Fatsoenlijk land ~ Bevrijding – Foto’s Jan Hemelrijk

Intocht Weesperzijde

Vliegtuigen

 

 

 

 

 

 

 

 

Foute NederlandersFoute Nederlanders Sarphatistraat

 

 

 

 

 

 

 

Bevrijding WeesperzijdeKortmann & Israel

 

 

 

 

 

 

 

Nederlands Volksherstel

 

 

 

 

 

 

 

 




Fatsoenlijk land ~ Epiloog

BruiloftIn de eerste decennia na de oorlog speelde het verzet een centrale rol in het oorlogsverhaal. Het Nederlandse volk zou zich collectief tegen de Duitse bezetter hebben gekeerd. In dit beeld van Nederland als verzetsland waren ‘goed’ en ‘fout’ heldere categorieën. Vooral de heldhaftige kant van het verzet werd belicht.
Jan Hemelrijk en Bob van Amerongen moesten niets hebben van de nationalistische toon van het toenmalige discours over de oorlog. Zij wisten dat maar een klein deel van het Nederlandse volk in verzet was gekomen. Met helden zoals geportretteerd in de film De Overval (1962) konden ze zich niet identificeren. Zij hadden geen spectaculaire acties ondernomen en politieke gevangenen uit een huis van bewaring bevrijd. Jan en Bob hadden niet voor Koningin en Vaderland mensen het leven gered, maar gewoon joodse familie en vrienden geholpen om de oorlog door te komen.
In de jaren van de wederopbouw kregen ook de levens van Jan Hemelrijk en Bob van Amerongen vorm. Jan promoveerde op 13 december 1950 bij de statisticus David van Dantzig. Aanvankelijk werd hij aangesteld als hoogleraar statistiek in Delft (1952–1960), daarna volgde hij Van Dantzig op als hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam. Deze functie bleef hij tot zijn pensionering bekleden. Hij maakte de eerste Teleac-cursus Statistiek die in 15 afleveringen in 1969 en 1970 op de televisie werd uitgezonden.
In september 1953 begon Bob als leraar klassieke talen aan het Stedelijk Gymnasium in Haarlem. Van 1965–1974 was hij de rector van deze school waar o.a. Job Cohen en Ischa Meijer tot zijn leerlingen behoorden. Na het overlijden door drugsgebruik van zijn pleegzoon Chris veranderde Bob van carrière. Hij nam in 1974 ontslag als rector en wijdde de overige jaren van zijn werkzame leven aan het geven van voorlichting over drugs en alcohol.

Een aantal leden van PP-groep hield contact. Nog lang organiseerden ze elk jaar een reünie in de duinen bij Bloemendaal. Sommigen bleven hecht bevriend, zoals Karel van het Reve en zijn vrouw Tini met Bob en zijn nieuwe vrouw Laura. Ze lieten in 1960 gezamenlijk een huisje bouwen aan de voet van het klimduin in Groet. Begin van de jaren zestig maakte ook Gerard van het Reve gebruik van deze plek. Toen passerende Duitsers hem vroegen of het huisje te huur was, zei Gerard: ‘Jawohl, aber nur für Juden, Homosexuellen und Freimaurer’.[1]
Bob schreef door de jaren heen een paar keer over de oorlog in Vrij Nederland en in een liber amicorum voor vriend Karel. Verder liet hij zich in het openbaar niet uit over deze periode.
Jan en Bob probeerden na de oorlog de PP-groep onder de aandacht van historicus Loe de Jong te brengen. Bob zorgde ervoor dat De Jong zijn PP-groep-verslag in handen kreeg. Een medewerkster van De Jong interviewde Bob en Jan samen over hun illegale activiteiten. De Jong heeft echter verslag en interview in geen enkele publicatie verwerkt, noch in een artikel noch in Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog.[2] Jan wijt dit aan De Jongs beperkte belangstelling voor de illegaliteit. Volgens Bob, die De Jong regelmatig heeft ontmoet en gesproken, was het zogeheten verzorgingsverzet in de ogen van De Jong veel minder spectaculair dan het gewapende verzet en daarom minder boeiend.
Student geschiedenis Toine Huisman deed in 2011 onderzoek naar de redenen waarom historicus Loe de Jong in zijn magnum opus over de Tweede Wereldoorlog de Vrije Groepen Amsterdam (VGA) vrij summier behandelde en legde dit vast in zijn verslag Het Zwijgen van Louis de Jong (2011).[3] Volgens Huisman ligt de belangrijkste reden voor deze behandeling in de opdracht van de auteur: De Jong werd gevraagd een geschiedwerk over de Nederlandse oorlogsgeschiedenis te schrijven, niet over de Amsterdamse oorlogsgeschiedenis. Vanuit dat kader verklaart Huisman de grote aandacht van De Jong voor de LO, de Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers, en voor de samenwerking van de LO met de Landelijke Knokploegen (LKP) en het Nationaal Steunfonds (NSF).
Niet minder belangrijk is volgens Huisman het gegeven dat de LO en LKP al in 1951 met Het Grote Gebod een eigen gedenkboek hadden samengesteld. Volgens De Jong was dit veruit het meest gedetailleerde werk over een Nederlandse illegale organisatie dat is verschenen. Het was niet het enige werk waarin de LP/LKP de eigen geschiedenis vastlegde.

Vlak na de oorlog liet de LO/LKP de speelfilm LO-LKP (1949) maken waarvoor men ook een deel van de cast leverde. Deze film, in de regie van Max de Haas, ging op het Holland Festival juli 1949 in première.
Hoewel er een bescheiden VGA-archief was, werd er over de VGA niet een dergelijk gedenkboek geschreven of reconstructiedrama geproduceerd. VGA-leden hadden er geen behoefte aan zichzelf op de voorgrond te plaatsen. De Jong concludeerde: ‘Op grond van Het Grote Gebod kunnen we van de LO/LKP natuurlijk een nauwkeuriger en uitgebreider beeld geven dan van de verzorgingsgroepen die wij in de voorafgaande paragraaf noemden, (onder meer de Vrije Groepen Amsterdam, LG) alsmede van de talloze vooral kleine verzorgingsgroepen waarover wij slechts in algemene termen konden schrijven. De lezer gelieve te bedenken dat wij vooral van de LO veel vermelden dat, zij het op kleiner schaal, meer ‘lokaal’, voor alle verzorgingsgroepen gegolden heeft.’[4] Oftewel: voor de Jong representeerde zijn verhaal over de LO het reilen en zeilen van alle verzorgingsgroepen.
Een derde reden zit volgens Huisman in De Jongs negatieve houding ten aanzien van mondelinge gesprekken, die hij als de minst belangrijke bron kwalificeerde. In De Jongs optiek deed je alleen een beroep op het geheugen van tijdgenoten ‘als aanvullende gegevens nodig zijn’, zoals hij in 1988 in Het Koninkrijk (…).stelde.[5] In deel 7 (1976) besteedt De Jong veel aandacht aan de illegaliteit. Naast origineel materiaal uit de oorlog zat er destijds in het VGA-archief ook een aantal verslagen van gesprekken met kernfiguren van de VGA gehouden in 1947. Bovendien had De Jong van de schoonmoeder van Willy Pos, zijn vriend en oud-klasgenoot van het Vossius Gymnasium, kort na de oorlog door haar gemaakte interviews met VGA-leden gekregen. Een schat aan informatie om een fraai beeld te schetsen. De Jong heeft nauwelijks van deze informatie gebruik gemaakt.
Tot slot biedt De Jongs persoonlijke geschiedenis nog een andere mogelijke verklaring. Terwijl hij naar Londen was ontkomen en daar als medewerker van Radio Oranje een regulier leven leidde, bleven zijn joodse familieleden in bezet Nederland en werden ze ten slotte gedeporteerd. De Jongs familie, inclusief zijn tweelingbroer Sally, kwam om in de kampen. Met de PP-groep en de VGA had De Jong zich moeten concentreren op de redders van joden en op de joden die in Nederland waren achtergebleven. Het is misschien begrijpelijk dat De Jong deze pijnlijke, persoonlijke confrontatie uit de weg is gegaan. Niettemin is hij op dit punt wetenschappelijk tekort geschoten.[6]

Op 25 september 1990 werd Bob van Amerongen door Yad Vashem (het herdenkings- en onderzoekscentrum voor de Shoah in Jeruzalem) erkend als Rechtvaardige onder de Volkeren. Mijn moeder, Miep Gompes-Lobatto, diende de aanvraag in nadat ze van Bobs zoon, Job van Amerongen, de bevestiging had gekregen dat Bob deze onderscheiding bijzonder op prijs zou stellen.
Bob en Jan wilden graag hun verhaal vertellen toen ik hen in 2001 voor een interview benaderde. Inmiddels was het zwart-wit-beeld van de oorlog vervangen door een meer genuanceerd verhaal. Er was meer aandacht gekomen voor de jodenvervolging en voor de wijdverbreide collaboratie en passiviteit van de overgrote meerderheid van de bevolking.

Voor Jan en Bob is de oorlog een ijkpunt in hun leven gebleven.
Jan Hemelrijk: ‘De duivelse inslag van de mens, die is ons toen duidelijk geworden. (…) De angst om door die beesten gepakt te worden, ben ik nooit kwijtgeraakt. Achteraf begrijp ik niet dat we het gekund hebben. Vier jaar stress. Maar ik kon niet zoals zovele anderen aan de zijlijn blijven staan.’
Bob van Amerongen: ‘Ik heb voor de deur van mijn huis in de Okeghemstraat een jonge verzetsstrijder doodgeschoten zien worden. Na de oorlog hoorden we over de vernietigingskampen. Zoveel slechtheid in de mensheid was een schokkende ontdekking. Na een dergelijke ervaring kun je twee kanten op. Of je wordt een hemelbestormer of je vervalt in lethargie. Ik wilde geen van beide. Ik ben kleine, haalbare dingen gaan doen.’[7]

NOTEN
1 Bob van Amerongen over Karel van het Reve, ‘Een duinpad zou naar hem genoemd mogen worden’, pg. 159/160, in: Hier schijnt de zon; Schrijvers over Schoorl, Camperduin en Groet –Van Bernlef tot Reve, samengesteld door Kees de Bakker, Conserve, Schoorl 2003.
2 In het niod-archief heb ik dit interview noch de VGA-interviews van de schoonmoeder van Willy Pos, mevrouw Kray, kunnen traceren.
3 Huisman, A.B. (Toine) ‘Het Zwijgen van Louis de Jong’, november 2011, stageverslag VU, stagebegeleiders: L. Gompes en D. Hondius.
4 Jong, Loe de. Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel 7, tweede helft, Staatsuitgeverij, ’s Gravenhage 1976, pg. 733 (wetenschappelijke uitgave)/ pg. 708 (populaire uitgave).
5 Ibid, deel 13, 1988, pg. 46 (wetenschappelijke uitgave).
6 Zie hierover ook: Vuijsje, Ies. Tegen beter weten in; Zelfbedrog en ontkenning in de Nederlandse geschiedschrijving over de jodenvervolging, Augustus, Amsterdam 2006.
7 Interviews Jan Hemelrijk en Bob van Amerongen, 2001 en artikel Loes Gompes ‘Porgel en Porulan in het verzet’ in De Groene Amsterdammer, 5 mei 2001.




Fatsoenlijk land ~ Dankwoord

GompesCoverLightEerst was er een artikel over de PP-groep in De Groene Amsterdammer: ‘Porgel en Porulan in het verzet’ (5 mei 2001). Daarna ontstond het idee om een documentaire te maken omdat de PP-groep een goed voorbeeld is van een Amsterdamse verzorgingsgroep en omdat Bob van Amerongen zo mooi kan vertellen. Jozien Driessen-van het Reve spoorde me aan om zo snel mogelijk te gaan filmen. Bob van Amerongen was immers al op leeftijd, Jan Hemelrijk overleden.
In augustus 2008 gingen Sander Snoep (camera), Menno Euwe (geluid) en ik voor het eerst naar Camperduin om Bob te interviewen. We hadden nog geen cent subsidie en evenmin een producent. Cesar Messemaker van Lumen Film werd in een later stadium de producent. Nadat we van het programma Erfgoed van de oorlog (Ministerie van VWS) in 2009 subsidie kregen, konden we echt aan de slag.
Ondertussen was het idee gerijpt om ook een boek over de PP-groep te maken. Daarin zou ik meer ruimte hebben voor de achtergrond van Bob van Amerongen en Jan Hemelrijk en de geschiedenis van het verzet in Amsterdam alsook het joodse aandeel daarin. Het boek kon ik verwezenlijken dankzij subsidie van het Prins Bernhard Cultuurfonds, het Fonds voor Bijzondere Journalistieke Projecten en de Stichting Maatschappij tot het Nut der Israëlieten in Nederland.
Het materiaal voor het boek heb ik ontleend aan een aantal archieven in Nederland (NIOD; Stadsarchief Amsterdam; Verzetsmuseum Amsterdam; het Nationaal Archief) en aan de privé-archieven van met name de families Van Amerongen en Hemelrijk.
Ook heb ik met veel mensen over het onderwerp gesproken. Daarnaast heb ik natuurlijk literatuur, boeken en artikelen over dit onderwerp bestudeerd en erop nageslagen.

Ik wil iedereen bedanken die heeft bijgedragen aan de totstandkoming van dit boek. In de eerste plaats de mensen die hun herinneringen aan de oorlog met me hebben willen delen. Dat was voor hen niet altijd even makkelijk. Ook de familieleden van de PP-groep hielpen me vaak aan waardevolle informatie.
Verder wil ik bovenal Max Arian bedanken die me door de moeilijkste fase van het schrijfproces loodste. Hij bewaakte de structuur en raadde me aan de hoofdpersonen goed in de gaten te houden. Frank van Vree ben ik eveneens veel dank verschuldigd. Hij nam het boek onder de loep en heeft het verhaal inhoudelijk versterkt. Ook anderen wil ik danken voor hun steun en hulp. Ze lieten hun licht op de tekst schijnen, gaven advies of informatie of waren van betekenis als klankbord: onder meer Hetty Berg, Angela Dekker, Evelien Gans, Merel Ligtelijn, Gerrit Marcus, Louise Paktor-Jäger, Hella Rottenberg, Linda Snoep, Marnix Croes, Mathijs Deen, Bert Jan Flim, Wouter Hooijmans, Peter Tammes en Bob Zanen. Apart wil ik de medewerkers van het Stadsarchief, het NIOD en het Verzetsmuseum bedanken die me bij mijn zoektocht terzijde stonden.
Kjeld de Ruyter (Puntspatie–Amsterdam) dank ik voor het mooie ontwerp van het boek.
Ten slotte wil ik mijn uitgever Auke van der Berg bedanken. Hij heeft dit boek met enthousiasme onder zijn hoede genomen. Tot mijn genoegen was hij ook mijn redacteur.




Xuefei Ren – Urban Design And Inequality: The Case Of Urban Villages In China’s Megacities

Ren-3citiespapers.ssrc.org, July 2014. I would like to discuss some of the major planning and design challenges over redeveloping informal settlements in China’s megacities. Specifically, I will focus on the settlement type of the “urban village,” which is commonly found in cities in the Pearl River Delta in southern China, where migrant workers rent rooms from farmers- turned-landlords and form their enclaves. Guangzhou, the capital city of Guangdong province, has one of the largest numbers of migrant urban villages. The city government has recently identified 138 of such settlements and some of them have been “successfully redeveloped,” as claimed by the government. However, to date, the “successful” redevelopment approach in Guangzhou has been to demolish all existing structures and build high-rise apartment towers instead. Some of the apartment units are distributed to villagers to compensate their loss and the rest is sold on the market for a profit. A better planning and policy solution is needed to redevelop these urban villages that are vital to the survival of migrant workers in China’s large cities.

The redevelopment of urban villages is a highly contentious process, involving constant negotiations over compensation between developers and villagers/lease holders, and this is often mediated by the local government. But, whatever the compensation terms might be, migrant tenants are always the victims of the  redevelopment. Without any title to either the land or the housing structures, they are simply forced out once their urban village is slated for “redevelopment.” The current approach of demolishing the old and building new is costly, in both economic and social terms. The local government does not have sufficient funds for compensation and construction, and therefore, redevelopment is left to private developers. Moreover, redevelopment pushes migrant workers further away from the city, thus causing a shortage in the labor market. In most cases, migrant tenants have to start all over again, move to a more remote location, and form a new enclave—until their new home is “redeveloped” again.

Read more: http://citiespapers.ssrc.org/urban-design-and-inequality-the-case-of-urban-villages-in-chinas-megacities/




Slum Stories: Turkey – Urban Renewal, But Who Is Going To Profit?

There is not much left of the Roma district of Sulukule, which used to be so colourful. For years, thousands of Roma from all over the world lived in this historic settlement in the Turkish capital of Istanbul. Because of urban renewal they were forced to leave Sulukule.

This video is part of the Amnesty International www.SlumStories.org project. An online videochannel about the life in slums in different parts of the world.
All videos can be watched with English, Arab, French, Spanish, German and Dutch subtitles.




Michael Silverberg – The World’s Tallest Slum – A “Pirate Utopia” – Is Being Cleared By The Venezuelan Government

A woman looks out of her shop window in a corridor in Torre David. Reuters/Jorge Silva

A woman looks out of her shop window in a corridor in Torre David.Reuters/Jorge Silva

July 2014. On a rainy night in September 2007, hundreds of squatters made their way into the third-tallest skyscraper in Caracas, Venezuela, and set up a temporary encampment. The unfinished, 45-story building—intended as a bank headquarters in the center of the capital—had sat vacant for more than a decade, after the developer’s death and the country’s 1994 financial crisis put construction on hold.

Eventually, nearly 3,000 of the city’s poor—many of them refugees from insecure shantytowns—would join the initial squatters, creating a makeshift city with apartments up to the 28th floor, even though there are no elevators or, in some places, even a facade. The squatters organized their own electricity, running water, and plumbing, along with bodegas, a barbershop, and an orthodontist. The improvised community became known as Torre David, or the Tower of David, after the developer, David Brillembourg.

Read more: http://qz.com/the-worlds-tallest-slum-a-pirate-utopia