Barbara Maregele – Redhill’s Ruins: Cape Town’s Forgotten District Six

Municipal cottages in the area now known as Pinehaven, where the Lawrence family had lived before they were forced to move from the area. Photo courtesy of the Simon's Town Museum.

Municipal cottages in the area now known as Pinehaven, where the Lawrence family had lived before they were forced to move from the area. Photo courtesy of the Simon’s Town Museum.

groundup.org.za, July 2014. There’s silence as Margaret Constant and her brother George Lawrence walk through lush Fynbos to the stone ruins of Redhill Village, the place they once called home.

Nestled in the mountains overlooking Simon’s Town, Redhill was once home to more than 70 predominantly coloured families, before they were forcibly removed from the area in the late 1960s.
“I was about nine-years-old. My parents got a letter and we were told that we couldn’t stay here anymore. I couldn’t understand why. To us, this was our home. I was heartbroken,” says Constant.
They were among thousands of families forced to leave their homes and relocated to barren land on the Cape Flats under the Group Areas Act.
Families were issued with a notice and given about a week to vacate their homes.

At the time, Redhill residents were told they were being moved to make way for the construction of a new dam. But this never happened.
The first people to leave Redhill were relocated to Heathfield and Retreat, while the rest were all moved to Ocean View, then known as Slangkop.
They were joined by people who were relocated from the surrounding Noordhoek areas.
Nearly 44 years later, Constant, 53, and Lawrence, 57, took GroundUp through the ruins in Redhill.

Read more: http://www.groundup.org.za/redhills-ruins-cape-towns-forgotten-district-six




urb.im – Inclusive Planning And Housing

urb.im

urb.im

July 2014. Millions of poor people in cities of the Global South live in informal settlements with low-quality living conditions, due in large part to the lack of affordable and adequate housing. Policies are needed to regulate, support, and provide incentives for the development of affordable housing in both the private and the public sectors. In addition, such housing must be inclusive by design, so that the urban poor are integrated into local communities rather than being marginalized by income and class.

Follow this topic here during the month of July to see and discuss reports from the 23 cities in the URB.im network about efforts by governments, NGOs, and communities to make inclusive housing a reality — and please share your thoughts in the comments below.

The market at the bottom of the housing pyramid
Bangalore. Like many Indian cities, Bangalore is in dire need of new housing options to meet the needs of its working poor. With an increasing ability to pay and new financing approaches available, families residing in slums have the means to pay for better conditions, yet few alternatives exist. Ramesh Ramanathan launched an affordable housing initiative to fill this growing gap, but found many unexpected barriers along the way.

And much more at: http://urb.im/c1407




Will Wiles – The Concrete Tangle

whitechapelJuly 2014. The urge to tidy up cities is deadening – let’s celebrate the tangled chaos and honky-tonk energy that keep them alive

Whitechapel Underground Station in the East End of London is a long, wide trench, an unexpected burst of sunlight that comes just a couple of minutes after your train leaves the City. Being mostly subterranean, the Tube does not generally foster window-gazing, but here the raised, curious eye is magnificently rewarded. The train passes through a chasm of tens of millions of bricks, not one of which is truly intended to be seen: the canyon’s arched retaining walls, the plain huts and outbuildings used by the Underground’s operators, and the rears of the Victorian terraces on Whitechapel Road and surrounding streets.

This brickscape is just a backdrop. It is painted over by an impossible multitude of stains and seepages, deeply overgrown by pipes and cables. In places, an unplanned arrangement of steel I-beams suggests mismatched forces and structural quandaries. Overpasses bear streets above us. Creaking clapboard walkways carry our fellow passengers. More trains pass below – paradoxically, it’s the Overground beneath the Underground. While many other Tube stations have criss-crossing routes and rumbling suggestions of deeper lines, here we can actually see those other trains and platforms; the whole station, in fact, has an eerie sense of unintentional exposure, as if the surface city has been peeled back in layers like one of Gunther von Hagens’s plastinated corpses, urban viscera laid bare for inspection.

Read more: http://aeon.co/the-chaos-and-tangled-energy-of-living-cities/




Ilang-Ilang D. Quijano – Where Did P11-B DAP For Urban Poor Housing Go?

An urban poor community in an area the government considers “danger zone” in Metro Manila. Macky Macaspac/PW File Photo -

An urban poor community in an area the government considers “danger zone” in Metro Manila. Macky Macaspac/PW File Photo –

July 2014. Urban poor residents in Metro Manila and off-city relocation sites are questioning where the billions of pesos in Disbursement Acceleration Program (DAP) funds meant for their housing went—and it seems like they have every reason to.
Former residents of Sitio San Roque, North Triangle, Quezon City today staged a protest at the National Housing Authority (NHA) office in Rodriguez (Montalban), Rizal to demand where the the P450 Million supposedly allocated for them under the DAP went.
Among the list of DAP projects released by the Department of Budget and Management (DBM) last July 14 was a P450-M resettlement program for 10,000 North Triangle residents affected by the establishment of a business district in QC.
These funds, which supposedly went to the construction of medium-rise buildings (MRB) in Camarin, Caloocan City for the residents, were released to the NHA in 2011.
Jennie Espacio, a former leader in North Triangle and now a relocatee in Southville village, Brgy. San Isidro in Montalban, however, said that most of the residents were relocated by the government not to Caloocan, but to off-city relocation sites.

Read more: http://pinoyweekly.org/b-dap-for-urban-poor-housing-go/




Fatsoenlijk land ~ Proloog – Verzet in twee werelden

Fatsoenlijkland1De negentienjarige Bob van Amerongen aarzelde niet toen hij het in het voorjaar van 1943 het verzoek kreeg om voor een collega van zijn vader een onderduikadres te zoeken. Voor hem was het vanzelfsprekend mensen te helpen. Tante Louise had direct hulp nodig.
Zoals voor iedereen die zich bezighield met dergelijke activiteiten was het een riskante onderneming. Als kind uit een gemengd huwelijk waren de risico’s voor Bob nog groter. Als hij door de Duitsers gepakt zou worden, vreesde Bob, liep hij de kans er een extra joodse grootouder bij te krijgen en zo van ‘half-jood’ tot ‘voljood’ te promoveren. Met als zekerheid een enkele reis naar het vernietigingskamp.
Vanaf begin 1943 gaf Bob van Amerongen samen met Jan Hemelrijk leiding aan een groep ‘illegalici’, gespecialiseerd in hulp aan joodse onderduikers. Net als Bob kwam ook Jan Hemelrijk uit een gemengd huwelijk: allebei hadden ze een joodse vader en een niet-joodse moeder. Beide jongemannen leefden in feite in twee werelden.
Enerzijds gaven ze leiding aan een verzorgingsgroep. Anderzijds waren ze verwant aan hun onderduikers. Hun familieleden en vrienden waren immers de eersten die beroep op hen deden. Naarmate de oorlog vorderde, werd de groep steeds groter en ontwikkelde zij zich tot een netwerkorganisatie met verschillende afdelingen.
Jan Hemelrijk gaf de groep de naam PP-groep. Dat gebeurde bij de oprichting van de Vrije Groepen Amsterdam (VGA) in 1944 toen elke groep een naam moest kiezen. Je zou kunnen denken dat het een verwijzing is naar Potasch en Perlemoer, de twee kibbelende joodse zakenlieden uit de bekende gelijknamige vooroorlogse volkskomedie. Maar dat was niet het geval. Jan liet zich inspireren door de ‘porgel’ en de ‘porulan’, fantasiebeesten in het clandestien verschenen nonsensrijm De Blauwbilgorgel (1943) van Cees Buddingh’. Jan kortte de namen simpelweg af zoals zoveel verzetsgroepen deden.
Aan het eind van de oorlog bestond de PP-groep uit 19 kernleden, onder wie oud-leerlingen van het Murmellius Gymnasium (Alkmaar), de school van Bob en Jan, en het Vossius Gymnasium (Amsterdam). Ze redden waarschijnlijk enkele tientallen joden het leven.
Alleen Bob verzorgde al zeventien onderduikers. Niet alleen familieleden en vrienden uit eigen kring, maar ook mensen van buitenaf. Onder hen waren mijn moeder Miep Gompes-Lobatto, mijn oom Jaap Lobatto en hun nichtje Betty de Vries.

De gesprekken die ik tien jaar geleden met Bob van Amerongen en Jan Hemelrijk had, maakten grote indruk op me. Ze spraken over de oorlog alsof deze gisteren had plaatsgevonden. De gebeurtenissen van toen hadden hen duidelijk nooit meer losgelaten.
Bob had er nog steeds last van dat hij bepaalde mensen niet op tijd had kunnen onderbrengen. Ook gaf hij aan hoe ongelooflijk moeilijk het was geweest voor joden onderduikadressen te vinden.
Jan zat het nog steeds dwars dat zijn vader gepakt was door verraad. Hij had nog wel zo’n uitstekend persoonsbewijs voor hem gemaakt. Ondanks de voortdurende stress tijdens de oorlog had Jan geen spijt van zijn verzetsactiviteiten. Hij had niet als zovele anderen langs de zijlijn willen blijven staan.
De PP-groep voor het voetlicht brengen, lijkt me van belang. Niet alleen om Bob van Amerongen en Jan Hemelrijk de aandacht te geven die ze verdienen, maar ook omdat in Nederland het verzorgingsverzet onderbelicht is gebleven. Publicaties hierover zijn schaars. In verzetsfilms gaat het vaak over het gewapende verzet, zoals in Soldaat van Oranje en Het meisje met het rode haar. Bij het verzorgingsverzet ging het vaak om minder opzienbarende, maar daarom niet onbelangrijkere handelingen.
Clandestien opereren was moeilijk en uiterst gevaarlijk. Daarnaast had niemand ervaring. Sinds de Franse tijd had Nederland geen bezetting meer gekend. Iedereen moest het wiel uitvinden en het eigen netwerk op moed en betrouwbaarheid testen. Wie deed er mee, wie niet? In deze context moesten ook Bob en Jan hun weg vinden.
Binnen de groep hadden ze een duidelijke taakverdeling. Bob hield zich vooral bezig met het onderbrengen en verzorgen van onderduikers. Tegen het eind van de oorlog werd hij ook actief in de voedselvoorziening. Jan was specialist op het gebied van vervalsingen. In de laatste fase van de oorlog vervulde hij in Amsterdam een belangrijke rol bij deze activiteiten.

Fatsoenlijkland2Het stereotype beeld is dat joden in Nederland zich zonder verzet naar de concentratiekampen hebben laten afvoeren. De PP-groep van Jan Hemelrijk en Bob van Amerongen bestond evenwel voor een aanzienlijk deel uit mensen met een joodse achtergrond, zoals overigens bij meer Amsterdamse verzetsgroepen het geval was. Niet alleen de leiders van de groep waren ‘half-joods’. Ook Hans de Jager (joodse moeder/niet-joodse vader) en Marjolein Heijermans (de dochter van de befaamde joodse toneelschrijver Herman Heijermans) hadden een dergelijke achtergrond.
In de laatste fase van de oorlog sloten zich bij de PP-groep ook ‘voljoden’ aan: de binnenhuisarchitect Ab Stuiver en de bekende acteur Rob de Vries. Anderen waren aan joden gelieerd, zoals bijvoorbeeld beeldend kunstenaar Frans Meijers, de niet-joodse vervalser van de groep. Hij had een joodse echtgenote. Zijn vrouw Suus Appel was de zuster van Debora Appel, de toenmalige echtgenote van de befaamde (joodse) historicus Jacques Presser.
Tot de kernleden van de groep behoorde een grote groep niet-joden, waaronder Tini Israël en haar vriend Karel van het Reve (na de oorlog een bekende slavist), alsook een jeugdvriendin van Karel, de jonge studente Femke Last.
De PP-groep was dus een verzorgingsgroep waarin halfjoden, joden en niet-joden samenwerkten. En de groep was geen uitzondering. Zo speelden joden een rol in allerlei soorten van verzet. Ze waren onder meer actief in sociaal-democratische (en communistische verzetsgroepen, bij de Ordedienst en tijdens de Februaristaking.
Toch zijn er niet veel publicaties waarin gemengde groepen van binnenuit beschreven worden. Bovendien zegt een dergelijke groep iets over de ontwikkeling van de Nederlandse samenleving. Anno 1940 was zo’n samenwerkingsverband een voorbeeld van het doorbreken van de verzuiling. De leden van de PP-groep kwamen uit de intellectuele bovenlaag van de bevolking. De ouders van Bob en de vader van Jan waren als docenten verbonden aan het Murmellius Gymnasium in Alkmaar waar Jan en Bob hun schoolopleiding kregen.

Het verhaal over de PP-groep werpt een nieuw licht op de Amsterdamse verzetsgeschiedenis. De geschiedenis van deze verzorgingsgroep is exemplarisch: vanaf september 1944 maakte de PP-groep namelijk deel uit van de Vrije Groepen Amsterdam (VGA), een federatie van een groot aantal Amsterdamse verzetsgroepen. Deze groepen waren gespecialiseerd in de joodse onderduik. Zodra de deportaties begonnen, gingen ze onafhankelijk van elkaar van start.
Alleen al qua aantal medewerkers waren de Vrije Groepen Amsterdam groter dan de Amsterdamse afdeling van de LO (Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers). Ook werkten deze groepen met succes in opperste geheimhouding. In het overzicht van de Amsterdamse illegaliteit van de Sicherheitsdienst (februari 1945) is praktisch geen enkele VGA-groep opgenomen. Toch hebben historici, met als belangrijkste Loe de Jong, de VGA slechts summier behandeld.
Dit is een hiaat in de geschiedschrijving omdat de VGA, waarvan de groep van Piet Meerburg de bekendste is, een belangrijke rol heeft gespeeld bij de redding van Amsterdamse joden.
Bob van Amerongen heeft zich altijd over dit hiaat in de geschiedschrijving opgewonden. Hij kende Loe de Jong persoonlijk. Bobs neef Willy Pos had op het Amsterdamse Vossius Gymnasium bij Loe in de klas gezeten. Willy’s schoonmoeder had haar interviews met VGA-leden nog aan De Jong doorgespeeld. Maar in zijn magnum opus Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog is hiervan praktisch geen spoor terug te vinden. Kennelijk vond De Jong de verzorgingsgroepen minder opzienbarend dan het gewapend verzet, concludeerde Bob van Amerongen teleurgesteld.

De geschiedenis van de PP-groep brengt een generatie in beeld die in de oorlog volwassen werd. Deze jongeren, veelal jonge studenten, moesten ineens hun eigen koers bepalen. In een gezagsgetrouw land waar ouderen als autoriteit golden, betekende dit een sterke breuk met het verleden.
Dit boek werpt ook een licht op een van de belangrijkste literaire werken van de eerste jaren na de oorlog. Gerard Kornelis van het Reve beschreef deze generatie in De Avonden (1947). In deze klassieker der vaderlandse literatuur zijn alle figuren gemodelleerd naar werkelijke personages, onder wie een aantal mensen uit de PP-groep: zo is Gerards broer Karel van het Reve Joop van Egters en zijn verzetskameraden Bob van Amerongen en Jan Hemelrijk, respectievelijk Viktor Poort en Herman. Het boek geeft een somber beeld van de naoorlogse tijd. Of zoals de uitgever het destijds formuleerde: ‘Allen hebben uit de oorlog de ontgoocheling, het cynisme, het gebrek aan vertrouwen en de onmacht overgehouden.’
Oorlogservaringen komen in De Avonden niet voor. Het verhaal over de PP-groep vormt de opmaat tot deze roman. Hierin is geen plaats voor romantiek of sensationele gebeurtenissen. Voor Jan en Bob waren het zware jaren. Voor jongensdromen was geen tijd. Van studeren, dansen of andere vormen van vertier kwam voorlopig niets terecht.




Fatsoenlijk land ~ Athene, Rome en Jeruzalem in Alkmaar

Fatsoenlijkland3De geschiedenis van de jodenvervolging wordt meestal vanuit Amsterdams perspectief geschreven. Amsterdam was immers voor de oorlog dé joodse stad bij uitstek. Bijna zestig procent van de Nederlandse joden woonde er. Niet alle joden in de mediene waren lid van een joods kerkgenootschap. Ook buiten de grote steden groeide de groep van geassimileerde joden. Dat gold ook voor Alkmaar dat voor de oorlog een kleine joodse gemeenschap kende. Het merendeel van de Alkmaarse joden maakte als winkelier of detailhandelaar deel uit van de middenklasse.
De joodse vaders van Bob van Amerongen en Jan Hemelrijk, die het geloof achter zich hadden gelaten, behoorden tot de Alkmaarse elite. Ze waren naar Alkmaar gekomen vanwege hun aanstelling op het plaatselijke Murmellius Gymnasium. Op de school zaten de zonen en dochters van rechters, hoge ambtenaren, doktoren en advocaten. Maar ook de kinderen van de Bergense kunstenaars en de oude adellijke families, onder wie de familie Van Foreest, die het tussen Alkmaar en Heiloo gelegen 18e eeuwse landgoed Nijenburg bewoonde.
Jules van Amerongen, docent Engels, werkte er sinds 1911. Hij leerde er rond 1918 zijn collega Nederlands en toekomstige echtgenote Henriëtte Dekkers kennen. Zij was net als hij in Amsterdam geboren en getogen.
In 1926 was de oorspronkelijk uit Winterswijk afkomstige classicus Jaap Hemelrijk aangesteld als rector van het Murmellius Gymnasium. In het interbellum drukte hij een belangrijk stempel op de school. Hij was de drijvende kracht achter het nieuwe schoolgebouw aan de Westerhout dat in het najaar van 1940 in gebruik werd genomen. Als actief SDAP’er was hij een bekend publiek figuur. Hemelrijk trad regelmatig op in de filmzaal De Harmonie met politieke lezingen voor de plaatselijke arbeidersbevolking.

Jules van Amerongen stond in de stad te boek als een geslaagde voordrachtskunstenaar. Vooral door zijn jaarlijkse optreden in De Harmonie. Tijdens de Kerstdagen vertolkte hij er steevast de Christmas Carol van Charles Dickens. De joodse achtergrond speelde in de levens van de opgroeiende Bob van Amerongen en Jan Hemelrijk nauwelijks een rol. Een intellectuele opvoeding met veel aandacht voor cultuur en politiek des te meer.

Bob van Amerongen – een leesgierig gazzertje
Bob van Amerongen groeide op aan de chique Wilheminalaan in Alkmaar in een groot en comfortabel huis. Hij werd geboren op 11 februari 1924 en was het tweede kind van Jules (Juda Barend) van Amerongen en Henriëtte Elisabeth Dekkers, die in 1920 waren getrouwd. Bij zijn geboorte liet vader zijn joodse familie in Amsterdam weten dat er ‘een gazzertje van een jongen’ was geboren. Al vrij snel veranderde de lelijke baby in een aanbiddelijke peuter. Het introverte jochie bleek dol op mooie kleren. Zijn favoriete kledingstuk was een blouse met stroken waarop voetballetjes geborduurd waren. Het dubbele lerarenbestaan bood de familie van Amerongen aanzien en comfort. Aan huishoudelijk personeel hadden ze geen gebrek: het Duitse dienstmeisje, de huishoudster, de naaister en de huishoudelijke hulp– een keur van vrouwen door wie de kleine Bob in de watten werd gelegd.
Bob bleek een goede leerling. Op de lagere school kon hij een klas overslaan. Lezen deed hij voor zijn plezier, vooral de boeken van Jules Vernes en die over Dik Trom.
Het lerarenbestaan van zijn ouders liet de familiaire sfeer niet ongemoeid Er woonden altijd leerlingen in huis. Onder meer de broers Raymond en Hugo Pos. Dat waren de Surinaamse neven van Hans (Hartog Simon) Pos, de man van Lien (Engelina Fanny), de zuster van Jules van Amerongen.Voor Bob en zijn oudere zuster Hans betekende die inwonende jongens extra vertier. Vooral Raymond Pos maakte grote indruk. Hij leerde hen een Surinaams aftelrijmpje met een nogal scabreuze tekst. Ook vierde hij met de kinderen Van Amerongen Apollofeesten, waarbij hij gehuld in lakens met hen een smakelijke maaltijd naar binnen werkte onder het aanroepen van Apollo.
Bobs vader profileerde zich naast zijn lerarenbestaan als voordrachtskunstenaar. Eigenlijk had hij professioneel acteur willen worden. Omdat hij mank was, nam hij genoegen met een carrière in het amateurcircuit. Hij trad overal in het land op en maakte furore met de Christmas Carol van Charles Dickens, de schrijver aan wie zijn promotieonderzoek gewijd was.[1]

Naast Dickens stond ook werk van Shakespeare, George Bernard Shaw en Oscar Wilde op zijn repertoire. Speciaal voor de joodse vrouwenverenigingen bewerkte en vertolkte hij Een bewogen vrijdag op de Breestraat (1930) van Sani van Bussum. Een verhaal over het joodse leven in de Amsterdamse Jodenbreestraat.
Ook haalde hij Amsterdams toneel naar Alkmaar. Dat waren hele gebeurtenissen in het cultuurarme provinciestadje van die dagen. Drie keer per jaar werd de filmzaal De Harmonie omgebouwd voor deze voorstellingen. Cor Ruys, Else Mauhs, Fie Carelsen, Albert van Dalsum, allemaal kwamen ze naar Alkmaar. Na hun optreden bleven ze bij de familie Van Amerongen souperen. Sommigen bleven ook logeren. Bob en zijn zuster Hans mochten op die avonden langer opblijven en meesmullen van al het lekkers dat op tafel kwam.
Fatsoenlijkland4Bobs ouders kwamen uit verschillende Amsterdamse milieus. Jules van Amerongen groeide op als zoon van een veilinghouder. Zakelijk ging het zijn vader niet alleen maar voor de wind. Het ene moment woonde de familie in de bocht van de Herengracht, dan weer op het Thorbeckeplein 3-hoog achter. Over de joodse opvoeding van Jules van Amerongen is weinig bekend. Wel heeft hij zijn Bar Mitzva nog gedaan. In zijn studietijd was Jules lid van de toneelvereniging van Willem van Zuylen waar veel joodse jongens en meisjes actief waren.
De niet-joodse Henriëtte Dekkers had een heel andere achtergrond. Ze groeide op in de Amsterdamse Kerkstraat waar haar vader aan het hoofd stond van een particuliere school. Ze ging naar het Barlaeus Gymnasium en had al op haar 21ste haar studie Nederlands voltooid. Na haar kandidaatsexamen begon ze met lesgeven op het Murmellius Gymnasium in Alkmaar waar zij Jules van Amerongen leerde kennen. Ze ontpopte zich volgens zoon Bob tot ‘een goede, zorgvuldige en toegewijde lerares–ietsje krampachtig door karakter en opvoeding’.
Henriëtte van Amerongen-Dekkers was zeer sportief. Ze speelde tennis en ging regelmatig alleen wandelen in de bergen in Zwitserland of het Sauerland. Tot ergernis van haar echtgenoot ging zij op zondagmiddag ook vaak in gezelschap van de kleine Bob naar een voetbalwedstrijd.
Als enthousiaste Neerlandica had ze een passie voor Nederlandse literatuur: Vondel, Van Schendel, Roland Holst, Bloem, Vestdijk, Bordewijk. Voor een huisvrouwenvereniging
in Alkmaar organiseerde zij een damesleesclub. Met haar leerlingen van het Murmellius Gymnasium ging ze naar Amsterdam voor de jaarlijkse opvoering van Vondels Gysbreght van Aemstel.
Hollands cultuurgoed dat Bob met de paplepel kreeg ingegoten.

Bob ging met zijn ouders regelmatig op bezoek bij zijn vaders zuster in Amsterdam. Lien van Amerongen was de oprichtster van en stuwende kracht achter de Amsterdamse Kunstkring Voor Allen. Ze haalde veel buitenlandse kunstenaars naar Nederland,onder wie de jonge violist Yehudi Menuhin, die in 1932 in het Amsterdamse Concertgebouw optrad.
Jarenlang speelde Lien van Amerongen een belangrijke rol in het Amsterdamse culturele leven. Haar echtgenoot, de tandarts Hans Pos, profiteerde ervan. Hij had veel toneelspelers en musici onder zijn patiënten, wat hem veel vrijkaarten voor de Stadsschouwburg en het Concertgebouw opleverde. Maar soms niet genoeg geld om zijn sigarenleverancier te kunnen betalen.[2]
In zijn middelbare schoolperiode ging Bob regelmatig met vriend en schoolgenoot Mark van Rossum du Chattel op de fiets naar Amsterdam om tentoonstellingen te bezoeken in het Rijksmuseum en het Stedelijk Museum. Ze logeerden dan bij tante Lien in de Van Eeghenstraat.
In 1936 begon Bobs middelbare schoolopleiding aan het Murmellius Gymnasium. Het gymnasium ademde een sfeer van kunst en cultuur. De gangen hingen vol schilderijen van de schilders van de Bergense school. Bob floreerde in deze omgeving. Hij haalde over de hele linie goede cijfers. Zijn voorliefde ging uit naar de Oude Talen. De classicus J.C. Kamerbeek was een inspirerende docent. Met zijn sterke voordracht bracht hij de klassieke schrijvers tot leven.
Boeken speelden in Bobs leven een grote rol. Hij verslond de gedichten van Hendrik Marsman, Jacques Bloem en Adriaan Roland Holst. Deze dichters waren voor hem geen onbekenden. Bloem was een vriend van Marks vader en Roland Holst kwam hij regelmatig tegen in diens woonplaats Bergen.
Bob ging naar dansles, zoals toen gebruikelijk bij jongeren uit de betere kringen. Meneer Polak, die aan het opleidingsinstituut voor adelborsten in Den Helder was verbonden, bracht hem de beginselen bij van de wals, de tango en de foxtrot. Er waren allerlei gelegenheden om dit in praktijk te brengen. Op de schoolfeesten, die meestal in De Harmonie werden gehouden, of op de dansavondjes bij leerlingen thuis. De middelbare schoolperiode was voor Bob niet helemaal zonder zorgen. Aanvankelijk gingen de echtparen Hemelrijk en Van Amerongen vriendschappelijk met elkaar om. Ze deelden een aantal interesses, zoals onderwijs, cultuur, politiek. Maar de verhouding verslechterde door perikelen op school. Bob moet er thuis het nodige van hebben opgevangen.

In 1935 ontstond er tussen Hemelrijk en de Van Amerongens een conflict over de aanpak van de leerlingen. De Van Amerongens traden streng op en schroomden niet leerlingen de klas uit te sturen. Hemelrijk stond een andere manier voor ogen en voelde zich door de Van Amerongens in zijn positie als rector aangetast. Eerder waren de emoties al hoog opgelopen over het ontslag van een lerares Frans. Daar was het echtpaar Van Amerongen zeer verontwaardigd over. Volgens hen was ze door Hemelrijk weggepest. Door deze vete miste Jules van Amerongen de kans om conrector te worden. Beschuldigingen gingen over en weer. De ruzie werd uiteindelijk in het voorjaar van 1936 door een onderwijsinspecteur geschikt. De onderlinge verhouding werd weer werkbaar, maar er bleven spanningen.
Op politiek niveau stonden Jaap Hemelrijk en Jules van Amerongen daarentegen niet ver van elkaar. Beiden waren sterk antifascistisch. De vader van Jan was socialist, de vader van Bob links-liberaal.

De opkomst van nazi-Duitsland werd door de familie Van Amerongen op de voet gevolgd. Bobs vader haalde zijn informatie hierover uit De Groene Amsterdammer en de Europese editie van The Observer. Maar ook door zijn optredens als voordrachtskunstenaar in het buitenland wisten ze van het naderende onheil. Vader Van Amerongen vertelde bijvoorbeeld over een Oostenrijkse kunstenaar die hij bij zijn vlucht na de Anschluss (de Duitse annexatie van Oostenrijk, 13 maart 1938) had geholpen. Door deze contacten wist de familie Van Amerongen uit de eerste hand wat een inval van de Duitsers betekende. Er werd niet veel over gepraat, maar het was duidelijk voor Bob dat zijn vader ervan uitging dat de Duitsers ook Nederland zouden binnenvallen. En dat hij beducht was voor hun antisemitische politiek. Helemaal nadat in nazi-Duitsland de Kristallnacht (de nacht van 9 op 10 november 1938), de eerste excessieve geweldsuitbarsting tegen joden, had plaatsgevonden. De gebeurtenissen in Duitsland confronteerde vader-joden als Bob met aspecten van hun identiteit waar ze al lang niet bij stil hadden gestaan. Op het Murmellius Gymnasium, waar Bob zijn schoolopleiding kreeg, speelde de joodse achtergrond immers geen enkele rol.
Fatsoenlijkland5Als kind was Bob wel eens op zijn joodse wortels gewezen. Op zijn negende verjaardag kreeg hij een nieuwe voetbal. De familie van Amerongen woonde in Alkmaar tegen de Houttuinen. Daar was een voetbalveld waar niet alleen het personeel van de Roomboterfabriek speelde, maar ook Bob en zijn vriendjes. Om half zes werd Bob op een dag naar binnen geroepen. ‘Een buurjongetje zei: laat die bal even hier, dan kunnen we doorspelen’, vertelt Bob van Amerongen. ‘Toen zei ik: nee hoor, die is pas nieuw, die neem ik mee. Die jongen antwoordde toen: dat is een echte jodenstreek. Dat begreep ik helemaal niet. Ik vertelde aan mijn vader dat ik een jodenstreek had uitgehaald. Wat is dat eigenlijk?’[3]
Door dit incident realiseerde Bob zich dat hij een joodse vader had. Zelf was Jules van Amerongen eind jaren twintig in aanraking gekomen met een veel voorkomende vorm van antisemitisme. Na de verschijning van zijn proefschrift over Dickens had hij een uitnodiging ontvangen van het gezelschap Fysica, een club van Alkmaarse notabelen, om een lezing te komen houden. Ondanks het succesvol verloop van dit optreden werd hij als lid van het gezelschap geweigerd vanwege zijn joodse achtergrond. In het vooroorlogse Nederland was dit niet ongebruikelijk.
Net als veel van zijn leeftijdsgenoten verdiepte Bob zich in het werk van de politiek geëngageerde schrijvers Menno ter Braak en Edgar du Perron. Boeken als Het land van herkomst van Du Perron (1935) of Het nationaal-socialisme als rancuneleer van Ter Braak (1937) waren voor deze generatie een slijpsteen voor de geest. Het was geen toeval dat juist deze schrijvers tot de grondleggers van het Comité van Waakzaamheid (1936–1940) behoorden, een Nederlandse organisatie van intellectuelen die waarschuwde voor het gevaar van het nationaalsocialisme.

Ook Jaap Hemelrijk waarschuwde publiekelijk voor de gevaren van het nationaalsocialisme, maar hield zijn politieke rol strikt gescheiden van zijn onderwijskundige. Op school liet hij er zich niet over uit. Op het Murmellius Gymnasium werd naast de klassieke scholing veel aandacht besteed aan algemene ontwikkeling. In dit kader gingen Bob en zijn mede-gymnasiasten regelmatig met hun docenten op excursie. De geschiedenisleraar, Alewijn Visser, nam hen mee naar de bekende musea en naar kerken in Haarlem, Leiden, Utrecht en Amsterdam. Lessen over de opkomst van het nationaalsocialisme stonden niet op zijn programma. Dat viel buiten het geschiedenisonderwijs.

Jan Hemelrijk – socialistische opvoeding in een Bergense villa
Jan Hemelrijk kreeg een uitgesproken socialistische opvoeding. Zijn vader zat voor de Sdap in de Bergense gemeenteraad en verzorgde in de zomer kadercursussen voor het Troelstra-oord in Beekbergen. Samen met zijn vrouw Dit (Dirkje Arina) de Jong ontplooide hij activiteiten voor de jongerenorganisatie van de SDAP, de Arbeiders Jeugd Centrale (AJC). In dit kader werkten ze regelmatig samen met de vooraanstaande socialist Koos Vorrink die in 1927 landelijk voorzitter van het AJC was geworden. Hemelrijk en Vorrink gaven leiding aan kampeervakanties op De Paasheuvel in Vierhouten. De AJC kwam ook naar Bergen. Omdat kamperen daar verboden was, werden de tenten in de tuin bij de familie Hemelrijk opgezet. Dineke Hemelrijk (Jans zuster) staat het nog helder voor de geest: ‘En als deze jonge mensen met hun rode dassen om weer op de fiets weggingen, dan moest het gezin Hemelrijk op het bordes voor het huis staan en dan zongen de Valken afscheidsliederen in de tuin, o.a. Wij zijn de jonge garde… en de Internationale’.[4]

Jan Hemelrijk (1918–2005) groeide op in huize De Spar aan de Eeuwige Laan in Bergen. De vader van Jan, Jaap (Jacob) Hemelrijk, was in Winterswijk opgegroeid als zoon van een marskramer en had in zijn jeugd het antisemitisme aan den lijve ondervonden. Hij was door jongens van de katholieke school bekogeld met stenen en voor ‘smerigen jödde’ uitgescholden.
Aan het cheider in Winterswijk had hij een gedegen religieus-joodse opvoeding gekregen. Zijn Bar Mitzva werd uitbundig gevierd. Na zijn middelbare schooltijd sloeg hij onder invloed van een collega en het lezen van brochures van onder anderen Karl Liebknecht een andere richting in. Hij werd socialist. Een keuze die een stempel zette op zijn verdere leven. Hemelrijk promoveerde in 1925 als classicus op het proefschrift Penia en Ploutos (Armoede en Rijkdom).
In 1916 was hij in Arnhem getrouwd met de niet-joodse Amsterdamse Dit de Jong,een collega uit het onderwijs. Ze kregen drie zonen en een dochter. In 1926 werd Jaap Hemelrijk rector van het Murmellius Gymnasium in Alkmaar.
Fatsoenlijkland6In dit gezin Hemelrijk werd Jan geboren op 28 mei 1918 als tweede van vier kinderen. Met zijn oudere broer Leo (1917) trok hij het meest op. Ze waren elkaars tegenpolen. Jan stond als verlegen jongen in de schaduw van deze daadkrachtige broer. Ook waren ze elkaars grote concurrenten. Bij het sporten, zoals voetballen, tennissen, schaken en pingpongen. En ook in relatie tot meisjes. Op de middelbare school kwam de kentering in de machtsverhouding. Jan bleek op het Murmellius Gymnasium de betere leerling. Leo moest door zijn ondermaatse prestaties de school verlaten. Terwijl Jan juist excelleerde, vooral in de exacte vakken. Twee reizen naar Engeland, in de zomers van 1934 en 1935, versterkten Jans onafhankelijkheid.
Hij overwon er zijn bleuheid tegenover meisjes en zijn algemene mensenvrees. Zijn zelfvertrouwen nam toe. Op de dansavondjes in het Alkmaarse Pacivolo ging hij zich zelfbewuster bewegen. Al bleef het geluk in de liefde nog uit. ‘Meisjes die ik hebben wil, kan ik niet krijgen, en de meisjes die ik krijgen kan, wil ik niet hebben’, schreef hij als zestienjarige in zijn dagboek.
In zijn dagboek noteerde hij ook een andere belangrijke beslissing: hij besloot toen zich toe te leggen op de ontwikkeling van een sterke wil en een ijzeren zelfbeheersing. Voor zijn muzikale vorming kreeg Jan pianoles in Bergen van de klassieke componist Jacob van Domselaer, die in zijn vroege werk de abstractie van schilder Piet Mondriaan in muziek vertaalde. Jan was geen grootse leerling, maar zijn broer Leo en hij speelden wel quatre mains. Daarnaast bekwaamde hij zich in het werk van Bach,Beethoven en Mozart.

In de zomer van 1936 behaalde Jan zijn gymnasiumdiploma. Door zijn voortreffelijke eindlijst mocht hij op 8 juli in de Evangelisch-Lutherse kerk op de Oudegracht in Alkmaar een horatio houden als vertegenwoordiger van de bèta-leerlingen. ’De bouw der materie’ luidde de titel van zijn toespraak. De feestelijke gelegenheid werd zoals gebruikelijk afgesloten door zijn vader en rector, Jaap Hemelrijk.
Jan groeide op in een druk huishouden. Bij de familie Hemelrijk kwamen voortdurend mensen over de vloer. Er waren altijd jongens in huis, die op school niet konden meekomen en door vader Hemelrijk, alias de ‘rode joodse rector’, werden bijgespijkerd. Ook kunstschilders, die portretten van de familie maakten, behoorden tot de vaste gasten. Als voorzitter van de Berger Kunstenaarsvereniging onderhield Jaap Hemelrijk goede contacten met schilders uit Bergen. Zij gaven vaak hun werk in bruikleen. Dat werd in huize De Spar opgehangen en bewonderd door de grote familie- en kennissenkring.

Na de machtsovername door de nazi’s in Duitsland (1933) kwamen nieuwe gasten. Vluchtelingen uit Duitsland. Elke vrijdagavond kwamen Rosy Hahn (een joodse zangeres) en Erwin Bowien (een niet-joodse tekenleraar en schilder) bij de familie Hemelrijk eten. Op die dag werd de badgeiser gestookt met dennenappels en hout zodat de Duitse gasten in bad konden gaan. Een andere Duitse gast, meneer Silberman, een niet-joodse rechter die nog voor de Duitse inval in Nederland naar Amerika kon uitwijken, waarschuwde: ‘De nazi’s zijn erger dan de pest’.
Na zijn eindexamen vertrok Jan uit zijn ouderlijk huis om aan de Universiteit van Amsterdam wis- en natuurkunde te studeren. Eind september 1936 kreeg hij zijn eerste college van professor Clay, hoogleraar in de experimentele natuurkunde. Clay had ontdekt dat kosmische straling geen elektromagnetische straling was, maar uit elektrisch geladen deeltjes bestond. ‘Zijn college lijkt me wel te volgen!’, schreef Jan enthousiast in zijn dagboek.
Jan stortte zich vol overgave in het studentenleven. Al werd het eerste jaar van zijn studie vooral bepaald door zijn eerste vriendinnetje. Maar toen Jan in de zomer van 1937 door een longonsteking werd geveld, ging deze affaire als een nachtkaars uit. Jan zocht afleiding bij andere meisjes. Maar vond bij geen van hen wat hij zocht.
Aan het eind van diezelfde zomer ging hij met zijn familie in de auto op vakantie. De eerste stop was in Maastricht. Daar kwamen ze in een processie terecht. De vaandels met heiligen wapperden in de wind. Het publiek sloeg kruisjes en knielde. De Hemelrijken bleven onbewogen staan. In deze katholieke omgeving voelden ze zich vreemde eenden in de bijt.
In 1938 werd Jans politieke bewustzijn verder geactiveerd door de actuele ontwikkelingen. In zijn dagboek wond hij zich enorm op over de Anschluss. Hij was woedend over het feit dat Duitsland Oostenrijk een ultimatum durfde te stellen en het land zonder meer annexeerde. En over het feit dat de Oostenrijkse grenzen nu voor joden gesloten waren. Hij wond zich erover op dat de andere studenten aan tafel niets anders konden zeggen dan dat de joden er tenminste niet uitgegooid waren.[5]

De Kristallnacht was de volgende gebeurtenis die Jan choqueerde en alarmeerde. Hij besefte dat wat zich in Duitsland afspeelde ‘dierlijk, gevaarlijk en onmenselijk’ was. In 1939 ging hij naar het zomerkamp van het Comité van Waakzaamheid op de Veluwe. Daar ontmoette de 21-jarige Jan zijn grote liefde, Aleid Brandes.
Samen luisterden zij er naar een lezing van Gerrit Jan van Heuven Goedhart, de vice-voorzitter van het Comité van Waakzaamheid, die in Berlijn had gezien hoe een stel bruinhemden (SA) een man op straat doodtrapte.

NOTEN
[1] Amerongen, Jules van. The actor in Dickens; A Study of the histrionic and dramatic elements in the novelist’s life and works, Palmer, London 1926. Promotieonderzoek.
[2] Pos, Hugo. ‘Familie’, in: In Triplo, In de Knipscheer, Haarlem 1995, pg. 233.
[3] Interview Bob van Amerongen, 2001.
[4] Hemelrijk, Jaap. Uit de dagboeken van een rector, Stichting Memoriaal, Oud Zuilen, 2002 (1e druk 2000), pg. 239.
[5] Hemelrijk, Jan. Dagboeken in privé-bezit familie Hemelrijk, Dagboek 4 (8 augustus 1937–23 mei 1938