Groningen kweekvijver van zorgvernieuwing ~ Aanzetten tot vermaatschappelijking van de zorg

Foto: goudoudinwarffum.nl

De ouderenzorg in Groningen komt steeds meer onder druk te staan door de vergrijzing en bevolkingskrimp op het platteland. Maar Groningers zijn inventief in het bedenken van oplossingen. Met innovaties die de zorg verbreden, welzijn bevorderen en technologische vernieuwingen introduceren. Zappend langs innovaties die de zorg veel meer dan nu integreren in het dagelijks leven van ouderen.

Het is nog maar zeer de vraag of de ouderenzorg in Groningen de komende decennia nog wel toegankelijk en bereikbaar is. Met die waarschuwing luidde Zorgverzekeraars Nederland (ZN) in het voorjaar van 2017 de noodklok. Ook de landelijke overheid, het provinciebestuur van Groningen en diverse gemeenten lieten weten dat er hoog nodig iets moet gebeuren. Niet alleen vanwege de demografische veranderingen, want er is in deze provincie meer aan de hand dan alleen krimp en vergrijzing. Het rumoer rond de aardbevingen en hoog oplopende discussies over het dichtdraaien van de gaskraan waren een wake up call om deze keer de boel niet op zijn beloop te laten. Zeker niet in een provincie waar sociaal economische statistieken rood kleuren als het gaat om werkloosheid, inkomen, opleidingsniveau en gezondheid. Kortom, er is werk aan de winkel in Groningen.

Een zevental zorgaanbieders in deze provincie reageerde slagvaardig. In een intentieverklaring bepleitten de zeven een ouderenzorg die het menselijke perspectief voortaan als maatstaf neemt. En zich minder aantrekt van knellende wet en regelgeving die een goede zorg in de weg staat. Ze stelden dat de overheid veel meer rekening moet houden met verschillen tussen afzonderlijke regio´s en de lokale omstandigheden. Een jaar later blijkt dat hun wensen helemaal in lijn zijn met de aanbevelingen in het onlangs gepubliceerde rapport De juiste zorg op de juiste plek van een Taskforce op initiatief van oud-VWS minister Van Rijn. (Zie: https://www.rijksoverheid.nl/de-juiste-zorg-op-de-juiste-plek)
De samenstellers hiervan noemen de problemen in de ouderenzorg taai en complex, met het risico dat standaardoplossingen de plank volledig mis slaan. Met andere woorden; de gewenste vernieuwingen in het zorglandschap laten zich niet van bovenaf regelen met uniforme landelijke akkoorden. De overheid kan dit proces van vernieuwing volgens de Taskforce wel faciliteren en versnellen door ruimte voor veranderingen te creëren met flexibele kaders en randvoorwaarden.

Groningen is fundamenteel anders
Het provinciale fonds Zorgvoorzieningen en regionale zorgprojecten is een voorbeeld van zo’n faciliterende overheid die een duwtje in de goede richting wil geven. Dit fonds is een jaar geleden door het provinciebestuur in het leven geroepen om, zo staat te lezen in het uitvoeringsprogramma, iets te doen aan de knellende regelgeving en te stimuleren dat de zorg meer over de grenzen van de eigen sector heen kijkt. Wat dit laatste punt betreft geeft het provinciaal bestuur zelf alvast het goede voorbeeld, want formeel heeft de provincie geen directe verantwoordelijkheid op dit beleidsterrein. Gemeenten en zorgaanbieders gaan hier primair over. Het provinciebestuur rechtvaardigt deze interventie met het argument dat de omstandigheden in de provincie Groningen fundamenteel anders zijn dan in de rest van Nederland. Met een budget van ruim drie miljoen kunnen voorzieningen in de ouderenzorg experimenteren. En maken burgerinitiatieven aanspraak op een, zij het bescheiden, subsidiebedrag zodat ze zich kunnen mengen in de wereld van zorg en welzijn voor ouderen. Tot wat voor projecten leidt dit? En wat levert het op?

Heel verschillende invalshoeken
Wellicht is een begin van het antwoord op die vragen te vinden in de lijst met projectaanvragen die gehonoreerd zijn. In mei 2018 werd bekend wie in de eerste van drie toekenningsronden een subsidiebijdrage kreeg toegewezen. Bij de projecten van zorgvoorzieningen valt vooral op hoe zeer ze onderling van invalshoek verschillen. Zo kiest een aantal zorginstellingen in het noordoosten van de provincie voor het bundelen van hun specialistische kennis in een geriatrisch Expertise Netwerk. Daardoor kunnen de aangesloten verpleeghuizen en de woon/ zorgvoorzieningen in de regio een beroep doen op multidisciplinaire teams van het expertisenetwerk. Maar opent ook de mogelijkheid voor ouderen in hun werkgebied die nog thuis wonen om gebruik te maken van deze gespecialiseerde diensten. Het tweede project dat geld krijgt van het provinciefonds, betreft de opzet van het Medisch Centrum in Hoogezand-Sappemeer. Het samenbrengen van basisziekenhuiszorg en anderhalvelijnszorg onder één dak, opent deuren naar meer samenwerking met het sociaal domein, aldus een toelichting van de provincie. Het derde zorgproject gaat over de bouw van een multifunctionele accommodatie midden in de natuur. Een zorgorganisatie voor verstandelijk gehandicapten wil dit nieuwe gebouw samen met Staatsbosbeheer en een Theetuin in gebruik nemen. De accommodatie alsmede het natuurgebied er om heen, wordt een plek waar gehandicapten kunnen leren en werken. Maar moet ook aantrekkelijke ontmoetingsplek worden voor mensen van buiten de zorg die er kunnen recreëren.

Ouderenvriendelijk dorpshuis
Naast deze drie varianten van zorgverbreding zijn er vooral aanvragen gehonoreerd op het terrein van leefbaarheid en welzijn. Preciezer geformuleerd is het geld gegaan naar aanvragen van dorpshuizen die hun accommodatie aantrekkelijker en toegankelijker willen maken voor ouderen en zorgbehoevenden in het dorp. Zo zijn er dorpen met een lege sportzaal of een voormalige school die ze willen verbouwen tot dorpshuis dat ook geschikt is voor kwetsbare ouderen. En worden twee ander dorpshuizen om dezelfde reden gemoderniseerd. Er zijn twee dorpshuizen die als multifunctionele accommodaties onderdak willen bieden aan zorg gerelateerde voorzieningen. Dan gaat het om een huisartsenpraktijk, een apotheek, dagbesteding of een project voor burenhulp door vrijwilligers. Al deze toewijzingen beogen een betere toegankelijkheid van dorpshuizen voor ouderen. En lijkt er sprake van een herwaardering van het dorpshuis, als ontmoetingsplek en als laagdrempelige voorziening voor een groeiend aantal ouderen.

Een generatie pioniers 

Het provinciefonds heeft ook een budget beschikbaar voor lokale initiatieven van bewoners. In het uitvoeringsprogramma staat het voorbeeld van Dörpszörg Ulrum; een initiatiefgroep van dorpsbewoners die informele zorg organiseert voor hun kwetsbare dorpsgenoten en zich heeft ingezet voor een ontmoetingsplek. Opmerkelijk genoeg ontbreken soortgelijke burgerinitiatieven op de lijst met toegekende aanvragen. Terwijl Groningen zich rijk mag rekenen met een generatie pioniers op dit gebied. In dorpen als Warffum, Kloosterburen, Ulrum, Loppersum en Meeden kwamen een jaar of vijf geleden tot de verbeelding sprekende zorginitiatieven van bewoners van de grond die Groningen destijds ook landelijk op de kaart hebben gezet. Zo is de Zorgcoöperatie Loppersum vijf jaar na de oprichting uitgegroeid tot de grootste vereniging in het dorp. En Warffum liep vier jaar geleden voorop met het project GoudOud. Naar aanleiding van de sluiting van het plaatselijke verzorgingshuis zag het er naar uit dat de meest kwetsbare groep ouderen verplicht werd te verhuizen. Om er voor te zorgen dat deze ouderen in hun dorp konden blijven wonen, hebben ze in Warffum een mooi plan voor de oudste inwoners opgesteld, waarin het wonen, de zorg en het welzijn op de schaal van het dorp met elkaar verweven is. Groningen telt momenteel, rijp en groen door elkaar, zo´n vijftig tot tachtig lokale zorginitiatieven. En behoort daarmee, net als Gelderland, Brabant en Limburg, tot de plattelandsprovincies met veel dorpen die de informele zorg voor ouderen gezamenlijk regelen.

https://www.goudoudinwarffum.nl/

Zorgzame gemeenschappen
In Groningen beginnen deze lokale zorgprojecten zich inmiddels regionaal en provinciaal te organiseren. Zo hielden vijf dorpen in de kop van de provincie in het najaar van 2017 een bijeenkomst in het dorpscafé van Hornhuizen. En wisselden ze ideeën uit over een gedroomde toekomst van het wonen, de zorg en het welzijn in hun dorp voor jong en oud. In februari dit jaar werd in de kerk van Garmerwolde een netwerk Zorgzame dorpen Groningen gelanceerd, bedoeld om provinciaal de krachten te bundelen en ideeën uit te wisselen. Inmiddels steken burgerinitiatieven voor zorg ook de kop op in stedelijke gebieden. En is er sinds 2015 een breed landelijke netwerk actief onder de naam Nederland Zorgt Voor Elkaar. ‘Dit maakt de inhoud en de kwaliteit van de zorg sterker’, liet minister Hugo de Jonge donderdag 17 mei in Stadion Galgenwaard in Utrecht nog weten. Tijdens een bijeenkomst van het landelijk netwerk over Zorgzame gemeenschappen vertelde de minister dat hij eigenaarschap als een belangrijke meerwaarde ziet van al deze burgerinitiatieven in de zorg. En noemde het een waardevolle ontwikkeling dat steeds meer mensen zich persoonlijk betrokken voelen bij de zorg in hun buurt. En stak de aanwezigen een hart onder de riem met de toezegging dat hij dit onder de aandacht zal brengen bij gemeenten, die namens de overheid als eerste verantwoordelijk is voor dit beleidsterrein.

Klik hier voor Overzicht burgerinitiatieven in de zorg.

Ketenstages
Na innovatieve zorgvoorzieningen en lokale burgerinitiatieven, is het onderwijs de derde partij die druk aan de weg timmert. Mooi en heel praktisch voorbeeld hiervan is de ‘Ketenstage’, deze nieuwe stagevorm is door de Academie voor verpleegkunde ontwikkeld, samen met vier grote zorgorganisaties in de regio. In een ketenstage lopen studenten iedere zes weken stage bij een andere zorginstelling. Dit kan variëren van thuiszorg en verpleeghuis tot revalidatie en ziekenhuis. Ze volgen de zorgprocessen in afzonderlijke zorgvoorzieningen en zien hoe de overdracht daartussen plaatsvindt. Het Ministerie van VWS heeft dit concept als best practice opgenomen in haar Actieprogramma ‘Werken in de zorg’. Ook het middelbaar beroepsonderwijs draagt bij aan de vernieuwingen. In een viertal Zorgtechnologie huizen kijken mbo/studenten samen met zorg- en welzijnsinstellingen, gemeenten en woningcorporaties naar nieuwe toepassingen van domotica en zorgtechnologie. En de studenten geven voorlichting aan ouderen en hun mantelzorgers over de mogelijkheden om met inzet van technische apparatuur en hulpmiddelen langer veilig en gezond thuis te wonen. Ze laten de bezoekers kennismaken met de nieuwste technische snufjes op dit gebied.

Centraal telezorgcentrum  
Deze introductie in de zorg bij techniekstudenten is een nuttige investering voor de toekomst, want technische vernieuwingen worden steeds belangrijker om logistieke problemen in de zorg op te lossen. Bij uitstek Groningen, een provincie die vergrijst en een dunbevolkt platteland heeft, kan hier nog veel baat bij vinden als personeelstekorten de zorg verder onder druk zetten. Een mooi voorbeeld van zo´n technische oplossing voor deze regio is het project Virtuele Thuiszorg in de gemeente Eemsmond. Sinds een jaar maken vijfhonderd zorgbehoevende ouderen daar kennis met nieuwe vormen van telezorg, verstrekt door een regionale zorgorganisatie. Via tablets, slimme horloges, mantelzorg apps en sensoren kunnen cliënten op elk gewenst moment contact opnemen, digitale informatie delen en overleggen met een centraal telezorgcentrum. Dit nieuwe concept van zorg op afstand, als aanvulling op de beschikbare personele zorg, is een ongekende weelde in een dunbevolkt gebied als Eemsmond. Het project, met Vodafone/Ziggo als een van de ontwikkelpartners, werd dit voorjaar in vakkringen onderscheiden met de Computable Award 2017 in de categorie Digital Innovation van het jaar.

Innovatiewerkplaatsen 
Een opvallende speler uit het Hoger onderwijs is het Centre of Expertise Healthy Ageing of Healthy Aging Network Northern Netherlands (CoE HA of HANNN) Dit netwerk is onder aanvoering van de Hanzehogeschool en met subsidie van het ministerie van OCW vijf jaar geleden tot stand gekomen om innovaties in gang te zetten op het gebied van gezond opgroeien en gezond ouder worden. Dit netwerk heeft zich ten doel gesteld dat de noordelijke provincies één grote Blue Zone worden. Dat is met een knipoog naar de vijf blue zones in de wereld; bijzondere gebieden waar mensen tot op hoge leeftijd kerngezond blijven en uitzonderlijk oud worden door een combinatie van levensstijl en gunstige omstandigheden. Iets om je aan op te trekken als provincie waar de bevolking minder gezond is en een lagere levensverwachting heeft. Bovendien klinkt het perspectief van een blue zone zo veel beter dan termen als vergrijzing en ouderenzorg.

Walking football
Om de lat niet al te hoog te leggen, introduceert HANNN ‘blue spots’,  plekken waar ze het ideaal van een blue zone alvast een stapje dichter bij brengen. De motor van de organisatie zijn de Innovatiewerkplaatsen, daarin worden onderzoekers, docenten, studenten, bedrijven en zorg- en welzijnsinstellingen bijeen gebracht om zich gezamenlijk te buigen over maatschappelijke thema´s als gezondheid, opgroeien, onderwijs en ouderdom. Zoals gezondheidspleinen, of een walking football festival, om mannen en vrouwen boven de zestig aan het voetballen te krijgen. Of met complexe innovaties, zoals de implementatie van persoonsgerichte zorg en toepassingen van wearables en e/health technieken. HANN ziet zich als spin in dit web dat potentiële partners verbindt, nieuwe ontwikkelingen aanjaagt en beloftevolle praktijken verspreidt.

Zorg voor een nieuwe generatie ouderen
Tot zover deze rondgang langs een waaier aan vernieuwende projecten. De projecten die langskomen vormen weliswaar een ongesorteerde verzameling. En ze zullen naar alle waarschijnlijkheid de wicket problems van de ouderenzorg niet oplossen. Maar ze bieden wel een blik op de trapveldjes waar ruimte is voor improvisatie en spelplezier. En dan zien we zorgvoorzieningen die hun deuren open stelen voor nieuwe partners, binnen en buiten hun domein. Dorpshuizen die toegankelijker willen worden voor een nieuwe generatie ouderen die zich aandient, burgers die zich vrijwillig inzetten voor zorgbehoevend ouderen in hun buurt. Studenten die tijdens hun stages leren om over de muren van afzonderlijke zorgvoorzieningen heen te kijken. Middelbaar en Hoger onderwijs die in de praktijk op zoek gaat naar oplossingen voor actuele kwestie als vergrijzing, langer thuis wonen en gezond ouder worden. En daarvoor netwerken organiseren waar partners met heel uiteenlopende achtergronden elkaar vinden op deze thema’s.

De kwaliteit van het leven 
De vergrijzing dient zich, met name op het platteland, steeds nadrukkelijker aan: in de winkels, bij de huisarts en op straat. Dit is geen doemscenario; we worden niet alleen steeds ouder maar blijven ook veel langer gezond. De bejaarden van vroeger zijn nu actieve senioren, het overgrote deel woont zelfstandig thuis. Om tot op hoge leeftijd deel uit te maken van het gewone dagelijkse  leven, ook als ze zorgbehoevend worden. Daar zijn ook steeds meer mogelijkheden voor. Ouderenzorg is niet langer het exclusieve domein van zorginstellingen, zorgmanagers en  professionals. Ook burgers, bedrijven, scholen en maatschappelijke organisaties dragen daar een steentje bij. De zorg voor ouderen is, om het maar even samen te vatten, aan het vermaatschappelijken. Wat nog meer opvalt is de veranderende visie op vergrijzing en de associatie van ouderen met ziekte, verval en afhankelijkheid. Bij de projecten in dit artikel gaat het vooral over het bevorderen van gezondheid, welzijn en zelfredzaamheid, en meer in het algemeen over de kwaliteit van het leven. Het is de halfvolle fles die als leidraad geldt en, om de relativerende variant daarop uit het geheime dagboek van Hendrik Groen aan te halen: Pogingen iets van het leven te maken.

.




Maeve McClenaghan ~ A Hundred Homeless People Have Died Since October But No-One Is Asking Why

It has been almost two years since Cardon Banfield’s partially-mummified body was found in a tent, just metres from a public footpath in Worcester.

The homeless 74 year-old, who settled in the UK from the Caribbean in 1961, part of the Windrush generation, was so badly decomposed that the coroner was only able to identify him through DNA testing.
In the intervening years, campaigners and local charities have pushed for an official review into how an elderly man came to such an ignominious end. But despite public pressure, the local Safeguarding Adults Board – the body tasked with exploring possible social care failures – refused to do an official review.

This week Worcester City council published an informal review into Banfield’s death. Now, those that called for the review say it fails to fully address the issues and are calling again for an official review.

The Bureau of Investigative Journalism can reveal that homeless deaths are hardly ever reviewed in England and Wales, with, on average, just one official review a year being logged since 2010.
With no official count of deaths and very few reviews being commissioned, experts are concerned that officials simply do not know how and when homeless people are dying.
In this climate, the Bureau has launched Dying Homeless, a project to record deaths on UK streets.

Read more: https://www.thebureauinvestigates.com/hundred-homeless-people-have-died




Are Fossil Fuel Divestment Campaigns Working? A Conversation With Economist Robert Pollin

Prof.dr. Robert Pollin

Is fossil fuels divestment an effective strategy in tackling climate change? A newly released study by the Political Economy Research Institute (PERI) at the University of Massachusetts at Amherst suggests that this strategy is not sufficient on its own in affecting the global battle against climate change and that new approaches are needed. Robert Pollin, a distinguished professor of economics at the University of Massachusetts, Amherst, co-director of PERI and co-author of the study spoke to C.J. Polychroniou about the limits of the movement to divest from fossil fuels and the need for fresh approaches and a more holistic type of action for combatting climate change.

C. J. Polychroniou: Climate change is one of the most significant threats facing human civilization today. According to some projections, there is a very high probability that temperatures will rise by several degrees in less than 100 years. In that context, and given that the largest source of greenhouse gas emissions stems from burning fossil fuels, mitigating the effects of climate change demands a transition to clean energy sources. Yet adapting to climate change does not seem to be an easy undertaking for modern societies, although the hidden costs of climate change run already into hundreds of billions of dollars a year. In your view, why is it that we are ignoring the costs associated with climate change?

Robert Pollin: I don’t think it is accurate to say that “we” are ignoring the costs associated with climate change. The evidence on the effects of climate change are widely known and are getting increasingly understood with time. Millions of people around the world are committed to disseminating valuable information and advancing policies to dramatically cut carbon dioxide (CO2) emissions, which is the most significant factor driving climate change. Certainly, the experience in the US and the Caribbean last summer and fall, with three severe hurricanes in short order — i.e. Harvey, Irma and Maria — made even more people aware of the reality that we are playing Russian roulette with the climate.

There is, rather, one fundamental reason why policy makers in most countries throughout the world are unwilling to cut their CO2 emissions sufficiently, notwithstanding the ever-mounting ecological threat. It is because the only way countries can achieve serious CO2 emissions cuts is to stop burning so much oil, coal and natural gas to produce energy. Confronting this reality in turn creates three problems that are distinct but interrelated.

The first is that workers and communities throughout the world whose livelihoods depend on people consuming fossil fuel energy will face major losses — layoffs, falling incomes and declining public-sector budgets to support schools, health clinics and public safety. The second is that profits will fall sharply and permanently for the colossal fossil fuel companies, such as Exxon-Mobil, Shell and the range of energy-based businesses owned by the US mega-billionaires David and Charles Koch. The world’s publicly owned energy companies — such as Saudi Aramco, Gazprom in Russia and Petrobras in Brazil, which together control about 90 percent of the world’s total oil reserves — will take still larger hits to their revenues. The third problem pushes us beyond the fossil fuel industry itself and into broader issues of jobs and prospects for economic growth. According to most analysts, economies will face higher energy costs when they are forced to slash their fossil fuel supplies. It will therefore become more expensive to operate the full gamut of buildings, machines and transportation equipment that drive all economies forward.

Just to say briefly, these three problems may seem overwhelming, but they are actually less daunting than they appear. First, it is not the case that economies will face higher energy costs through a clean energy transformation. The two critical features of a clean energy transformation are investments in energy efficiency and clean renewable energy sources, which will then supplant oil, coal and natural gas as energy sources. These clean energy sources, in combination, are already cheaper than fossil fuels on average in delivering a given amount of energy.

Second, building the clean energy economy — through a Green New Deal — will generate 2-3 times more jobs overall in all regions of the globe than maintaining our existing fossil-fuel dominant energy infrastructure. Third, there will certainly be job losses and displacement for workers and communities that are presently dependent on the fossil fuel industry. These workers and communities simply need to be supported through generous Just Transition policies, as one critical feature of the Green New Deal.

And finally, what about the private and public fossil fuel companies? The only answer here is that we simply cannot worry about their profits when we are facing a planetary emergency.   Smart investors need to get the message that it is time to move their money out of fossil fuels and into more benign endeavors — starting with clean energy. And even if the investors plug their ears and cover their eyes to reality, we need to succeed in delivering the message anyway through effective political struggles that foreclose their profit opportunities.

A wide range of policies have been suggested and, to some extent implemented, in order to tackle climate change, such as limiting carbon dioxide emissions and transitioning to solar and wind power energy sources. Are such policies sufficient enough to reverse the increasing trend in anthropogenic greenhouse gases and thus containing future rise in global surface temperatures?

These are, indeed, the most important policies that need to be implemented. They are not sufficient on their own, because they do not deal with other sources of greenhouse gas emissions, such as deforestation and methane emissions generated through industrial agriculture. But the critical factor here is not just that we, say, expand supply of solar and wind power and raise energy efficiency standards. The issue is how quickly we do it and at what scale. At a global level, we need to invest on the order of 1.5 to 2 percent of GDP per year in raising energy efficiency standards and expanding the supply of renewables in order to have a good chance at driving global emissions down by 80 percent within 20 years and eliminating emissions altogether within 30 years.

One approach that has become quite popular in recent years is the strategy of divestment. However, the recent study you coauthored with Tyler Hansen questions the effectiveness of the strategy of divestment in reducing carbon emissions. How did your study come to that conclusion?

In this new research paper, Tyler Hansen and I concluded that divestment campaigns have not been especially effective as a means of significantly reducing CO2 emissions, and they are not likely to become more effective over time. Our study includes both an analysis of the available data on global divestment patterns as well as a formal statistical modeling exercise that evaluates the impact of divestment events — such as when the New York City pension fund decided last January to sell off all of their fossil fuel company holdings — on the stock market prices of fossil fuel companies.

We found two basic things from this research. First, to date, we found the total level of divestment commitments to be at about 0.7 percent of total global private fossil fuel assets (assets committed to divestment are at about $36 billion while total global private fossil fuel assets are at $4.9 trillion). Second, we found no evidence that any divestment actions, including the recent New York City pension fund decision, has had any significant negative effect on the stock prices of fossil fuel companies.

The basic problem with the strategy is straightforward. Ethically motivated owners of fossil fuel stocks and bonds — such as the New York City Council — do certainly have the power to sell these assets as a statement of principle and act of protest. But this act of protest will have no direct impact on the operations of the fossil fuel companies as long as investors who are profit-seekers, as opposed to being motivated ethically, are willing to purchase the stocks and bonds that ethically motivated investors have put up for sale. Indeed, the core divestment strategy of selling fossil fuel assets is, at best, incomplete until one addresses this question: Is there somebody out there still willing to purchase these fossil fuel assets, and if so, and at what price?   The answer is, yes, there are plenty of people ready to purchase shares of fossil fuel companies as long as they can profit by owning these shares.

In addition, the profit opportunities from owning oil, gas and coal company stocks are not diminished through the divestment-led sales per se. This is because divestment per se does not affect either how much it costs to produce fossil fuel energy or how much consumers are willing to buy. In theory, divestments might be capable of pushing down stock market prices of fossil fuel companies. But it is also likely that any such impact on stock prices is going to remain negligible as long as profit-seeking investors continue to make money. And they will continue to make money unless we succeed in either raising costs of producing fossil fuels or limiting how much fossil fuel energy consumers can buy.

We do also greatly respect the accomplishments of the divestment movement. To begin with, they enable activists to fight for goals that can be clearly articulated and achieved within the institutions and communities in which they work and live, as opposed to attempting to influence public policies where the decision-making process is more remote. Divestment campaigns also have a demonstrated record of success in raising consciousness as to the urgency of dramatic action on climate change, and the need to confront the power of the fossil fuel industry as the single greatest barrier to advancing a viable climate stabilization project.

Despite these substantial accomplishments, we nevertheless conclude, based on the findings we present here, that most efforts now devoted to divestment campaigns would be better spent on more direct efforts to drive down fossil fuel consumption and CO2 emissions. We simply don’t have time to lose in pushing as effectively as possible on the fundamental goal which we cannot lose sight of — which is to drive CO2 and other greenhouse gas emissions down to zero as quickly as possible. We need to remember that, at best, divestment is a means to an end, with the end itself being eliminating emissions.

Are there any fresh approaches to tackling climate change? And how can they be put into action?

In my view, we must, again, stay focused on the ultimate goal: of eliminating CO2 and other greenhouse gas emissions within 40 years, working steadily to get there. The basic framework of getting there is the Green New Deal. That, again, is focused on investing in energy efficiency and clean renewable energy sources at a rate of about 1.5 to 2 percent of GDP per year, in the US, China, Europe, India — indeed, everywhere. In the US, I have been greatly encouraged by substantial initiatives and campaigns around these goals that are growing in many states, including California, Washington, New York and Colorado — this is even while Trump is busy eviscerating any and all decent federal government-level climate policies enacted under Obama.

To really succeed with such Green New Deal programs will mean, specifically, campaigns around implementing strong policies in the areas of regulation, subsidies for clean energy and taxing carbon emissions. The climate movement has to also unequivocally embrace Just Transition for workers and communities that are presently dependent on the fossil fuel industry.   Let’s recognize honestly that Trump and company have been feasting on the fact that, to date, environmentalists have not demonstrated a serious commitment around Just Transition. Activists should, of course, also still engage in direct action at institutions where they live and work. But divestment isn’t the only option here. For example, college students can demand that their campuses convert to 100 percent renewable sources and high efficiency to produce energy.  Communities can similarly insist that their local governments eliminate the use of fossil fuels altogether. When we win victories on these demands on campuses and in communities, we will at least know that we are directly pushing down CO2 emissions, and thus, very clearly, keeping our eyes on the prize.

Copyright, Truthout. May not be reprinted without permission.




Noam Chomsky On Donald Trump And The “Me First” Doctrine

Noam Chomsky ~ Photo: en.wikipedia.org

President Trump’s sudden cancellation of the upcoming denuclearization summit with North Korean leader Kim Jong Un is just the latest example of Trump’s wildly erratic approach to foreign policy.

While Trump’s domestic policies seem to be guided by clear objectives — increasing corporate profits, undoing every policy made by the Obama administration, and appeasing Trump’s anti-immigrant base — the imperatives driving US foreign policy under Trump remain something of a mystery.

In this exclusive interview, renowned linguist and public intellectual Noam Chomsky sheds light on the realities and dangers of foreign relations in the age of “gangster capitalism” and the decline of the US as a superpower.

C. J. Polychroniou: Noam, Donald Trump rose to power with “America First” as the key slogan of his election campaign. However, looking at what his administration has done so far on both the domestic and international front, it is hard to see how his policies are contributing to the well-being and security of the United States. With that in mind, can you decode for us what Trump’s “America First” policy may be about with regard to international relations?

Noam Chomsky: It is only natural to expect that policies will be designed for the benefit of the designers and their actual — not pretended — constituency, and that the well-being and security of the society will be incidental. And that is what we commonly discover. We might recall, for example, the frank comments on the Monroe Doctrine by Woodrow Wilson’s Secretary of State, Robert Lansing: “In its advocacy of the Monroe Doctrine the United States considers its own interests. The integrity of other American nations is an incident, not an end. While this may seem based on selfishness alone, the author of the Doctrine had no higher or more generous motive in its declaration.” The observation generalizes in international affairs, and much the same logic holds within the society.

There is nothing essentially new about “America First,” and “America” does not mean America, but rather the designers and their actual constituency.

A typical illustration is the policy achievement of which the Trump-Ryan-McConnell administration is most proud: the tax bill — what Joseph Stiglitz accurately called “The US Donor Relief Act of 2017”. It contributes very directly to the well-being of their actual constituency: private wealth and corporate power. It benefits the actual constituency indirectly by the standard Republican technique (since Reagan) of blowing up the deficit as a pretext for undermining social programs, which are the Republicans’ next targets. The bill is thus of real benefit to its actual constituency and severely harms the general population.

Turning to international affairs, in Trumpian lingo, “America First” means “me first” and damn the consequences for the country or the world. The “me first” doctrine has an immediate corollary: it’s necessary to keep the base in line with fake promises and fiery rhetoric, while not alienating the actual constituency. It also follows that it’s important to do the opposite of whatever was done by Obama. Trump is often called “unpredictable,” but his actions are highly predictable on these simple principles.

His most important decision, by far, was to pull out of the Paris negotiations on climate change and to tear to shreds efforts to prevent environmental catastrophe — a threat that is extremely severe, and not remote. All completely predictable on the basic principles just mentioned.

The decision benefits the actual constituency: the energy corporations, the automotive industry (most of it), and others who pursue the imperative of short-term profit. Consider perhaps the most-respected and “moderate” member of the Trump team, former ExxonMobil CEO Rex Tillerson, kicked out because he was too soft-hearted. We now know that ExxonMobil scientists were in the lead in the 1970s in recognizing the dire threat of global warming — facts surely known to the CEO, who presided over efforts to maximize the threat and to fund denialism of what the management knew was true — all to fill some overstuffed pockets with more dollars before we say “goodbye” to organized human life, not in the distant future.

It’s hard to find a word in the language to describe such behavior.

The decision also appeals to the pretended constituency: the voting base. Half of Republicans deny that global warming is taking place, and of the rest, a bare majority think that humans may have a role in it. It’s doubtful that anything comparable exists elsewhere.

And, of course, the decision reverses an Obama initiative, thus keeping to high principles.

One cannot overemphasize the astonishing fact that the most powerful country in world history refuses to join the world in doing at least something — in some cases a lot — about this existential threat to organized human life (and to the species that are disappearing as the Sixth Extinction proceeds on its lethal course). And beyond that, is devoting its efforts to accelerating the race to disaster. And no less astonishing is the failure to highlight, even to discuss this extraordinary situation. Considering what is at stake, it is hard to find a historical parallel.

The same hold pretty much on other policies, though sometimes with more elite opposition. Take Obama’s Iran deal — the Joint Comprehensive Plan of Action (JCPOA). That, of course, has to go, on pretexts too ludicrous to discuss, and always ignoring the fact that while Iran has been adhering to the agreement, the US has been violating it all along by acting to block Iran’s reintegration into the global economy, particularly the global financial system, and to undermine “the normalisation of trade and economic relations with Iran.” All in violation of the JCPOA, but of no concern, on the prevailing tacit assumption that “the indispensable nation” stands above the law.

A considerable majority of Republicans have always opposed the deal, though in this case, Republican elites are often more realistic. The business world does not appear to have supported even the earlier sanctions regime — one of those interesting cases where state policy diverges from the interests of the actual constituency, much like Cuba policy. The decision harms the welfare and security of the general population, and might have truly horrendous consequences, but that is scarcely a consideration.

The Trump team is working hard to maximize the likely disastrous effects. Secretary of State Mike Pompeo made his first major speech at the ultra-reactionary Heritage Foundation, focusing on Iran, with demands so extreme that the goal must be to ensure that they are instantly rejected. Among them, that Iran withdraw its forces from Syria and end its support for Hezbollah and Hamas, and more generally, end its campaign “to dominate the Middle East” — newspeak for Iran’s unwillingness to retreat into a shell and allow the US its traditional right to dominate the Middle East (and any other place it can) by force, with no impediments. Pompeo also warned the Europeans to join the US jihad, or else.

There is some merit in Trump’s posturing about how the JCPOA should be improved. It definitely can be. In particular, it can be extended to establishing a Nuclear Weapons-free Zone (NWFZ) in the Middle East, with serious inspections, which would eliminate any alleged threat of eventual Iranian nuclear programs. To achieve that goal should be quite straightforward. There is no need to obtain Iran’s acquiescence. Iran has long been in the forefront of those calling for establishment of a NWFZ, particularly as the spokesperson for G-77 — the former non-aligned countries — which strongly advocates this development. The Arab states, with Egypt in the lead, initiated this proposal and have strongly urged that it be implemented. There is overwhelming international support. The matter regularly comes up in the review sessions of the Non-proliferation Treaty, with full agreement — almost. One country regularly blocks the effort, most recently Obama in 2015. The reason is not obscure: Israel’s nuclear weapons systems must not be subject even to inspection, let alone steps toward dismantlement.

It is important to add that the US and UK have a special responsibility to work to establish a Middle East NWFZ. They are committed to this goal by Security Council Resolution 687 — a commitment that takes on even greater force because it is this Resolution to which they appealed when seeking desperately to create some legal pretext for their criminal invasion of Iraq in 2003.

But all of this is unmentionable, so we can put it aside.

The Trump decision has infuriated much of the world, with the usual exceptions. In particular, it has infuriated European allies. Whether they will be willing to stand up against the global bully is unclear; it is a frightening prospect. If Europe does not proceed with the JCPOA, as the Trump wreckers hope, that might encourage Iranian hardliners to develop “nuclear capability” — a capacity to produce nuclear weapons if they ever decide to, which many non-nuclear states have. That might provide a green light for those who have been itching to bomb Iran for a long time, among them the new National Security Adviser John Bolton and Israeli Prime Minister Benjamin Netanyahu.

Case by case, we find much the same, sometimes with further complexities.

Trump’s view of world affairs seems to assign very little role to diplomacy, as evidenced by the desolation of the State Department under his administration. What’s your own understanding and explanation for Trump’s aversion to diplomacy?

His position makes good sense. In confronting adversaries — for Trump, most of the world, apart from a few favored dictatorships (and the increasingly reactionary Israeli client) — it is only reasonable to play one’s strong card. The US is militarily strong — in fact, overwhelming in military strength. Trump’s increase in the vastly inflated military budget amounts to about 80 percent of the total Russian military budget, which is declining. But increasingly under Trump, the US is diplomatically weak and isolated. So why bother with diplomacy?

Incidentally, this is by no means a completely new departure. As its global power declined from its peak in the 1940s, the US has increasingly disregarded international institutions. During the years of its overwhelming global dominance, when the UN could be counted on to stay in line and serve as a weapon against adversaries, the UN was highly respected by elite opinion and Russia was berated for constantly saying “no.” As other industrial countries reconstructed from wartime devastation and decolonization proceeded on its agonizing course, the UN lost its allure. By the 1980s, respected intellectuals were pondering the strange cultural-psychological defect that was causing the world to be out of step. The US cast its first Security Council veto in 1970, and quickly gained the lead in doing so. It is the only country to have gone so far as to veto a Security Council resolution calling on all states to observe international law — mentioning no one, but it was understood that it was a response to Washington’s rejection of World Court orders to end its “unlawful use of force” (aka international terrorism) against Nicaragua and to pay substantial reparations. The US rarely ratifies international conventions, and when it does, it is typically with crucial reservations, effectively exempting itself: the genocide and torture conventions, and many others.

Rather generally, while Trump is carrying defiance of world opinion to new extremes, he can claim predecessors.

Trump’s decision to move the US embassy to Jerusalem (something which many of his predecessors had actually promised of doing but never carried out when in office) has created havoc in the Middle East, just as expected, although the administration has justified this decision as part of the need to “secure peace” in the region. First, what were the motives behind this decision? Second, can this move be regarded as legal according to norms and principles of international law? And, thirdly, can this decision be undone by future US presidents?

The motive was hardly concealed, and follows from the usual Trump principles. The move is strongly supported by Trump’s Evangelical base — by now, the major popular support for Israel as more liberal sectors, as elsewhere in the world, are coming to oppose Israel’s violence, repression and flagrant violations of international law. The move is also a gift to major Republican Party donors like Sheldon Adelson and Paul Singer. This decision, too, isolates the US in the world scene, harming the country in the longer term, but that is irrelevant. The US vetoed an otherwise unanimous Security Council resolution condemning the move, which is in violation of numerous [UN Security Council] resolutions on Jerusalem since 1968. The decision can be reversed.

The Gaza massacre in the aftermath of the Trump administration decision to move the US embassy to Jerusalem exposed not only the historical insensitivity of the Trump gang to the plight of the Palestinian people under Israeli occupation (as well as its unconscionable ignorance of Muslim culture and history), but also the brutality of the Israeli state and, equally important, the cowardice, once again, of the so-called international community. Your thoughts or reactions to all of the above?

All correct, except that reference to the “Trump gang” is too narrow. Few are aware of the extent of Israeli brutality. Just to take one pertinent example, few are aware that just as the recent nonviolent demonstrations were beginning, leading to the Gaza massacre when Israel responded with military force, Hamas leadership approached Israel with a call for a long-term cease-fire (“hudna”). Israel, of course, rejected it, as it invariably does, rarely even giving reasons, though after the murderous Operation Protective Edge in 2014, an Israeli defense official explained that Israel does not respond “because there was no reason to conduct a dialogue with a bruised and beaten movement.” In short: We have overwhelming military force, you are defenseless, we can smash your society to bits any time we like, so why on earth should we call for an end to violence, abandoning our virtual monopoly?

The North Korea nuclear saga has become a key global issue featuring the “rocket man” and America’s “dotard.” Do you see any prospects for a lasting peace between North and South Korea?

One possibility, advanced by China with broad international support, including North Korea intermittently, has been a double freeze: North Korea would freeze its development of nuclear weapons and missiles, and the US would cease its threatening military maneuvers on North Korea’s borders, including menacing flights by the most advanced nuclear capable bombers — no laughing matter in a country that was flattened by merciless US bombing, even destruction of major dams (a serious war crime), within easy memory. The option has been rejected by the US.

A double freeze could have opened the way to further negotiations, perhaps reaching as far as what was achieved in 2005. Under international pressure, the Bush administration turned to negotiations, which achieved substantial success. North Korea agreed to abandon “all nuclear weapons and existing nuclear programs” and allow international inspections — phrases worth re-reading in the light of constant misrepresentation. In return, the US was to provide a light-water reactor for medical use, issue a non-aggression pledge, and join in an agreement that the two sides would “respect each other’s sovereignty, exist peacefully together and take steps to normalize relations.”

At once, the Bush administration broke the agreement. It renewed the threat of force, froze North Korean funds in foreign banks and disbanded the consortium that was to provide North Korea with a light-water reactor. Bruce Cumings, the leading US Korea scholar, writes that “the sanctions were specifically designed to destroy the September pledges [and] to head off an accommodation between Washington and Pyongyang.”

That path could be pursued again.

On April 27, North and South Korea signed a historic document, the Panmunjom Declaration for Peace, Prosperity and Unification of the Korean Peninsula. It’s worth reading carefully. In the Declaration, the two Koreas “affirmed the principle of determining the destiny of the Korean nation on their own accord [repeat: on their own accord] … to completely cease all hostile acts against each other in every domain [to] … actively cooperate to establish a permanent and solid peace regime on the Korean Peninsula … to carry out disarmament in a phased manner, [in order to achieve] the common goal of realizing, through complete denuclearization, a nuclear-free Korean Peninsula … to strengthen the positive momentum towards continuous advancement of inter-Korean relations as well as peace, prosperity and unification of the Korean Peninsula.” They further “agreed to actively seek the support and cooperation of the [international] community [meaning, the US] for the denuclearization of the Korean Peninsula.”

Furthermore, as Korea specialist Chung-in Moon reviews in Foreign Affairs, the two sides did not just make high-level commitments. They also laid out specific timetables for implementing them and took concrete steps that would have immediate effects in facilitating cooperation and preventing conflict — something quite new and very significant.

The import of the Declaration is clear. The US should back off and allow the two Koreas to achieve peace, disarmament, unification and complete denuclearization. We should accept the call for support and cooperation in this endeavor by the two parts of the Korean nation to determine its destiny “on their own accord.”

To put it more simply, the Declaration is a polite letter saying, “Dear Mr. Trump, declare victory if you want to prance around in public, but please go away and let us move towards peace, disarmament and unification without disrupting the process.”

US analysts have been clear and frank about the real nature of the North Korean threat. New York Times foreign affairs commentator Max Fisher writes that North Korea “has achieved what no country has since China developed its own program a half-century ago: a nuclear deterrent against the United States,” and Trump’s threats and sanctions have not succeeded “to stall or reverse those gains.” Clearly, we must act to prevent anyone from deterring our resort to force and violence.

It’s worth noting that Iran poses a problem rather like that of North Korea. Among specialists, across the political spectrum, few would disagree with the conclusion of the respected and properly conservative International Institute of Strategic Studies in 2010 that “Iran’s nuclear program and its willingness to keep open the possibility of developing nuclear weapons is a central part of its deterrent strategy.” US intelligence concurs. Again, that is intolerable to the two rogue states that demand the right to rampage freely in the region, as they regularly do.

If Trump and his advisers have any sense, they will seize the opportunity and accept the plea of the two Koreas.

Unfortunately, expecting some sense may be too hopeful. The egregious hawk John Bolton, who has been just as publicly eager to bomb North Korea as Iran, went out of his way to bring up a model that he surely knew would infuriate and antagonize North Korea — the “Libya model”: You give up your deterrent, and then we will destroy you, ending with a brutal murder applauded with a vulgar joke by Hillary Clinton. Then Vice President Mike Pence chimed in saying it’s not a mere threat but “more of a fact” that “this will only end like the Libyan model ended if Kim Jong Un doesn’t make a deal.”

Along with threatening military maneuvers at the North Korean borders, this is just the way to move negotiations forward. Predictably, there was a harsh verbal North Korean response, though coupled with some crucial actions: North Korea reported that it had just destroyed its key nuclear weapons testing site, setting off explosions to collapse underground tunnels. Trump responded a few hours later by cancelling the planned summit meeting in Singapore with Kim Jong Un.

This not the end, however, and perhaps those who understand that Trump might register an ill-deserved triumph may prevail.

Israel’s prime minister, the irrevocable Bibi Netanyahu, has been driven for years by the idea of “regime change” in Tehran. Do you think this is a realistic objective now that Tel Aviv has a “real friend” in the White House?

I don’t think so, and I doubt that Israeli strategists do either. An invasion of Iran is most unlikely. If the US and Israel attack, it’s likely to be from a safe distance — missiles mainly — and aimed at specific targets, though there might be Special Forces operations. We might recall that the US and Israel have already committed what the Pentagon describes as an “act of war” against Iran, justifying a military response from the target — namely, the cyberwar attack on Iranian nuclear facilities.

Europe’s key leaders seem to be distancing themselves with ever greater frequency from Washington’s policies on global affairs. Do you think we may be at the start of a new era between European and American relations? This is something which many had expected to happen from the time of Charles de Gaulle all the way up to the reign of Mikhail Gorbachev, but perhaps the time has finally come. So, your take on this? Is the era of US hegemony and obedience to Washington’s dictates nearing its end?

From the early postwar years, there was considerable concern in planning circles in Washington that Europe might move to become a “third force” in global affairs, a neutralist bloc. De Gaulle was indeed the leading proponent of this conception, and a version was revived by Gorbachev in his call for a “Common European Home” of cooperation and interchange from the Atlantic to the Urals, in which both NATO and the Warsaw Pact would be dismantled in favor of a pan-European security system. The idea was dismissed by the US in favor of expanding NATO, over the strong objections of George Kennan and other statesmen who warned, accurately enough, that this “policy error of historic proportions” would lead to rising and very ominous tensions on the Russian border. NATO’s mission today, historian Richard Sakwa writes, is “to manage the risks created by its existence.”

As to whether Europe today might move in an independent direction, I’m skeptical. Despite Trump’s moves to diminish and isolate America, and to alienate allies, and despite the exit of America’s major advocate (Britain) from the European Union, I suspect that Europe will be unwilling to pose a serious challenge to Washington. Europe faces too many internal problems, and despite Trump, the US still remains unmatched as a global power, with means of violence and coercion that it is not reluctant to use, as the world knows all too well.

But a lot remains uncertain. As the business press observes, The United States’ “ability to impose financial sanctions around the world depends on the willingness of China and Europe to comply — and that may be waning.” In the case of China, it has been waning rapidly. China has been moving to establish an international currency regime and trading system independent of the US. Trump’s effort to destroy the Iran nuclear deal has infuriated the Europeans, who reacted at once by agreeing to invoke rules to shield European Union companies from US sanctions, to permit the European Investment Bank to finance business in Iran, and to encourage European countries to explore transfers to Iran’s central bank, bypassing the US-dominated international financial system. These “blocking mechanisms” were last invoked in 1996, when Clinton sought to curb European investment in Cuba, Iran and Libya. Clinton backed down. But the world has changed.

It’s possible that Trump may succeed in creating a diminished America, hiding in fear behind walls, isolated and marginalized — though retaining plenty of guns to kill one another and a fearsome capacity to destroy at will.

Copyright, Truthout. May not be reprinted without permission.




Johan van de Beek en Claire van Dyck ~ Verwerping van de Westerse waarden

Sultan en de lokroep van de jihad – Johan van de Beek en Claire van Dyck – Uitgeverij Balans – 2017 – ISBN 9789460034886 (Paperback) ISBN 9789460034893 (E-Book) & The Middle East in Europe and Europe in the Middle East (2008- I Have a dream- Felix Meritis en MEXIT)

In ‘Sultan en de lokroep van de jihad’ beschrijven de onderzoeksjournalisten Johan van de Beek en Claire van Dyck het radicaliseringsproces van drie jonge Maastrichtenaars, die in 2014 vertrekken naar Syrië. Sultan Berzel, oftewel Abu Abdullah al-Hollandi blaast zich kort na zijn vertrek op op het Nisourplein in Bagdad en neemt 23 mensen mee in de dood.
Sultans Koerdische vriend Rezan, die hem vergezelt, sterft op het Syrische slagveld. De derde jihad ganger, de bekeerlinge Aïcha, voorheen Lina geheten en net als Berzel en Rezan afkomstig uit Maastricht (wijk Wittenvrouwenveld) weet te ontsnappen en keert terug naar Nederland. Zij gelooft nog steeds in de jihad.

De onderzoeksjournalisten proberen te achterhalen waarom deze jonge mensen besluiten deel te nemen aan de Islamitische Staat. Hadden ze tegen kunnen worden gehouden? En is er, na het kalifaat, een blijvend gevaar van radicalisering en terreur in Nederland?

Sinds 9/11 wordt er driftig gezocht naar een patroon, een universele theorie die kan verklaren waarom jonge mensen “het oerinstinct tot overleving uitschakelen en kiezen voor een gecombineerde zelfmoord/massamoord”. Gevoelens van onrecht, discriminatie, gebroken gezinnen, zoektocht naar identiteit, armoede, eenzaamheid, opvoedingsproblemen, het verkeren in kringen waar afkeer van democratie en verwerping van westerse waarden worden gepredikt, kunnen niet alles verklaren: de zelfmoordterrorist blijft ongrijpbaar.
Terrorisme blijkt vooral een bourgeois aangelegenheid: islamitische terroristen vormen hierop geen uitzondering. De zelfmoordterrorist is vooral angstaanjagend omdat hij onvoorspelbaar is.

Via een zoektocht naar het begin, de reis terug, proberen de journalisten antwoorden te vinden. De levens van de drie jihadisten worden uitgebreid beschreven en diverse onderzoeken en auteurs worden aangehaald. Zoals de Franse jihadismekenner Gilles Kepel, die ‘de burgeroorlog binnen de islam’ benoemt, waarbij de linies niet alleen langs ideologische breukvlakken lopen, maar vaak ook tussen jong tegen oud.

Terror in France: The rise of Jihad in the West with Giles Kepel

Over the last two years, France has been the target of multiple brutal terrorist attacks. What caused the radicalization of young French Muslims? Why did governments across Europe fail to address it?

Jihad betekent ‘zware, onzelfzuchtige inspanning voor het geloof’ niet per se gewapende strijd, maar zoals gematigden zeggen, meer een strijd tegen het kwaad in de eigen ziel. Maar de meeste bronnen beschrijven de jihad als strijd tegen de ongelovigen.
Voor de drie jonge Limburgers is de oorlog tegen niet-moslims de enig correcte. Martelaarschap is het grootste offer dat je kunt brengen. Zelfmoordterroristen zijn geen zelfmoordenaars maar ‘moedjahedien’ die hebben besloten om alles en zichzelf op te offeren ten diensten van Allah.

Het komt niet vaak voor dat een jongere in zijn eentje radicaliseert (via sociale media) constateren de onderzoekers, er is vrijwel altijd een persoon of groep die een jongere richting radicalisering duwt, en dan worden sociale media van belang als bevestiging. “De algoritmes van Facebook helpen je verder op het al gekozen pad.” Geen tegengeluid, maar een constante stroom van beelden die varianten zijn op hetzelfde thema. Onwetendheid wordt geëxploiteerd.

Opvoeding is belangrijk; moslimjongeren in westerse landen zoeken vaak iets waar ze bij kunnen horen. Ze horen thuis of in de moskee dat de islam superieur is en dat het Westen uit is op ondermijning van het geloof. Dan ontbreekt de drang dat je wil functioneren in de westerse maatschappij; liever omarm je de islam en dat kan in zijn uiterste consequentie leiden tot jihadgang of sympathie.

Kepel is ervan overtuigd dat terrorisme niet een oorlog van de islam tegen het Westen is, maar een oorlog binnen de islam zelf. “De derde generatie jihadisten wil een klimaat van angst in Europa verspreiden. Dat moet leiden tot vijandelijkheid tegen álle moslims, waardoor die op hun beurt radicaliseren. Het uiteindelijke doel is een burgeroorlog en het stichten van een soort kalifaat op de ruïnes van het oude continent.“
Een culturele breuk met het Westen wordt ook door de meer gematigden salafisten gewenst. En in die breuk kunnen gefrustreerden zich vestigden en kan het idee van de jihad wortel schieten en woekeren.
Voor Kepel is het de vraag of intellectuelen en geleerden onder moslims in Europa hun tegenstem in Europa in de komende tijd luid genoeg zullen verheffen. En of de eenlingen die dat nu doen, medestanders zullen krijgen.

Is er, na het kalifaat, een blijvend gevaar van radicalisering en terreur in Nederland? In Marokkaanse kringen hebben de zorgen over de eigen jeugd inmiddels een alarmfase bereikt.

———————————————————————

Tien jaar geleden, in 2008 organiseerde Felix Meritis, Europees Centrum voor Kunsten Wetenschappen, en MEXIT de manifestatie I HAVE A DREAM…

In dit kader vond op 13 juni de bijeenkomst ‘The Middle East in Europe and Europe in the Middle East’ plaats. Met Nilüfer Göle, voormalig hoogleraar Sociologie aan de Ecole des Hautes Etudes, Parijs; Tariq Ramadan, voormalig gasthoogleraar aan de Erasmus Universiteit, Rotterdam en Paul Scheffer, voormalig bijzonder hoogleraar Grootstedelijke problematiek aan de Universiteit van Amsterdam. Moderator: Markha Valenta, voormalig onderzoeker Vrije Universiteit

Een verslag van deze bijeenkomst, waar de sprekers hoopvol waren over de rol van Europa bij het ontwikkelen van een Europese islam.


Lecture held by Paul Scheffer during the programme ‘I Have a Dream… The Middle East in Europe and Europe in the Middle East’ on 13 June 2008 in Felix Meritis (Amsterdam).

Lecture held by Nilüfer Göle during the programme ‘I Have a Dream… The Middle East in Europe and Europe in the Middle East’ on 13 June 2008 in Felix Meritis (Amsterdam)

Lecture held by Tariq Ramadan during the programme ‘I Have a Dream… The Middle East in Europe and Europe in the Middle East’ on 13 June 2008 in Felix Meritis (Amsterdam).

Göle spreekt over de publieke sfeer die moslims bijna dwingt een constructieve rol te spelen. Ramadan heeft het over de verborgen sfeer, waarin moslims zich onderwerpen aan kritisch zelfonderzoek, leidend tot een emancipatoire revolutie. Scheffer wijst op het belang van het waarborgen van werkelijke en complete godsdienstvrijheid. Alle drie constateren ze hoe de nationale staat roet in het eten gooit. Vandaar dat ze hoopvol zijn over de rol van Europa. Dit biedt een andere kader, maar daarvoor moeten we wel onze culturele puurheid opgeven.

Ontwikkelt er zich een nieuwe vorm van Europese islam of een vorm van islamitisch Europa? Is Europa een andere verhouding aan het ontwikkelen tot de islam en de moslims dan Amerika? Heeft de islam een meerwaarde voor Europa? Is de islam een versterking of een verzwakking voor de publieke ruimte?

De vraag die Nilüfer Göle zichzelf stelt is of de droom voor Europa een kans heeft. Draagt de islam bij aan de versterking van de Europese publieke sfeer, of juist niet? In de VS wordt diversiteit in de publieke sfeer geaccepteerd, in Europa niet. Hoe valt dit te verklaren? In haar wetenschappelijke werk bekijkt zij het vraagstuk van de Europeanisering van de culturele islam van twee kanten. Enerzijds vanuit de sociologie en dan vooral de invloed van immigratie op de publieke sfeer en anderzijds vanuit de publieke sfeer zelf. De islam speelt op drie niveaus een rol, namelijk nationaal, Europees en mondiaal.

In het nationale debat over de islam gaat het onder meer over de problematiek rondom de hoofddoek en creatieve uitingen in boeken, strips en films. Met andere woorden, de vrijheid van meningsuiting en gender-gelijkheid. Göle constateert een semantische verschuiving in de problematiek rondom deze onderwerpen. Want hoe noemen we vrouwen uit de tweede generatie Turkse migranten? Ze zijn eigenlijk niet meer Turks, maar hebben een bewuste identiteit, die echter verschilt van Nederlandse vrouwen van hun leeftijd. De mogelijke Turkse toetreding tot de EU heeft het debat over een Europese identiteit op scherp gezet, omdat de feitelijke verbondenheid tussen Europa en een christelijke traditie blootlegt. Dan is er op mondiaal niveau terrorisme, dat al gauw synoniem is voor islamitische expansie. Hierdoor werd islam een hedendaags probleem. Eerst was het beperkt tot het Midden-Oosten, maar die ‘veilige afstand’ is verdwenen en dat veroorzaakt onrust. Plotseling gaat het om het aanvallen en verdedigen van de Europese publieke sfeer en dat leidt tot “het besef dat identiteit en puurheid een illusie zijn”.

Göle komt tot de slotsom dat immigratie alleen de situatie niet afdoende verklaard. Sociologie belicht slechts het ‘verticale staatsbeleid’, terwijl het eigenlijk in essentie gaat om Europese waarden. Moslims introduceren andere openbare waarden in de oorspronkelijke Europese liberale pluralistische waarden. Zou Europa zich kunnen openstellen voor andere bronnen van beschaving? Zij ziet al tekenen van het ontstaan van een publieke sfeer waarin sprake is van ‘wederzijds lenen’ in plaats van het van boven af opleggen van Westerse waarden.
Eigenlijk is de kern van het probleem: conflicterende dromen. Welke droom gaan we delen? Volgens Göle zouden we niet de ‘droom van de ander over Europa’ moeten delen, maar samen dromen van ‘het andere Europa’.

Tariq Ramadan haakt aan bij de dromen van Göle. Hij denkt dat het gaat om twee verschillende dromen, waaraan echter wel een vergelijkbare analyse ten grondslag ligt. Hij ziet een juxtapositie tussen het gezichtspunt van binnen en van buiten. Is het niet zo dat voor Europese moslims de droom al werkelijkheid is? Zij zijn Nederlands, ze zijn Europeaan en ze zijn moslim.

Ramadan is ervan overtuigend dat ‘verwarring’ het grote probleem is. We blijken telkens weer niet in staat goed te beoordelen wat er echt aan de hand is. Misschien komt het omdat de islam een gepassioneerd geloof is en passie tot verwarring leidt. In Europese en moslim landen bestaat twijfel en spanning. Volgens Ramadan komt het allemaal neer op die ene vraag: “Wie zijn wij in deze mondiale wereld?” Het antwoord moet gezocht worden bij de natiestaat en niet bij het geloof. Twee dingen zijn daar voor nodig: uiteenrafelen (deconstruct) en nieuwe zichtbaarheid. Om het probleem aan te pakken moeten we ons concentreren op de uitdagingen van moslims in hun samenlevingen. Hoe dragen zij daaraan bij?

Ramadan trekt de directe lijn tussen gezagsgetrouwheid en burgerschap. Uit cijfers op grassroot niveau blijkt dat de overgrote meerderheid van de immigranten zich aan de wet houdt. Moslims zijn staatsburgers en meer dan hun ouders zichtbaar in de mainstream. Ze maken steeds meer deel uit van de samenleving waarin ze leven. Deze nieuwe vorm van zichtbaarheid, dat is waar het volgens Ramadan om draait. Hij spreekt van een “stille revolutie”. De uitdagingen zijn religieus en cultureel, een dialectisch proces. De spanningen die zich openbaren bij de mensen in het proces moeten goed worden bestudeerd.

Hoe ziet zo’n studie er uit? Ramadan introduceert drie L-en, die we moeten bestuderen en respecteren op grassroot niveau: Laws (wetten), Language (taal) and Loyalty (loyaliteit). Doorgrond de wetten van het land als je ze ter discussie wilt stellen. Beheers de taal als je vrij wilt zijn om als burger bij te dragen en respect te krijgen. Wees loyaal op kritische en consistente wijze met wederzijds respect. Wanneer deze drie L-en in acht worden genomen voorkomt dit verwarring doordat het twee belangrijke belemmeringen wegneemt: het minderheidsdenken en de slachtoffermentaliteit. Het zorgt voor een verbinding tussen insider en outsider. Daarenboven wordt op deze wijze het islamiseren en culturaliseren van het sociale probleem voorkomen en de causale relatie daartussen teniet gedaan: “Verwar mijn aanwezigheid niet met immigratie!”

Ramadan heeft het aan den lijve ondervonden. Als moslim intellectueel is hij, zoals hij het zelf noemt een contradictio in terminis. Zijn persoonlijke missie is het hameren op het loslaten van het minderheidsdenken en de slachtoffermentaliteit. In plaats hiervan kan een algemeen gevoel van ‘erbij horen’ ontstaan, dat kenmerkend zal zijn voor het postintegratie denken. Zijn ethiek van het burgerschap is een voorwaarde voor het bouwen van een pluralistisch Europa. Er rest alleen het nieuwe ons, een uitdaging, maar daar zullen we het mee moeten doen. En dat gaat lukken, want we zijn allemaal thuis en bezig onze toekomst vorm te geven.

De aanwezigheid van de islam in Europa is relatief nieuw, aldus Paul Scheffer. Het proces dat begon met de immigratie in de jaren zestig nadert zijn eind. We zullen de aanwezigheid van moslims in onze samenleving moeten bevestigen en dan voorwaarts zonder om te zien. Hij ziet een parallel met de Duitse migratie naar de VS aan het begin van de 20e eeuw. Duitsers werden in de VS gezien als ‘onloyaal’. Maar tegelijkertijd zei president Woodrow Wilson daar in 1916 over: “Er bestaat niet zoiets als een Duitse Amerikaan, alleen een Amerikaan”.

Scheffer pleit voor eenzelfde benadering. Het zou niet langer moeten gaan om de islam IN Europa, maar de islam EN Europa. Er bestaat geen voorspelbare kloof bestaat tussen de opvattingen van moslims en niet-moslims als het gaat over het Midden-Oosten, maar een discussie over hoe de VS haar invloed daar doet gelden. Toen de Fitna-zaak speelde, waarschuwde Syrië Nederland als geheel, dus inclusief de één miljoen Moslims. En ook constateert Scheffer een vorm van niet-slachtoffergedrag van moslims in Nederland. Deze drie voorbeelden wijzen op een groeiende differentiatie van de moslimervaringen in Nederland en Europa. Vandaar zijn pleidooi om vanaf nu te spreken over islam EN Europa.

Want als het gaat om islam in Europa constateert Scheffer een verontrustende trend. Het lijkt er namelijk op dat de beginselen van godsdienstvrijheid in het gedrang komen en moeten worden verdedigd tegen de druk van de staat. We moeten waakzaam blijven voor deze basale vrijheid, de vrijheid van geloof. Er lijkt sprake van een tendens om hieraan afbreuk te doen in naam van andere idealen, aldus Scheffer.
Hij is het niet eens met Göle als ze spreekt van een publieke sfeer waarin sprake is van “wederzijds lenen”. Integratie is namelijk nog steeds een realiteit. En integratie betekent segregatie en reciprociteit; het elkaar anders laten zijn. Maar hij ziet wel het belang van een open samenleving, zoals Soros die bedoelt. Samen maken mensen hun eigen samenleving.

Als een van de oorzaken van de huidige situatie noemt Scheffer de afwezigheid van een culturele dialoog. Over geloofsafvalligheid, ofwel apostasie, valt bijvoorbeeld nauwelijks te praten. Een goed begin zou kunnen zijn het delen van ‘de horizon van godsdienstvrijheid’. Maar tot op heden heeft nog geen enkele politicus deze oproep gedaan.
Scheffer ziet convergentie in de gedeelde en geleefde werkelijkheid. Er ontstaat een nieuwe realiteit, waarin het gaat om het loslaten van het ideaal van etniciteit en het herbevestigen van het ideaal van het geloof. Daarmee zal ook populisme afzwakken, omdat dat is gebouwd op de etniciteit van de meerderheid. “Etniciteit slijt, geloof zal blijven”. Waar we vandaan komen moet plaats maken voor waar we heengaan.

Linda Bouws – St. Metropool Internationale Kunstprojecten

 




‘Be Realistic, Demand The Impossible!’ ~ How The Events Of 1968 Transformed French Society

France. Paris et Banlieue. Graffiti, bombages, inscription et affiche dans les fac et les rue autour de mai 1968

This week, 50 years ago, France was going through the biggest labour strike in its history. Two-thirds of its labour force were out in the streets demanding better working conditions. Workers had taken control of factories, set up barricades, organised sit-ins and fought off attempts by the police to disperse them. Thousands of students who had rebelled against conservative university administrations had also joined them.

By the end of the week, French President Charles de Gaulle would disappear from Paris, seeking support from the French army for a military intervention against the strikers.
Tanks, however, would not roll down the streets of Paris that year. De Gaulle would decide instead to dissolve the parliament and call for general elections. Although the crisis would subside by June, the events of May would have a major ripple effect in space and time.

Today, 50 years later, we can honestly say that what happened in May 1968 – from Paris to Prague, and from Mexico to Madrid – was the most significant political development that took place in the West during this tumultuous decade.

The 1960s witnessed the emergence of the second chapter of the civil rights movement in the US, the re-radicalisation of the labour force throughout Western Europe, women’s rights, and gay rights. But the political scene in the 1960s was marked above all else by the Vietnam War and the protests of 1968 against political elites, authoritarianism, and the bureaucratisation of everyday life.
They were spontaneous, explosive protests of rebellious spirits that changed fundamentally the political, social and cultural landscape of entire nations, although no revolution ever occurred
The May ’68 protests had the most dramatic impact in the country that had experienced one of the greatest social upheavals in western history, the French Revolution.

And it all started, as most challenges to the status quo do, by the youth.
French students who came of age with politics and philosophy normalising resistance and personal responsibility (Jean-Paul Sartre’s existentialist-Marxism reigned supreme throughout the 1960s) rebelled against a highly traditional and even archaic educational system, but their protests soon developed into a fight against the capitalist system and the whole bourgeois model, resting on a “patriarchal-authoritarian sexual order” came under attack.
The student protests in France actually started in 1967, at Nanterre University, against restrictions that prevented male students from visiting female colleagues at their dorm.
A series of events that followed in the first months of 1968, including the arrest of several students over the explosion of an American Express office in central Paris, helped to further radicalise the youth. The protests spread to other universities after Nanterre University was shut down by its dean in a desperate attempt to prevent the further escalation of protests.
When the Sorbonne was also closed following clashes between students and police, a major march was scheduled for May 10 which led to the Night of the Barricades.

What followed is well-traversed territory by journalists and historians alike.
Thousands of students clashed in the early hours of May 11, with hundreds of riot police who used tear gas and beat students with truncheons. By the time the sun came up, hundreds of students had been hospitalised and some 500 had been arrested.
By then, the battle was not merely over sexual repression and educational reform. It was about a demand for deep social transformation and that demand was accompanied by inexorable anger over the hypocrisy of a conservative, authoritarian system, the legacy of the Algerian independence war, and, yes, even the legacy of collaboration with the Nazis during World War II.

The French student protests of May 1968 were indeed about producing a national catharsis in the context of a rapidly changing world.
As such, the slogan that best captures the spirit of the May 1968 protests was the one that first appeared mainly on the walls of Paris and read as follows: “Be realistic, demand the impossible.”

A few days after the Night of the Barricades, millions of workers walked off their job and joined the nation-wide strike. The French Communist Party and its allied labour union organisation, the Confederation Generale du Travail, did their best to keep workers apart from students and to block any potential path to a revolution.
Indeed, like all potential revolutions, this one was also betrayed from within.
To the surprise of many at the time, the May 1968 protests ended in early June when the trade unions accepted a government deal which included generous wage hikes and a shorter work week. Soon afterwards, the student protests also fizzled out.

Nonetheless, the May 1968 protests changed France in fundamental ways.
For starters, the rage behind the protests led to an end of Gaullism, a highly conservative, state-oriented ideology, and converted the country into an open, tolerant and secular society.
Thanks to the spirit and the aims of the May ’68 protests, women became socially liberated (before, French women could not even wear pants at work and had to have a husband’s permission to open a bank account), while worker militancy secured better conditions of life and work.

It is of little surprise therefore that conservative political leaders in France (and elsewhere) continue to this day to blame the legacy of May 1968 for the overthrow of conservative norms and values.
This spirit of change and openness, however, has not really survived to present times. Today’s France has turned inward, resisting change and embracing xenophobia. French democracy has plunged into crisis.
Students and workers remain politically active, but they lack the rage of their predecessors and are in need of a new vision for the future.

Does this mean then that the legacy of May 1968, like that of the Bolshevik revolution of 1917, is now just a memory? Perhaps. But the course of history has fooled us before, and it can fool us again.
In a world of dire need for radical change and social justice, the May revolts of 1968 could still become a source of inspiration. All that it takes is a new generation of rebellious spirit, bold enough to say “Be realistic, demand the impossible!”

Previously published on https://www.aljazeera.com/