Fatsoenlijk land ~ Inhoudsopgave

GompesCoverLight

Fatsoenlijk land – Porgel en Porulan in het verzet van Loes Gompes  Het boek verscheen in 2013 bij Rozenberg Publishers – ISBN 978 90 361 0350 3 – Met DvD van de documentaire Fatsoenlijk land (Lumen Film – 60 min.)

Nu online:
Proloog ~ Verzet in twee werelden
Athene, Rome en Jeruzalem in Alkmaar
De Duitse inval en het ontslag van de vaders
De PP-groep
De onderduikers
De Vrije Groepen Amsterdam
Porgel en Porulan in documenten en voedsel
Bevrijding
Bevrijding – Foto’s Jan Hemelrijk
Epiloog
Dankwoord

Jan Hemelrijk gaf de groep de naam PP-groep. Dat gebeurde bij de oprichting van de Vrije Groepen Amsterdam (VGA) in 1944 toen elke groep een naam moest kiezen. Je zou kunnen denken dat het een verwijzing is naar Potasch en Perlemoer, de twee kibbelende joodse zakenlieden uit de bekende gelijknamige vooroorlogse volkskomedie. Maar dat was niet het geval. Jan liet zich inspireren door de ‘porgel’ en de ‘porulan’, fantasiebeesten in het clandestien verschenen nonsensrijm De Blauwbilgorgel (1943) van Cees Buddingh’.

De blauwbilgorgel

Ik ben de blauwbilgorgel,
Mijn vader was een porgel,
Mijn moeder was een porulan,
Daar komen vreemde kind’ren van.
Raban! Raban! Raban!

Ik ben de blauwbilgorgel,
Ik lust alleen maar korgel,
Behalve als de nachtuil krijst,
Dan eet ik riep en rimmelrijst.
Rabijst! Rabijst! Rabijst!

Ik ben de blauwbilgorgel,
Als ik niet wok of worgel,
Dan lig ik languit in de zon
En knoester met mijn knezidon.
Rabon! Rabon! Rabon!


I

Ik ben de blauwbilgorgel,
Eens sterf ik aan de schorgel,
En schrompel als een kriks ineen
En word een blauwe kiezelsteen.
Ga heen! Ga heen! Ga heen!

Cees Buddingh’ (1918 – 1985)




Naomi Ng & Sofie Buch Hoyer ~ Hong Kong’s Sky Slums Highlight Wealth Gap

141229181343-hong-kong-rooftops-11-entertain-mediaHong Kong (CNN) January 2015. With an unrestricted, panoramic night view of the city’s twinkling skyline and the breezy air right outside the front door, a 15th floor penthouse apartment ticks all the boxes for a million-dollar property in the heart of Hong Kong.
But there’s a catch.
Fung, 59, who prefers not to divulge his full name, lives in an illegal rooftop slum — a 75-square-feet shack just big enough to host a bed, a cupboard, and everyday knick-knacks thrown pell-mell in the dusty room. The rent costs $1,700 Hong Kong dollars (US$220) a month.

Read more: http://edition.cnn.com/hong-kong-rooftop




Aparna Piramal Raje – Why And How Cities Succeed

Photo: www.roadtraffic-technology.com

Photo: www.roadtraffic-technology.com

livemint.com. January 2015. Mumbai: Edward Glaeser’s best-selling book Triumph of the City is an ideal starting point for anyone interested in learning about urbanization. The book examines cities across the world and describes why and how “urban spaces make us human”. An economics professor at Harvard University, Glaeser was in New Delhi to speak at the London School of Economics’s Urban Age Conference. On the sidelines of the conference, he spoke about how cities succeed. “I think triumphant is empowering the citizens to make their own choices, enabling them to find economic success and have freedom. Different cities have different dimensions. Singapore is mind-bogglingly well-run, but it can also be a little sterile, and certainly it does not enjoy perfect freedom from every dimension. Rio is a magnificent city but certainly not particularly well-run; it has huge problems of crime. Many Northern European cities are glorious in terms of their combination of prosperity and equality, but they are also not necessarily great at being inclusive to new residents, and can be very expensive. So, I don’t see one triumphant city,” Glaeser explains.

Read more at: http://www.livemint.com/Why-and-how-cities-succeed




Professional Blindness And Missing The Mark ~ The Historical Analysis Of Four Major Crises During The First Two Decades Of The Republic Of Indonesia

OmslagHoltzappel

Now complete online: Professional Blindness And Missing The Mark ~ The Historical Analysis Of Four Major Crises During The First Two Decades Of The Republic Of Indonesia.

This book contains six captivating articles about decisive moments in the first two decennia of the Republic of Indonesia’s existence (1945-1965); one per chapter with an introduction. They were presented at the memorial in honor of Professor dr. Wim Wertheim’s centennial birthday in 2008 – the doyen of post-war Dutch Indonesia research.

Each chapter explores a significant event from that era and was written by experienced researchers – Mary van Delden, Saskia Wieringa, Ben White, Pieter Drooglever and Coen Holtzappel – making use of source material that for the most part has been neglected by previous research. The analyses of the material reveal the new Republic’s struggle to bring together, and keep together, the colonial heritage of the Dutch East Indies in one independent and productive Republic of Indonesia. The foundation of a domestically, across the archipelago, and internationally accepted national government, as well as obedient regional governments and obliging armed forces, were deciding factors in this struggle.

Violent confrontations between armed forces and the communist party PKI took place in 1948 during the Indonesian National Revolution, as well as in 1965 after the Republic had already been independent for 14 years. The dividing issue was the power balance between politics and army top in state, government and land. A rigorous break with the past was made in 1965, which saw the installation of a junta regime under the leadership of General Soeharto that stayed in place for the following 32 years. Democracy had to wait until the army top made sure every part of politics and armed forces was finely adapted to work with the other. Not until then would the clock of government, production and control be fully set.

The articles reveal a blind spot in Western research of Indonesian developments in the discussed period; research that from 1965 onward was further, and permanently, influenced by the Indonesian army’s view. The Cold War raged domestically as well as abroad.

CONTENTS
Coen Holtzappel – Preface
Mary van Delden – Internees from the Republic
Coen Holtzappel – The year 1948 and the Madiun affairs, a year of cheat and rumours
Pieter Drooglever – Papua Nationalism. Another blind spot
Coen Holtzappel – The Thirtieth September Movement of 1965, as viewed by the perpetrators – Part One
Coen Holtzappel – The Thirtieth September Movement of 1965, as viewed by the perpetrators – Part Two
Coen Holtzappel – The Thirtieth September Movement of 1965, as viewed by the perpetrators – Part Three
Saskia Eleonora Wieringa – Sexual Slander And The 1965/66 Mass Killings In Indonesia: Political And Methodological Considerations
Ben White – The anthropologist’s blind spot: Clifford Geertz on class, killings and communists in Indonesia
Coen Holtzappel & Pieter Drooglever – Postscript
About the authors

 




Het ontrafelen van criminele carrières van hoog-risico jongeren

Photo: explorepahistory.com

Photo: explorepahistory.com

“Stel je voor dat je wordt geboren in een sociaal achtergesteld gezin. Het opleidingsniveau van je ouders is laag en hun inkomen evenzeer. Daarbij zijn alcoholmisbruik, drugsgebruik en werkeloosheid bekende problemen in jouw familie. Door deze omstandigheden zijn je ouders niet instaat om voldoende te investeren in jouw toekomst. Al sinds de basisschool heb je het gevoel dat je achterloopt. Huiswerk kost veel moeite en je cijfers zijn laag. Op de middelbare school verandert er niet veel. Je cijfers blijven laag en je wordt vaak de les uitgestuurd. 

Buiten school gaat het ook niet echt goed. Naar mate je pubertijd vordert maak je steeds meer ruzie met je ouders en hang je voornamelijk rond op straat. Op gegeven moment ga je te ver en word je gearresteerd door de politie. Geen probleem denk je in eerste instantie. Veel van je vrienden zijn ook een keer gearresteerd en je hebt niet het idee dat dit grote gevolgen zal hebben. In de maanden die volgen word je nog een paar keer gearresteerd en uiteindelijk besluit de kinderrechter dat je naar een besloten jeugdinstelling moet. Hier aangekomen tref je andere jongeren aan die vergelijkbare problemen hebben. Tijdens je verblijf in de jeugdinstelling worden je gedragsproblemen behandeld en krijg je laaggeschoold onderwijs. Rond je 17de levensjaar loopt je verblijf in de instelling teneinde en loop je de poort uit naar een volwassen leven.”

Introductie
De situatie die hierboven wordt geschetst is karakteristiek voor een kleine groep jongeren in Nederland die al vanaf jonge leeftijd grote problemen kennen op verschillende domeinen. Het doel van dit artikel is om de bevindingen van het proefschrift Disentangling Criminal Careers for Disadvantaged Youths op een toegankelijke manier te beschrijven zonder afbreuk te doen aan de gecompliceerdheid van de conclusies. Het doel van het onderzoek was om een conceptueel en empirisch raamwerk te ontwikkelen om de effecten vast te stellen van een aantal verschillende facetten, voor jongeren met een “achtergestelde jeugd”, op uitkomsten gedurende het volwassen leven. We onderzochten of de cognitieve en sociale vaardigheden, het opleidingsniveau en contact met justitie de volwassen sociaal-economische uitkomsten beïnvloedden. Tegelijkertijd erkenden we dat transities gedurende volwassenheid, zoals transities van en naar werk en intieme relaties, de daaropvolgende volwassen uitkomsten kunnen beïnvloeden. De focus van het proefschrift ligt op het verklaren van de uitkomst “criminaliteit” voor adolescenten en volwassenen, maar verschillende andere sociaal-economische uitkomsten worden ook onderzocht. In het bijzonder onderzoeken we ook arbeidsmarktuitkomsten, uitkeringen, drugsgebruik en intieme relaties.
In totaal worden er ongeveer 4.000 jongeren jaarlijks geïnstitutionaliseerd in een straf- of jeugdzorg instelling in Nederland (CBS, 2013). Op basis van hun vroege contacten met justitie en/of hun gedragsproblemen, kunnen deze jongeren worden beschouwd als behorende tot een kansarme subgroep van jongeren die een hoog risico hebben voor het plegen van criminaliteit, het vaak lastig hebben op de arbeidsmarkt en relatief vaak de ontvangers zijn van sociale uitkeringen (van der Geest, 2011; Mesters, van der Geest en Bijleveld, 2014; Verbruggen, 2014). Tijdens hun verblijf in de instelling worden ze behandeld voor hun gedragsproblemen en krijgen ze laaggeschoold onderwijs aangeboden. In hun late tienerjaren verlaten deze jongeren vertrekken meestal de instelling en en begint hun “volwassen” leven. Gezien hun moeilijke jeugd hebben ze vaak moeite met deze transitie naar volwassenheid (Osgood, Foster, Flanagan en Ruth, 2005). Ons doel is om aan te geven op wat voor soort kenmerken van deze jongeren interventies het beste kunnen aangrijpen om de volwassen sociaal-economische uitkomsten van deze jongeren te verbeteren.
De ontwikkeling van een raamwerk dat in staat is om de sociaal-economische uitkomsten voor volwassenen te verklaren in termen van vroeggemeten factoren en andere uitkomsten gedurende het volwassen leven is een uitdagende taak. In dit proefschrift proberen we deze puzzel stap voor stap te benaderen. Het raamwerk is gebaseerd op inzichten uit de criminologie, sociologie, economie en psychologie. De theorieën die uit deze disciplines naar voren komen vormen het conceptuele raamwerk dat wordt vertaald naar een empirisch model in wiskundige formulering. Deze vertaling maakt het mogelijk om het conceptuele raamwerk te testen met behulp van observationele gegevens en econometrische methoden.

Economische methoden
Het is instructief om eerst uit te leggen waarom econometrische methoden nodig zijn om de oorzaken van criminaliteit te achterhalen. In de ideale situatie zouden we in de wetenschap altijd experimenten willen gebruiken om hypotheses en vragen te onderzoeken. Denk bijvoorbeeld aan exacte wetenschappen zoals natuurkunde of scheikunde waar proeven worden gedaan om de natuurwetten te achterhalen. Deze proeven leveren, mits goed en onder exact dezelfde omstandigheden uitgevoerd, altijd dezelfde resultaten op. Doordat ze op deze manier herhaalbaar of reproduceerbaar zijn nemen we de uitkomsten van deze proeven aan als waarheden.
In principe zijn experimenten ook mogelijk in de sociale wetenschappen. Om bijvoorbeeld de effecten vast te stellen van sociale vaardigheden zouden we de helft van de populatie intensieve sociale vaardigheden training kunnen geven en de andere helft niet. Hierna zouden we de uitkomsten in termen van criminaliteit en de arbeidsmarkt van de twee groepen met elkaar kunnen vergelijken. Als de twee populaties groot genoeg zijn kunnen we op deze manier een ideaal experiment benaderen en het causale effect van sociale vaardigheden op criminaliteit vast stellen. Dit soort experimenten halen weliswaar niet de standaard van de exacte wetenschappen maar komen dicht in de buurt.
Echter, in de praktijk zijn dit soort sociale experimenten praktisch niet haalbaar en dikwijls moreel verwerpelijk, want waarom zou de ene helft van de bevolking wel geholpen worden en de andere niet? Dit soort complicaties vormen de reden waarom veel onderzoek in de sociale wetenschappen afhankelijk is van observationele data. Er zijn uitzonderingen en we verwijzen naar Heckman en Kautz (2013) voor een overzicht van relevante sociale experimenten, veelal uit de jaren ’70 en uitgevoerd in de Verenigde Staten.

Observationele data wordt veelal verzameld enerzijds door officiële instanties, zoals justitie en het ministerie van sociale zaken (beiden onder andere voor criminologisch onderzoek), en anderzijds door middel van interviews met respondenten (zowel plegers van criminaliteit als slachtoffers). In dit soort data zien we dus alleen de uitkomsten en kennen we niet het proces, of mechanisme, dat tot deze uitkomsten heeft geleid. Om dit soort data goed te analyseren en het proces erachter te achterhalen zijn econometrische en statistische methoden noodzakelijk. In het bijzonder, om effecten van verschillende factoren op criminaliteit vast te stellen moet gecontroleerd worden voor effecten van andere factoren.
Om een voorbeeld te geven, stel dat de verzamelde data aangeeft dat het plegen van criminaliteit en het hebben van werk negatief met elkaar gecorreleerd zijn. Dan zou een conclusie kunnen zijn dat werk leid tot minder criminaliteit. Maar het zou ook kunnen dat mensen die meer sociale vaardigheden hebben vaker werk hebben en minder vaak criminaliteit plegen. In dit laatste geval zijn het dus de sociale vaardigheden die de negatieve correlatie veroorzaken. Op deze manier is het mogelijk om allerlei factoren te bedenken die van invloed zijn op zowel het hebben van werk als het plegen van criminaliteit.
Methoden die het scheiden van verschillende verklaringen mogelijk maken zijn noodzakelijk om correcte conclusies te trekken uit observationele data. Deze methoden, veelal afkomstig uit de statistiek en de econometrie, zijn vaak moeilijker te begrijpen dan experimenten, maar ze zijn noodzakelijk als men relaties tussen verschillende variabelen wilt blootleggen. Om maatschappelijke problemen zoals criminaliteit aan te pakken is het noodzakelijk dat men de oorzaken van criminaliteit kent en niet alleen de factoren die correleren met criminaliteit.

Observationele data
In het proefschrift bestudeerden we observationele gegevens van een een groep “achtergestelde” jongeren met behulp van verschillende econometrische methoden. De gegevens hebben betrekking op een populatie van achtergestelde jongeren die geïnstitutionaliseerd waren in een behandelingsinstelling in Nederland in de jaren ‘90. We maken gebruik van twee verschillende populaties: een populatie van mannen (N = 270) en een populatie vrouwen (N = 270). De gegevens van deze jongeren zijn volledig geanonimiseerd en ook de behandelingsinstelling blijft anoniem. De populaties beslaan een segment van de Nederlandse samenleving dat oververtegenwoordigd is in de criminaliteitsstatistieken (Boendermaker, 1999). We verwijzen naar de jongeren als achtergesteld, terwijl we erkennen dat andere karakteriseringen als kwetsbare jongeren of hoog risico-jongeren evenzeer toepasselijk zijn.
We combineerden verschillende bronnen om een compleet beeld te krijgen van het leven van deze jongeren. Ten eerste maken we gebruik van strafbladen. Deze vertellen ons wanneer welke delicten zijn gepleegd door de jongeren. Tevens bieden de strafbladen informatie betreffende de straf die was opgelegd door de rechter. De tweede bron van informatie betreft officiële arbeidsmarktgegevens die aangeven wanneer personen werk en of een uitkering hadden. Deze twee bronnen van officiële informatie worden aangevuld met behulp van interviewgegevens waar een grote hoeveelheid informatie betreffende verschillende levensdomeinen worden uitgevraagd.
De interviews met de respondenten uit de jaren ’90-steekproef zijn uitgevoerd tussen 2010 en 2013. De respondenten waren gemiddeld rond de 35 jaar tijdens het interview. We vroegen veel van deze mensen. Hun hele leven werd uitgevraagd vanaf hun jeugd tot nu. Zonder de welwillendheid van de respondenten was dit onderzoek niet mogelijk geweest. Een belangrijk instrument dat we gebruikten om de respondenten te helpen hun leven te reconstrueren was de levensloopkalender. Deze kalender beschrijft het leven van de respondenten op verschillende domeinen en door middel van associaties worden perioden met elkaar verbonden.

Effecten cognitieve en sociale vaardigheden
In de eerste stap in het proefschrift ontwikkelden we een econometrisch model waarin vaardigheden die zijn opgedaan gedurende de jeugd verklarende factoren vormen voor criminaliteit gedurende het volwassen leven. De vaardigheden uit de jeugd omvatten cognitieve vaardigheden en een breed scala aan sociale vaardigheden, die gemeten worden aan de hand van persoonlijkheidskenmerken. Hoewel de rol van cognitieve vaardigheden van oudsher van groot belang is in de sociale wetenschappen, heeft de rol van de sociale vaardigheden minder aandacht gekregen in het verklaren van crimineel gedrag (Hill, Roberts, Grogger, Guryan en Sixkiller, 2011). Het model dat we ontwikkelen onderschrijft de intuïtief aansprekende stellingen dat meerdere vaardigheden belangrijk zijn voor het verklaren van criminaliteit en dat verschillende vaardigheden belangrijk kunnen zijn in de verschillende stadia in het leven (Cunha en Heckman, 2007).
Deze eerste stap leerde ons dat de vaardigheden die waren opgedaan tijdens de kindertijd en adolescentie blijvende effecten hadden op criminaliteit gedurende het volwassen leven. Dit houdt in dat individuele verschillen in crimineel gedrag gedurende de volwassenheid tot op zekere hoogte kunnen worden verklaard door verschillen in vaardigheden die zijn opgedaan tijdens de kindertijd en adolescentie. Belangrijker was de bevinding dat de effecten van deze vaardigheden niet stabiel waren over de levensloop. In het bijzonder bleek dat de grootte van effecten – van zowel de cognitieve als de sociale vaardigheden – veranderden tijdens de adolescentie en volwassenheid. Dit houdt in dat verschillende vaardigheden belangrijk zijn om mee te nemen voor het verklaren van criminaliteit voor verschillende levensfasen.

Cognitieve vaardigheden, gemeten door intelligentie, bleken belangrijke voorspellers voor criminaliteit van mannen na de adolescentie. Tijdens de adolescentie waren de cognitieve vaardigheden minder belangrijk, maar in deze periode waren verschillen in sociale vaardigheden in staat om de piek in delinquent gedrag van adolescenten te verklaren. Voor vrouwen bleken sociale vaardigheden in het algemeen belangrijker dan cognitieve vaardigheden. De belangrijkste persoon(lijkheid)skenmerken die werden gebruikt werden om de sociale vaardigheden te meten, waren neuroticisme, extraversie en spanningsbehoefte. Deze eigenschappen zijn vooral belangrijk voor het verklaren van criminaliteit tijdens de adolescentie voor zowel mannen als vrouwen.

Interacties tussen werk, uitkeringen en criminaliteit
In de tweede stap ontwikkelende we een model dat expliciteert dat verschillende uitkomsten gedurende volwassenheid elkaar dynamisch beïnvloeden. In het bijzonder onderzoeken we in hoeverre crimineel gedrag, werk en uitkeringen elkaar beïnvloeden gedurende het volwassen leven. Crimineel gedrag kan de kans op werk verminderen en werk kan op zijn beurt crimineel gedrag reduceren (Lageson en Uggen, 2013). Dergelijke bi-directionele relaties moeten worden ontward om de zogeheten relatieve opbrengsten te kunnen beoordelen van investeringen in het volwassen leven. Meer specifiek: als de interventie arbeid faciliteert dan kan dit een reducerend effect hebben op criminaliteit en uitkeringen, maar daarna kan deze reductie in criminaliteit weer leiden tot betere arbeidsmarktmogelijkheden.

De Nederlandse welvaartsstaat biedt mensen de mogelijkheid om, onder voorwaarden, een uitkering te krijgen. Door het gelijktijdig onderzoeken van criminaliteit, werk en uitkeringen, kunnen we de samenhang tussen deze keuzes onderzoeken. Dit maakt het mogelijk om twee zaken te onderzoeken. Ten eerste kunnen we dieper ingaan op de motivatie voor criminaliteit. Dit kan als volgt gezien worden. Gegeven dat uitkeringen alleen financiële middelen bieden en niet leiden tot meer sociale banden met de maatschappij, kan gesteld worden dat als werk en uitkeringen hetzelfde reducerende effect hebben op criminaliteit, dat dan geld een belangrijke motivatie is voor criminaliteit. Ten tweede, als uitkeringen criminaliteit verlagen, dan is dit een extra factor waarmee rekening moet worden gehouden als de kosten van uitkeringen worden bepaald.
We vonden dat een aanzienlijk deel van de relatie tussen werk en criminaliteit verklaard kon worden door derde variabelen. De statistische controlevariabelen voor werk en criminaliteit bleken negatief gecorreleerd wat erop wijst dat individuen die gemiddeld een hogere neiging tot crimineel gedrag toonden ook minder vaak werk hadden. We deden geen pogingen om dit spurieuze deel van de relatie te interpreteren, maar zoals we hieronder uitleggen kan een deel van deze spurieuze relatie worden verklaard door verschillen in cognitieve en sociale vaardigheden.
In plaats van het interpreteren van de spurieuze relatie tussen criminaliteit en werk, lag de nadruk in deze stap op het duiden van de structurele relaties tussen criminaliteit, werk en uitkeringen. We vonden significante bi-directionele negatieve dynamische structurele effecten tussen werk en criminaliteit. Dit impliceert dat werk toekomstige criminaliteit vermindert en dat criminaliteit de kans op werk vermindert. Enkele verfijningen van het model toonden aan dat slechts “reguliere” arbeid en niet uitzendwerk in staat was om vermogenscriminaliteit te verminderen, terwijl zowel gewelds- als vermogenscriminaliteit grote negatieve gevolgen bleken te hebben voor de toekomstige kansen op werk.
De relatie tussen uitkeringen en criminaliteit was gecompliceerder. Alleen bijstandsuitkeringen verminderden de kans op vermogenscriminaliteit. Het effect van bijstandsuitkeringen op vermogenscriminaliteit was net zo groot als het effect van werk op criminaliteit. Dit benadrukt de belangrijke rol van geld, en economische theorieën, voor het verklaren van het structurele deel van de relatie tussen werk en vermogensdelicten voor achtergestelde jongeren. Ook impliceert dit dat bijstandsuitkeringen een belangrijke rol spelen in het voorkomen van criminaliteit. Dus als de “kosten” van bijstandsuitkeringen worden berekend is het belangrijk dat deze neveneffecten ook worden meegenomen.

Een “compleet” levensloopmodel
In de derde stap combineren we de inzichten van de eerste twee stappen en stellen we dat als we de effecten van een achtergestelde jeugd op volwassen uitkomsten willen kwantificeren, dat dan de transities die zich gedurende het volwassen leven voordoen zelf ook moeten worden meegenomen. Overgangen tijdens het volwassen leven kunnen in deze zin fungeren als “multipliers” die de effecten van investeringen in jongeren verhogen of verlagen. Stel dat vroegtijdige interventies gericht op het verbeteren van sociale vaardigheden in staat zijn crimineel gedrag te verminderen tijdens de adolescentie, dan kan deze vermindering van criminaliteit de kans op werk gedurende het volwassen leven vergroten bovenop het marginale effect van de investering in sociale vaardigheden op de kans op werk. De ontwikkeling van dit dynamische conceptuele raamwerk, de vertaling hiervan naar een empirisch model en het testen van het empirische model vormen de belangrijkste bijdragen van het proefschrift voor het verklaren van criminaliteit en andere sociaal-economische uitkomsten voor achtergestelde jongeren.

MestersEenHet schema hiernaast geeft een gesimplificeerde weergave van het complete conceptuele model dat we gebruikten. In de jeugdperiode worden cognitieve en sociale vaardigheden ontwikkeld. Tevens worden tijdens de jeugd signalen gevormd. De signalen bevatten gegevens over het opleidingsniveau en de zwaarte van het jeugdstrafblad. De signalen worden onder andere bepaald door de vaardigheden. Na de jeugd volgen twee perioden van volwassenheid (in het proefschrift zijn dit er veel meer maar twee perioden zijn voldoende om de ideeen uiteen te zetten). In de eerste periode worden de volwassene uitkomsten van criminaliteit, werk, uitkeringen, drugs gebruik en intieme relaties verklaard door de vaardigheden en de signalen uit de jeugd. De uitkomsten in de tweede periode worden verklaard door de vaardigheden en de signalen uit de jeugd en ook door de uitkomsten van de eerste periode. Door zowel de jeugd factoren als de interacties gedurende het volwassene leven te modelleren kunnen we schatten wanneer interventies het beste plaats kunnen vinden.

De resultaten suggereren dat cognitieve en sociale vaardigheden blijvende effecten hebben op de volwassen uitkomsten bij mannen voor criminaliteit en werk. Bij vrouwen hebben alleen sociale vaardigheden langdurige gevolgen voor criminaliteit en werk. Voor criminaliteit komen deze bevindingen overeen met de resultaten uit de eerste stap. Hier vonden we ook dat deze vaardigheden blijvende effecten hebben op criminaliteit. Voor vrouwen vonden we tevens dat sociale vaardigheden de kans op drugsgebruik en intieme relaties gedurende de adolescentie verminderen. Het signaal van het opleidingsniveau is belangrijk voor het verminderen van uitkeringen tijdens de adolescentie en het vergroten van de kans op werk tijdens volwassenheid. Het strafblad signaal verhoogt gedurende de adolescentie en volwassenheid de kans op criminaliteit en drugsgebruik.

Naast deze aanhoudende gevolgen van jeugdige vaardigheden en signalen vonden we vele structurele dynamische interacties tussen de volwassen uitkomstvariabelen. De belangrijkste bevindingen met betrekking tot de structurele relaties tussen criminaliteit, werk en uitkeringen, die in de tweede stap werden gevonden, worden hier bevestigd. Daarbovenop vonden we dat de kans op criminaliteit werd verminderd door intieme relaties, terwijl drugsgebruik de kans hierop verhoogde. Voor vrouwen bleken intieme relaties meer verklarende kracht te hebben dan voor mannen. Voor vrouwen voorspellen intieme relaties verminderingen in uitkeringen gedurende de adolescentie en ze zijn negatief verbonden met drugsgebruik.
MestersTweeOm te analyseren wat al deze bevindingen gezamenlijk impliceren maken we gebruik van simulatiemethoden. Deze methoden simuleren het volgende hypothetische experiment: stel dat we voor iedere respondent zijn sociale vaardigheden konden verhogen met ongeveer 4% op het 16de levensjaar (4% op een schaal van 1 tot 4). Wat zouden dan de gevolgen zijn voor de kans op criminaliteit en de kans op werk. De resultaten voor de mannelijke respondenten van dit pseudo-experiment worden gegeven in de hiernaast staande twee figuren. De eerste figuur laat zien dat de kans op crimineel gedrag wordt verlaagd door de verhoging van sociale vaardigheden. Deze verlaging is significant voor vrijwel de gehele volwassen periode die we bestuderen. De tweede figuur laat de kans op werk zien voor en na verhoging van de sociale vaardigheden. We vinden dat de kans op werk vanaf het 22ste levensjaar significant verhoogd wordt door de verhoging van sociale vaardigheden. We kunnen concluderen dat een redelijk kleine verhoging van sociale vaardigheden zowel criminaliteit kan reduceren als de kans op werk kan verhogen. Een belangrijk punt voor toekomstig onderzoek is om te gaan kijken of het verhogen van sociale vaardigheden op een kosten efficiente manier kan geschieden.

Het proefschrift van Geert Mesters is hier te vinden: Disentangling Criminal Careers for Disadvantaged Youths

 

REFERENTIES
CBS. (2013). Centraal bureau voor de statistiek: Persons in institutions. (from http://statline.cbs.nl)
Cunha, F., en Heckman, J. J. (2007). The Technology of Skill Formation. American Economic Review, 97 , 31-47.
Heckman, J. J., en Kautz, T. (2013). Fostering and Measuring Skills: Interventions That Improve Character and Cognition. (NBER Working Paper No. 19656)
Hill, P. L., Roberts, B. W., Grogger, J. T., Guryan, J., & Sixkiller, K. (2011). Decreasing Delinquency, Criminal Behavior, and Recidivism by Intervening on Psychological Factors Other than Cognitive Ability: A Review of the Intervention Literature. (NBER Working Paper No. 16698)
Lageson, S., en Uggen, C. (2013). How Work Affects Crime – And Crime Affects Work – Over The Life Course. In C. L. Gibson & M. D. Krohn (Eds.), Handbook of Life-Course Criminology: Emerging Trends and Directions for Future Research. New York: Springer.
Mesters, G., van der Geest, V., en Bijleveld, C. (2014). Crime, Employment and Social Welfare: an individual-level study on disadvantaged males. (unpublished: see www.geertmesters.nl for paper)
Osgood, W. D., Foster, M. E., Flanagan, C., en Ruth, G. R. (2005). On Your Own without a Net: The Transition to Adulthood for Vulnerable Populations. Chicago, IL: University of Chicago Press.
van der Geest, V. (2011). Working their way into adulthood. delinquency and employment in high-risk boys to age 32 (Unpublished doctoral dissertation). Netherlands Institute for the Study of Crime and law Enforcement.
Verbruggen, J. (2014). Previously institutionalized youths on the road to adulthood (Unpublished doctoral dissertation). Netherlands Institute for the Study of Crime and law Enforcement.

Over de auteur:
Geert Mesters, Assistant Professor Economics, Universitat Pompeu Fabra, Barcelona GSE and The Netherlands Institute for the Study of Crime and Law Enforcement (NSCR)




The Classics Library

tablet2-276x300The site for Classics teachers everywhere. Share news and resources. Promote events and teaching positions. Reach out to colleagues in the discussion groups. Register and Login to access all areas and menus.
http://www.theclassicslibrary.com/

The Classical Anthology
The Classical Anthology is a collection of beautiful, inspiring and memorable passages from Greek and Latin literature, each with a translation so that anyone can enjoy them and share them. It includes anything written in Greek or Latin, from earliest times to the present day.

The anthology is for anyone to enjoy and anyone can contribute, whether you have a Doctorate, did Latin for a year at school, or none at all. The more contributions the better.

Go to: http://classicalanthology.theclassicslibrary.com/