Kleine dorpen ~ geen sociaal vangnet voor de meest kwetsbare ouderen
Ondanks de vergrijzing en verschraling van het voorzieningenniveau is het dorp nog altijd een aantrekkelijke woonplek voor de oude dag. Het sociaal vangnet biedt soelaas wanneer ouderdomskwalen zich aandienen. Bevestigt ook het SCP-rapport ‘Kleine gebaren’. Maar niet voor iedereen, isolement en eenzaamheid is voor de meest kwetsbare ouderen een hardnekkig probleem, zelfs in kleine dorpsgemeenschappen.
Het SCP-rapport ‘Kleine gebaren’ maakt deel uit van het onderzoeksprogramma De Sociale Staat van het Platteland (SSP). De afgelopen tien jaar is de sociale conditie van het platteland vanuit diverse invalshoeken onder de loep genomen in een reeks rapporten. Daarin lezen we hoe dorpen van karakter veranderen en gaandeweg ook stedelijke trekjes krijgen. In dit jongste rapport onderzoekt Lotte Vermeij van het SCP wat dorpsgenoten betekenen voor het groeiende aantal ouderen in dorpen. Een actueel thema in een tijdsgewricht waarin ouderen langer zelfstandig willen wonen, ook als zich gebreken aandienen. En de overheid uit financiële noodzaak de rem zet op de toenemende behoefte aan voorzieningen voor ouderen. Het gevolg hiervan is dat ouderen die hulp aan huis nodig hebben, in de toekomst steeds vaker een beroep moeten doen op de mensen in hun omgeving. Het SCP wil weten wat dit betekent voor ouderen in kleine dorpen waar voorzieningen speciaal voor ouderen doorgaans ontbreken. Hoe is het daar gesteld met de zelfredzaamheid? In hoeverre zijn dorpsgenoten bereid om bij te springen? Een andere reden om dit rapport tegen het licht te houden, is de vraag of grotere dorpen en steden op dit punt iets kunnen leren van kleine dorpsgemeenschappen? Zijn er overeenkomsten, of zijn de omstandigheden in kleine dorpen juist heel uitzonderlijk?
Eenzaamheid ligt op de loer
In ‘Kleine gebaren’ nuanceert het SCP het clichébeeld van het kleine dorp als een hechte gemeenschap waar ‘noaberschap’ vanzelfsprekend is en dorpsgenoten automatisch voor elkaar klaar staan. De enquête onder 7000 bewoners van dorpen met minder dan 3000 inwoners, wijst uit dat ouderen over het algemeen uiterst tevreden zijn met hun dorp, slechts een kleine minderheid ziet dat anders. Wel neemt het aantal contacten met dorpsgenoten op oudere leeftijd geleidelijk aan af. En hun beeld van het dorp wordt op oudere leeftijd iets minder rooskleurig. Ouderen die zichtbaar onthand zijn, kunnen op een helpende hand rekenen. De mate van aansluiting bij dorpsgenoten speelt niet zo’n grote rol bij de praktische hulp die ouderen nodig hebben. De waarde van contacten ligt op een ander vlak. Het onderhouden van dorpscontacten blijkt vooral een buffer te zijn tegen sociaal-emotionele problemen. Daar zit gelijk ook de grootste pijn bij de meest kwetsbare ouderen, met name bij bewoners die van een laag inkomen moeten rondkomen. Zij missen de aansluiting en raken hierdoor steeds verder in een isolement. En dan ligt eenzaamheid op de loer. Deze dorpsbewoners laten zich somber uit over de lokale omgangsvormen. En geven aan dat ze geen behoefte hebben aan hulp. Het laat zich aanzien dat deze ouderen hun verwachtingen al veel eerder naar beneden hebben bijgesteld.
Dorpshuis als een tweede huiskamer
De dorpsgemeenschap en de veronderstelde sociale cohesie in kleine dorpen, bieden kennelijk geen garantie dat de meest kwetsbare ouderen de hulp van dorpsgenoten krijgt die ze nodig hebben. Dit is een veeg teken, want het overheidsbeleid gaat er juist uit dat vrijwilligers en mantelzorgers in toenemende mate bij zullen springen. Als voorbeeld wordt vaak gewezen op het succes van de vele burgerinitiatieven in de zorg, de zorg coöperaties in het bijzonder. De eerste generatie zorg coöperaties vindt, toevallig of niet, zijn oorsprong op het platteland. Ook wel aangemerkt als ‘noaberschap nieuwe stijl’. In het slothoofdstuk matigt Lotte Vermeij de al te hoge verwachtingen en waarschuwt voor het mechanisme van uitsluiting van de meest kwetsbare ouderen dat ze in haar onderzoek tegenkwam: ‘Ook bij zorg coöperaties bestaat, ondanks de inclusieve bedoelingen van de initiatiefnemers, het risico dat zij vooral ten goede komen aan insiders’, schrijft de auteur in het rapport. In dezelfde alinea geeft de onderzoeker het voorbeeld van het dorpshuis dat ouderen als een tweede huiskamer beschouwen. En wijst op de keerzijde dat het voor anderen juist de reden kan zijn om zich juist niet op hun gemak te voelen in zo’n dorpshuis. Dit subtiele mechanisme van in- en uitsluiting doet zich ook voor bij zogeheten stadsdorpen. Deze kleinschalige zorginitiatieven in de stad trekt een selecte groep bewoners aan. Hetzelfde gebeurt bij een wijkcentrum of buurthuis waar één bevolkingsgroep een te grote claim op legt.
Mechanisme van sociale uitsluiting
Om de onderlinge verhoudingen in kleine dorpen in kaart te brengen, introduceert Vermeij twee wegen waarlangs lokaal sociaal kapitaal tot stand komt: via omgangsvormen en relaties. Bij omgangsvormen gaat het over alle bewoners, dit speelt zich af in het publieke domein. Denk aan regels, codes en afspraken die voor het hele dorp gelden. Of het belang van zaken als gastvrijheid, vriendelijkheid, veiligheid of leefbaarheid van het dorp. Bij relaties gaat het om persoonlijke contacten, die vinden plaats in het privédomein en hebben een selectief karakter. Denk aan mantelzorg, het contact met de buren, of ontmoetingen en activiteiten die dorpsbewoners onderling afspreken. Beide vormen van sociaal kapitaal zijn belangrijk om te komen tot een toereikend vangnet voor iedereen in het dorp, is kort door de bocht de conclusie die het SCP trekt uit de verzamelde data. Met dit onderscheid tussen omgangsvormen en relaties wil het SCP de sociale netwerken in kleine dorpen scherper in beeld krijgen. Als alternatief voor containerbegrippen als sociale cohesie of de nog diffusere regionale varianten als ‘mienskip’ en ‘noaberschap’. De vraag is of dit zich leent om meer inzicht te krijgen in het complexe mechanisme van sociale uitsluiting .
Naastenliefde in het vaandel
De twijfel die verpakt zit in deze vraagstelling wil ik toelichten aan de hand van twee voorbeelden. Het eerste komt van een bijzondere gebeurtenis in het circa 1100 inwoners tellende dorpje Vrouwenpolder op het Zeeuwse eiland Walcheren. Daar viel op 1 januari 2014 de Postcodekanjer van 42,9 miljoen euro. Dorpsbewoners die in de prijzen vielen, ontvingen bedragen die varieerden tussen de 80.000 en 6,6 miljoen euro. Vrouwenpolder staat bekend als een streng christelijk dorp. Dat bracht een aantal winnaars flink in verlegenheid, want volgen de leer van hun kerk wordt verwacht dat ze niet aan dergelijke loterijen deelnemen. En ondanks een sterke moraal waarin naastenliefde hoog in het vaandel staat, kozen de winnaars vooral voor eigen zekerheid. Niets wijst er op dat het ongekende financiële voordeel van de geluksvogels ook ten goede is gekomen van de meest kwetsbare bewoners in het dorp. Zeeuwen zijn zuinig, dus ging het geld veilig op de bank, en werd geïnvesteerd in een groter en luxer huis of in meer comfort voor zichzelf en de directe familieleden. Een jaar later gaf de plaatselijke postbode in een radio-interview snerend te kennen dat een aantal mensen weliswaar rijker was geworden, maar dat het dorp er naar zijn mening in sociaal opzicht op achteruit was gegaan. Het zou interessant zijn om in Vrouwenpolder te onderzoeken in hoeverre, zoals de postbode suggereert, deze onverwachte materiele vooruitgang sociale uitsluiting in de hand werkt. Spelen omgangsvormen en relaties hier een rol? Of zijn hier andere factoren in het spel?
Gedwongen vertrek uit het dorp
Het tweede voorbeeld gaat over zorgcoöperaties. Het rapport schat het aantal landelijk aan de zuinige kant. Essentiëler is de veronderstelling van het SCP dat op termijn ook deze zorgcoöperaties niet ontkomen aan het mechanisme van uitsluiting van de zwaksten. Ondanks hun goede bedoelingen blijft het proces van tweedeling dat het rapport blootlegt, de kop opsteken. En inderdaad, wie het doopceel licht van de eerste generatie coöperaties in dorpen, kan vaststellen dat de aanjagers van het eerste uur vaak ‘dorpsbobo’s’ zijn, de kartrekkers zijn doorgaans al heel lang bestuurlijk actief in het dorp. Het zijn representanten van de ouderen die gezegend is met een geruststellend netwerk in het dorp. Toch wordt op deze manier geen recht gedaan aan het ontstaan van zorg coöperaties en soortgelijke burgerinitiatieven voor onderlinge zorg in kleine dorpen. Allereerst omdat een belangrijk motief om in actie te komen, juist die uiterst kwetsbare ouderen zijn. Een groep die steeds meer klem is komen te zitten vanwege het ontbreken van ouderenvoorzieningen en professionele hulp dicht bij huis. Met een gedwongen vertrek uit hun dorp in het vooruitzicht. Wat ongetwijfeld meespeelt is de wetenschap dat iedereen in het dorp, vroeg of laat, geconfronteerd kan worden met dit dilemma. Dorpscoöperaties in kleine dorpen bieden hier soelaas door de vrijwillige en soms ook professionele zorg in hun dorp zelf te organiseren. Een platform voor kleine gebaren.
In het luchtledige blijven hangen
De toename van lokale burgerinitiatieven in de zorg, waaronder coöperaties, is een betrekkelijk nieuw fenomeen. Daar is veel belangstelling voor, met name in beleidskringen van de overheid worden ze gretig omarmd. Het SCP is gereserveerder en tempert al te hoge verwachtingen. Toch staan ook in het rapport voorbeelden van onderlinge zorg. Zo bieden dorpsgenoten vaker praktische hulp als ouderen die zichtbaar nodig hebben, ongeacht de omvang van hun netwerk. Bijvoorbeeld omdat deze ouderen alleenstaand zijn, fysieke beperkingen hebben, of eenvoudigweg niet over een auto beschikken. Kennelijk doet dit een appèl op de behulpzaamheid van dorpsgenoten. Maar zo werkt het niet op sociaal en emotioneel gebied, hier ligt het bieden van steun veel minder voor de hand. Vraag en aanbod van zorg bij de meest kwetsbare ouderen in het dorp blijft vaker in het luchtledige hangen omdat bij hen sprake is van verlegenheid om hulp in te roepen. En bij potentiele hulpbieders is sprake van aarzeling om hun diensten aan te bieden en tot handelen over te gaan. Er is kennelijk een extra duwtje nodig om dit contact tot stand te brengen. En blijkt dat op hogere leeftijd de zorg steeds vaker tot stand moet komen door tussenkomst van derden.
Verbinden van formele en informele hulp
In eerdere onderzoeken van het SCP is al uitgebreid ingegaan op de sociale veranderingen die het platteland doormaakt, van het familieleven tot de kerk, het verenigingsleven en de voorzieningen in dorpen. Het oude beeld van de hechte gemeenschap is intussen adequaat doorgeprikt. Met dit laatste rapport kan de vergrijzing en de onderlinge zorg hier aan toegevoegd worden. Het reservoir aan eigen contacten slinkt op hogere leeftijd, maar ouderen kunnen er heel lang een goede oude dag hebben. Maar ouderen die hulpbehoevend worden en ook nog eens minvermogend is, kunnen in een netelige positie terechtkomen. De kwetsbaarheid van deze ouderen neemt bovendien toe als de lat voor professionele hulp hoger gelegd wordt. Want onder druk van bezuinigingen en een terugtrekkende overheid wordt de professionele hulpverlener korter en efficiënter ingezet. Met als gevolg dat, met name in kleine dorpen, verbindingen met informele netwerken moeizamer tot stand komen. Laat nou deze verbinding tussen formele en informele hulp van doorslaggevend belang zijn voor de steun op sociaal en emotioneel vlak.
Surplace doorbreken
Terug naar ‘Kleine gebaren’, het SCP-onderzoek waarin op twee manieren is gekeken naar sociale verhoudingen in kleine dorpen, namelijk de meer algemene omgangsvormen in een dorp en de interacties die op persoonlijk vlak plaatsvinden. Deze twee vormen samen de schering en inslag voor het sociaal weefsel van de dorpsgemeenschap. Een belangrijk inzicht uit het SCP-onderzoek is dat het vooral schort aan sociale en emotionele steun. Het rapport wijst op mechanismen waardoor gaten vallen in het sociaal vangnet die ten nadele zijn van de meest kwetsbare dorpsbewoners. Maar schiet te kort in het benoemen van aanknopingspunten om bijvoorbeeld informele en formele hulplijnen beter met elkaar te verbinden. Of de surplace te doorbreken tussen vraagverlegenheid van ouderen en handelingsverlegenheid van mensen die steun kunnen bieden. Dat zijn vraagstukken die niet exclusief zijn voor kleine dorpen, maar door hun schaal en ligging nodigen ze wel uit om mogelijke oplossingen onder een vergrootglas te houden. Bijvoorbeeld door uit te zoeken onder welke condities lokale zorginitiatieven gedijen, of op welke manier de professionele zorg inspeelt op burgerinitiatieven. Wellicht dat ook grote dorpen, buurten en wijken in steden hier hun voordeel mee kunnen doen.
Voor meer informatie over dit onderwerp:
Kleine gebaren. Het belang van dorpsgenoten voor ouderen op het platteland. Lotte Vermeij. (2016): http://www.scp.nl/Kleine_gebaren
Eerdere publicaties van het Sociaal Cultureel Planbureau over ‘De staat van het platteland’ zijn:
Dicht bij huis. Lokale binding en inzet van dorpsbewoners.(2015).
De Dorpenmonitor. Ontwikkelingen in de leefsituatie van plattelandsbewoners. (2013).
Overgebleven dorpsleven. Sociaal kapitaal op het hedendaagse platteland. (2008).
Het platteland van alle Nederlanders. Hoe Nederlanders het platteland zien en gebruiken. (2007).
Het beste van twee werelden. Plattelanders over hun leven op het platteland. (2006).
Thuis op het platteland. De Leefsituatie van platteland en stad vergeleken. (2006).