Levende-Doden ~ Wasi dede & afscheid

PijlIV. Prati & beri

Wij verzorgen het lichaam alsof het naar een bruiloft gaat.

De broeders en zusters van Eldaah worden verzocht om 9.00 uur in het mortuarium aanwezig te zijn… De broeders en zusters van Liefdekring worden langs deze weg dank gezegd voor hun troost bij de dood van… De broeders en zusters van Samaritaan…

In hoofdstuk 6 stond ik al stil bij de functie en betekenis van de familieberichten, die enkele malen per dag door verschillende radio-omroepen de ether in worden gestuurd. Ze maken een overlijden bekend en berichten over de datum en plaats van de dede oso en begrafenis. Daarnaast bevatten ze regelmatig een oproep of dankbetuiging aan bepaalde dinari of afleggersverenigingen, waarvan bovenstaande berichtfragmenten een voorbeeld zijn. Dinariverenigingen, ook wel wasi dede-organisaties, lijkbewassers- of afleggersverenigingen genoemd, zijn net als de familieberichten zélf een bijzonder bekend en prominent fenomeen binnen de (Afrikaans-)Surinaamse samenleving en doodscultuur. Veel nabestaanden maken gebruik van de diensten van de verenigingen en hun werk wordt over het algemeen zeer gewaardeerd en bewonderd. Maar ook hier vinden we enige weerstand die – het zal ons inmiddels niet meer verbazen – veelal afkomstig is van kerkelijke zijde. Buschkens (1973: 258) stond in zijn onderzoek nadrukkelijk stil bij deze aversie:[i]

Hoewel de lijkbewassers bij de bevolking doorgaan voor gerespecteerde lidmaten der kerkgenootschappen, houden zij door de adviezen die zij aan nabestaanden geven, een aantal praktijken in stand, waar de kerkelijke overheden zich niet mee kunnen verenigen en die door hen als ‘afgodisch’ worden gekenmerkt. Dit geldt met name voor de lijkbewassers der volkskerken, de Evangelische Broeder Gemeente en de Rooms Katholieke Kerk. Zij suggereren aan de buitenwereld over bepaalde esoterische kennis te beschikken. Zo ‘horen’ zij de geest van de overledene bij hen thuis ‘aankloppen’. Zij gaan dan naar een afgesproken punt om vandaar zich tezamen naar het sterfhuis te begeven.

Wederom stuiten we op een verzet tegen kulturu-percepties en praktijken, die uitgaan van een duidelijke verbinding in plaats van een waterdichte scheiding tussen ‘onze en de bovennatuurlijke wereld’. Tot op de dag van vandaag speelt deze kwestie, die zo ongeveer een ‘schoolvoorbeeld’ is van de kruis-kalebaswrijving waarmee we ons gedurende het gehele rituele proces geconfronteerd zien. In het specifieke geval van dinari-werk, dat zo’n belangrijk onderdeel is van de nu volgende fase van separatie, spelen daarbij verscheidene, soms botsende opvattingen en vertogen over het (dode) lichaam een rol. De lijkverzorging door dinari kenmerkt zich namelijk door uiteenlopende fysiek-natuurlijke, religieus-spirituele en sociaal-culturele dimensies. Deze zijn op hun beurt onlosmakelijk verbonden met ‘de constructie van het lichaam’ (als biologisch, religieus-spiritueel, en sociaal-cultureel gegeven) en de ‘lotsbestemming’ van zowel de overledene als zijn of haar nabestaanden.

Om samen met de overledene, de rouwende familieleden en andere nabestaanden een volgende stap te kunnen zetten in hun rite de passage, en deze overgang zo goed mogelijk te begrijpen, zal ik in dit hoofdstuk alle facetten van dinariwroko beschrijven en duiden. Daartoe wil ik eerst kort stilstaan bij de manieren waarop het (dode) lichaam en verschillende vormen van besmetting benaderd kunnen worden. Dit zal ik allereerst vanuit een beknopt weergegeven theoretisch-conceptueel debat doen, waarbinnen de specifieke Afrikaans-Surinaamse opvattingen en praktijken dan geplaatst kunnen worden, in het bijzonder die van het dinari-werk. Om dit werk daadwerkelijk in al zijn aspecten te vatten, zal ik vervolgen met een korte historisch-organisatorische schets van dinariwroko alsmede de criteria en motivaties die de werkzaamheden karakteriseren. De lijkbewasser (m/v) zal hierbij als liefhebber en als professional naar voren treden. Aan de hand van de (retorische) vraag “suma na wi?” (“wie zijn wij?”) maken we vervolgens kennis met de dinari-subcultuur, die het aflegger-zijn voor velen extra schwung geeft en de Afrikaans-Surinaamse doodscultuur van een belangrijk stempel voorziet. Daarna zullen we ‘in de kamer’ aanwezig zijn, waar het lichaam wordt klaargemaakt, de familieleden afscheid komen nemen, en gescheiden worden van de overledene (prati). Na een afsluitende reflectie op het liefdewerk kunnen we dan op weg naar de begraafplaats in het volgende hoofdstuk, alwaar dragiman, geestelijken en begrafenisgangers de rituele zorg van de dinari overnemen en de overledene verder zullen begeleiden naar het graf (en dodenrijk of hemels bruiloftsfeest). Read more

image_pdfimage_print
Bookmark and Share

Levende-Doden ~ Wuif palmtak, wuif

PijlAnitriberi

De dragers stappen dansend
op het stoffige asfalt
Op hun schouders schommelt
een kist
Daarin ligt plechtig een
ontslapen mens op weg naar
de eeuwige rust.

De stoet, die hem volgt, zingt
een vrolijke wijs
De dragers roffelen de maat
Het zingen wordt langzaam tot
vreugdebetoon en vult nu de
De hele straat.

Muzikant Jillis Cronie brengt in bovenstaande strofen een ode aan de anitriberi. “Het archaïsche  karakter van een anitri beri, met de vreugde op de voorgrond heeft reeds als kind diepe indruk op me gemaakt” vertelt hij over zijn gedicht.[i] En hij is niet de enige die deze typische herrnhutterbegrafenis bejubelt en bewierookt. De anitriberi staat symbool voor de echte, traditionele Creoolse begrafenis en is er een die in het huidige Paramaribo nog steeds veelvuldigwordt gevierd. Hiernaast biedt de moderne, multi-etnische en -religieuze stad een heel scala aan andere uitvaarten – van sobere pkintiki tot uitbundige gangstaberi. Het klinkt misschien oneerbiedig, maar veel van de vertegenwoordigers van mijn onderzoekspopulatie zijn dol op begraven. “Mijn God, jongen… Ze zijn echt geil van begrafenissen”, reageerde een geïnterviewde geestelijke eens op mijn vraag naar de populariteit en uitbundigheid van veel Afrikaans-Surinaamse beri. Ik wil voorzichtig zijn, want hier doet ongetwijfeld de puriteins of pedantsuperieure opvatting van de buitenstaander gelding die, net als de (koloniale) autoriteiten en zedenmeesters uit hoofdstuk 4, met enig dédain het Afrikaans-Surinaams ‘doodenfeest’ beziet.[ii] Maken niet wereldwijd hele volksstammen een feest van de dood (zie e.g. Barley 1996)? Tegelijkertijd wil ik ook recht doen aan al mijn informanten – nabestaanden of anderszins – die de praktijken en rituelen rondom dood en rouw vooral met grote ernst, droefheid en soms pijnlijke herinneringen (hebben) ervaren. Veel van hen hoeven al die pranpran niet. De dood is geen grap maar een serieus spel, zoals ik al eerder beschreef, waarbij geregeld de neiging bestaat om twee dingen tegelijk te presenteren: pe dede de, a dape lafu de. En dit “tweeding” (Cairo 1984: 390-391) komt in begrafenissen, wil ik laten zien, vaak sterk tot uiting.

Daar waar het afscheid en de prati in de lijkbewasserskamer nog plaatsvinden in de beslotenheid van het familienetwerk, biedt de begrafenis een openlijke gelegenheid tot een laatstegroet, waar soms massa’s nabestaanden en geïnteresseerden gehoor aan geven. De beri heeft andersgezegd een enorm publiek karakter en trekt veelal een bont rouwgezelschap aan. Mensen komen graag de laatste eer bewijzen en ervaren een namiddags bezoek aan een van grootstedelijke dodenakkers zelden als een straf. “Ik ga eerder naar een begrafenis dan naar een verjaring”, sprak een van mijn informanten eens opgetogen uit. Het bleek een veelgebruikte uitspraak te zijn, die schrijfster Ismene Krishnadath eerder ook al in de mond nam. Een begrafenis is voor legio actoren, om verschillende redenen weliswaar, een eerbetoon en een vreugdebetoon, zoals Cronie hierboven dichtte. Bovendien kan het o zo belangrijke overgangsritueel niet afgedaan worden met een schlemielig ‘koppie koffie en een klef plakkie cake’, waarmee een Nederlandse uitvaart dikwijls wordt geassocieerd. In hoofdstuk 4 lazen we dat al in de slaventijd de overledenen, wanneer dat mogelijk was, met veel eerbetoon, ‘groot misbaar’, muziek en dans naar het graf werden gedragen. Koloniale verordeningen of verboden hebben hier weinig aan kunnen veranderen, hooguit dat bepaalde achterliggende (kulturu) percepties door sluimerende taboes en schaamtegevoelens soms verzwegen blijven. Hoe dan ook, vandaag de dag worden (nog steeds) kosten noch moeite gespaard om van de beri een waardig, veelal vreugdevol afscheid en een succesvolle onderneming te maken. Niet weinig nabestaanden wringen zich daarbij, zagen we in hoofdstuk 7, in allerlei ingewikkelde (financiële) bochten om de gewenste uitvaart bij familieleden (niet iedereen zit immers op een lijn) en begrafenisfonds of ondernemer geregeld te krijgen. Read more

image_pdfimage_print
Bookmark and Share

Levende-Doden ~ Low: van scheiding naar incorporatie

PijlV. A kaba?

A kaba?
A kaba, a kaba, a kaba’ (‘het is voorbij’) zingen de dragers wanneer ze de lijkkist definitief sluiten. Deze handeling is aanleiding tot een van de meest emotionele momenten in het rituele proces dat we tot nu toe gevolgd hebben. Het verdriet om het verlies van een dierbare wordt met veel misbaar, met lijf en leden uitgeschreeuwd. Bari puru. “De bijna geruisloze overgang van hartverwarmend zingen tot hartverscheurend schreeuwen” (Havertong in Harry et al. 1999: 3), is op dit soort momenten soms behoorlijk voorspelbaar. Andere keren worden we er juist vrij plotseling mee geconfronteerd. De wijzen waarop en wanneer men dit soort gevoelens uit, bleken vaak heel persoonlijk en onverwacht maar tegelijkertijd ook (op gezette tijden) sterk sociaal en cultureel bepaald te zijn. Bepaalde psychologen beschouwen de smart die mensen voelen wanneer ze gescheiden worden van iemand die overleden is, wel als een universele emotie of uiting van verlies (e.g. Freud 1968 [1917]; Bowlby 1981). Hóe dit uitgedrukt wordt, is echter bijzonder cultureel gebonden, zelfs sociaal geconstrueerd.

In de Engelstalige literatuur maakt men een conceptueel onderscheid tussen grief en mourning om de gevoelens omtrent verlies door een sterfgeval te benoemen. Het eerste begrip heeft dan betrekking op de persoonlijke emoties die nabestaanden gewaarworden en (eventueel) tonen wanneer ze iemand verloren hebben. De tweede term verwijst naar de sociaalculturele voorschriften hieromtrent.[i] Emile Durkheim (1995 [1912]) is voor de antropologie toonaangevend geweest in het benadrukken van vooral deze laatste dimensie en in het bijzonder de sociale functie van doods- en rouwrituelen. Individueel verdriet (grief) wordt volgens zijn denkwijze uitgedrukt door cultureel voorgeschreven regels en rituelen, die als doel hebben de sociale cohesie en solidariteit binnen een gemeenschap van nabestaanden te herstellen of bevorderen. Deze vorm van rouw, mourning, is geen spontane emotie, maar eerder een collectieve verplichting, wat ook Radcliffe-Brown (1964 [1922]) in zijn etnografie The Andaman Islanders wil aantonen. Huilen, laat de antropoloog weten, is geen impulsieve persoonlijke uiting van verdriet over het verlies van een bepaalde persoon, maar een voorgeschreven ritueel en een collectieve uitvoering hiervan teneinde ‘correcte emoties’ op te wekken (zie ook Huntington & Metcalf 1979: 23-29; Counts & Counts 1991: 289; Leferink 2002: 267ff.; Robben 2004b: 7-9). Er rust daarbij vaak een enorme sociale druk op nabestaanden om hun gevoelens omtrent verlies op een cultureel betekenisvolle en ‘gepaste’ manier te uiten, zoals bijvoorbeeld door de uitvoering van speciale klaagliederen (e.g. Danforth 1982). En soms vormen bepaalde ‘ongewone’ praktijken, zoals koppensnellen, een ‘gebruikelijke’ reactie op het verlies van een dierbare en de gevoelens van woede en pijn die daarmee gepaard gaan (Rosaldo 1993).[ii] Read more

image_pdfimage_print
Bookmark and Share

Levende-Doden ~ In memoriam, een uitleiding

PijlDood in de stad: pure products always going crazy[i]
In 1710 Paramaribo was the capital of a plantation colony firmly set in the American space of death (which was also of course a space of enormous cultural creation). In this particular space, within the totalizing world of the plantation system, theatrical public executions constituted central rituals of colonial control. But from Oroonoko to Neptune, it is the spirit of those whom the planters tried to crush that continues to inspire, that continues to give hope.[ii]

Hoewel we de gruweldaden uit het Surinaamse slavernijverleden en vooral de beschrijvingen of interpretaties hiervan kritisch moeten bekijken (zie e.g. Oostindie 1991a, 1993), zijn het plantagesysteem en de koloniale repressie onlosmakelijk verbonden met de aanwezigheid van Dood in de stad. Paramaribo was, laat Price (2003) door middel van ooggetuigenissen van onder meer de reizigers-avonturiers Herlein (1718) en Stedman (1796-1799) zien, het toneel van wrede executies. Het was een stad waar dood een gewelddadige plaats innam – en binnen de huidige context van verpaupering, informalisering en criminalisering nog steeds of wederom inneemt. Maar Price noemt, hierboven weliswaar tussen haakjes, ook nog een andere ruimte, namelijk die van enorme culturele vindingrijkheid en creatief verzet. De manier waarop slaven hun dood tegemoet gingen, onthult de beperkingen van de macht van plantagebezitters schrijft Price en biedt in zijn woorden een blik op “the spirit that allowed slaves to create, within the limited spaces available to them, a world of their own, one that influenced not only every aspect of their own descendants’ lives but also that of the descendants of their oppressors” (Price 2003: 2).

Dit boek heeft zowel de gewelddadige, wrede en smartelijke aspecten als de creatieve, innovatieve en hoopvolle dimensies van de Afrikaans-Surinaamse space of death willen tonen. Daarmee heb ik niet zomaar een historische schets willen geven, maar vooral willen kijken hoe de koloniale geschiedenis van slavernij en (religieus-culturele) onderdrukking, vanuit het perspectief van destructieve én scheppende krachten, vormgevers zijn van de collectieve identiteit van mijn onderzoekspopulatie en de embodied history van individuele actoren. Habitus, structuratie en doorwerking zijn daarbij belangrijke begrippen, want het geschiedverhaal, de historische verbeelding en beleving dienen vooral als raamvertelling waarbinnen een Afrikaans-Surinaamse doodscultuur, verscheidene doodsattitudes en talloze percepties, praktijken en rituelen zijn ontwikkeld en beschreven door respectievelijk de onderzochten en de onderzoekster. De levende-dood, het ultieme ‘twee-ding’ en leidmotief van dit boek, kan daarom allereerst beschouwd worden als metafoor voor een belichaamde geschiedenis, die door het leed, verzet, de verhalen en tradities van de voorouders bewust of onbewust voortbestaat in het geestesleven, de identificaties en het handelen van hun nazaten. In de overgang van leven naar dood speelt deze geschiedenis, méér dan in andere transitiemomenten of ‘levenscrises’, een opmerkelijke, soms zelfs heel prominente rol. Read more

image_pdfimage_print
Bookmark and Share

Levende-Doden ~ Epiloog – Een woord van dank

PijlEen woord van dank

Dood is onlosmakelijk verbonden met leven. ‘Levende-doden’ getuigt hiervan en viert, wellicht méér nog dan de dood, het leven. De doctoraalscriptie die ik schreef voordat ik aan mijn promotieproject begon, behandelde een van de wonderlijkste aspecten van het leven: de liefde. De overgang naar dood als onderwerp van studie betekende een boeiende, doch allesbehalve grote ommezwaai. Liefde en dood – eros en thanatos – worden immers beide beschouwd als drijvende krachten binnen het menselijk bestaan en zijn belangrijke, maar tegelijkertijd vaak hele banale gegevens in allerlei rites de passage.

Toch roept mijn onderzoeksonderwerp geregeld verbaasde reacties op. De meest voorkomende vraag valt te plaatsen in de categorie ‘is dat nou niet moeilijk/zwaar/triest om onderzoek te doen naar… ?’. Ik kan daar alleen maar met een welgemeend ‘nee’ op reageren. Het onderzoek kende, natuurlijk, veel intense momenten en heftige voorvallen, maar kenmerkte zich vooral door gezonde fascinatie en bovenal veel plezier. Dat laatste heb ik grotendeels te danken aan de talloze mensen die ik in het veld ontmoette, en die me geïnitieerd, geïnspireerd en geholpen hebben. Ik wil daarom eenieder bedanken die op een of andere wijze aan de kwaliteit van mijn onderzoek en verblijf in switi Sranan heeft bijgedragen: grantangi, grani, lespeki!

Een bijzonder woord van dank gaat uit naar de familie Zaalman, met name Martha en wijlen frow Zaal, die twee achtereenvolgende jaren een (t)huis achterop hun erf beschikbaar stelden en me met raad en daad hebben bijgestaan – ik had me geen betere plek kunnen voorstellen.

Speciale dank gaat uit naar een fiks aantal hoofdrolspelers uit dit boek, te weten de dragiman (dragers), oloman (grafdelvers) en dinari (lijkbewassers) die ik op de begraafplaatsen en in de mortuaria ontmoet heb. Behalve dat zij zich over mij ontfermden en me ingewijd hebben in hun werk, namen ze me op sleeptouw naar tal van activiteiten binnen en buiten Paramaribo. Grantangi daarom alle broeders van het Heilig Verbond en het Jubileum Fonds, alsmede de dragers van Nieuw Vrede en Arbeid en de aangrenzende begraafplaatsen. Met name de hoofddragers Bruining (Bru), Hoefdraad (Hoefie), Alex Goedhoop en broeder Blankenstein ben ik in deze bijzonder erkentelijk.

Vooral op lomsu beripe (de katholieke begraafplaats) voelde ik me ook buiten de begrafenissen om als een vis in het water, wat te danken is aan de grafdelvers, metselaars en anderen die beripe dagelijks bevolkten. Hoofddelver Nolly (†14 juni 2000), Lloyd, Ricardo en hun maten hebben me aldaar een aangename tijd en veel informatie bezorgd. Zonder hen zou ik de begraafplaats nooit als zo’n levendige en vertrouwelijke plek hebben kunnen ervaren. Read more

image_pdfimage_print
Bookmark and Share

Levende-Doden ~ Summary

Pijl‘Living-Dead: African-Surinamese perceptions, practices and rituals surrounding death and mourning’ describes and interprets the death culture of the descendants of African slaves, Creoles and Maroons, in Suriname. The book offers an integrated approach in which a wide range of attitudes comes to the fore, and uncommon (supernatural, bad or tragic) and common (natural, good) death are studied together. In this way, the study presents a comparative and reflexive perspective that reconciles ethnographic detail with middle range theories.

The book is guided by two leitmotifs. The first concerning the coexistence of tradition and modernity or the phenomenon of multitemporal heterogeneity, arguing that African-Surinamese actors always live, on the one hand, in terms of conflicting demands, desires and expectations associated with voices of authority and, on the other, with the idiosyncratic aspirations of the individual. Processes like creolization, syncretization/anti-syncretization and de-/retraditionalization play a prominent role in this dialectic and, consequently, in the construction of African-Surinamese death culture as well as people’s changing attitudes towards dying, death and mourning.

Despite this dynamic nature, African-Surinamese culture is characterized by an inevitable constant that forms the second leitmotif of this study: the living-dead. Throughout this study it appears that within the African-Surinamese worldview and spiritual-religious orientation, (biological) death does not necessarily mean the end of life. Death rather implies a continuation of life in another form, in which contacts between the living and the deceased (or their spirits) are still possible. The dead are not dead: they are the living-dead who might interfere in people’s lives – as spiritual entities or simply as a lasting remembrance. Living-dead have therefore to be handled with utmost care and respect, while the rituals regarding death, burial and mourning are considered as the most important rites de passage of African-Surinamese culture.

Because of the enormous significance of the living-dead and the subsequent transitional rituals, an important part of this book consists of the description, analysis and interpretation of the ritual process that starts at the deathbed or even before the dying hour. In the conceptualization of death as a process and transition, I draw heavily on Van Gennep’s model of rites of passage, Hertz’s study of liminal rituals as well as his insights into the relationship between corpse, soul and mourners, and several contemporary followers of these founding fathers. In order to grasp all the different ritual stages that surround the process of dying, death and mourning, one first needs an understanding of the sociocultural and religiousspiritual perceptions behind the ritual practices as well as an outline of the social-economic and political context in which people live, die, bury, grief and mourn.

The introductory chapter of this book discusses therefore not only some key concepts and approaches that molded my notion of conducting ethnographic fieldwork on African-Surinamese death culture, but portrays also the precarious situation in which the Surinamese society found itself during my research (1999, 2000). In brief, the country and a large part of  its population suffered enormously by a severe economic crisis and a grinding poverty that, because of political and financial-monetary misgovernment, was becoming structural and most in line with Latin-America. At the edge of a new millennium Suriname had deteriorated into one of the worst functioning economies of the region. The process of marginalization hit many if not all my informants in the field, and caused a chasm between a small and privileged group of rich haves (gudusma, elite) and a growing mass of poor have-nots (tye poti). The latter increasingly lacked access to health care, suffered various sanitary inconveniences and subsequent diseases, and saw itself exposed to all kinds of life-threatening conditions, ‘new’ diseases and causes of death. Read more

image_pdfimage_print
Bookmark and Share
image_pdfimage_print

  • About

    Rozenberg Quarterly aims to be a platform for academics, scientists, journalists, authors and artists, in order to offer background information and scholarly reflections that contribute to mutual understanding and dialogue in a seemingly divided world. By offering this platform, the Quarterly wants to be part of the public debate because we believe mutual understanding and the acceptance of diversity are vital conditions for universal progress. Read more...
  • Support

    Rozenberg Quarterly does not receive subsidies or grants of any kind, which is why your financial support in maintaining, expanding and keeping the site running is always welcome. You may donate any amount you wish and all donations go toward maintaining and expanding this website.

    10 euro donation:

    20 euro donation:

    Or donate any amount you like:

    Or:
    ABN AMRO Bank
    Rozenberg Publishers
    IBAN NL65 ABNA 0566 4783 23
    BIC ABNANL2A
    reference: Rozenberg Quarterly

    If you have any questions or would like more information, please see our About page or contact us: info@rozenbergquarterly.com
  • Like us on Facebook

  • Archives