouders te achterhalen.[xviii]

Van de 73 geregistreerde slachtoffers van de misbruikzaken is, voor zover na te gaan, ongeveer een kwart allochtoon. Op dit punt is er een groot verschil tussen Amsterdam-Amstelland (48% allochtoon) en Twente (15% allochtoon). Dit loopt natuurlijk parallel met de bevolkingssamenstelling in beide regio’s. In tabel 3.11 is de etniciteit van de slachtoffers afgezet tegen de etniciteit van jongens van 0-19 jaar in de algemene bevolking van de politieregio.[xix]

Tabel 3.11 Etniciteit van slachtoffers van seksueel misbruik van minderjarige jongens buiten de familiesfeer, Amsterdam-Amstelland en Twente, 2007

Tabel 3.11 Etniciteit van slachtoffers van seksueel misbruik van minderjarige jongens buiten de familiesfeer, Amsterdam-Amstelland en Twente, 2007

In Amsterdam lijken – naast de autochtoon Nederlandse jongens – Surinaamse en overig niet-westerse (Afrikaanse) minderjarige jongens oververtegenwoordigd bij geregistreerd seksueel misbruik buiten de familiesfeer. Turkse en Marokkaanse jongens zijn daarentegen ondervertegenwoordigd. In Twente komt de etnische verdeling van de slachtoffer van seksueel misbruik buiten de familiesfeer dicht in de buurt van die van de algemene bevolking. Autochtone Nederlandse jongens en westerse allochtonen (voornamelijk Duitsers) lijken in Twente licht oververtegenwoordigd.

Over- of ondervertegenwoordiging van bepaalde etnische groepen in de politieregistratie kan – naast een verhoogde kwetsbaarheid of andere risicofactoren – het gevolg zijn van etnisch-specifieke verschillen in aangiftebereidheid. Het is echter onduidelijk in hoeverre dat bij deze specifieke delicten een rol heeft gespeeld. En zo ja, bij welke etnische groepen. Bovendien zijn de gegevens niet alleen gebaseerd op aangiftes, maar ook op meldingen en mutaties.
De landelijke politiecijfers laten, door het ontbreken van in formatie over het geboorteland van de ouders, een analyse van etniciteit niet toe. Tweede generatie allochtonen met een Nederlands paspoort zijn niet als zodanig te herkennen in de politieregistratie. Daardoor zal in de politieregistraties het aandeel autochtoon Nederlandse slachtoffers flink overschat worden.

3.4 Conclusies
Op twee manieren is gezocht naar cijfers over seksueel misbruik van minderjarige jongens: bij hulpverleningsinstellingen en bij de politie. Hulpverleners melden geen zicht te hebben op seksueel misbruik bij hun cliënten en áls er al vermoedens zijn, dan kunnen of durven zij die niet uit te drukken in schattingen. Derhalve zijn er geen ‘harde’ hulpverleningscijfers over seksueel misbruik van minderjarige jongens in Nederland en ook ‘zachte’ cijfers kan de hulpverlening niet leveren.
Politiegegevens bieden soelaas, zij het dat een belangrijke beperking van politiecijfers is dat deze sterk afhankelijk zijn van meldingen aangiftebereidheid. We kunnen op basis van de politiecijfers dus alleen een schatting maken van het aantal geregistreerde gevallen van seksueel misbruik van minderjarige jongens. We gaan ervan uit dat we daarmee de ondergrens van een omvangschatting aangeven. Op basis van dossier-analyse in Amsterdam en Twente uit het jaar 2007 en vervolgens een bewerking van registratiegegevens van alle politieregio’s van alle zedenzaken in de periode 2003-2007 waarbij een minderjarige jongen betrokken was, komen we uit op een landelijke schatting van jaarlijks 800 geregistreerde minderjarige mannelijke slachtoffers van seksueel misbruik buiten de familie. Deze schatting (0.0 4% van de minderjarige jongens in Nederland) ligt lager dan in eerder onderzoek. Die cijfers golden echter voor zowel jongens als meisjes en/of voor zowel misbruik binnen als buiten de familie. Lagere schattingen waren dus te verwachten. Zeker ook gezien de gehanteerde onderzoeksmethode: onderzoek op basis van registratiegegevens levert altijd lagere schattingen dan zelfrapportagestudies.
Uit de politiedossiers blijkt het seksueel misbruik te variëren in ernst, van betasten van het lichaam met de kleren aan tot en met anale penetratie. Opvallend was het flinke aantal minderjarigen onder de daders. Daarvan is een deel te betitelen als ‘kindmisbruiker’ (tenminste vijf jaar ouder dan het slachtoffer). Daarnaast zijn er ook oudere, zelfs bejaarde pedoseksuele daders. Meestal is de dader afkomstig uit de dagelijkse omgeving van het slachtoffer. De stereotiepe ‘oudere pedoseksuele roofdier in de bosjes’ komt, althans in de politieregistratie, nauwelijks voor.

Noten
vi. In 2006 boden ggz-instellingen hulp aan in totaal 772.000 cliënten, waarvan 14% jonger dan 18 jaar.
vii. Adhesie, Advies- en Meldpunt Kindermishandeling, Alifa Jongerenwerk Enschede, AMC de Meren, Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam, Bureau Jeugdzorg Overijssel, Centrum voor Jeugdbeleid-Jeugdhulpverlening Noord-Oost Twente, De Bascule, De Waag, GGD Twente, GGZ Buitenamstel, HVO Querido, Jarabee Jeugdzorg Twente, Kindertelefoon, Leger des Heils, Mediant, Mentrum, Raad van de Kinderbescherming, Scala Jongerenwerk Hengelo, Steunpunt Seksueel Geweld Amsterdam, Stichting Streetcornerwork, William Schrikker Groep.
viii. Diagnostic and Statistic Manual of Mental Disorders is een internationaal classificatiesysteem van psychiatrische stoornissen.
ix. Aangiftes worden gedaan door of namens het slachtoffers van een delict; meldingen komen van burgers of professionals; mutaties zijn notities van agenten zelf.
x. Personen worden geclassificeerd als allochtoon wanneer ten minste één van de ouders in het buitenland is geboren. Eerste generatie allochtonen (zelf ook in het buitenland geboren) worden ingedeeld naar het geboorteland van de persoon zelf. Tweede generatie allochtonen (zelf in Nederland geboren) worden ingedeeld naar het geboorteland van diens buitenlandse ouder. Wanneer beide ouders in het buitenland zijn geboren, geldt het geboorteland van de moeder.
xi. CBS Statline.
xii. Bij vermoedens van seksueel misbruik binnen de familie worden meestal alle broertjes en zusjes geregistreerd.
xiii. Een speciale autorisatie was benodigd om toegang te krijgen tot deze dossiers.
xiv. Er zijn geen cijfers beschikbaar over het aantal minderjarige jongens per politieregio. Het aantal jongens is alleen beschikbaar in 5-jaars leeftijdscategorieën per gemeente (0-4, 5-9, 10-14, 15-19). Deze cijfers zijn via CBS Statline opgevraagd en handmatig per politieregio opgeteld. Op 1 januari 2007 telde Nederland 2.024.153 jongens van 0-19 jaar.
xv. Een oplettende lezer zal wellicht opmerken dat het geschatte totaal meer is dan 19% van 17.335 (= 3294). Het verschil wordt vooral veroorzaakt door afrondingen. Daarnaast wijken de verhoudingen tussen de verschillende categorieën landelijk iets af van de regio’s Amsterdam-Amstelland en Twente. In deze regio’s vormt de categorie Ontucht minderjarige bijvoorbeeld 59/331 = 18% van het totaal; landelijk is dat 3.432/17.335 = 20%. Omdat de ontuchtzaken relatief vaak meetellen voor de schatting, komt het totaal iets hoger uit.
xvi. Op 1 januari 2008 telde Nederland 1.814.067 jongens onder de 18 jaar (CBS Statline)
xvii. In 2007 zijn 405 van de 2.110 sancties voor verkrachting, feitelijke aanranding der eerbaarheid en overige zedenzaken opgelegd aan minderjarige verdachten (CBS Statline).
xviii. Bij 18 slachtoffers is dat niet gelukt. Van hen zijn er 17 op basis van nationaliteit, geboorteland en achternaam tot de autochtoon Nederlanders gerekend. Ook het andere slachtoffer was in Nederland geboren en had een Nederlands paspoort, maar zijn naam leek te wijzen op een allochtone herkomst. Hij is tot de overig westerse allochtonen gerekend.
xix. Het aantal jongens per etnische groep in 5-jaars leeftijdscategorieën (0-4, 5-9, 10-14, 15-19) per gemeente is via CBS Statline opgevraagd en handmatig per politieregio opgeteld

LITERATUUR
Allen D.M. (1980) Young Male Prostitutes: A Psychosocial Study. Archives of Sexual Behavior 9(5): 399-426.
Bijleveld C. & Hendriks J. (2007) Gezin en seksueel misbruik. Overdracht van daderschap en slachtofferschap van seksueel misbruik. Tijdschrift voor Criminologie 49(2):123-136.
Bovenkerk F, Komen M. & Yeşilgöz Y. (eds.) (2003) Multiculturaliteit in de strafrechtspleging. Den Haag: Boom Juridische Uitgevers.
Buijs L., Hekma G. & Duyvendak J.W. (2009) Als ze maar van me afblijven. Een onderzoek naar antihomoseksueel geweld in Amsterdam. Amsterdam: Amsterdam University Press.
Cusick L. (2002) Youth Prostitution: A Literature Review. Child Abuse Review 11(4): 230-251.
Daalder A. & Essers A. (2003) Seksuele delicten in Nederland. Tijdschrift voor Criminologie 45(4):354-368.
Diepenmaat A.C.M., Wal M.F. van der, Cuijpers P. & Hirasing R.A. (2006) Etnische verschillen in ongewenste ervaringen bij Nederlandse adolescenten. TSG Tijdschrift voor Gezondheidswetenschappen 83 (3): 51.
Donker A., Kleemans E., Laan P. van der & Nieuwbeerta, P. (2004) Ontwikkelings- en levensloop-criminologie in vogelvlucht. Tijdschrift voor Criminologie 46(4):322-329.
Edwards J.M., Iritani B.J. & Hallfors D.D. (2006) Prevalence and correlates of exchanging sex for drugs or money among adolescents in the United States. Sexually transmitted infections 82(5): 354-358.
Gelder P. van (1998) Kwetsbaar, kleurig en schaduwrijk. Jongens in de prostitutie: een verschijnsel in meervoud. Amsterdam: Thela Thesis.
Gemert F. van (1991) Noord-Afrikaanse en Turkse homomoordenaars. Justitiële Verkenningen 17(1): 87-106).
GGZ (2006) Cliënten in de ggz 2006. Amersfoort: GGZ Nederland.
Graaf H. de, Meijer S., Poelman J. & Vanwesenbeeck I. (2005) Seks onder je 25e. Utrecht: Rutgers Nisso Groep / Soa Aids Nederland.
Graaf H. de, Höing M., Zaagsma M. & Vanwesenbeeck I. (2007) Tienerseks: vormen van instrumentele seks onder tieners. Utrecht: Rutgers Nisso groep, WODC.
Gurp L. van & Timman S. (eds.) (1998) Kinderporno en kinderprostitutie in Nederland, de stand van zaken. Utrecht: Child Right Worldwide en TransAct.
Hendriks J. (2006) Jeugdige zedendelinquenten: een studie naar subtypen en recidive. Utrecht: Forum Educatief.
Horn J.E. van, Bullens R.A.R., Doreleijers T.A.H. & Jäger M. (2001) Aard en omvang seksueel misbruik en prostitutie minderjarige allochtone jongens, een verkennend onderzoek. Amsterdam: Fora en Vrije Universiteit.
IJzendoorn M.H. van, Prinzie P., Euser E.M., Groeneveld M.G., Brilleslijper-Kater S.N., Noort-van der Linden A.M.T. van, Bakermans-Kranenburg M.J., Juffer F., Mesman J., Klein Velder-man M. & San Martin Beuk M. (2007) Kindermishandeling in Nederland anno 2005: De Nationale Prevalentiestudie Mishandeling van kinderen en jeugdigen (NPM-2005). Leiden: Universiteit Leiden, Leiden Attachment Research Program, WODC.
Jong D. J. de (2007) Kapot moeilijk. Een etnografisch onderzoek naar opvallend delinquent groepsgedrag van ‘Marokkaanse’ jongens. Amsterdam: Uitgeverij Aksant.
Kamerstukken Tweede Kamer, vergaderjaar 2005-2006, 30 300 VI, nr. 159H (Motie van het lid Arib c.s.).
Kamerstukken Tweede Kamer, vergaderjaar 2005-2006, 30 300 VI, nr. 163 (Verslag van een algemeen overleg).
Kamerstukken Tweede Kamer, vergaderjaar 2005-2006, Aanhangsel, 1053 (vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden).
Kleijer-Kool L. (2006) Marokkaanse ontkennende verdachten in het kinderstrafproces. Proces (3): 97-105.
Kooistra O. (2006) Jongens huilen niet, seksueel geweld tegen allochtone jongens. Amsterdam: Amsterdams Centrum Buitenlanders.
Korf D.J. (1995) Dutch treat. Formal control and illicit drug use in the Netherlands. Amsterdam: Thesis Publishers.
Korf D.J., Nabben T. & Schreuders M. (1996) Roemeense trekvogels: nieuwkomers in de jongensprostitutie. Amsterdam: Thela-Thesis.
Korf D.J., Deben L., Diemel S., Rensen P. & Riper H. (1999). Een sleutel voor de toekomst. Tel- en consumentenonderzoek onder daklozen in Amsterdam. Amsterdam: Thela Thesis.
Korf D.J., Ginkel P. van & Wouters M. (2004). Je ziet het ze niet aan. Zwerfjongeren in Flevoland. Amsterdam: Rozenberg Publishers.
Korf D.J., Vliet E. van, Knotter J. & Wouters, M. (2005) Tippelen na de zone. Straatprostitutie en verborgen prostitutie in Amsterdam. Amsterdam: Rozenberg Publishers.
Lamers-Winkelman F., Slot N.W., Bijl B. & Vijlbrief A.C. (2006) Scholieren Over Mishandeling, resultaten van een landelijk onderzoek naar de omvang van kindermishandeling onder leerlingen van het voortgezet onderwijs. Amsterdam: Vrije Universiteit en PI Research.
Lampe A. (2002) The prevalence of childhood sexual abuse, physical abuse and emotional neglect in Europe. Zeitschrift fur psychosomatische medizin und psychotherapie 48: 370-380.
Leuw E., Bijleveld C. & Daalder A. (2003) Seksuele delinquenten. Tijdschrift voor Criminologie 45(4):330-337.
Leuw E, Bijl E.V. & Daalder A. (2004) Pedoseksuele delinquentie. Een onderzoek naar prevalentie, toedracht en strafrechtelijke interventies. Den Haag: Boom Juridische Uitgevers.
Loeber R. & Farrington D.P. (2004) Verschillende oorzaken van delinquentie tussen etnische en nationale groepen. Tijdschrift voor Criminologie 46(4):330-346.
McMullen R. (1987) Youth prostitution: a balance of power. Journal of Adolescence 10: 35–43.
Nabben T., Benschop A. & Korf D.J. (2005) Antenne 2004. Trends in alcohol, tabak en drugs bij jonge Amsterdammers. Amsterdam: Rozenberg Publishers.
Nabben T., Benschop A. & Korf D.J. (2007) Antenne 2006. Trends in alcohol, tabak en drugs bij jonge Amsterdammers. Amsterdam: Rozenberg Publishers.
Nadon S.M, Koverola C. & Schludermann E.H. (1998) Antecedents to Prostitution, Childhood Victimization. Journal of Interpersonal Violence 13(2): 206-221.
Pedersen W. & Hegna K. (2003) Children and adolescents who sell sex: a community study. Social Science & Medicine 56(1): 135-147.
Poel S. van der (1991) In de Bisnis: professionele jongensprostitutie in Amsterdam. Arnhem: Gouda Quint.
Qrius (2005) Jongeren 2005. Het speelveld verandert. Amsterdam: Qrius.
Repetur L., Meinster N., De Kinderen M. & Schakenraad M. (eds.) (2005) Naar een effectieve en samenhangende aanpak van jeugdprostitutie. Utrecht: Transact, Informatiepunt Jeugdprostitutie.
Seng M.J (1989) Child Sexual Abuse and Adolescent Prostitution: A Comparative Analysis. Adolescence 24(95): 665-675.
Silbert M.H. & Pines A.M. (1983) Early Sexual Exploitation as an Influence in Prostitution. Social Work 28(4): 285-289.
Svedin C.G. & Priebe G. (2007) Selling sex in a population-based study of high school seniors in Sweden: Demographic and psychosocial correlates. Archives of sexual behaviour 36(1): 21-32.
Transact (2005) Factsheet jongensprostitutie: feiten en cijfers. Utrecht: TransAct
Weijnen F. (2006) De schaduw bedreigd, een explorerend onderzoek naar de effecten van toezicht op mannelijke prostitués in Amsterdam. Enschede: Universiteit van Twente.
Widom C.S & Ames M.A. (1994) Criminal Consequences of Childhood Sexual Victimization. Child Abu-se and Neglect 18: 303-318.
Wijk A.Ph. van (2005) Juvenile sex offenders and non-sex offenders: a comparative study. Wageningen: Ponsen & Looien.
Wittebrood K. (2004) Van delictmelding tot officiële aangifte: sprake van sociale ongelijkheid? Tijdschrift voor Criminologie 46(1): 56-71.
Wittebrood K. (2006) Slachtoffers van criminaliteit: feiten en achtergronden. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.