High Amsterdam ~ Van RoXY tot regelgeving

Foto: Jan Carel Warffenius. RoXY 16 juli 1989

Foto: Jan Carel Warffenius. RoXY 16 juli 1989

De plotselinge doorbraak van house zette het Amsterdamse uitgaansleven in de zomer van 1988 volledig op z’n kop. House ontketende een onstuitbare dansrage die samen met ecstasy stormenderhand het uitgaansleven veroverde. De ‘houserevolutie’ symboliseerde het omkeerpunt tussen de politiek roerige jaren tachtig en het begin van een nieuw tijdperk waarin de stad weer economisch elan wilde gaan uitstralen. In dit hoofdstuk wordt in grote lijnen de geschiedenis van het housetijdperk in de periode 1988-1994 geschetst. Net als bij voorgaande dansrages (onder andere twist, rock-’n-roll en disco) verloopt de houserage, aldus Mutsaers (1998) in drie vergelijkbare stadia:

(1) een verkennende fase (1987-1989) waarin trendsetters en -volgers iets nieuws ontdekken en gaan cultiveren;
(2) house breekt door als mainstream (1990-1992) en wordt door ‘iedereen’ opgepikt; en
(3) consolidering, grootschaligheid en problematisering (afbraakfase) van house als allesoverheersende stijl na 1993.

In 1995 resulteren de door de media gerapporteerde (drugs)excessen, verloedering en een forse stijging van gezondheidsincidenten in wettelijk vastgelegde voorwaarden voor het organiseren van houseparty’s. De ontwikkeling van house in het Amsterdamse uitgaansleven loopt gedeeltelijk parallel aan de drie geschetste stadia.

Omdat we in de context van dit hoofdstuk niet alleen kijken naar het verloop van een dansrage, maar evenzeer naar de veranderende infrastructuur van het uitgaansleven, spreken we hier liever van:

(1) een undergroundfase, met een amalgaam van nieuwe spontane uitgaansculturen die voor een belangrijk deel in de illegaliteit plaatsvinden;
(2) een transitiefase – tussen underground en mainstreaming – waarin de eerste contouren van een gedifferentieerde housecultuur zich beginnen af te tekenen en ecstasy zich begint te verspreiden over de verschillende uitgaansmilieus; en ten slotte
(3) de mainstreaming en professionalisering van de housecultuur als beginpunt van een voortschrijdende schaalvergroting in de periode na 1995.

De overgangsfases tussen de periodes worden gekenmerkt door nieuwe ontwikkelingen en fenomenen zoals het ontstaan van een (nieuwe) kritische feestmassa met nieuwe feestlocaties, een grote media-aandacht, de snelle verspreiding van ecstasy naar andere groepen en de volwassenwording van de housecultuur, wat uiteindelijk zou uitmonden in de politieke en strafrechtelijke wens tot nieuwe regelgeving. We zullen in grote lijnen het verloop van de ‘houserevolutie’ schetsen aan de hand van journalistieke reportages en (anekdotische) literatuur (Adelaars, 1991; De Wit, 2008; Giele, 2003; Terphoven & Beemsterboer, 2004; Van Veen, 1994, 2004). Voorts zal gebruik worden gemaakt van de eerste sociaal-wetenschappelijke studie (Korf et al., 1991) naar de aard, verspreiding en risico’s van ecstasy op (il)legale housefeesten in Amsterdam, de studies van Fromberg (1991) naar het ‘fenomeen’ ecstasy en een muzieksociologische invalshoek van Mutsaers (1998) naar dansrages in Nederland.

Nulpunt 1987: de undergroundfase
De ontstaansgeschiedenis van de RoXY belichaamde de essentie van de Amsterdamse kunstscene in de jaren tachtig. Medeoprichter en autonoom kunstenaar Peter Giele was daarvan een typische exponent: een gangmaker bezield met een euforische energie en onder andere betrokken bij Galerie Aorta in het gekraakte NRC-Handelsbladgebouw, op een steenworp afstand van het Paleis op de Dam. Het maatschappelijk engagement van deze kunstscene leverde allerlei nieuwe artistieke initiatieven buiten het gevestigde kunstmilieu op die ook de aandacht van buitenstaanders wisten te trekken (Duivenoorden, 2000). Giele als rumoermaker en stadsnomade, die al struinend door de stad zijn ogen goed de kost gaf, belandde tijdens een van zijn zwerftochten in 1986 met een vriend bij toeval in kledingzaak Roxy in de Kalverstraat.[i] Nieuwsgierig openden de mannen een half openstaande deur achterin de winkel en stuitten op een grote duistere ruimte. “We hoorden duiven fladderen en roken een muffe lucht. Met een zaklantaarn van de eigenaar zijn we naar achter gegaan en ontdekten een oude bioscoop. De projector stond er nog. Over een paar treetjes zijn we naar beneden geklommen en in de oude bioscoop gaan zitten. We besloten dat dit de grootste snackbar van de wereld zou worden” (Giele, 2003:61).

Een snackbar werd het niet, want daar had Amsterdam er al genoeg van. Samen met enkele kompanen vatte hij het plan om een ‘club de salon’ te starten. Want daaraan ontbrak het in de stad die was verteerd door een jarenlange hardnekkige economische crisis en een permanente ‘strijd om de straat’ met de radicale kraakbeweging. De onverwachte ontdekking van een grote lege bioscoop – gelegen tussen Leidseplein en Rembrandtplein – leidde tot een stortvloed aan wilde plannen bij een groep creatieve smaakmakers met een achterban in het homo-, kraak- en feestmilieu. Het was een ongeorganiseerd samenraapsel van mediatypes, artistiekelingen en exponenten uit de underground- en feestscene van de voormalige Koer en Pepclub. Men was het unaniem met elkaar eens dat het uitgaansleven in Amsterdam nieuw leven moest worden ingeblazen met dj’s, shows, acts en feesten, die het midden hielden tussen gezelligheid en avant-gardisme. De RoXY moest een nieuw trefpunt worden, maar anders dan Paradiso, waar de grote zaal na elk concert binnen een mum van tijd werd leeg geveegd door norse portiers. Tegelijk wilden de oprichters ook voorkomen dat de nieuwe club na de opening in oktober 1987 meteen al een ‘gelikt’ en ‘poenerig’ imago zou krijgen.

Ondanks het enthousiasme sloeg het nieuwe concept, na een aanvankelijk voortvarende start, niet aan bij het voornamelijk alternatieve publiek, dat als gevolg van de jarenlange crisis weinig geld te besteden had. Tot overmaat van ramp waren ook de eerste houseplaten geen onverdeeld succes. De trendsettende platenwinkels die al vanaf 1986 house in de schappen hadden staan, konden – in tegenstelling tot hiphop, dat mede door het succes van Run DMC in datzelfde jaar internationaal doorbrak – deze nieuwe muziekstijl aan de straatstenen niet kwijt. In Chicago maakte house, een verbastering van het woord ‘warehouse’, in de oude pakhuizen furore. Het waren de eerste kruisbestuivingen tussen acid house en ecstasy. De magie van house symboliseerde de transformatie van kille elektronische geluiden tot organische, extreem dansbare ritmes, die de trance-ervaring onder invloed van ecstasy intensiveerden en verlengden. In de Amsterdamse RoXY daarentegen ging de lol er al snel vanaf toen dj’s tijdens het draaien van housemuziek glazen bier naar hun hoofd kregen en bezoekers uit protest massaal verstek lieten gaan. Amsterdam was geen uitzondering, want ook elders in Europa waar house werd gedraaid liepen de dansvloeren leeg (Brewster & Broughton, 2000). Toch voelden pioniers als Joost van Bellen en Eddy de Clercq instinctief aan dat house potentie had.[ii] Het kwartje moest alleen nog vallen. Maar wanneer, dat wist nog niemand.

Foto: Henny Boogert

Foto: Henny Boogert

Dat moment kwam snel, toen de ‘second summer of love’ via Ibiza naar Manchester overwaaide en feesttoeristen en ‘neo-hippies’ enthousiaste verhalen vertelden over de housefeesten op Ibiza. Toen er in The Bank – een voormalig bankgebouw in de binnenstad – een klein acid house feestje met als motto ‘Disco Hippies on Acid’ werd georganiseerd, inclusief balearische bandana’s, smileys, epileptisch knipperende stroboscopen, rookmachines én ecstasy, raakte alles plotsklaps in een stroomversnelling. Leden van de Londense Soho Connection die ook op het feest aanwezig waren deelden flyers uit voor nieuwe feesten, iets wat toen compleet nieuw was. Maar acid house kreeg pas echt vaste voet aan de grond na de lancering van drie opeenvolgende feesten van de Soho Connection met als motto ‘London comes to Amsterdam’ in het eerste weekend van september 1988. Met honderden Britse fans in haar kielzog begint de Britse organisatie het aanstekelijke housevirus te verspreiden. Het wordt een daverend succes: vrijdagavond in studentenflat de Weesper, zaterdagavond een feest in een loods op het KNSM-eiland dat tot 09:00 uur ‘s ochtends doordendert, en op zondag ten slotte in de Mazzo. Een nieuwe muziekrevolutie was geboren. Amsterdam behoorde tot de eerste steden op het Europese vasteland waar house na een moeizaam begin aansloeg.

Ook de RoXY was gered, want in de daaropvolgende weken stond het publiek tot aan de Munt in de rij. De acidrage was in alle hevigheid uitgebroken. In een mum van tijd stond de RoXY bij de incrowd te boek als dé housetent waar ecstasy werd gebruikt en verkrijgbaar was. Toen de acidrage zich begon te verspreiden over de stad werd MDMA (ecstasy) in november 1988 onder de Opiumwet gebracht.[iii] Hoewel de eerste signalen over ecstasy in Amsterdam al uit 1985 dateerden, was er ondanks de inspanningen van sommige pioniers nog geen markt voor de geïmporteerde Amerikaanse ecstasy (Adelaars, 1991).

Ze raakten, net als met de eerste houseplaten, hun pillen aan de straatstenen niet kwijt. Dat gold overigens niet voor de Bhagwanvolgelingen die voor hun therapeutische groepssessies ecstasy betrokken via enkele aanvoerlijnen uit de Verenigde Staten (Adelaars, 1991). De ‘magic summer’ was in dit circuit al een jaar eerder, in 1987, gestart. Het gebruik van ecstasy in de pre-houseperiode vindt voornamelijk plaats in kleine selecte gezelschappen met internationale contacten. Ecstasy gold vooral in die begindagen als een therapeutisch getint thuismiddel dat in een rustige omgeving zonder al te veel externe prikkels werd genomen om tot groter zelfinzicht te komen (hoofdstuk 8). Precies zoals ook de heruitvinder Alexander Shulgin en zijn vrouw hun ecstasyervaringen onder het genot van klassieke muziek samen met vrienden beleefden (Shulgin & Shulgin, 1991).

De komst van ecstasy in Amsterdam
De media associeerden house vrijwel meteen met ecstasy (Korf et al., 1991; Mutsaers, 1998). Wanneer in 1987 in weekblad Elsevier een van de eerste artikelen over ecstasy verschijnt, volgen de andere weken dagbladen al snel, en aansluitend duiken ook actualiteitenprogramma’s op tv er bovenop. Het journaille is vrijwel unaniem positief over de nieuwe ‘wonderpil’, die dansende menigtes in extase brengt en mensen doet volschieten van compleet geluk. “Het is net zoiets als aan iemand die nog nooit verliefd is geweest, proberen uit te leggen wat verliefd zijn is”, aldus een journalist in Elsevier (7 maart 1987).

Ruim een jaar later spoelt in de media de eerste ‘ecstasygolf’ over Nederland. Opvallend is dat journalisten – waarvan sommigen uit eigen ervaring – superlatieven tekort komen in hun beschrijving van ecstasy, dat een sterk erotische werking zou hebben en op houseparty’s en in trendy discotheken werd geslikt. De koppen in de media logen er niet om: ‘Een pil voor de wereldvrede’ (Haagse Post, 6 augustus 1988), ‘XTC: te mooi om waar te zijn’ (Nieuwe Revu, 4 augustus 1988), of ‘Met een ecstasietje heb ‘je de nacht van je leven’’ (NRC-Handelsblad, 6 augustus 1988).

Door alle media-aandacht verschoof het beeld van ecstasy van een therapeutisch middel naar dé nieuwe feest- en liefdesdrug, die je ten minste één keer in je leven geprobeerd moest hebben als je wilde meetellen in het uitgaansleven. De boodschap was overgekomen, want toen de Fun Club op oudejaarsavond 1988 in het VOC Theater haar eerste feest organiseerde, ging het publiek volgens de daar aanwezige dj’s en organisatoren compleet uit zijn dak op ecstasy. House mocht dan wel een nieuw ritme introduceren; het was ecstasy dat de menigte volgens ingewijden aan het dansen kreeg.

De RoXY was in de beginperiode het nieuwe magische centrum. De voormalige bioscoop beleefde hoogtijdagen, dankzij het doorzettingsvermogen van een groepje ‘believers’ die zich op het dieptepunt van het doemdenken met groot enthousiasme in een wild en onzeker avontuur hadden gestort. De hoge aanloopkosten, de aanvankelijke scepsis van het publiek, de grote impasse in het creatieve team na het uitblijven van het succes, en dan, op de drempel van een faillissement, de verlossende doorbraak van house. Zeker in de beginperiode werd de RoXY bevolkt door een scene die op eigen initiatief aan de schaduw van de donkere jaren tachtig had weten te ontsnappen.

Het plotselinge succes van house heeft er zeker toe bijgedragen dat er in Amsterdam iets unieks gebeurde dat op een dergelijke schaal nog niet eerder was vertoond. Een invasie van hordes gewapend met fluitjes, toeters en andere feestelijke parafernalia deed Mokum bijna letterlijk op zijn palen trillen. Uit getuigenissen van zelfs de meest nuchtere dj’s valt op te tekenen dat menigeen onvergetelijke, soms trancemagische of religieuze momenten beleefde die bij velen in het geheugen staan gegrift. Sommigen zagen ‘energiespiralen’ en ‘liefdesaura’s’ en hadden intense existentiële ervaringen van menselijke versmelting en collectieve extase, vloeibaar dansend op hetzelfde ritme, één met de muziek. House als een vorm van neo-tribalisme met de dj als sjamaan, het kampvuur door laserlicht vervangen en de trommels tot speakers getransformeerd. Opvallend is dat dj’s overeenkomsten zien tussen de hallucinatoire repetitieve Afrikaanse ritmes en de moderne ervaring van een fluïde tribale clubcultuur. Dj Dimitri hierover: “Je neemt het publiek mee op een journey, door de jungle, de stad, door de industrie” (Van Veen, 1994:61). De ‘houserevolutie’ was tegelijkertijd een ‘chemische revolutie’; ecstasy was vrij abrupt op grote schaal beschikbaar voor zowel de jonge als de oude feestgarde. De oorspronkelijke bezoekersgroep – een bonte verzameling van creatief, underground, homo, alternatief, glamour, freak en chique – had al de nodige ervaring met amfetamine, LSD, cocaïne, en sommigen ook met heroïne. Maar ecstasy was het bindmiddel tussen de politiek geëngageerde jaren tachtig generatie en de ‘absolute beginners’ die het uitgaansleven net begonnen te ontdekken. Als nieuwe ‘psychedelische amfetamine’ was ecstasy ook de connectie tussen het LSD-tijdperk van de hippies en het amfetaminetijdperk, dat eerder hoorde bij rock-’n-roll en punkrock. Het jaar 1988 kan als historisch kantelpunt worden gezien in de jongerencultuur. De nieuwe ideologie was geen protestbeweging, maar een die ongebreideld plezier en hedonistisch genot nastreefde. Ecstasy gold als katalysator voor de opkomst en uitbreiding van een nieuw Amsterdams nachtleven. Ook de gebruikersmarkt veranderde ingrijpend. Amfetamine en cocaïne, respectievelijk in de jaren zeventig en tachtig de meest populaire stimulantia, verdwenen (tijdelijk) naar de achtergrond. Een deel van de uitgaansscene, dat niet onder de indruk was van ecstasy en house, bleef trouw aan cocaïne en/of amfetamine. Maar ook was er een segment dat na jarenlang gebruik van cocaïne juist nieuwsgierig was naar ecstasy en housefeesten.

Toen de nieuwe feestcultuur in 1989 goed op stoom begon te komen verdween ook de aanvankelijke scepsis bij journalisten van de traditionele rockpers, die house aanvankelijk hadden afgeschilderd als ‘koude’ en ‘zielloze’ muziek. Dansen, dansen, dansen was het nieuwe parool. Het nieuwe adagium was ‘go with the flow’. Uit talrijke verhalen en partyreportages spreekt een grote verwondering over de onverwacht snelle omwenteling, de collectieve feesteuforie en de massale omarming van house. De magische uitwerking van ecstasy droeg bij aan een sfeer van ongekend optimisme, wederzijdse liefde en vrijheid. Het succes van house leidde tot een reïncarnatie van de Homo ludens, ditmaal flirtend in gewaagde lingerie of pronkend met ontbloot bovenlijf, wuivend met een waaier om de feesthitte te verdrijven. De oorspronkelijke Amerikaanse ‘scholen’ van housemuziek (met belangrijke Europese invloeden) waren Chicago (house), Detroit (techno) en New York (garage), en trokken voornamelijk een zwart uitgaanspubliek. In Amsterdam was het, net als in andere Europese steden, een muziekstijl voor een voornamelijk wit uitgaanspubliek, afkomstig uit kringen van new wave, Bhagwan, disco, punk, hippies en krakers óf stappers zonder feestverleden. Op de dansvloer en in trance was iedereen gelijk: van caissière tot fotomodel, van bouwvakker tot makelaar, fladderende nachtvlinders en stralende morgensterren alom. In het foto-overzicht van Cleo Campert, ‘huisfotografe’ van de RoXY, valt in die ongedwongen beginperiode vooral het omslagpunt op: “Het moment dat de zweetdruppels door de foundation dringen, de heldere blik starend wordt, de bewegingen iets robotesk krijgen, de fase waarin mensen tijdens toiletbezoek naar zichzelf gaan grijnzen in de spiegel en zichzelf heyheyhey toespreken. Alles onder controle, nog net” (Gerson, 2002).

Transitiefase: van underground naar mainstream
De influx van (underground)party’s doet de snel aanzwellende housescene vanaf 1987 uitwaaieren van loodsen naar zwembaden en van sporthallen naar veehallen. De gekraakte ‘Silo’ (Graansilo Korthals Altes aan de Westerdoksdijk) groeide uit tot een van de meest gedenkwaardige undergroundlocaties. Toen house bovengronds kwam begonnen voetbalsupporters, ‘Leidsepleinjongeren‘ en sportschooltypes zich te roeren op feesten. De ‘elitaire’ RoXY probeerde deze groepen buiten de deur te houden. De iT, onder leiding van Manfred Langer, pakte het anders aan. Deze nieuwe club ging direct na de opening in 1989 in de vijfde versnelling. House was inmiddels hot. Op kriskras geplaatste dansplateaus mocht iedereen zich een ster wanen. De iT was een doorslaand succes en werd al snel het symbool van het ontluikende homohedonisme in gay capital Amsterdam. Van leer- tot relnicht en van Hollywood tot Brazil: het hele homospectrum was er vertegenwoordigd in een theatrale, extravagante en ‘high-energy’ ambiance. De club besloot als eerste om vippers te vertroetelen. Door alle media-aandacht raakte de club ook in zwang bij een groeiende groep hetero ‘pottenkijkers’ die de exclusieve uitspattingen wel eens met eigen ogen wilden zien. Na de dood van Manfred Langer in 1994 ging het langzamerhand achteruit met de iT. Vergeleken met de undergroundachtige varianten die in de RoXY te horen waren draaide club iT meer toegankelijke housemuziek. Housefeesten werden ook door andere discotheken en de voormalige jongerencentra de Melkweg en Paradiso als aantrekkelijke inkomstenbron gezien. Er was zoveel publiek dat nieuwe feestorganisaties als The Beat Club moeiteloos een loods kon vullen met ravers. Het idee om eerst een vergunning aan te vragen kwam bij de meesten gewoon niet op. Rond 1990 vonden er tientallen illegale feesten plaats (onder andere Mayhem, Multigroove, Luna) onder soms zeer primitieve omstandigheden. Een lege loods, een aggregaat en een geluidsinstallatie, meer was er niet nodig voor een feest dat tot het ochtendgloren doorbeukte. Als de politie er uiteindelijk toch lucht van kreeg, was er al zo’n grote feestmassa op de been dat ingrijpen of ontruimen geen zin meer had. Organisatoren van het eerste uur herinneren zich dat er snel even een plaat van Michael Jackson werd opgezet als de politie in aantocht was. Ondertussen reisden de ecstasypillen met uitbundige feestgangers mee in tasjes, bh’s, broekzakken, rugzakjes, laarzen of tussen de sigaretten. Er werd nauwelijks gecontroleerd door portiers, waarvan sommigen zelf ook stoned waren.

Het succes van house was interessant voor de kledingindustrie, die ladingen broeken en met smileyprints bedrukte T-shirts produceerde. Ook speelgoedwinkels deden goede zaken: fluitjes, scheepstoeters, duikbrillen, flippers, hoedjes en maskers gingen als warme broodjes over de toonbanken. De bakken in de platenwinkels puilden uit met nieuwe buitenlandse housereleases op vinyl. De houseplaten die een jaar eerder voor nog een habbekrats waren gedumpt, waren plotsklaps collectors items geworden bij de nieuwe lichting dj’s van eigen bodem die zich ging toeleggen op het produceren van de eerste houseplaten.

De flyer, een volstrekt nieuw communicatiemiddel in het pre-gsmtijdperk, was zeer effectief. Feestgangers konden elke weekend kiezen uit een groot aanbod aan obscure feesten in grote loodsen of op kleine locaties als Planet-E, een gekraakte sauna aan het Damrak, of vrachtschip Subtopia aan de Ruyterkade. Radio 100, een illegaal radiostation dat gevestigd was in een kluis van de gekraakte lettergieterij Tetterode, kondigde tussen de nieuwste housereleases ‘geheime’ feesten aan op locaties waar de luisteraars nog nooit van hadden gehoord.

House bleek geen eendagsvlieg, maar een nieuwe feestcultuur die als een inktvlek over de stad uitvloeide. Het bezoek aan een housefeest was een avontuur op zich. Samen met vrienden ‘on the road’ op weg naar een onbekende bestemming. De actieradius van feestgangers leek elke maand groter en strekte zich al snel uit over de gemeentegrens tot diep in de Randstad. Feestvierders die van geen ophouden wisten stroopten de eerste afterparty’s af. Na het feesten was het Vondelpark voor velen de ultieme ‘chill out’ plek om uit te ‘spacen’.

Ontwerp Donald Beekman BOXL Studio. Flyer eerste Dance Valley 1995

Ontwerp Donald Beekman BOXL Studio. Flyer eerste Dance Valley 1995

Massificatie en diversificatie
De houserage verbreedde zich in hoog tempo van een oorspronkelijk (semi-)illegaal undergroundfenomeen tot de dominante muziekstroming in alle toonaangevende clubs en verspreidde zich ook razendsnel over andere grote Europese steden. De eerste Love Parade in Berlijn (1991), met een kleurrijke stoet van 7.000 dansende feestgangers, was hier het tastbare bewijs van. Door het huwelijk met ecstasy kreeg house de massa aan het dansen. Zodoende kon de oorspronkelijke undergroundfeestcultuur zich in korte tijd te ontwikkelen tot mainstream.

Begin 1990 werd in elke ‘serieuze’ discotheek house gedraaid. House werd een duidelijk herkenbare stijl in de hedendaagse popmuziek, en ontwikkelde zich in drie jaar tijd tot een populaire cultuur met een aan de computertechnologie ontleende beeldtaal en jargon. Kort nadat de RoXY in 1991 in een persbericht had laten weten dat de club het na vier jaar voor gezien hield, organiseerde The Beat Club onder leiding van Per (huis-dj van de Melkweg) de eerste ‘megarave’ in Rotterdam. De RoXY wilde het over een andere boeg gooien: “Wat ooit begon als een bruisende, levenslustige scene die een broederlijke sfeer van peace, love & happiness uitademde, is inmiddels verworden tot een glasharde, kille en ordinaire massahysterie” (De Wit, 2008: 173). Als tegenreactie lanceerde de RoXY een nieuwe programmering: ‘Hard’ voor gays op woensdag, ‘Hi-Tech Soul Movement’ van dj Dimitri op donderdag, soulvolle house en disco van KC the Funkaholic op vrijdag, en Oké house op zaterdag, met dj-cracks van uiteenlopende pluimage. De nieuwe programmatische indeling van verschillende muziekgenres zou spoedig navolging vinden in andere clubs. Maar de artistieke ommezwaai was ook een teken dat de aanvankelijke verbroedering van house mede door het succes was ontaard in massificatie én grootschalig ecstasygebruik, met de daarbij horende gezondheidsincidenten. Nieuwe subgenres vertakten zich als een rhizomen aan de snel groeiende houseboom. De acidzaaiers van het eerste uur hadden een orkaan geoogst, met als gevolg dat ze zelf een fractie werden in een snel uitdijende feestcultuur, met andere mores en andere dj’s. Het aantal beats per minute (BPM) werd steeds dominanter in de profilering van de muziekstijlen. Deze ontwikkeling vloeide automatisch voort uit de technologische innovaties en globalisering die al in een eerder stadium de trans-Atlantische vlucht van house en techno naar Europa hadden bespoedigd. Bij de mainstreaming van het genre werden de eerste tekenen van een waterscheiding tussen harde en zachte of ‘mellow’ varianten van house in 1991 zichtbaar. De harde varianten waren schatplichtig aan de elektronische techno, terwijl de mellow richtingen meer gebruik maakten van warme vocalen die dichter bij de oorspronkelijke 120 BPM bleven. Platenmaatschappijen haakten hierop in door verschillende genres op verzamel-cd’s en populaire mix-cd’s uit te brengen op een snel groeiende muziekmarkt. De eerste Thunderdome feesten van ID&T vormden de bakermat voor de gabberstroming, die een explosieve groei van het hardcoregenre inluidde en halverwege de jaren negentig haar hoogtepunt bereikte. Hierdoor waren ID&T en Q-dance aan het begin van de 21e eeuw uitgegroeid tot de grootste partyorganisatoren van Nederland (en Europa).

Mainstreaming: de dance industrie
Feestorganisaties die in de beginperiode van house hun sporen hadden verdiend met (illegale) feesten, begonnen halverwege de jaren negentig met de programmering van nieuwe grote ‘events’. Spontane (illegale) houseparty’s veranderden als gevolg van nieuwe regelgeving rond openbare orde en veiligheid langzamerhand in periodiek terugkerende evenementen. De grotere mobiliteit van jongeren was daarbij een belangrijke factor; met name in het weekend – en dan vooral in het zomerseizoen – heerst er een koortsachtige verplaatsingsdrift van groepen jongeren die soms ver buiten de eigen woonplaats en regio evenementen van landelijke allure bezoeken. De sterke groei van de house industrie leidde ertoe dat dance-organisatoren soms voor meerdere jaren contracten afsloten met gemeenten en particuliere uitbaters van (sport)hallen, congrescentra, recreatiegebieden, et cetera. Door de overvolle dance-agenda werd de meerwaarde van een feest steeds belangrijker om het verwende publiek te verleiden.

De professionalisering van de dance-industrie nam een grote vlucht met steeds meer grootschalige overdekte en openlucht events. Deze spectaculair geregisseerde massafeesten luidden een nieuwe fase in. Vijf ontwikkelingen liggen hier volgens Schaap et al. (2009) aan ten grondslag:

(1) economische groei, vrije tijd en mobiliteit;
(2) technische ontwikkelingen;
(3) toename van mega-evenementen;
(4) commercialisering en professionalisering en
(5) individualisering en behoefte aan collectiviteit.

Bovengenoemde ontwikkelingen vertegenwoordigden nieuwe structurerende principes in het uitgaansleven. Een (dance-)event geldt tegenwoordig als het feestsummum; een ‘psychedelische Efteling ervaring’ (‘neurodisney’) waar de feestmeute in een gecontroleerde en begrensde vrijzone collectief ‘uit z’n dak’ kan gaan, en waar naast muziek ook volop secundair vermaak (onder andere paaldansen, biechtboxen, theateracts, bungeejumping) wordt aangeboden (Nabben et al., 2008). Dankzij de tienduizenden bezoekers van de talloze grote en kleine party’s overal in Nederland groeiden de danceorganisaties binnen enkele jaren uit tot de belangrijkste peiler van de Nederlandse vrijetijdsindustrie (KPMG, 2002).

Foto: onbekend. Dance Valley 2003

Foto: onbekend. Dance Valley 2003

Commercialisering en professionalisering
Dance Valley, dat was geïnspireerd op het Britse Glastonbury festival, beet in 1995 als een van de eerste professionele organisaties de spits af met een (tot op heden jaarlijks terugkerend) buitenevenement in recreatiegebied Spaarnwoude (8.000 bezoekers). Het dagprogramma bood vooral mellow housemuziek om de rumoerige en rauwe hardcore scene te ontmoedigen. Dankzij de overweldigende belangstelling groeide het bezoekersaantal gestaag tot een recordaantal van 80.000 bezoekers in 2001.[iv] De oorspronkelijke gedachte om vanuit het ’vrijheid blijheid’ gevoel een feest te organiseren zonder hekken en andere belemmeringen werd aan het eind van de jaren negentig verlaten door de rap toenemende invloed van commerciële sponsoring, het creëren van vip-domeinen, et cetera. Dit was een duidelijke trendbreuk met het amateuristische verleden, waarbij geld verdienen in eerste instantie niet de hoogste prioriteit had. Op de eerste edities waren veel sponsoren nog huiverig om te investeren omdat de dance scene als een drugscultuur werd beschouwd, hoewel daarbij vooral aan de grote gabberfeesten werd gerefereerd. Na de eeuwwisseling verdween deze terughoudendheid. Grote bedrijven als Red Bull, Coca Cola en Philip Morris ontdekten opeens het interessante marktpotentieel van de dancecultuur en kwamen met grote sommen geld over de brug.[v] In navolging van Dance Valley organiseerden vanaf midden jaren negentig meer organisaties jaarlijks één of meerdere edities (Terphoven & Beemsterboer, 2004).[vi] In het besef dat hypes ook gecreëerd kunnen worden met behulp van nieuwe technologische middelen en communicatieve innovaties, volstond flyeren niet meer als enig publiciteitsmedium.

Toen de gabberfeesten aan het eind van de jaren negentig over het hoogtepunt waren en de markt voor gabbermuziek begon in te zakken, besloot het ID&T concern tot een radicale koerswijziging door over te stappen op trancemuziek, die melodieuzer, langzamer en melancholischer klonk. De ster van Thijs Verwest, alias Tiësto, begon vanaf 1999 te rijzen. Top-dj’s ontvingen op dat moment 10.000 euro voor twee uur draaien. Rond de eeuwwisseling bood een handvol toonaangevende dance organisaties een platform voor alle elektronische stijlen die er op dat moment bestonden. Om de scepsis van bestuurders en de aanhoudende negatieve berichtgeving in de media te counteren, werd er op verzoek van verschillende dance organisaties een rapport over de dance industrie gepubliceerd (KPMG, 2002). Dit rapport gold als een belangrijke katalysator voor de acceptatie van de geprofessionaliseerde dance industrie bij onder andere de overheid (Terphoven & Beemsterboer, 2004). Volgens een door de dance industrie geïnitieerd marketingonderzoek zijn voor veel bezoekers van dancefeesten de muziekstijl en dj-line-up van primair belang, gevolgd door een goede sfeer en gezelligheid. Bij het algemene uitgaanspubliek is dit precies andersom (Den Hertog et al., 2006).

Dansliefhebbers kunnen tegenwoordig kiezen uit een groot scala aan party’s. In de filosofie van Sensation – een jaarlijks terugkerend feest in de Amsterdam ArenA van ID&T – draait het vooral om de ‘totaalervaring’. Bezoekers komen niet meer alleen voor de muziek, maar voor een compleet belevenisconcept (Pine & Gilmore, 1999): de emotionele beleving van het gedeelde moment binnen het tijdelijke feestcollectief. De beleefde feesttijd wordt gemaximaliseerd en geïntensiveerd door het ensceneren van technologisch effecten die de zintuigen stimuleren en behagen. Een belangrijke succesfactor van dancefeesten is dat ze aansluiten bij de behoefte van jongeren aan collectieve vormen van recreatie en vermaak (Duyvendak & Hurenkamp, 2004). Behalve spektakel bieden dance-events ook een tijdelijke ontsnapping uit de realiteit, het routinematige en de als dwingend ervaren prestatiemaatschappij, die tijdelijk wordt vervangen door een collectief genoten ongedwongen samenzijn (Elias & Dunning, 1986; Mutsaers, 1998). Ondanks verschillende leefstijlen delen de bezoekers dezelfde passie voor elektronische muziek en zien ze elkaar als ‘gelijken’, hetgeen hen tevens de mogelijkheid biedt tot het leggen van nieuwe sociale contacten. Door de toegenomen mobiliteit is afstand geen obstakel meer (Den Hertog et al., 2006; Metz, 2002). Aan het begin van de 21e eeuw heeft de dance industrie zich geconsolideerd, maar de markt is grillig geworden en de grenzen van de groei lijken in zicht. Terwijl nieuwe organisaties in dezelfde nationale feestvijver vissen, richten de grote dance organisatoren hun pijlen steeds meer op het buitenland. ID&T maakt plannen om danceparty’s als Nederlands exportproduct op de Europese kaart te zetten. Het succesvolle Sensation White concept wordt als een cross-over gezien tussen Cirque du Soleil en The Lion King. Kortom: een dance-event als theatershow. In 2009 wordt het concept in twintig Europese landen – van Moskou tot Madrid – gelanceerd. Andere organisaties richten zich op reizen naar utopische feestparadijzen als Ibiza, Goa en Miami.

De roep om nieuwe regelgeving
Ecstasy kwam in 1989 onder de nationale aandacht door een reportage van Brandpunt (KRO) waarin televisiebeelden werden uitgezonden van een ‘illegaal’ ecstasy laboratorium. Hoewel al snel bleek dat alles in scène was gezet, werden het oprollen van illegale laboratoria en processen tegen producenten een vast onderdeel in de berichtgeving over ecstasy (Korf et al., 1991). Het feestcircuit werd in de zomer van 1989 met andere problemen geconfronteerd toen uitbundige feestvierders en voetbalfans zich massaal lieten gelden op acid house avonden, en de Amsterdamse Mazzo op last van de politie werd schoongeveegd (Adelaars, 1991). Housefeesten kregen een drugsreputatie in de sensatiebeluste media, terwijl de politie de handen vol had aan wilde feesten die (soms spontaan) ontbrandden op de meest vreemde locaties. Een hoofdagent zag na enkele observaties op houseparty’s een ‘onmiskenbaar verband’ tussen het gebruik van ecstasy en housemuziek. In het Algemeen Politieblad pleitte hij voor repressief optreden tegen houseparty’s omdat er ‘fors werd gedeald, geslikt en geblowd’ (Hengsdijk, 1989). Niet veel later werd het interieur van een Amsterdamse moskee door bezoekers van een naburig housefeest vernield en met poep besmeurd. De politie nam het incident hoog op en stelde een onderzoek in. Toen even later ook nog een bezoeker op een houseparty zijn knie verbrijzelde door, volgens de politie, een combinatie van ecstasy en house, leek de maat vol. De autoriteiten kwamen in actie. Als gevolg van deze incidenten en observaties van politie in burger werden tijdens een politieactie bij de Melkweg eind 1989 dertien personen gearresteerd, waaronder zeven Britse en Nederlandse dealers. Er werden enkele tientallen pillen in beslag genomen. Een woordvoerder liet weten dat het de politie menens was. Via de afdeling Bijzondere Wetten werden zaaleigenaren benaderd en gewezen op de risico’s. De feesten konden niet zomaar worden verboden, maar de politie stond ‘georganiseerd drugsgebruik’ niet toe (Korf et al., 1991).

In 1989 ontstond op oudejaarsnacht onder fanatieke partygangers enige beroering toen drie geplande feesten op last van de politie werden afgeblazen. Er leek rond deze periode sprake te zijn van willekeur bij de autoriteiten. Sommige feesten kregen het groene licht terwijl andere, zoals de eerste grote acid house party in de Amsterdamse RAI in het voorjaar van 1990, aan banden werd gelegd. Uit angst voor ongeregeldheden verbood de politie het feest toen de kaartverkoop al in volle gang was. Er zouden naar verwachting 7.000 feestgangers komen. Toen de organisatie wilde uitwijken naar de RoXY, dreigde de politie met sluiting indien het feest toch door zou gaan. De politiedruk leidde enkele weken later tot een protestactie toen op Koninginnedag duizenden mensen her en der in de binnenstad op spontaan gekraakte terreintjes dansten onder het aan Run DMC ontleende hiphop motto ‘Fight for your right to party’. Het hek was van de dam, want een paar maanden later scandeerden honderden Ajax-fans bij het halen van de kampioenstitel op het Leidseplein: ‘Hasj, coke en pillen, dat is wat we willen’ (Adelaars, 1991).

De berichtgeving in de media begon na een aanvankelijke hosannaperiode langzaam te veranderen. De gevaren van ecstasygebruik kwamen steeds meer op de voorgrond te staan, waarbij de beschuldigende vinger steeds vaker wees naar de rumoerige voetbalsupporters en andere Leidsepleinjeugd, die beter bekend stonden onder hun geuzennaam ‘gabbers’ (Korf et al., 1991). Omstreeks 1991 begon de bedrijfsleiding van de RoXY zich flink zorgen te maken over de onuitroeibare ecstasyhandel en het forse gebruik onder haar bezoekers.

Toen de bedrijfsleiding de politie hiervan op de hoogte bracht reageerde deze na enkele bezoekjes van undercoveragenten vrij laconiek. Ondanks eerdere waarschuwingen tegen andere zaaleigenaren zag de politie kennelijk weinig noodzaak om op te treden tegen de drugshandel, met als argument dat er onvoldoende menskracht was (De Wit, 2008). Er was soms geen peil op te trekken, want een jaar later (in 1992) werd de tot feestschip omgebouwde vrachtboot Subtopia op last van de politie gesloten omdat deze niet aan de veiligheidseisen voldeed. In 1993 komt de Amsterdamse politie op grond van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (‘deelname aan een organisatie met crimineel oogmerk’) in actie met de arrestatie van enkele houseparty-organisatoren (Kuipers, 1993). Dergelijke incidenten versterkten de politieke wil van het stadsbestuur om organisatoren van houseparty’s aan strengere voorwaarden te onderwerpen. Volgens Mutsaers (1998) bereikte de berichtgeving rond de ‘verloedering’ van houseparty’s in 1994 een hoogtepunt toen media meldden dat er op een grote houseparty 200 mensen ziek waren geworden van slechte kwaliteit ecstasy.

Tweesporenbeleid: preventie én repressie
De overheid begon zich te realiseren dat de bestaande regelgeving onvoldoende was om adequaat te kunnen anticiperen op de snel uitdijende feestcultuur en de popularisering van ecstasy. In 1989 werd een Safe House Campagne (SHC) gestart – een initiatief van het Adviesbureau Drugs – dat gericht was op de veiligheid en kwaliteit van grootschalige manifestaties. Organisaties kregen desgewenst in de voorbereidingsfase van een houseparty veiligheidsadviezen (onder andere voordeurbeleid, klimaatbeheersing, inrichting, EHBO) en ook werden er trainingen (onder andere fouilleertips voor security en training voor EHBO’ers) aangeboden. Het SHC-team was op de feesten om voorlichting te geven over riskant drugsgebruik, safe seks en rijden onder invloed. Tegelijkertijd was er nauw contact met de aanwezige EHBO om adequaat te kunnen optreden bij eventuele calamiteiten (Bruin et al., 1998; Spruit, 1997). De pop-sociologe Mutsaers constateert dat vóór house ‘performance enhancing drugs’ in het uitgaansleven nog nooit zo bedreigend zijn geweest voor de openbare orde. Dansrages reflecteren perioden waarin grensoverschrijdende normen en waarden worden geuit, zich manifesteren of (opnieuw) ter discussie komen te staan. “Om de zoveel tijd heeft een nieuwe generatie nieuwe eigen dansmuziek nodig om zich op uit te leven. Ze vraagt daarbij niet om goedkeuring van de goegemeente of een stempel van de vereniging van moraalridders. Tijdens dansrages worden er veranderingen geforceerd omdat de maatschappij zich aanpast aan de veranderende omstandigheden in het uitgaansleven” (Mutsaers, 1998:251). In dit licht bezien is het niet vreemd dat de gevestigde horeca door het grote succes van de houseparty’s in 1992 de tijd rijp achtte om de strijd aan te binden met de illegale houseparty’s. Niet zozeer vanuit moreel besef, maar eerder uit belangenschade en inkomstenderving.

Tot en met 1996 werden er negen waarschuwingscampagnes gevoerd wegens een onverantwoord geachte hoeveelheid pillen met een hoog risico of met een wisselende dosering (Mensink et al., 1997; Spruit, 1997).[vii] Maar ondanks deze inspanningen bleef er sprake van soms fors ecstasygebruik. Tussen 1990 en 1995 registreerde het NVIC (Nederlands Vergiftigingen Informatie Centrum) een sterke stijging van het aantal ecstasyintoxicaties (Joore & Meulenbelt, 1996).[viii] Met een fijne journalistieke neus voor morele paniek rond een nieuw sociaal verschijnsel als house en ecstasy voelde De Telegraaf in 1993 de bui al hangen. ‘Het was wachten op de eerste doden’ (Van den Heuvel, 1993). Deskundigen schatten dat er in Nederland tot en met 1996 ten minste tien personen zijn overleden aan de acute gevolgen van ecstasy gebruik (Konijn et al., 1997). Mede als gevolg van ‘ecstasy incidenten’ – op housefeesten dan wel in de privésfeer – en de daaruit voortvloeiende Kamervragen riep het Ministerie van VWS naar aanleiding van een beleidsnotitie in 1994 verschillende werkgroepen in het leven die zich zouden buigen over preventie, richtlijnen voor regelgeving en registratie en monitoring. In 1995 werd de nota Stadhuis en house door het Ministerie van VWS ter beschikking gesteld aan de Nederlandse gemeenten. Met het oog op de beperking van gezondheidsrisico’s en overlast werden er handreikingen gedaan betreffende de aanwezigheid van security, politie, brandweer, GGD, de milieudienst, et cetera.[ix]

De aanwezigheid van een pillentest service werd in Stadhuis en house (1995) als een nadrukkelijk advies geformuleerd aan gemeenten die vergunningen verstrekten aan partyorganisaties. Deze nota gold ook in Amsterdam als uitgangspunt voor het ontwikkelen van nieuwe regelgeving. In de peer-educatieve sfeer werd in 1996 Unity opgericht onder de bezielende leiding van Jaap Jamin van Jellinek Preventie.[x]

Conform de traditie van het Nederlandse drugsbeleid trachtte de overheid in de loop van de jaren negentig met behulp van nieuwe (deels vrijblijvende) randvoorwaarden housefeesten zoveel mogelijk in goede banen te leiden, de ecstasymarkt te monitoren en tevens strafrechtelijk te bestrijden. De ontwikkeling van een tweesporenbeleid behelsde enerzijds een preventieve lijn die de gebruikersmarkt vanuit gezondheidskundige optiek benaderde en waarin harm-reduction en monitoring centraal stonden. Anderzijds wilde de justitiële repressieve lijn de ecstasymarkt aanpakken op handel en productie, met als gevolg de oprichting in 1996 van de Unit Synthetische Drugs (USD) (hoofdstuk 7).

Conclusie
De houserevolutie markeerde het keerpunt tussen de politiek roerige jaren tachtig en het begin van een nieuwe economische en culturele bloeiperiode. Deze liep parallel aan de verspreiding van house en ecstasy in drie opeenvolgende fases (1988-1994): een underground fase; een transitiefase en een fase van mainstreaming en professionalisering van de housecultuur als beginpunt van de voortschrijdende schaalvergroting en massificatie na 1995. De overgangsfases tussen de periodes kenmerken zich door de aanwas van nieuwe feestmassa’s en locaties, elkaar snel opeenvolgende fenomenen in het nachtleven, een constante media-aandacht en een brede verspreiding van ecstasy. Na een aanvankelijke jubelperiode begon de beeldvorming in de media te veranderen toen de gevaren van het massale ecstasy gebruik op de voorgrond kwamen te staan. De politie die in het begin van de jaren negentig door de grote aantallen feestgangers soms het nakijken had, greep – onder andere op grond van onvoldoende menskracht – maar zelden in. Door aanhoudende gezondheidsincidenten nam de roep om meer regelgeving toe en wist het stadsbestuur organisatoren van houseparty’s te onderwerpen aan strengere voorwaarden. Vanaf midden jaren negentig maakten spontane (illegale) houseparty’s – mede door de nieuwe regelgeving rond openbare orde en veiligheid – steeds meer plaats voor periodiek terugkerende dance-events. In de loop van de jaren nul bereikte de dance industrie een verzadigingspunt, waardoor de behoefte aan expansie naar andere grote Europese steden groter werd.

NOTEN
i. De in 1912 geopende bioscoop Cinema Palace, was na de verkoop in 1927 aan bioscoopexploitant Abraham Tuschinski omgedoopt tot de Roxy. De Roxy bioscoop, die in de Tweede Wereldoorlog werd geconfisceerd door de Duitse bezetters, sloot voorlopig haar deuren in 1983 (Van Bueren, 1998).
ii. Beide heren begrepen de ziel van house pas goed toen zij in Boccaccio, een Belgische discotheek waar veel new beat en house werd gedraaid, onder invloed van een ecstasypil de ‘psychedelische’ werking ontdekten. Het gevoel dat muziekbeleving ook een lichamelijke ervaring kon zijn, maakte diepe indruk.
iii. Ecstasy werd zoals later bleek niet zozeer in de Opiumwet opgenomen omdat het gebruik in eigen land daartoe aanleiding gaf, maar vooral als signaal naar het buitenland (Korf et al., 1991).
iv. Na de ‘ramp’ in 2001 (hoofdstuk 12) wordt het bezoekersaantal bij de daaropvolgende editie in 2002 teruggebracht tot 40.000.
v. Uit onderzoek naar de maatschappelijke en economische betekenis van dansevenementen blijkt dat bedrijven in Nederland ruim twee miljoen euro besteden aan sponsoring (Schaap et al., 2009).
vi. Veel nieuwe dancefeesten werden georganiseerd in Amsterdam en omgeving: Awakenings (techno, 1997); Thunderdome (gabber, 1995); Mysteryland (oorspronkelijk gabber, 1993), Innercity (trance, 1999), Sensation Black (techno, 2000) en Sensation White (house, 2000) en Q-dance (hardstyle, 2001).
vii. Het betreft hier andere middelen als amfetamine, MDA, MDEA of de aanwezigheid van tripmiddelen LSD en DOB.
viii. De artsen rapporteerden bij de overgrote meerderheid van de gevallen dat er sprake was van milde symptomen en een mild verloop. De ziekteverschijnselen waren onder andere hoofdpijn, duizeligheid, angst, tandenknarsen, trillingen, misselijkheid, hartkloppingen, hoge bloeddruk en verwijde pupillen. In 7% van de gevallen was het beeld ernstig: hoge lichaamstemperatuur, ademhalingsdepressie, (sub)coma, uitdroging en stuiptrekkingen. In circa de helft van alle gevallen vond ziekenhuisopname plaats. Eén persoon stierf als gevolg van een zelfmoordpoging waarbij zowel ecstasy als cocaïne werd gebruikt.
ix. In de nota Stadhuis en house wordt onder andere uitgegaan van één EHBO’er op 750 bezoekers.
x. Het Unity project is gebaseerd op de principes van risico reductie en heeft als doel het minimaliseren van schade door alcohol- en/of drugsgebruik onder jongeren in het dance circuit en die grootschalige evenementen bezoeken (Noijen, 2005).




High Amsterdam ~ Het nieuwe Amsterdamse uitgaansleven

Foto: Archief Speedfreax

Foto: Archief Speedfreax

Elke stad heeft wel iets unieks. Sommige steden ogen mondain en elegant, andere sjofel en grauw. Ondanks hun onderlinge verschillen hebben alle steden echter twee dingen gemeen: ze zijn een concentratiepunt van gebouwen, bedrijvigheid en cultuur, maar evenzeer van mensen, sferen en emoties. De Certau (1984) spreekt in dit verband van de ‘duale stad’. Aan de ene kant is er de ‘concept city’ van planners, projectontwikkelaars en statistici, aan de andere kant de ‘experimental city’ ofwel de ervaringsstad, waarin het vooral draait om de ‘urban experience’ van mensen van vlees en bloed (Hayward, 2004). Deze dualiteit was in het Amsterdam van de naoorlogse jaren zestig, zeventig en tachtig zelden in balans en werd in het publieke domein uitgevochten tussen opstandige jongeren en de lokale overheid (hoofdstuk 4). De sociaal geograaf Mamadouh (1992) heeft deze dualiteit geduid als de spanning tussen orde en planning enerzijds en wanorde en avontuur anderzijds. In de terminologie van de Amerikaanse schrijver Raban (1988) stond de functionele ‘hard city’ tegenover de romantische ‘soft city’.

Voor het begrijpen van de ontwikkelingen in het Amsterdamse uitgaansleven vanaf het midden van de jaren negentig is inzicht in de ‘harde stad’ onontbeerlijk – die beschouwen we in dit hoofdstuk primair als de context waarbinnen de ‘zachte stad’ zich manifesteert. Onze focus ligt bij de dynamiek van de ‘zachte stad’, met haar concentratie van smaakculturen, stedelijke ervaringen en de consumptie van (culturele) goederen en diensten. De stad als ‘urban labyrinth’ (Raban, 1988), podium voor een hybride ‘mix ’n match’ van leefstijlen (Redhead, 1997), de stad als ‘show’ (Calafat et al., 2004), waarbij experimenteel, carnavalesk en irrationeel gedrag de spiegel vormt van de economische orde (Shields, 1991).

De talrijke uitgaansgelegenheden in Amsterdam hebben een hoge attractieve waarde voor stedelingen, stappers en toeristen, maar leggen ook een grote druk op de lokale overheid. Economische belangen en beheersend stadsmanagement staan daarom niet zelden op gespannen voet met elkaar (Van Calster et al., 2008). Want niet alleen de stad en de gebouwen zijn groter geworden, hetzelfde geldt voor de menigtes. Metz (2002) signaleert een duizelingwekkende verveelvoudiging van evenementen in de jaren negentig. De Amsterdamse stadssocioloog Deben (2007) spreekt in dit verband over een ‘kolonisering’ van de stad door bezoekers, stappers, avonturiers en sensatiezoekers die de stad overspoelen.

Van werkstad naar pretstad
Na een tussentijdse daling is het aantal inwoners van Amsterdam sinds het eind van de jaren negentig weer gegroeid, naar tegenwoordig zo’n 750.000 inwoners (O+S, 2009). Amsterdam mag dan een flink maatje kleiner zijn dan Berlijn, Barcelona, Londen en New York, de stad heeft wel degelijk kosmopolitische trekken en oefent een sterke mondiale aantrekkingskracht uit. Misschien heeft de hoofdstad van Nederland de uitstraling van een werelddorp, maar ze is daarom niet minder trots op haar historie, pluriformiteit en eigenzinnigheid. Het marktdenken is de afgelopen decennia een fundamentele drijfveer en motor van nieuwe impulsen in steden (Hayward, 2004; Soja, 2000). Net als bij andere globale steden zijn technologische vernieuwing en economische schaalvergroting niet aan Amsterdam voorbij gegaan. De stad als podium voor en object van modernisering bij uitstek, waar innovatie zich vaak als eerste voltrekt (Boomkens, 1998). De economische kracht van Amsterdam schuilt volgens Castells (2000) voor een belangrijk deel in de infrastructuur van (tele)communicatie en technologiebedrijven, die met dienstverlening, entertainment en een bloeiende toeristenindustrie wordt gecomplementeerd. Naast de problematische uitwassen van de consumptiemaatschappij wijst Hayward (2004) op de bruisende sociale en culturele dynamiek in steden. Het Amsterdamse toeristenbureau heeft voor de beginjaren van het nieuwe millennium becijferd dat er 3,2 miljard euro zal worden gespendeerd aan vrije tijd, waarvan meer dan de helft in de binnenstad (Metz, 2002).

Amsterdam heeft zich van industrie- en werkstad in sneltreinvaart ontpopt tot bruisend uitgaanscentrum en ‘pretstad’ (Brunt, 1996). Soberheid en beheersing hebben door de stijgende welvaart plaatsgemaakt voor een cultuur waarin consumptie, expressie, vermaak en hedonisme centraal staan (vgl. Featherstone, 1991; Hayward, 2004; Maffesoli, 1997). De expansie van horecagelegenheden, terrassen, lounges, hippe kleding- en designwinkels en de gestage uitbreiding van stadsstranden zijn hier zichtbare voorbeelden van. In Cities in civilization wijst Hall (1998) op de innovatieve en creatieve verbeelding en verleidingskracht van geconcentreerde urbane face-to-face activiteiten in het publieke domein. Hoe groter immers de variatie, hoe spannender de stad, hoe interessanter het experiment en hoe intenser de ervaring.

De economische voorspoed in de jaren negentig heeft veel Amsterdammers geen windeieren gelegd. De koopkracht van werkende Amsterdammers ligt boven het landelijk gemiddelde. In het stadscentrum zijn de inkomens en de koopkracht hoger dan in veel andere stadsdelen (O+S, 2007). Het stadsbestuur is ervan doordrongen dat de stad wel vaart bij een florerende creatieve sector. Van alle banen binnen de creatieve industrie in Nederland is 15% in Amsterdam te vinden. Met 30.000 banen behoort de branche tot de middelgrote sectoren in de Amsterdamse economie, vergelijkbaar met horeca, vervoer en onderwijs (Hodes, 2005).

De discussie over creativiteit en steden wordt zeker al vanaf de jaren zestig gevoerd, maar de vernieuwing van de Amerikaanse econoom Florida (2004) is dat hij een relatie heeft gelegd tussen technologische innovaties, creativiteit en de afname van fysieke stedelijke beperkingen. Een brede creatieve klasse is een belangrijke impuls voor economische groei: creatief talent genereert geld. Net als andere wereldsteden drijft Amsterdam in toenemende mate op de creatieve industrie (entertainment, media, reclame, film). Het succes van deze sector wordt bepaald door de drie T’s: technologie, talent én tolerantie. De creatieve klasse wil vooral wonen en werken in een stad die open en tolerant omgaat met alle bevolkingsgroepen en leefstijlen. Jonge stedelingen gedijen goed in een stad die etnisch divers is en veel heterogene leefstijlen vertegenwoordigt (Musterd, 2004).

Door de voortgaande differentiatie in samenlevingsvormen zijn alleenwonenden midden jaren negentig de grootse categorie geworden (O+S, 1999). In 2008 bestond al ruim de helft (55%) van de Amsterdamse huishoudens uit één persoon. Slechts een kwart van de huishoudens had één of meer kinderen. In Amsterdam wonen ook steeds meer allochtonen. In 2008 vormden zij al bijna de helft van de bevolking (49%), opgesplitst in 35% niet-westers en 14% westers allochtoon (O+S, 2008).

Eenpersoonshuishoudens, studenten en jongeren vormen als nieuwe categorieën stadsbewoners een groeiende groep van ‘nieuwe stedelingen’, die in toenemende mate georiënteerd zijn op de culturele en kennisgedreven economie. Naast wonen, studeren en werken in de stad, hebben ze een stedelijke leefstijl, met een gedifferentieerd smaakpatroon en een sterke behoefte aan afleiding en vertier (Musterd, 2004; O+S, 2004). Vooral alleenwonende jongeren en jongvolwassenen vertonen een sterke uithuizigheid (Gadet, 1999). Ze maken het meest intens gebruik van publieke voorzieningen en bezoeken vaak uitgaansgelegenheden, bioscopen, kleding- en gadgetwinkels en buitenruimtes, zoals terrassen en parken. In de keuze en bezoekfrequentie van horecagelegenheden constateert Gadet (1999) een zekere mate van ‘parochialisering’. Vooral in horecagelegenheden hebben jonge alleenstaanden sterk de neiging om soortgelijke anderen op te zoeken.

De nieuwe dansgeneratie
Door de impact van house werd het Amsterdamse uitgaansleven in de jaren negentig vrij plotseling geconfronteerd met een snel aanzwellende stroom jonge stappers die maar één ding wilden: dansen en feesten, met of zonder pilletje. House en ecstasy vormden een nieuw sociaal cement tussen jongeren en jongvolwassenen die zich massaal afkeerden van de politiek. Het deed er niet meer toe of je er een andere levensvisie of ideeën op nahield. House werd populair in de periode dat het postmoderne gedachtegoed postvatte. De teloorgang en versplintering van politieke ideologieën werd het meest treffend gesymboliseerd door de val van de Berlijnse muur. Het kapitalisme had definitief gezegevierd over het planmatige communisme. Staats- en nutsbedrijven moesten voortaan concurreren met commerciële spelers op de markt. Privatisering was het nieuwe toverwoord en de vrije markt werd een dominante factor. Het warenfetisjisme vierde hoogtij. In de onlangs verschenen vier kilo wegende bloemlezing met de complete RoXY flyercollectie (1987-1999) schrijft kunsthistorica Tilroe:

Alle iconen, verleidingen, grensoverschrijdingen, alle schijnheiligheden, verspilzucht en idioterieën van de laatkapitalistische maatschappij werden in de RoXY op het toneel gezet en tot absurde proporties opgeblazen. Wie er kwam, wist dat hij getuige was van en deelnemer aan één van de meest decadente fases van de twintigste-eeuwse westerse cultuur” (Tilroe, 2009:101).

Het ongebreidelde optimisme van de housecultus bracht zoveel jonge mensen op de been dat het reguliere uitgaanscircuit in de beginperiode te weinig capaciteit had om de feestmassa te herbergen. Het hek ging geregeld van de dam wanneer drommen feestgangers in het weekend de hoofdstad afschuimden op zoek naar (illegale) houseparty’s. De brancheorganisatie van discotheekexploitanten zag deze nieuwe uitbundige en losbandige stijl van jonge feestgangers aanvankelijk met lede ogen aan en zette met de Nationale Discothekendag in 1989 de aanval in tegen de verloedering en negatieve publiciteit rond danslokalen (Mutsaers, 1998). Parallel aan het reguliere nachtleven groeide een autonoom feestcircuit dat in de loop van de jaren negentig uitkristalliseerde tot grootschalige dance-evenementen. De grote instroom van nieuwe stapculturen leidde tot een differentiatie en fragmentatie van het uitgaansleven. Stappers van het eerste uur stroomden door naar andere niches en de persoonlijke lifestyle kwam prominenter op de voorgrond te staan.

Het Amsterdamse uitgaansleven (1994-2008)
Sinds 1994 hebben we de ontwikkelingen in het Amsterdamse uitgaansleven gevolgd met behulp van een longitudinale kwalitatieve panelstudie (hoofdstuk 3), in combinatie met een kwantitatieve uitgaanssurvey die tot nu toe vier keer is uitgevoerd; in 1995, 1998, 2003 en 2008 (Bijlage 3). Vanuit kwalitatief perspectief worden trends op de uitgaansmarkt beschreven aan de hand van wat panelleden vertellen over het nachtleven (zoals de komst van nieuwe uitgaansscenes, muziekgenres, modestijlen en demografische verschuivingen in het uitgaansleven) en vanuit kwantitatief perspectief wordt bekeken of deze trends zich ook breder verspreiden.

Het Amsterdamse uitgaansleven is traditioneel geconcentreerd in de binnenstad rond het Rembrandtplein en Leidseplein. In de loop der tijd zijn er naast de caférijke Jordaan ook de Nieuwmarkt, de Pijp en de Staatsliedenbuurt bijgekomen. Homobars en clubs liggen voornamelijk nabij het Rembrandtplein en in het Wallengebied. Nadat de iT werd gesloten en een eind kwam aan de succesvolle Rush en Chemistry avonden in de Escape, ligt het zwaartepunt na de eeuwwisseling meer rond het Leidseplein, waar de Jimmy Woo, de Zebra Lounge en de Sugarfactory zijn neergestreken. De Melkweg en Paradiso zijn de meest constante aanwezigen in het uitgaansleven. Nogal logisch, horen we clubuitbaters wel eens zeggen: “Met subsidie kan ik het ook”. Maar toch. De Melkweg en Paradiso weten van mainstream tot underground succesvol op de veranderende tijdgeest in te spelen. Bovendien blijven ze een magische uitstraling uitoefenen op (jonge) toeristen.

Eén vluchtige blik op de Amsterdamse weekendagenda doet beseffen dat dj’s de laatste jaren de hele muziekgeschiedenis vanaf de jaren zeventig draaien in tientallen clubs/discotheken, op feesten en op terrassen. Het aantal clubgangers op een doorsnee uitgaansnacht bedraagt tegenwoordig naar schatting 25.000-30.000 personen.[i] Op ongeveer 75 uitgaanslocaties kan na middernacht nog worden gedanst.[ii] Het reguliere disco- en clubcircuit vormt met ruim veertig locaties het grootste segment. De helft hiervan bestaat uit kleine clubs (250-750 personen). De grote clubs kunnen het dubbele aantal herbergen (750-1.500 personen).[iii] Er zijn clubs die zich op één muziekgenre en/of specifieke publieksgroep toeleggen en clubs die een nachtprogrammering hebben met (bijna) alle muziekstijlen. Veel clubs programmeren zowel trendsettende als mainstream muziek.

Daarnaast is er een danscircuit met een bonte verzameling aan locaties, zoals boten, cafépodia, cafés, kelders, galeries, kantines en stadsstranden. Deze feesten op afwijkende locaties vinden eerder op een onregelmatige basis plaats. Het undergroundcircuit is het meest avontuurlijke segment, met feesten in onder andere loodsen, kantoren, kerken, fabriekshallen, broedplaatsen en (anti)kraakpanden. Een geslaagde clubnacht hangt af van veel factoren. Draaide in de jaren negentig nog alles om de dj, tegenwoordig moet het hele concept kloppen. Maar een simpele toverformule bestaat niet. De Amsterdamse stapper komt laat op gang. Het is beslist geen uitzondering dat clubs op zaterdagavond rond een uur of één nog niet eens voor de helft zijn gevuld. Het publiek is grillig en onvoorspelbaar, want er valt genoeg te kiezen. De locatie en reputatie van een club zijn belangrijk, evenals het soort publiek. Is het te oud of te jong? Te veel op de drugs of juist te nuchter? Welke dj’s draaien er? Komen er mooie vrouwen of botte boeren? Hoeveel kost de entree en zijn de portiers wel oké?

In de competitieve uitgaansarena blijft het enthousiasme van het publiek de belangrijkste graadmeter voor succes. Tegelijkertijd is een volle club nog geen garantie voor gezelligheid. Clubs die louter draaien op ‘play safe’ concepten missen vaak de smaak- en trendmakers. Een zekere clubmagie is essentieel, maar die stuit vroeg of laat op haar eigen grenzen. Zo sloop halverwege de jaren negentig de vermoeidheid er in bij de RoXY. De op maximale sensaties gerichte thema-avonden leidden op den duur toch tot een zekere voorspelbaarheid. Bovendien drong bij de uitbaters het besef door dat de kosten van de geldverslindende kunstuitspattingen moesten opwegen tegen de omzet (Tilroe, 2009).

Er zijn meer magische momenten geweest in de Amsterdamse uitgaanscultuur. Soms ging daar een ‘buzz’ door de stad aan vooraf. De Speedfreax feesten met oesters, champagne en mooie vrouwen in luxe franje. Of de Ex-pornstar feesten, die met een subliem gevoel voor marketing de ‘pornocrew’ een week voor aanvang, ‘cocaïne’ snuivend in een zoetroze Amerikaanse pooierbak kriskras door de binnenstad liet cruisen. Het ironische gekoketteer met platte porno en foute lol trok zoveel media-aandacht dat het feest al op voorhand een hit was. De befaamde Rush avonden waren de manifestatie van een nieuwe ontwikkeling in het uitgaansleven, waarbij etniciteit en seksuele voorkeuren gingen mixen op de dansvloer. Het publiek stond weer centraal. Zij waren de sterren! Niet de dj. Ter plekke geschoten foto’s werden levensgroot op schermen geprojecteerd. De week erop gingen clublopers nog meer hun best doen om er zo origineel mogelijk uit te zien.

Clubsurveys: trends in profiel clubbezoekers en uitgaansgedrag
In het clubcircuit is achtereenvolgens in 1995, 1998, 2003 en 2008 een survey gehouden onder in totaal bijna 2.000 clubbezoekers. De opeenvolgende surveys laten enkele duidelijke ontwikkelingen in het profiel van clubbezoekers zien (Bijlage 3). Het aandeel vrouwelijk stappers steeg van 40% in 1995 naar bijna 60% in 2008, wat als feminisering van het nachtleven beschouwd kan worden. De mediane leeftijd is met 23 jaar in 2008, na een stijging rond het millennium, weer terug op niveau van 1995. De dertigplussers van de tussenliggende periode lieten het meer en meer afweten. De verdubbeling van het percentage niet-westerse clubbezoekers tussen 2003 en 2008 is – naast demografische ontwikkelingen – in belangrijke mate te verklaren door de toename in urban clubavonden. Opvallend is de groei van het aandeel Amsterdammers in de surveys na de eeuwwisseling, van ongeveer de helft naar twee op de drie. Tegelijkertijd steeg het percentage studenten. De meest plausibele verklaring hiervoor is de forse toename van de studentenaantallen op de beide hoofdstedelijke universiteiten en de hogescholen.[iv]

Bij de geënquêteerde clubbezoekers liep het aandeel vaste stappers (minimaal vier keer uitgegaan in de laatste maand) terug van 74% in 1995 naar 58% in 2008. Het centrum van Amsterdam blijft onveranderlijk populair, maar de keuze van uitgaansgelegenheden is sinds de millenniumwisseling drastisch veranderd. Clubbezoek blijft – na een kleine dip rond 2003 – populair, net als het onverminderd geliefde cafébezoek. Houseparty’s bereikten hun piek aan het eind van de jaren negentig, maar zijn daarna flink in populariteit gedaald. Dit ging ten faveure van (pop)concerten en – meer nog – feestjes bij vrienden thuis. Ook het bezoek aan coffeeshops nam gestaag af.

Door de jaren heen waren veruit de meeste clubbezoekers tijdens de uitgaansnacht van het onderzoek in het gezelschap van vrienden – en zelden alleen. Het percentage dat met hun partner (al dan niet in gezelschap van vrienden) uitging daalde van rond de 30% in 1995 naar circa 20% in 2008. Steeds minder clubbezoekers gaan na het uitgaan met de auto naar huis (van 18% in 1998 naar 5% in 2008). Er wordt meer gefietst (24% respectievelijk 44%). Dit komt vermoedelijk vooral omdat er meer (Amsterdamse) studenten deelnemen aan het nachtleven en er beduidend minder stappers van buiten de stad komen.

Hip
Deze terminologische ontwikkeling sluit aan bij de bevinding van Leland (2004) die betoogt dat de definiëring van hip telkens verandert met de komst van nieuwe generaties. Luidde in 1936 de definitie van hip volgens de zwarte jazzmuzikant Cab Calloway nog: “Wise, sophisticated, anyone with boots on” (Shapiro, 2003), tegenwoordig wordt bijkans elk nieuw product als hip geclassificeerd. Hip staat, anders dan in de vroegere context van de beatgeneratie, allang niet meer alleen symbool voor avontuur, levenswijsheid en verzet tegen de gevestigde orde. Hip wordt tegenwoordig geassocieerd met dure cocktails en luxe clubs. Hip is fluïde en vergankelijk in de keuze van muziek, mode en imago. Hip weet als geen ander dat succes slechts een tijdelijke bevlieging is. Hoewel hip individualisme uitstraalt kan het ook samenklonteren tot een scene die zo groot wordt dat een setting, straat of zelfs een buurt het predicaat hip krijgt. Hip is vaak ook als eerste op de hoogte van een nouveauté: de opening van een club, lounge, café of stadsstrand. Het is waarlijk niet eenvoudig om hip te zijn én te blijven.

De panelstudie: trendsettend hip in het uitgaansleven
De clubsurveys laten vooral een doorsnee van clubbezoekers zien. In de panelstudie ligt de focus op de trendsetters, die niet per se (vooral) naar de locaties gaan waar de surveys zijn afgenomen. Het doorsnee uitgaanspubliek wordt door trendsettende panelleden vaak als mainstream of trendvolgend gekwalificeerd. Behalve kwantiteit wordt mainstream beoordeeld naar muziekesthetische maatstaven. Mainstream is meer gespitst op hitgevoelige muziek die vaak in het verlengde ligt van de commerciële clipcultuur. Het mainstream clubpubliek is in de perceptie van trendsetters qua mode en muzieksmaak eenvormiger en minder gedifferentieerd. Trendsetters prefereren subculturele muziekgenres zoals minimal techno, ‘smerige’ hiphop, ‘dirty house’ of dub step.

Uitgaanslocaties worden door (vooral de trendsettende) bezoekers beoordeeld als mainstream dan wel hip of underground. Tegelijk zijn de grenzen tussen trendsettend, trendvolgend en mainstream echter steeds diffuser geworden, met als gevolg dat hip en mainstream meer naar elkaar toe groeien in ‘mainstreamhip’. ‘Hip’ is een multi-interpretabel begrip geworden, met zowel commerciële als subculturele associaties, een reden waarom de trendsettende elite steeds meer moeite heeft met de term hip. Dit laat echter onverlet dat in diverse stapmilieus aan hip nog steeds verschillende betekenissen worden gegeven (Benschop et al., 2009).

Een trendsettend clubconcept heeft volgens de ijzeren uitgaanswetten van het nachtleven slechts een beperkte houdbaarheid van twee, hooguit drie seizoenen. ‘Mainstreamhip’ is de eindfase van een proces waarin authentiek en subcultureel hip bijna niet meer te onderscheiden is van ‘massahip’. De mode wordt vanaf de jaren tachtig in een steeds snellere omloopcyclus op de markt gebracht, waardoor er multipele modetrends zijn te onderscheiden. Lag het accent van de artistieke avant-garde oorspronkelijk op originaliteit, tegenwoordig wordt in de mode bijna elke ‘originele’ uitvinding ingekapseld in een context van herhalingen (Svendsen, 2007). Dit leidt ertoe dat veel stijlen in het uitgaansleven elkaar praktisch overlappen. Ofschoon er altijd een avant-garde zal blijven bestaan, lijkt er steeds minder sprake te zijn van een hiërarchisch onderscheid tussen (hippe) trendsetters en trendvolgers.

Trendsettende panelnetwerken
De continue verandering van settings, muziek, mode en drugs leiden tot nieuwe omgangsvormen, stijlen en culturele praktijken. Daarbij is het trendsettende potentieel verspreid over het gehele uitgaansleven. Veel panelnetwerken vertegenwoordigen vervolgens weer een trendsettend segment binnen een grotere (muziek)scene. We onderscheiden sinds het midden van de jaren negentig drie clusters waarbinnen de meeste drugstrends (voor het eerst of als revival) ontstaan:

(1)(sub)scenes die primair gericht zijn op elektronisch muziekstijlen[v];
(2) (sub)scenes die vooral samenhangen met ‘zwarte’ muziekstijlen[vi];
en
(3) (sub)scenes die primair gericht zijn op leefstijl en waarbij de muziek meestal van secundair belang is[vii].

Deze drie clusters zijn eerder vloeiend dan statisch. Stijlgrenzen zijn diffuus, waardoor voortdurend
cross-overs ontstaan. De (sub)scenes die primair zijn gericht op muziek of op lifestyle en drugs komen later terug bij de trendsettende vier profielen (alternatieven, creatieven, sensualisten en psychonauten). In de beginjaren omvatte de panelstudie voornamelijk het housegeoriënteerde club- en undergroundcircuit en psychonautische, kinky en homonetwerken – de settings en scenes waarin zich innovaties in drugsgebruik concentreerden. Vanwege de groeiende invloed van urban in het clubcircuit werd na de eeuwwisseling ook dit segment gevolgd.

Urban raakte bij zwarte én witte jongeren de juiste snaar. Bennett (1999) signaleerde halverwege de jaren negentig met de opkomst van ‘urban dance music’ in Engeland al een vergelijkbare ontwikkeling. De in Amsterdam geboren dj Chuckie heeft in het clubcircuit furore gemaakt met ‘eclectische urban’. Hierover zegt Chuckie in een interview:

Urban is het stedelijke, dat wat er op straat leeft. Als je over straat loopt in de grote steden hoor je allerlei soorten muziek. Niet alleen hiphop, of R&B maar ook rock en dance. Urban is het begrip waar je zo’n beetje alles in kunt stoppen. Daarom is het ook geen echte stroming zoals dance. Eigenlijk is urban een trucje. Om hiphop aan de blanken te slijten” (Van der Pol, 2004).

Letterlijk is urban de uitdrukking van een grotestadscultuur, maar in het uitgaansleven wordt de term eerder opgevat als een verzamelbegrip voor moderne zwarte popmuziek, dat doet denken aan de duiding die soul in de jaren zeventig kreeg als verzamelterm voor verschillende populaire zwarte muziekstromingen (Hirshey, 1985). Vooral fanatieke hiphoppers hebben moeite met urban omdat anderen de term commercieel zouden misbruiken. Hoe dan ook, urban wedijverde succesvol met dance, dat jarenlang de clubs domineerde. Door de toenemende invloed van het urbangenre werden oorspronkelijk witte clubbolwerken etnisch gemêleerder. Deze omwenteling is een logisch gevolg van het groeiende aantal jonge Amsterdammers van Surinaamse, Antilliaanse, Marokkaanse en Turkse origine.[viii] Reclamebureaus anticipeerden hierop door succesvolle rappers producten te laten pimpen (Van den Berg, 2005). Rapper Spacekees en dj Know How werden ingeschakeld voor een reclamedeuntje waarin Hi de bling-bling telefoon introduceert.

Profielen van panelnetwerken
De panelstudie bestrijkt in grote lijnen drie leeftijdscategorieën die deels staan voor opeenvolgende uitgaansgeneraties: 20-24 jaar; 25-29 jaar en 30-plussers. De leeftijdsrange in panelnetwerken is meestal geconcentreerd rond de 22 tot 28 jaar, met een gemiddelde leeftijd rond de 25 jaar. Op veel feesten is een mix van twintigers, dertigers (‘threenagers’) en zelfs veertigers geen uitzondering. De scheiding tussen leeftijdsgeneraties is het meest zichtbaar op mainstream clubavonden, die vooral bezocht worden door beginnende stappers (20-24 jaar). Op dance-evenementen mengen housers van het eerste uur – inmiddels veertigers – met de nieuwste lichting. De jongste garde clubbezoekers profileert zich het meest met muziekstijlen en daaraan verwante scenes. Het urbanpubliek is doorgaans iets jonger dan bij dance.

Het in de panelnetwerken vertegenwoordigde trendsettende segment zit vaak bij de 25-plussers. Op typisch Amsterdamse incrowdfeesten ligt de gemiddelde leeftijd eerder rond de 30 jaar. De meeste stappers binnen de panelnetwerken gaan minstens tweemaal per maand naar een club, fanatieke stappers zelfs meerdere keren per week.[ix] Het partybezoek fluctueert tussen twee keer per maand in de zomer tot eens per kwartaal of nog minder buiten het festivalseizoen. Autochtone clubbezoekers gaan vaker naar cafés en danceparty’s dan vertegenwoordigers van urbannetwerken. Naarmate clubgangers ouder worden (25-plussers) gaan ze steeds minder naar dance-evenementen. De échte partygangers gaan het minst naar clubs. Dit geldt vooral voor extremere muziekscenes die niet clubfähig (willen) zijn, zoals hardcore, hardstyle, tekno en psytrance.

Het urbansegment heeft ervaring met alcohol en cannabis, maar nauwelijks of niet met andere middelen. Toch zijn er binnen urban panelnetwerken individuen die deel uitmaken van groepjes waarin men positiever staat tegenover het experimenteren met bijvoorbeeld ecstasy, en soms switchen naar een andere niche of setting. Deze verandering valt vooral te verklaren door een (tijdelijke) verandering van muzieksmaak (van urban naar dance), hetgeen dan vaak gepaard gaat met het leren kennen van nieuwe vrienden en bezoek aan nieuwe settings.

“‘Urban was eerst onze muziek. Nu zijn we echte housefreaks. Steeds meer vrienden switchen van dancehall naar house. We gaan naar latin house, minimal en trance. Door dj Chuckie ben ik echt gaan luisteren naar house omdat hij onze favoriete dj is. In Club 11 was onze eerste aanraking met het housevirus. De beats waren zo vet! De mensen zijn ook erg relaxt, niet zo opgefokt als op urban feesten. Het zal wel door de drugs komen bij house. Ik heb nog nooit een vechtpartij gezien op een housefeest. Als je op een dancehallfeest iemand per ongeluk op zijn schoen trapt, krijg je al ruzie. Daar ben ik helemaal klaar mee” (Gregory, 112a: 2008).

Het dancesegment blijft in meerderheid autochtoon (van driekwart in een panelnetwerk tot allemaal). De grootste etnische blend bevindt zich in kleine clubs waar vooral eclectisch gedraaid wordt. Extremere dancevarianten (hardcore, hardstyle, techno en tekno) blijven nagenoeg helemaal wit. Dat geldt in belangrijke mate ook voor het homocircuit (inclusief Europese en Amerikaanse Amsterdammers en/of toeristen). De toegenomen multi-etnische mix in het uitgaansleven is er het zichtbare bewijs van dat er eerder sprake is van een ‘panorama’ dan van een ‘drama’. De opkomst van urban heeft voor een forse etnische verschuiving gezorgd in het clubcircuit. De zwarte Bijlmer begon de witte binnenstad te ontdekken. Urban clubavonden zijn vaak een kleurrijke mix van Surinaamse, Antilliaanse, Marokkaanse, Aziatische, Afrikaanse, Latino én autochtone bezoekers. Ook de komst van jonge Turkse mannen en vrouwen is niet onopgemerkt gebleven. Op hiphop en latin house feesten voeren Surinaamse en Caribische jongeren en jongvolwassenen (60-70%) de boventoon. Jonge Chinezen en andere Aziaten blijven meer op de eigen etnische groep gericht, net als de grote meerderheid van jonge Marokkanen en Turken.

De feminisering in de clubsurveys zien we ook terug in de panelnetwerken. Jongens en jonge mannen zijn alleen op de extremere dancefeesten nog fors in de meerderheid. De sekseverdeling op trendsettende house, urban en latin house feesten is evenwichtiger. Het is geen uitzondering meer dat vrouwen in de meerderheid zijn, zelfs als speciaal toelatingsbeleid of ‘lady’s night’ acties met gratis entree voor vrouwen niet meegeteld worden. Vanwege het grote aantal vaste partners is de sekseverdeling op de fetisj- en kinky feesten nagenoeg gelijk. In het urbancircuit zijn vooral Surinaamse, Antilliaanse en autochtone meiden en vrouwen goed vertegenwoordigd. De vrouwelijke participatie is het laagst bij Marokkanen en Turken.[x]

De toestroom van vrouwen heeft het uitgaansleven ingrijpend veranderd. De komst van vrouwelijke dj’s en vj’s in het oorspronkelijk mannelijke clubbolwerk is hiervan een duidelijk teken. Steeds meer jonge vrouwen participeren in het nachtleven. Ze claimen hun ruimte, zijn assertief en durven zich uitdagend te gedragen. Wie er af en toe een minnaar bij neemt bevestigt juist de seksuele ongebondenheid en keuzevrijheid.

Opvallend is ten slotte dat vooral de jongste lichting homo’s (jonge twintigers) homo- en lesbofeesten vaak mijdt. Ze mengen gemakkelijk met heteronetwerken, waarin het aandeel homo’s soms oploopt tot een kwart.

Vijf profielen van trendsetters en trendvolgers
De betekenis van settings voor recreatief drugsgebruik wordt in veel studies onderkend. Drugsgebruik in de uitgaanswereld heeft mede door de popularisering van de dancecultuur nieuwe impulsen gekregen
(Bennet & Kahn-Harris, 2004; Calafat, et al., 2004; Malbon, 1998, 1999; Mutsaers, 1998; Pini, 2001; Thornton, 1995; Williams Boerie et al., 2004). Aangezien de dancecultuur in het post-ravetijdperk verder fragmenteert (Reynolds, 1998), is er sprake van een sterke heterogenisering binnen het uitgaansleven. Ook de panelnetwerken vertegenwoordigen een gevarieerde staalkaart van subculturen en scenes in het uitgaansleven.

Prevalentiegegevens over middelengebruik blijven grove indicaties. Weliswaar bieden ze zicht op trends in gebruik, maar ze zeggen weinig over de beleving van drugsgebruik bij de consumenten. Voor hen betekent uitgaan misschien wel de krachtigste exponent van de ‘warme stad’ (Müller, 2002), waarin een cultuur van consumptie, expressie, genot en onderlinge tactiliteit centraal is komen te staan (Featherstone, 1991; Maffesoli, 1997). Presdee (2000), Duff (2008) en Slavin (2004) wijzen op het belang van de lichaamscultus in de clubcultuur voor het begrijpen van de roesbeleving.

Uit de panelstudie van de afgelopen vijftien jaar is een vijftal profielen af te leiden die een cruciale rol hebben gespeeld in het experimenteren met (nieuwe) drugs en/of de verspreiding daarvan. De betekenisgeving aan uitgaan, muziek, dansen, lichaamscultuur en middelengebruik wordt op uiteenlopende wijze gearticuleerd. De profielen weerspiegelen de pluriforme trendsettende segmenten in de Amsterdamse uitgaanswereld, die sociaal-cultureel en demografisch van elkaar verschillen. Wat ze allemaal gemeen hebben is dat ze (intensief) deelnemen aan het uitgaansleven. Ze bezoeken clubs, cafés, lounges en events en vallen in meerderheid in de leeftijdscategorie 20-35 jaar. Elk van de vijf profielen valt tevens te typeren aan de hand van een specifieke vorm van ‘kapitaal’, een term die afkomstig is van de Franse socioloog Bourdieu (1984) en door Thornton (1995) wordt toegepast op clubgangers. De onderlinge distinctie geschiedt onder andere door het tonen en gebruiken van specifieke vormen van sociaal, cultureel, materieel of ervaringskapitaal.

Recreatieven (uitgaanskapitaal)
De groep van recreatieven vormt het grootste segment in het uitgaansleven. In vergelijking met de andere vier groepen zijn zij de minst actieve roeszoekers en beperken zij zich tot alcohol en (deels) cannabis. Ze zijn (nog) het minst uitgesproken qua stilering, smaak en uitgaan. De recreatieven behoren vaak tot de nieuwste (studenten) lichting stappers, zijn trendvolgers of mainstream. Over het geheel genomen doet (of deed) de matiging van genotmiddelengebruik zich vooral in de grote mainstream clubs voor. Een segment binnen de recreatieven toont zich echter ook ontvankelijk voor het experimenteren met stimulantia en andere middelen. Dit geldt met name voor autochtone stappers in het dancemilieu. Allochtone stappers in het urban segment tonen zich minder ontvankelijk voor stimulantia. Recreatieve stappers kunnen, individueel of als groep, in hun uitgaanscarrière switchen naar (sub)culturen binnen het uitgaansleven die zich explicieter profileren in leefstijl en/of middelengebruik.

Creatieven (sociaal en kunstzinnig kapitaal)
In het creatieve segment van het uitgaansleven zitten relatief veel netwerken van hoger opgeleide en maatschappelijk succesvolle twintigers en dertigers, waaronder zelfstandige ondernemers, artiesten, expats, journalisten, stilisten en modellen. Ook horecamedewerkers, studenten en personeel van bijvoorbeeld kledingwinkels maken vaak deel uit van deze panelnetwerken. Een klein segment behoort tot de vip-kaste. Velen zijn naar Amsterdam gekomen om hun geluk in de grote stad te beproeven. Ze werken en/of wonen in de binnenstad of in de 19e eeuwse buurten rond het centrum. Hun omgangsvormen zijn informeel en eclectisch.

Nieuwe uitgaansgelegenheden worden slechts tijdelijk gekoloniseerd. Week-in-week-uit naar dezelfde locatie past immers niet in hun veelzijdige agenda. Meestal hebben ze geen echt uitgesproken muzieksmaak. Ze houden van uitgaan, maar vermijden massaspektakels, tenzij ze op een exclusieve vip-lijst staan. Naast cafés, lounges en clubs gaan

Profielen van vijf typen anno nu

Profielen van vijf typen anno nu

creatieven naar settings die zich op culinair, modieus, muzikaal en cultureel terrein onderscheiden. Creatieven worden vaak tegen hun zin als ‘hip’ getypeerd. Het zijn eerder ‘ironisch hippe’ consumenten (Leland, 2004). Qua profiel vertonen ze overeenkomsten met de creatieve klasse van Florida (2002), die de aanwezigheid van een creatieve klasse als een belangrijke impuls ziet voor economische groei. Binnen dit artistieke uitgaanssegment bevinden zich ook commerciële investeerders die ‘innovatieve ideeën’ financieren. De creatieven voelen vaak haarfijn aan of een product authentiek is of als kitsch of retro beoordeeld moet worden. Door hun instinctieve besef van de vergankelijkheid van trendmatigheden weten ze snel te switchen tussen scenes en locaties. Ze zijn slechts tijdelijk trouw aan een concept als het elders leuker en avontuurlijker is (Korf et al., 2004). Het zijn welbeschouwd sensibele smaakpioniers die de tijdgeest goed aanvoelen. Creatieve stappers maken deel uit van flexibele netwerken. Omdat alle opties tot op het laatste moment open worden gehouden, is hun uitgaansgedrag door het ‘clubhoppen’ onberekenbaarder geworden (Nabben et al., 2005b). Creatieven oordelen vaak kritisch over ‘tuttige’ stadsbestuurders die dwarsliggen met vergunningen, openingstijden en te veel zouden luisteren naar klagende babyboomers. Ze reageren allergisch op de ambtelijk drang tot overregulering en fatsoenering van creatieve chaos en spontane wildheid.

Alternatieven (subcultureel muziekkapitaal)
Na de politiek geëngageerde jaren tachtig transformeerde de underground tot een feestcultuur. De erfenis van bewoonde kraakpanden en (leegstaande) industriële complexen werd door de nieuwe housegeneratie gretig aangegrepen om – het liefst in het grootste geheim – met honderden andere feestgangers tot in de ochtenduren te dansen op de nieuwe elektronische muziek. Tientallen locaties werden tijdelijk tot autonome feestzones gebombardeerd. De industriële charme van de gehavende gebouwen sloot perfect aan bij de rauwe elektronische acid house. Van een stringent deurbeleid was nauwelijks sprake. De regels worden in de underground volgens de Britse criminoloog Presdee (2000) vaker overschreden door de radicalisering van genot die drugsgebruik kan oproepen.

Gabbers, voetbalsupporters, bikers, skaters, studenten, krakers, groentjes uit de provincie en clubgangers wilden de (semi-)illegale feesten voor geen goud missen. In tegenstelling tot de commerciële dance evenementen opereerden veel organisaties op wisselende locaties, vaak zonder winstoogmerk en zonder toestemming of vergunning van gemeente en politie. Door de versplintering van de housescene ontstonden er in de loop van de jaren negentig nieuwe subscenes: kinky, fetisj, psytrance en tekno.

In navolging van de Britse raves[xi] en trance party’s in Goa (India) ontstaat aan het begin van de jaren negentig ook in Amsterdam een undergroundscene die feesten geeft in fabriekshallen en op braakliggende terreinen, onder bruggen en tunnels of verscholen tussen roestige hijskranen in een desolaat havengebied. Met minimale middelen een feest organiseren is de kerngedachte van de radicale teknoscene. De feesten worden soms met welhaast militaire precisie voorbereid. Eerst een locatie spotten, gevolgd door een ‘inkijkoperatie’. De soundsysteem wordt opgetuigd, licht en decoraties geregeld, evenals frisdrank, bier en dj’s. Via flyers en mond-tot-mond reclame wordt een select gezelschap op de hoogte gebracht van het laatste nieuws. Vlak voor aanvang van het feest moet er eerst nog een speciaal telefoonnummer worden gedraaid of krijgen feestgangers via de voicemail of sms (en later via internet) het laatste nieuws te horen. Als iedereen gemobiliseerd is wordt het terrein of fabriekshal door een ‘feestguerrilla’ gekraakt, razendsnel ingericht en de dag erna weer ontmanteld. Omdat geld vragen voor een feest eigenlijk niet strookt met het oorspronkelijke uitgangspunt van ‘free party for free people’, wordt de drank- en toegangsprijs laag gehouden. Meestal zijn er tussen de honderd en duizend bezoekers.

Vergeleken met de meer op hippiewaarden georiënteerde psytrancescene, heeft de teknoscene een meer politiek anarchistische inslag die zo min mogelijk compromissen wil sluiten met derden. Zij hebben dan ook het meest te duchten van de politie. De psytrancescene heeft met wisselend succes pogingen ondernomen om feesten binnen het reguliere clubcircuit te organiseren. Het muziekgenre laat zich echter moeilijk commercieel exploiteren. Underground en winst vloeken met elkaar. De omzet van clubuitbaters is laag omdat psytrancers weigeren hoge entreeprijzen te betalen en weinig alcohol consumeren.

Alternatieven hebben een andere connotatie met underground dan de kraakbeweging, de undergroundpunkscene en zelfs dan de partyunderground begin jaren negentig. Toch blijft er een verlangen naar feesten op een van de schaarse ‘wilde’ locaties aan de stadsrafelrand die Arnoldus (2004) ook wel typeert als ‘creatieve rommelzones’. Na 2000 schuurt het alternatieve segment langs het creatieve en overlappen ze elkaar deels. Meer dan de creatieven zetten de alternatieven zich af tegen mainstream. Dj’s, artistiekelingen, neo-bohemians, maar vooral ook veel studenten behoren tot de alternatieven. (Een atypisch segment betreft de gabberscene die overwegend laag is opgeleid en meer uitgebreid beschreven zal worden in hoofdstuk 10.) In tegenstelling tot de creatieve 25-plusser staat de jongere alternatieveling aan het begin van zijn beroepscarrière. De alternatieven zijn erg uithuizig. Het scenegevoel bestendigt de onderlinge verbondenheid. Zowel overdag als ’s avonds zijn ze vaak in het centrum voor hun studie en/of bijbaantjes in winkels, horecagelegenheden en de entertainmentindustrie. Ze gaan vaker naar clubs en feesten dan de creatieven, maar zijn minder flexibel in hun settingkeus. De muzieksmaak van de alternatieven is vaak precies gedefinieerd, waardoor er, in tegenstelling tot de creatieven, in het alternatieve dance- en urbansegment eerder sprake is van homogene en sociaal betrokken muziekscenes. Alternatieven worden behalve in clubs doorgaans vaker aangetroffen in dans- en dj-cafés, op undergroundlocaties, afterfeesten en dergelijke. Het alternatieve segment is binnen dance invloedrijker dan bij urban, dat veel meer op de mainstream is gericht. Veel alternatieven zijn gefragmenteerd in kleinere muziekscenes (onder andere electro (clash), punkfunk, rock- ’n-rave, dubstep, dancehall, reggaeton, hiphop), die overigens vaak toch weer als een mycelium met elkaar zijn verstrengeld. Wat hen bindt en kenmerkt is dat zij hun subculturele muziekkapitaal zorgvuldig koesteren.

Eens in de zoveel tijd ontspruit er een groter cluster als subscenes naar elkaar toetrekken. De opkomst van het minimal genre halverwege de jaren nul is hier een treffend voorbeeld van. Een nieuwe softe, maar zeer dansbare technovariant uit Berlijn, veroverde de dansvloeren en inspireerde veel jonge Amsterdamse dj’s en producers. ‘Support your local dj’, was het kritische antwoord op de jarenlange trend van dure en per business class ingevlogen dj-miljonairs op grote dancefeesten. Een dergelijk commitment geldt ook voor de hiphopscene, die ondanks de globalisering van het genre vooral warm loopt voor lokale initiatieven en hiphopbattles van eigen bodem.

Foto: R.E.L. ~ Rush

Foto: R.E.L. ~ Rush

De alternatieve subcultuur binnen het dancesegment is vaak wars van commercie en minder materialistisch dan de urban subcultuur, waar presentatie en lichaamskapitaal hoger scoren. Goed kunnen dansen of ‘billentrillen’ op dancehall, raggaeton en hiphop is meer statusverhogend dan bij dance. Wat alternatief ‘wit’ en ‘zwart’ wel bindt is dat ze zich ieder op hun eigen manier ‘streetwise’ vinden en niet kicken op gelikte ‘glammy clubs’. Alternatieven zijn net als creatieven kosmopolieten.

Wat Ibiza, Bali en Barcelona voor de creatieven zijn, dat is Berlijn voor minimal, en de Bronx voor hiphoppers. De alternatieve ‘technopuristen’ profileren zich ‘low key’ en zijn, vergeleken met andere uitgaansscenes, minder op mode gefixeerd. Volgens Chatterton & Hollands (2002) zou het dominante regime van mainstreaming – gedicteerd door de groeiende ‘leisure industry’ – ten koste gaan van het alternatieve circuit. Dit lijkt niet op te gaan voor het Amsterdamse uitgaansleven. Opvallend is dat de popularisering van de minimal technoscene samen valt met de teloorgang van de échte underground en de forse groei van een handvol alternatieve clubs midden in het centrum van de mainstream. Omdat  alternatief zich na de teloorgang van underground in de mainstream heeft gepositioneerd, kunnen we beter spreken van upperground: een tikje commercieel misschien, maar wel met een scherp randje.

Sensualisten (lichamelijk en zinnelijk kapitaal)
Het homoleven is de laatste decennia een invloedrijke constante in het Amsterdamse uitgaanscircuit. De meeste homohorecavestigingen liggen in de binnenstad. Het homoleven is feitelijk een palet aan manifeste of latente subscenes: van modieuze modemerknichten en ‘streepjeshemden’ tot aan de underground kinky en leerscene. Het hoofdstedelijke nachtleven kreeg een nieuwe dimensie met de vestiging van de iT, dat jarenlang een toonaangevende hotspot was en voor menigeen een huiskamer in het weekend. Hardcore- en leerscenehomo’s zochten hun heil liever op underground trashparty’s, de ‘hard gay’ nacht in de RoXY of de Cockring. ‘Flaunting the body’ vond ook elders in Europa en Noord-Amerika plaats op ‘circuitparties’ (Westhaver, 2006). Politiek georiënteerde homo’s zaten in de Trut, een kraakbastion uit de jaren tachtig met een ondergrondse disco. Het Reguliersdwarsstraat-domein was weer een melange van exotisch, sportief en chique. En ten slotte zijn er altijd homomannen geweest die overal tussendoor cruisen, niet gebonden zijn aan subcultuurtjes en in elke willekeurige scene opduiken. Tezamen vormen ze een wereld waarin zowel het homoleven van de stad als de stad van het homoleven profiteert. De doorsnee homostapper is vaak hoger opgeleid en blijft qua leeftijd het langst van alle stappers uitgaan. Daarom zijn er relatief veel 30-plussers in het homocircuit. Homomannen zijn kosmopolitisch ingesteld en zeer reislustig. Veel homo’s vinden het de gewoonste zaak van de wereld om met vrienden een weekendtripje te plannen naar Barcelona, Madrid, Keulen of Parijs.

Net als de creatieven involveren homostappers zich minder met een heersende muziekstroming, hoewel de voorkeur van het drugsgebruikende deel toch uitgaat naar het dancegenre. Uitgaan en het leggen van (nieuwe) seksuele contacten spelen bij hen een belangrijke rol. De spanning van het scoren in de club, de sauna of de darkroom, het café of spontaan op straat is een belangrijke drijfveer voor het erotische urbane avontuur. De Gay Pride botenparade is het jaarlijkse hoogtepunt en aanleiding voor talrijke feesten ervoor en erna. Na de eeuwwisseling neemt de onvrede toe in de homogemeenschap. Ondanks het feit dat de stad op veel buitenlandse homomannen een grote aantrekkingskracht blijft uitoefenen, is de status van de gay capital aan het verbleken. Amsterdam is aan het versaaien en niet meer de ‘place to be’. Toch leggen organisaties zich aan het eind van de jaren nul weer vaker toe op het programmeren van nieuwe homoen lesbofeesten in verschillende clubs. Met de Pink Istanbul feesten wordt getracht een brug te slaan met Turkse gays. De jongste ‘gay 2.0 lichting’ zet zich juist af tegen de 10-15 jaar oudere generatie homo’s, door niet te willen voldoen aan stereotype seksverwachtingen waar de 30-plusser mee is opgegroeid.

Dat de housecultuur – met de eerste ‘sex party’s’ in de RoXY als voorloper – een invloedrijk podium is geweest voor de opkomst van de hedonistische lichaamscultus in de jaren negentig, is een onderbelicht thema in studies over uitgaan en drugsgebruik. Toen Madonna in een exclusieve bustier van de Franse modeontwerper Jean Paul Gaultier in 1990 naam maakte, pakte de housecultuur dat vrijwel meteen op in de geest van de door de Britse modegoeroe McDowell (2000:392) omschreven hang naar: “There is nothing in the world that cannot be fetishized”. Vanaf dat moment kon iedereen zich als levende extravaganza presenteren in een zelfgecreëerd erotisch universum. Want behalve voor elementaire dansmuziek stond house ook voor uitbundig pronken en ‘teasen’. Het vieren van de eeuwige jeugd in de house kon als overgangsrite worden gezien, of als een permanente toestand waar zelfs dertigers en veertigers zich toe aangetrokken voelden. Een deel van de clubscene stroomde door naar het meer erotisch getinte nachtleven dat onder andere werd gepromoot door organisaties als Wasteland, Clinic Pervert, Orgasm en Pussy Lounge. Deze feesten waren berucht om hun promiscue sfeer en expliciet seksueel gedrag, van mild erotisch tot extreem hard. In de laatste variant is er bijna geen verschil meer tussen de darkroom en de dansvloer. In kinky- en fetisjsegmenten van het homocircuit is er duidelijk sprake van een ‘sexplicitering’ van de omgangsvormen, waarbij middelen als ecstasy, Viagra, GHB, cocaïne en poppers worden gebruikt en gemixt om de lichaamsextase te intensiveren.

In het verleden hebben erotische feesten tot de nodige morele opschudding geleid in verband met (extreme) seksuele praktijken die later in de mainstream werd geësthetiseerd als ‘porno chic’ (McNair, 2002) of ‘soft porn’ (Mc Dowell, 2000). Kosten nog moeite werden soms gespaard om clubs om te toveren tot ‘martelkamers’ en darkrooms. Erotische performances, modeshows en bizarre podiumacts  completeerden het feest. Alle seksuele voorkeuren gaven er acte de presence. Op de feesten zien we duivels, saters en naakte engelen tussen geboeide slaven, strenge meesteressen en hitsige meisjes die zich klaarwrijven met dildo’s. Veel bezoekers hebben tatoeages en piercings. Er wordt geflirt, betast en gecopuleerd met partners of met vreemden. In alle vormen, kleuren en maten zijn bezoekers gehuld in vaak buitenissige en futuristische outfits van plastic, rubber, latex, lak of PVC. Het erotische feestcircuit is in de jaren negentig fors gegroeid en heeft zich na het verdwijnen van undergroundlocaties, de aanscherping van het vergunningenbeleid en het daaruit voortvloeiende verbod op sommige seksfeesten voor een deel verplaatst naar perifere locaties in het reguliere club- en feestcircuit. De directe aanleiding voor deze verandering was de tragische dood van een bezoekster op een Wasteland feest in Zaandam.[xii] Nadat de Zaanse burgemeester deze erotische feesten verbood, gingen andere uitbaters hun zalen ter beschikking stellen aan organisaties die zich richtten op de erotische feestmarkt.

Psychonauten (spiritueel en ervaringskapitaal)
Historisch gezien loopt er in het magische Amsterdam een spoor van Vinkenoog en consorten via Ruigoord naar de pioniers die de smartshopbranche een eerste impuls hebben gegeven. De psychonauten zijn de afstammelingen van een psychedelisch geïnspireerde tak uit de jaren zestig, die weliswaar marginaal maar evenwel (zeer) invloedrijk is geweest bij de verspreiding van (nieuwe) bewustzijns veranderende middelen. Psychonauten hebben zich vooral in de jaren negentig geprofileerd door banden aan te gaan met andere ‘chemische fijnproevers’ met een bovengemiddelde interesse voor psychedelische paddenstoelen, ayahuasca en ecstasy(achtigen). Psychonauten zijn vaak hoger opgeleid en hebben een alternatieve levensvisie, die voor een deel op hippiewaarden is gestoeld. Het experimenteren met middelen speelt een prominente rol in de zoektocht naar wat Wasson (1979) ooit geformuleerd heeft als het vinden van ‘de god in jezelf’. De psychonaut wendt zich op specifieke en geplande momenten tot het gebruik van ‘entheogene’ drugs om als een ruimtevaarder door de eigen geest te reizen en onbekende innerlijke werelden te verkennen.

Dit transgressieve proces heeft Huxley (1954) – geïnspireerd na een mescalinetrip – beschreven in The Doors of Perception. De vuistdikke boeken Pihkal en Tihkal (Shulgin, 1991, 1997) zijn voor psychonauten jarenlang leidraden geweest om met deze nieuwe categorie middelen te experimenteren. De psychonautische bestseller Uit je bol van de Ruigoorders Hellinga en Plomp (2005) is tot op heden vele malen herdrukt.

Het subculturele ervaringskapitaal (‘toxicomagisch’) van de psychonauten is sterk gericht op kennis, gebruik en verspreiding van hallucinogene middelen en het belang van de setting. De psychonautische scene heeft zich daarom nooit krachtig in het reguliere uitgaansleven gemanifesteerd.

Drie trends in het vloeibare uitgaansleven
Door de forse expansie van het uitgaansleven krijgen de RoXY, iT en Mazzo in de loop van de jaren negentig steeds meer concurrentie van nieuwe clubs.[xiii] Dj’s verbreden hun actieradius en gaan ook draaien in cafés, coffeeshops, kapperszaken, kledingwinkels, galeries, et cetera. Clubuitbaters investeren fors in nieuwe muziekapparatuur, verlichting en decors. Nieuwe elektronische muziekstijlen vinden gezwind hun weg in het florerende clubcircuit.[xiv] In niches groeien controversiële culturele fenomenen die soms het subculturele domein ontstijgen. Door nieuwe technologische en communicatieve innovaties zijn stappers minder gebonden aan bepaalde settings.

Het spectrum aan stijlen en cross-overs is tegenwoordig schier oneindig (zie muzieklexicon in bijlage 6). Behalve wie je bent, gaat het er ook om waar je bent. Opties worden tot het laatste moment open gehouden. Wordt het een luxe lounge, hip café, exotische sushi bar of een vuig undergroundfeest? Elke muziekstijl, van tango tot techno, ligt binnen bereik.

Innovaties in het clubcircuit beïnvloeden en veranderen het uitgaansklimaat. Net als de gehele vrijetijdscultuur vloeien ook horecafuncties in elkaar over, waardoor oude grenzen vervagen. Een constante is dat nieuwe ontwikkelingen ook weer tegen reacties uitlokken. De schaalvergroting van dance liep synchroon met de opkomst van exclusieve settings en vip-locaties. De popularisering van hardcore creëerde de voorwaarden waardoor het melodieuzere en vrouw vriendelijkere trance kon ontstaan. Ritmeversnelling roept de wens op tot vertraging. Dance krijgt urban als tegenhanger en live concerten van popen rockbands raken weer in zwang. De dominantie van mainstream roept bij een nieuwe generatie een verlangen op naar de verloren underground.

Na zo’n tien jaar zijn de meeste feestpioniers van het eerste uur afgehaakt. Sommigen hebben hun domicilie verplaatst naar minder drukke en lawaaierige oorden. Anderen zijn zelf feesten gaan organiseren. De happy few ontdekt eind jaren negentig het Bloemendaalse strand, dat in de hoofdstedelijke volksmond al snel ‘Amsterdam aan zee’ gaat heten. De ‘mediterranisering’ breidt zich daarna verder uit naar nieuwe stadstranden zoals Blijburg aan de oude Zuiderzee.

Het decennium na de eeuwwisseling kenmerkt zich door een ‘nieuwe nuchterheid’ als gevolg van zowel de toegenomen invloed van urban in het housebastion als de voortschrijdende upgrading in het uitgaansleven. De in het nachtleven waargenomen ‘versjieking’, ‘verhipping’ en ‘vervipping’ waren reacties op de mainstreaming en de massale toestroom van ‘boeren en buitenlui’. Strengere controles en door de gemeente Amsterdam opgelegde beperkingen leidden soms tot forse kritiek bij de culturele avant-garde, die waarschuwde voor ‘vertrutting’. Halverwege de jaren nul begint Amsterdam weer te swingen. Drie parallelle ontwikkelingen beïnvloedden en vormden het uitgaansleven tot wat het nu is:

(1) upgrading,
(2) upperground en
(3) urban.

Upgrading
De economische voorspoed heeft het uitgaansleven in de jaren negentig doen veranderen in een onstuimige feestoase; een brandpunt van entertainment en consumptieve uitspattingen. Succesvolle clubelites vertonen zich met het naderende millennium in zicht steeds uitbundiger rond dj-booths, champagnebars en vip-lounges. Jonge modellen, soapsterren, gevierde dj’s, fotografen en ‘glammy businessboys’ weten elkaar feilloos te vinden in het hectische nachtleven. Ze zijn de belichaming van een modebeeld waarin parfums, juwelen, tasjes, hoge hakken en dure zonnebrillen begeerlijke fetisjobjecten zijn geworden. De expansie en democratisering van de luxegoederenindustrie heeft volgens Thomas (2008) geleid tot een ‘cult van de luxe’. Clubs bieden een ideaal podium om de luxe cultuur te etaleren.

Malaise in Mokum
Rond 2002 bevindt het uitgaansleven zich in een transitiefase en wordt er gezocht naar een nieuw marktevenwicht van vraag en aanbod tussen producenten en consumenten. Het clubbezoek raakt in een tijdelijke dip, thuis- en afterfeesten nemen toe en dance-events raken uit de gratie bij de Amsterdammers. De onbezorgde tijden zijn opeens voorbij. En dat is even wennen voor stappers die het een poosje breed hebben laten hangen. Het ontploffen van de internetzeepbel was een gevoelige klap voor de jonge dotcommers en multimediatypes. Door de invoering van de euro klagen veel uitgaanders over de gepeperde prijzen voor entreekaartjes en consumpties. Het grote aanbod zou debet zijn geweest aan de malaise onder de snel verveelde clubgangers. Lounge was plotsklaps de dood in de pot, een ‘veredelde theekrans’ volgens critici. Overconsumptie leidt immers tot verveling en inspiratie-armoede. Want als luxe direct te realiseren is, verdwijnt zienderogen de spanning en creativiteit. Maar ook de oorspronkelijke housescene met zijn freaks en smaakmakers begon steeds meer uit de toon te vallen. ‘Platte massasmaak’ is de nieuwe maatstaf en spectaculaire veranderingen blijven tien jaar na de houserevolutie uit. In 2003 luiden kwartiermakers de noodklok met de presentatie van een alternatieve nachtnota. Amsterdam moet weer gaan swingen! Maar hoe? Het verdwijnen van de noodzakelijke ‘humuslaag’ heeft zijn weerslag gehad op het uitgaansleven, zo wordt betoogd. Creatieve initiatieven ontbreken of worden gedwarsboomd door een harnas van strenge regelgeving en een zerotolerancebeleid dat veel kwaad bloed zet bij feestorganisatoren

Vip krijgt een status aparte en hoeft niet meer in de rij tussen de ‘plebs’ te staan. Hoe hectischer de ruimte, hoe groter ook de wens om zich te onderscheiden, zo schijnt het. Up-dressing en stijlstatus worden in de gemassificeerde housecultuur hot. De logoparade kent geen grenzen meer: Armani, Versace, Gucci en D&G verdringen zich schreeuwerig op de dansvloer. Wie zich dergelijke luxe niet kan permitteren, laat zich bedwelmen door nieuwe parfums die de modehuizen in hoog tempo lanceren. Naast de merkencultus wint ook de tribaal geïnspireerde lichaamscultus (tatoeages, piercings, et cetera) van ‘modern primitieven’ (Robinson, 1998; Vale & Juno, 1989) aan invloed in stedelijke jongerenculturen, en loopt analoog met de mediamieke reproductie van het ideale, slanke en eeuwig jeugdige lichaam dat in de mode- en reclamefotografie wordt geïdealiseerd (McDowell, 2000).

Spirituele floatingsessies, zonnebanken en gezonde vitaminekuren moeten zin geven aan de vrije tijd. Het lichaam moet immers in shape blijven om het slopende nachtleven naast een drukke baan vol te kunnen houden: druk-drug-druk! De Speedfreax feesten weerspiegelen perfect de hedonistische tijdgeest rond het millennium: alles kan en alles mag, zolang het maar stijl heeft, want ‘je bent wat je draagt’. Op miljonairsfeesten worden schalen met oesters, kaviaar en bruisende champagne geserveerd. Vip wordt zo hip dat het niet meer garant staat voor exclusief en boven het volk verheven. De ‘übervips’ passeren de ‘ordivips’ door verder te stijgen in de exclusieve feesthiërarchie. De lounges zitten stampvol en iedereen ‘klaagt’ dat hij leuke dingen doet: ‘de world is on line!’. Loungen wordt het hippe tijdverdrijf met cocktails, champagne en de laatste fusion franje. Ook de opmars van privéfeesten doet zich gelden.[xv] Terwijl de toenemende invloed van upgrading het ecstasygebruik in het clubleven dempte, werd cocaïne gezien als het ‘nieuwe huiskamergeluk’. Thuis wordt het nieuwe uitgaan en cocon voor intiem feestplezier, lichtzinnige vrijheid, seks en GHB. Om het uitdijende soapmilieu te bedienen wordt het clubleven verrijkt met enkele exclusieve clubs. Het ‘nieuwe uitgaan’ als een totaalbeleving van dansen, eten, drinken en ‘small talk’ op één locatie. Een cultclub voor dertigers en veertigers die de house zijn ontgroeid. Halverwege de jaren nul is het chique segment verzadigd. De nieuwe generatie clublopers wil minder chique en meer freak.

Upperground
Wanneer de rol van de underground in het uitgaanscircuit eind jaren negentig goeddeels lijkt uitgespeeld, begint die van de upperground – muziekscenes met een voorliefde voor alternatieve stromingen binnen dance en urban – tegen de stroom in en midden in het hart van de mainstream te groeien. Verschillende factoren liggen hieraan ten grondslag. Na het verdwijnen van de kraakbeweging is er geen nieuwe aanwas van alternatieve locaties meer, terwijl het reservoir van autonome plaatsen langzaam uitsterft. Roemruchte feestlocaties worden ontruimd, gesloopt of opgeknapt voor andere doeleinden. De invloed van het stringentere gemeentebeleid (onder andere afgifte van vergunningen, negatief advies van de brandweer) doet zich eveneens gelden, met als gevolg dat het voor organisaties moeilijker wordt om feesten te organiseren. Volgens sommigen is het toenemend restrictieve politieoptreden debet aan de drastische afname van de underground. Organisatoren van illegale feesten wordt vanaf 2000 te kennen gegeven dat er een zerotolerancebeleid wordt gevoerd (hoofdstuk 12). Wie hieraan geen gehoor geeft, loopt kans op inbeslagname van alle muziekapparatuur. Als gevolg van dit strengere politieoptreden en gemeentebeleid zien organisatoren zich steeds vaker genoodzaakt om uit te wijken naar elders in de Randstad. De dood van een feestganger tijdens een uitslaande brand op een illegale party in 2004 betekende de feitelijke doodsteek van de oude undergroundcultuur.

Na het verdwijnen van undergroundlocaties beginnen alternatieve scenes zich te nestelen op locaties in de binnenstad. De adoptie van underground in het legale maar alternatieve clubcircuit leidt tot het ontstaan van upperground. In het kielzog van deze kleine en middelgrote clubs, waarvan het zwaartepunt dicht tegen het Leidseplein ligt, komt een publiek van jonge twintigers met een warme belangstelling voor ingetogen minimal techno en dubstep. Upperground genereert een breed alternatief feestreservoir dat wars is van de bling-bling manie en de lome lounge. Het gaat weer om innovatie, kleinschaligheid én rauwheid. Dankzij deze mentaliteit revitaliseert het nachtleven, ondersteund door de komst van een handvol nieuwe clubs en subcultureel geïnspireerde activiteiten op broed- en broeiplaatsen. Alternatieven zien het uitgaansleven soms bij uitstek als podium voor een roeservaring die door – meer als subcultureel bekend staande – psychoactieve middelen wordt geradicaliseerd.

Foto: Dennis Duijnhouwer ~ Brazilbar

Foto: Dennis Duijnhouwer ~ Brazilbar

Urban
Hoewel Amsterdam al jaren als een multiculturele stad wordt beschouwd, was daar in het uitgaansleven in de jaren negentig nog maar weinig van te merken. De onstuimige groei van het urbansegment na de eeuwwisseling is het gevolg van demografische verschuivingen en de opmars van andere muziekstijlen naast de elektronische. De popularisering van het urbansegment heeft geleid tot een grotere participatie van nieuwe Amsterdammers (Surinamers, Antillianen, Marokkanen en Turken) in het uitgaanshart van de stad. Er zijn nieuwe accenten gelegd in de muziekprogrammering van de grote clubs rond het Rembrandtplein en Leidseplein. De dominantie van witte uitgaansbolwerken wordt doorbroken wanneer urban in de vaste programmering wordt opgenomen. En hoewel urban zich apart van dance heeft ontwikkeld, zijn de grenzen tussen het dance- en urbanpubliek meer fluïde geworden. Het aantal multi-etnische feesten is flink gegroeid.

De vriendenkringen die dergelijke feesten bezoeken zijn vaak etnisch gemêleerd. De trendsetters zijn vooral actief in graffiti, dj-ing en het kunst- en rapcircuit. Er bestaat wel enige onvrede over het feit dat er maar weinig locaties zijn waar hiphopartiesten kunnen optreden. De opkomst van urban halverwege de jaren nul symboliseert tegelijkertijd de ‘nieuwe nuchterheid’ die een remmend effect had op de verspreiding van drugsgebruik in het uitgaansdomein. Twintig jaar na de doorbraak van house gaan zwart en wit op grotere schaal, zij het nog steeds wat schoorvoetend, met elkaar mengen op de dansvloer. Het Amsterdamse nachtleven bevindt zich aan het eind van het eerste decennium weer op een nieuw kruispunt.

NOTEN
i. De bezoekers van de ongeveer duizend cafés, bars en lounges in Amsterdam, dat het grootste aantal horecavestigingen van alle gemeenten telt (Van Spronsen & Partners, 2006), zijn niet eens meegerekend. Ook de grote dance-evenementen en de eenmaal per jaar terugkerende grote publiekstrekkers als MuseumN8, Dutch Fashion Week, het Amsterdam Dance Event (ADE) en de Canal parade, trekken tienduizenden bezoekers.
ii. De schatting in 2008 is gebaseerd op de vermelde uitgaanslocaties in stadsblad NL 20 en de nachtagenda van Het Parool. Deze komen grotendeels overeen met de bezochte nachtlocaties van stappers in de panelstudie. De panelleden noemen een 25-tal plekken waar de nadruk (geheel of gedeeltelijk) ligt op innoverende programmering.
iii. Tussen 1995 en 2007 is het aantal discotheken in Nederland afgenomen van 453 naar 326. De gestage daling in de ‘discotheekdichtheid’ loopt parallel aan schaalvergroting. De netto oppervlakte van discotheken is in de afgelopen tien jaar juist flink gestegen. Deze ontwikkeling heeft vooral plaatsgevonden buiten de stedelijke centra, van 250m2 naar 750m2. In stedelijke centra als Amsterdam zijn discotheken met gemiddeld 300 m2 relatief klein. ( Van Spronsen & Partners, 2006).
iv. Het aantal personen dat een opleiding volgt bij één van de scholen in het hoger beroepsonderwijs (hbo), steeg tussen 2003 en 2008 met 42% tot ruim 35.000. Het aantal studenten aan de UvA en de VU is sinds 2003 met 19% gestegen tot ruim 46.000 (O+S, 2008). v. Bijvoorbeeld clubhouse, deephouse, garage, progressive, electro, minimal, techno, electro, drum ’n bass en dubstep.
vi. Bijvoorbeeld jungle, drum ‘n bass, hiphop, reggaeton, twostep, R&B, dancehall, latin, asian.
vii. Bijvoorbeeld lounge-/caféscenes, psychonauten, homo’s, kinky, fetisj, underground.
viii. In 2005 vormden Surinaamse, Antilliaanse, Turkse en Marokkaanse jongeren al bijna 40% van de 18-24 jarige Amsterdammers (O+S, 2005).
ix. Door panelleden te vragen naar de stapfrequentie van de personen in hun netwerk weten we welke locaties (clubs, cafés, party’s) intensief bezocht worden.
x. Op de mono-etnische Marokkaanse feesten zijn Marokkaanse meisjes beter vertegenwoordigd
(vgl. Nabben et al., 2005a; Korf et al., 2007).
xi. De ‘spiral tribe’ heeft Groot-Brittannië begin jaren negentig moeten verlaten omdat ze illegale raves op het Britse platteland organiseerden.
xii. Toevallig deden we in die rampzalige nacht veldwerk naar GHB in het nachtleven. In samenspraak met de EHBO mochten we ook op de ziekenboeg komen om aantekeningen te maken en mensen te interviewen. Volgens een narcotica-agent kon men op deze feesten ‘schaatsen over de buisjes’(= GHB), wat echter zeer overdreven was, aangezien we op het hoogtepunt van het feest slechts enkele exemplaren op de vloer aantroffen. Het is dan ook
ironisch dat uitgerekend een agente van het Zeister politiekorps – die in de vrije tijd met collega’s ging stappen – aan een overdosis ecstasy onderweg naar het ziekenhuis is overleden.
xiii. Na de definitieve sluiting van de Mazzo in 2004 is er een definitief einde gekomen aan een roemruchte periode waarin de club samen met de iT en de RoXY de artistieke voorhoede vormde.
xiv. Het Amsterdamse uitgaansleven verwelkomt vanaf de jaren negentig nieuwe muziekstromingen:
progressive (1993), ambiënt (1994); gabber (1995); jungle (1996); drum ‘n bass en speedgarage (1997); trance (1998); lounge (1999); latin (2000); deephouse (2001); electro, dancehall en 2-step (2002); urban (2003); eclectisch (2004); minimal techno (2005); reggaeton (2006) en dubstep (2007). Anno 2010 is house weer hot (zie bijlage 6).
xv. De verhalen doen onwillekeurig denken aan de ‘dance and delight’ fotoserie van Testino (2000) die zijn modellen in extatische poses laat feestvieren in een studio, aan het strand of op een dakterras. Het enige verschil met de Amsterdamse thuisfeesten is dat de roesopwekkende middelen ontbreken. Er is geen sigaret, alcohol of spiegel met cocaïne te bekennen.




High Amsterdam ~ De drugsmarkt van de Amsterdamse uitgaanswereld

Archief LFO (Landelijke Faciliteit Ondersteuning Ontmantelen ~ Cocainebolletjes

Archief LFO (Landelijke Faciliteit Ondersteuning Ontmantelen ~ Cocainebolletjes

Drugs verschijnen in allerlei varianten op de Amsterdamse markt. Sommige worden slechts mondjesmaat of gedurende een korte periode gebruikt (zoals bepaalde varianten van ecstasy en diverse psychedelische drugs), andere worden wel genomen, maar niet of nauwelijks door het uitgaanspubliek (vooral heroïne en basecoke of crack). Weer andere middelen worden wel door uitgaanders gebruikt, maar zelden of nooit tijdens het uitgaan (bijvoorbeeld paddo’s).

Dit hoofdstuk vormt de opmaat tot een meer gedetailleerde beschrijving en analyse van de markten in latere hoofdstukken. De veelgebruikte legale middelen alcohol, tabak en cannabis laten we buiten beschouwing. De focus ligt op andere drugs die in de periode 1994-2008 gedurende kortere of langere tijd het Amsterdamse uitgaansleven hebben gekleurd, te weten een drietal stimulantia (ecstasy, cocaïne en amfetamine) en drie narcosemiddelen (lachgas, GHB en ketamine).

Amsterdamse drugsmarkt onderverdeeld in vier producttypen (branches), in volgorde van omvang
Cannabismarkt: hasj, marihuana en bewerkte producten als ‘spacecake’, cannabislollies en dergelijke; deze markt manifesteert zich op consumentenniveau primair in coffeeshops.
Stimulantiamarkt: ecstasy (MDMA) en ecstasyachtigen met voornamelijk een stimulerende werking, cocaïne en (meth)amfetamine.
Narcosemarkt: GHB, ketamine en lachgas.
Smartshopmarkt: voornamelijk natuurlijke, stimulerende en lustopwekkende middelen die vaak in bewerkte vorm aangeboden worden en (mild) psychedelische middelen (tot eind 2008 bovenal paddo’s).

Kleinere markten:
Trippers: LSD, DMT, mescaline, en ecstasyachtigen met voornamelijk een psychedelische werking.
Erectogenen: poppers, yohimbe, viagra(achtigen).
Exotica: stimulerend (onder andere cocablad en khat), sederend (opium) of hallucinerend (onder andere ibogaïne, ayahuasca, peyote en san pedro).

Bovenstaande indeling van de Amsterdamse drugsmarkt in producttypen sluit grosso modo aan bij de segmentering in het aanbod, althans bij de verkoop aan consumenten. Op het niveau van de detailhandel is er wel enige overlap, onder andere tussen de stimulantia- en de narcosemarkt, maar over het geheel genomen is er sprake van een scheiding in aanbod. Dit zegt overigens nog niets over de segmentering of juist de gecombineerde handel in de hogere echelons.

Indicatoren van een dynamische gebruikersmarkt
Omdat veruit de meeste drugs illegaal zijn, kunnen er – in tegenstelling tot alcohol en tabak – nooit precieze omzet- en productiecijfers worden geraadpleegd. We moeten ons daarom vooral richten op periodieke kwantitatieve en kwalitatieve indicatoren en relevante ad hoc studies. Samen indiceren ze de huidige marktcondities en veranderingen in vraag en aanbod op termijn. Voor een beschrijving van de eerdergenoemde drugs maken we gebruik van de volgende indicatoren.

• Vanuit bestrijdingsperspectief rapporteert de Nederlandse politie – waaronder de KLPD (Koninklijke Landelijke Politiediensten), de DNR (Dienst Nationale Recherche) en de USD (Unit Synthetische Drugs)[i]
– periodiek over geconfisqueerde partijen drugs, opgerolde productiecentra, aangehouden producenten, et cetera. De jaarverslagen van het UNODC tonen mondiaal en per land een overzicht van de drugsproblematiek. We kijken hier vooral naar de drugsconfiscaties van de Amsterdamse politie (Bijlage 4).

• Vanuit markteconomisch perspectief geven periodieke monitoring (zoals DIMS, DNR, Antenne, Trendwatch) en eenmalige studies inzicht in prijsontwikkelingen en de verkrijgbaarheid van middelen.

• Vanuit gezondheid sperspectief leveren landelijk DIMS (Drugs Informatie en Monitoring Systeem) en voor Amsterdam Antenne informatie over (trends in) de kwaliteit van de door consumenten aangeleverde monsters en in beslag genomen illegale middelen.

• Vanuit prevalentie perspectief komen we door middel van surveys onder de algemene bevolking (NPO), scholieren (Peilstation, Antenne) en uitgaanders (Antenne) meer te weten over (ontwikkelingen in) de omvang van middelengebruik (ooit, laatste jaar, laatste maand).

Sinds de jaren negentig worden wereldwijd enorme bedragen gespendeerd aan de strijd tegen de productie van en handel in synthetische drugs, ecstasy in het bijzonder. De komst van ecstasy heeft geleid tot de oprichting van verschillende politiediensten (onder andere USD, KLPD, DNR) en kernteams om de synthetische markt te bestrijden. Politiediensten maken vanaf de jaren negentig geregeld criminaliteitsbeeldanalyses van de synthetische drugshandel (Huisman, 2005) en de cocaïnehandel (Verploeg & Pronk, 2008). Voorts wordt onderzoek gedaan naar de precursoren van synthetische drugs (Verploeg, 2008) en verschijnen overzichten van inbeslagnames en ontwikkelingen op de synthetische drugsmarkt in Nederland (Kamerbeek, 2006; USD, 2001, 2002) en van drugsprijzen (KLPD, 2006). Op Europees niveau verschijnen onder auspiciën van de EMCDDA met grote regelmaat ‘risk assessments’ over verschillende synthetische en ecstasyachtige drugs.[ii] Hoewel deze synthetica op verschillende plaatsen in Europa en ook in Amsterdam opduiken, hebben ze het succes van MDMA (ecstasy) nooit overtroffen. In dezelfde periode verschenen ook wetenschappelijke en journalistieke publicaties over ecstasykoeriers en (kleine) smokkelaars (Husken & Vuijst, 2002; Van de Bunt et al., 2003).

Wat betreft de prevalentie van het gebruik van stimulantia en narcosemiddelen laten de vier tussen 1995 en 2008 gehouden surveys onder clubgangers in Amsterdam het volgende beeld zien.

Prevalentie van het gebruik van stimulantia en narcosemiddelen onder clubbezoekers
Het ooit-gebruik van ecstasy piekt in 1998, wanneer twee op de drie bezoekers zegt deze drug wel eens te hebben genomen. Daarna wordt dit weer de helft, net als in 1995. Ook het actuele gebruik (= in de laatste maand) piekt in 1998, met ruim 40%. Sindsdien loopt het actuele gebruik van ecstasy terug tot rond de 20% in 2008, beduidend lager dan in 1995, toen nog één op de drie bezoekers de laatste maand ecstasy had genomen.

Ook het ooit-gebruik van cocaïne piekt in 1998, wanneer bijna de helft van de bezoekers zegt deze drug wel eens te hebben genomen. Daarna daalt het en in 2008 is met één op de drie weer het niveau van 1995 bereikt. Het actuele gebruik van cocaïne bereikt in 1998 eveneens een hoogtepunt, met ruim één op de drie. In de voorgaande en latere metingen is dat een kwart.

Het ooit-gebruik van amfetamine (speed) piekt eveneens in 1998, wanneer een kwart van de bezoekers zegt deze drug wel eens te hebben genomen. Daarna daalt het naar niet veel meer dan één op de tien in 2008, bijna de helft minder dan in 1995. Het actuele gebruik bedraagt in 1995 en 1998 ongeveer één op de acht. Daarna daalt het tot 6% á 7%.

Het ooit-gebruik van GHB stijgt snel in de tweede helft van de jaren negentig en bedraagt in 1998 10%. Daarna schommelt het rond één op de zes. Het actuele GHB-gebruik ligt de laatste jaren op 4% á 5%.

Het ooit-gebruik van ketamine stijgt sinds de tweede helft van de jaren negentig gestaag, van 4% in 1998 naar het dubbele in 2008. Het actuele ketaminegebruik gaat licht omhoog, maar blijft laag (minder dan 2% in 2008).

Het ooit-gebruik van lachgas ligt in 1998 op 45%, maar in 2008 bijna de helft lager op 24%. Ook het actuele gebruik van lachgas keldert, van 8% in 1998 naar 3% in 2008.

Naast periodieke prevalentiestudies heeft het sociaal-wetenschappelijke onderzoeksveld, parallel aan de expanderende drugsmarkt in de jaren tachtig en negentig, vooral interesse getoond in de aanbodzijde van de illegale drugsmarkt. Met name de criminoloog Dirk Korf heeft in de jaren negentig op dit terrein baanbrekend onderzoek verricht, onder meer door te kijken naar de samenhang tussen prijs en kwaliteit op de illegale Amsterdams drugsmarkt (Korf et al., 1994; Korf, 2000), alsmede naar de organisatie van de Amsterdamse drugshandel in relatie tot bestrijding (Korf & De Kort, 1990; Korf & Verbraeck, 1993). De van oorsprong Argentijnse criminoloog Damian Zaitch (2001) schreef een gedegen proefschrift over het gevarieerde gezelschap van bij de cocaïnehandel betrokken Colombianen in Nederland.

Wetenschappelijke studies suggereren vaak dat illegale drugsmarkten zich, alle overheidsinspanningen ten spijt, grotendeels autonoom ontwikkelen. In het rapport Geen deuren maar daden van de Adviescommissie Drugsbeleid (2009) wordt gesteld dat het gebruik van psychoactieve middelen niet volledig is uit te bannen. Beleidsmaatregelen en opsporingsinspanningen leiden lang niet altijd tot de gewenste resultaten aan de vraag- en aanbodzijde. In een ander recent rapport wordt onder andere geconcludeerd dat het Nederlandse drugsbeleid niet heeft kunnen voorkomen dat het drugsgebruik vanaf eind jaren tachtig tot eind jaren negentig is toegenomen (Van Laar & Van Ooyen-Houben, 2009). Een ons inziens vaak over het hoofd gezien aspect als het om drugsmarkten gaat is dat het voortschrijdende sociaalwetenschappelijke debat over de rol van plezier bij drugsgebruik door jongeren en jongvolwassenen in het politieke debat merkwaardig genoeg grotendeels wordt veronachtzaamd (O’Malley & Valverde, 2004).

Onder drugsonderzoekers bestaat geen consensus over de invloed van de bestrijding van de illegale drugshandel op prijs en kwaliteit. Zeker is dat een lage prijs niet automatisch tot een grotere populariteit leidt (Korf, 2000). In latere hoofdstukken zullen we zien dat de effecten en het imago van een middel eveneens de vraag beïnvloeden. Voorts blijkt uit internationaal onderzoek dat een aanscherping van regels inzake grondstoffen voor de productie van drugs (precursoren) weliswaar gevolgen heeft voor de zuiverheid van een middel, maar dat het ongewis blijft of die langdurig of tijdelijk van karakter zijn (Cunningham et al., 2009). In een lijvig rapport concluderen Reuter & Trautmann (2009) dat de mondiale drugsproductie en -handel in de periode 1998-2007 niet verminderd zijn. Hoewel de aanpak van criminele netwerken de hoogste prioriteit geniet, zijn de drugsprijzen gedaald.

Amsterdam en de internationale en lokale drugsmarkt
Amsterdam is al eeuwenlang een mekka voor ondernemende geesten; er heerst van oudsher een waardesysteem waarin niet eer, afkomst, fatsoen of prestige voorop stonden, maar geld (Mak & Shorto, 2009). De drugshandel past moeiteloos binnen deze handelstraditie. Onderzoekers wijzen op de centrale rol die Nederland als belangrijk distributieland in de Europese cocaïnemarkt speelt als gevolg van z’n geografische ligging en diverse economische en logistieke factoren (Korf & Verbraeck, 1993; Zaitch, 2001). Daarnaast wijzen zowel bestrijders als onderzoekers op de globalisering van de handel in cocaïne (Costa Sorti & De Grauwe, 2007; Verploeg & Pronk, 2008) en synthetische drugs (Blickman, 2004; Blickman et al., 2003; Neve & Van Ooyen-Houben, 2006). Volgens een Amerikaans DEA-rapport (2001) is het zonneklaar dat Amsterdam als een belangrijk centrum moet worden beschouwd waar tientallen, vaak in wisselende samenstelling opererende multi-etnische organisaties en smokkelnetwerken actief zijn. In de hogere echelons van het drugsmilieu geldt Amsterdam als een uniek logistiek trefpunt waar op uiteenlopende niveaus veel informele ontmoetingen plaatsvinden tussen personen in de ecstasy- en/ of cocaïnebusiness of andere soorten drugshandel (Blickman et al., 2003).

Confiscaties
Inbeslagnames van drugs kunnen een indicatie geven van ontwikkelingen op de drugsmarkt, maar ze weerspiegelen ook, wellicht vooral, (veranderende) prioriteiten in de drugsbestrijding (Korf, 2010). Bijlage 4 geeft een overzicht van de confiscaties door de Amsterdamse politie in de periode 1992-2008 (Jellema, 2009). Naast cijfers over de ‘grote’, respectievelijk ‘klassieke’ middelen, zijn er ook gegevens over ‘bijzondere confiscaties’. In totaal waren er in de periode 1992-2008 op de Amsterdamse drugsmarkt zo’n 35 illegale middelen in omloop.[iii] De piek bij de ‘bijzondere confiscaties’ lag in 2000 en 2001, met respectievelijk 15 en 20 varianten. De confiscaties van cocaïne, ecstasy, amfetamine en narcosemiddelen worden straks in afzonderlijke paragrafen besproken. Wat betreft andere middelen zien we voor cannabis – waarbij de gegevens alleen betrekking hebben op confiscaties boven 100 gram – dat het aantal hasjzaken jaarlijks blijft schommelen tussen 100 en 200, met uitschieters rond 250 in 1996 en 1997. De in beslag genomen hoeveelheden hasjiesj vertonen grotere verschillen tussen de jaren, met soms een paar honderd en andere keren enkele duizenden kilo’s. Bij marihuana schommelt het aantal confiscaties per jaar iets meer dan bij hasj, tussen nog geen 100 tot ruim 400. De in beslag genomen hoeveelheden marihuana variëren eveneens tussen de jaren, maar hier zijn geen grote uitschieters naar boven als bij hasj; alleen in 1999 werd er meer dan 1.000 kg in beslag genomen. Gedurende de gehele periode 1992-2008 zijn er geen duidelijke trends in de inbeslagnames van hasj en wiet. Wel tekent zich op de langere termijn een trend af bij het aantal opgerolde hennepkwekerijen. Weliswaar schommelt het aantal van jaar tot jaar, maar vanaf 2004 is er een stijgende lijn, met circa 250-400 ontmantelingen per jaar.

Dealers op consumentenniveau

Dealers op consumentenniveau

Dealers
Naast de ‘verborgen markt’ op het hogere niveau is er een ‘open markt’ op consumentenniveau, onder andere in het uitgaansleven. De contacten tussen personen en netwerken bestaan voornamelijk op basis van onderling vertrouwen. Op grond van de panelstudie is in het onderstaande schema het Amsterdamse drugsaanbod op retailniveau weergegeven. Hoewel de scheiding minder strikt is dan het schema suggereert, kan de markt worden verdeeld in monodealers en polydealers. Daarnaast kan een onderscheid gemaakt worden in thuisdealers en bezorgers.

Monodealers zijn gespecialiseerd in één middel. De monodealer die het product bij de consument bezorgt, kan een sologanger zijn met een ‘eigen praktijk’, maar veel vaker maakt hij deel uit van een groepje of team. De ‘core business’ is meestal cocaïne. In tegenstelling tot de bezorgers zijn thuisdealers vooral individuen met een selectieve klantenkring. De bezorgmarkt van cocaïne is vele malen groter dan de halersmarkt, die behalve vanuit thuisadressen onder andere ook wordt bediend vanuit winkeladressen. Met de veranderende vraag van klanten is een deel van de thuisverkopers onder de monodealers in de loop der tijd geswitcht van ecstasy naar cocaïne – en doet er hoogstens nog ecstasy bij. Andere thuisverkopers verkopen primair of uitsluitend ecstasy, trippers of amfetamine. Bijverkoop van cocaïne komt weinig voor. Ook de polydealers zijn te verdelen in bezorgers en thuisblijvers. Er zijn dealers die, individueel of in teamverband, in principe alles bezorgen, maar meestal zijn polydealers wel in twee of meer middelen gespecialiseerd. De klantenkring van polydealers is over het algemeen wat jonger, waardoor de vraag ook meer variabel is. Grotere hoeveelheden ecstasy worden meestal op bestelling geleverd. Op de langere termijn wordt ook bij bezorgende polydealers cocaïne de core business. De polydealers op thuisadressen maken vaak ook deel uit van de uitgaansscene. In het polydealsegment is de thuismarkt veel groter dan de bezorgmarkt. Ten slotte wordt de bezorgmarkt in vergelijking met de thuisdealer gekenmerkt door snellere service en een vlottende en grotere klantenkring.

Marketingmix: de vijf P’s
Voordat we ons richten op de ontwikkelingen op de Amsterdamse drugsmarkt, is het wellicht nuttig de inzichten van de Amerikaanse historicus David Musto (1999) in herinnering te brengen. Op basis van een analyse van drugsgebruik in de Verenigde Staten gedurende de vorige eeuw concludeert hij dat historische omstandigheden vaak zowel het begin- als het omslagpunt van trends in drugsgebruik kunnen verklaren. Musto, die zich overigens primair richtte op het gebruik van opiaten en (crack)cocaïne, zag een cyclisch verloop, waarbij drugs over een langere termijn bezien in bepaalde periodes populair zijn, vervolgens een poos ‘sluimerend’ in de vergetelheid raken, om later weer de kop op te steken, vaak bij een geheel andere bevolkingsgroep.

Het marketingmixmodel van Kotler (2003) kan behulpzaam zijn voor het begrijpen van het consumentenniveau van de Amsterdamse drugsmarkt. Zijn model, gebaseerd op door managers gehanteerde marktprincipes, bestaat uit vier P’s: product, prijs, plaats en promotie. Deze principes spelen een belangrijke rol in het streven naar omzetmaximalisering en winst. Producten hebben een eindige omloopcyclus en zijn daarom vaak onderhevig aan innovaties die als doel hebben consumenten voortdurend te verleiden tot aanschaf. De prijs is de beïnvloedende productwaarde die een consumptieve vraag genereert. De plaats is het epicentrum waar (nieuwe) marketing wordt gelanceerd en gebonden kan zijn aan wettelijke regels en grenzen zoals leeftijd, vergunning en openingstijden. De promotie is een strategisch samenspel van publiciteit, reclame, directe verkoop, gecreëerde hypes, et cetera.

Decuypere (2006) heeft met behulp van dit marketingperspectief ook gekeken naar het succes van ecstasy binnen de danscultuur. De marktplaats bestaat uit locaties (onder andere clubs, party’s, evenementen) waar housemuziek ten gehore wordt gebracht. De pilvorm kan als een productinnovatie worden beschouwd. Al vrij snel na de introductie begon de prijs van ecstasy te dalen. Innovatie en promotie kwamen samen in de continue vernieuwing van logo’s, kleuren en vormen van ecstasypillen. Promotioneel gezien is bovenal de ‘merknaam’ ecstasy een gouden greep geweest.[iv] Van de Mheen (2008) laat zich door dit model inspireren in haar zoektocht naar effectieve maatregelen die Archief DeltaLab mogelijk kunnen leiden tot een vermindering van middelengebruik en de daarbij horende problemen voor zowel het individu als de samenleving.

Met het opsommen van de vier P’s hebben Kotler (2003), Decuypere (2006) en Van de Mheen (2008) echter, in elk geval met betrekking tot drugs, de vijfde P over het hoofd gezien, namelijk die van plezier of pleasure. Want hoe hoger de plezierfactor, hoe groter de kans dat de consument nieuwsgierig wordt. Bij drugs is er niet alleen de korte euforie bij de aanschaf van een begerenswaardig product, een middel als ecstasy genereert bij gebruik ook ‘pillenpret’ doordat in de hersenen extra serotonine en dopamine worden vrijgemaakt. Set en setting spelen weliswaar een grote rol in de beleving van de roes, maar de plezierfactor van een specifieke drug moet niet worden onderschat. Andersom geldt ook: na teleurstellende ervaringen met inferieure ecstasy wordt het enthousiasme van gebruikers flink getemperd, waardoor een deel op zoek gaat naar ‘substituten’.

De cocaïnemarkt
Weliswaar fluctueert de jaarlijks in beslag genomen hoeveelheid cocaïne in Nederland in de periode 1998-2005, maar de tendens is opwaarts. In 1998 werd 8.998 kilo in beslag genomen, in 2005 14.603 kilo (KLPD, 2006). In het recordjaar 2003 was dat 17.560 kilo. Opvallend is dat er vanaf begin 21e eeuw minder cocaïne direct uit Zuid-Amerika komt. De aanvoer van bulkpartijen verschuift in toenemende mate naar landen aan de West-Afrikaanse kust, waarvandaan de cocaïne naar Europa wordt getransporteerd. De vanaf 2004 op Schiphol ingevoerde 100%-controles van bepaalde vluchten hebben weliswaar geleid tot veel arrestaties en inbeslagnames, maar hebben er ook in geresulteerd dat de aanvoerroutes deels zijn verlegd en cocaïnesmokkelaars sindsdien ook op andere Europese luchthavens worden gesignaleerd. Nederland staat na Spanje nog steeds bekend als de belangrijkste aanvoerhaven van cocaïne in Europa. De hoeveelheid cocaïne die door de regionale politiekorpsen in beslag wordt genomen is maar een fractie van de onderschepte partijen in zeehavens en op Schiphol.

Het politiekorps Amsterdam-Amstelland heeft in de periode 1992-2008 in totaal 3.268 kilo cocaïne onderschept. Het aantal confiscaties per jaar vertoont in de jaren negentig een stijgende lijn, van bijna 50 tot ruim 500 en schommelt sindsdien tussen 500 en ruim 700. Een dergelijke trend ontbreekt echter in de jaarlijks in beslag genomen hoeveelheden cocaïne; door incidentele grote vangsten zijn er tussen de jaren soms grillige schommelingen.

Verkrijgbaarheid
In een onderzoek van Gruter & Van de Mheen (2005) naar cocaïnehandel in Nederland is een ruime meerderheid van de detailhandelaren actief is in het base-cokecircuit. Veel geïnterviewden handelen ook in heroïne. Amsterdamse handelaren leveren cocaïnegebruikers uit het uitgaansleven uitsluitend snuifcocaïne, die meestal wordt aangeboden in poedervorm of als klontjes, verpakt in een wit envelopje. Veel actuele snuivers beschikken over meerdere telefoonnummers van cokeleveranciers, soms wel twintig. Veel bezorgers veranderen geregeld hun nummer om het risico van afluisteren te minimaliseren en om klanten waar ze vanaf willen kwijt te raken. Ongewenste klanten kunnen notoire poffers zijn, klanten die te vaak bellen, te veel over de telefoon praten of zich niet aan de spelregels houden. Leuke, beleefde en geduldige klanten worden daarentegen wel op de hoogte gehouden. Sommige dealers doen aan promotie en marketing door te pochen dat BN-ers tot hun klantenkring behoren of dat ze louter het luxe segment bedienen. Andere sturen sms-berichten met teksten als: ‘met [naam dealer], de opvolger van [naam vorige dealer] voor als je nog “iets” nodig hebt want ik heb mooie muziek’, ‘Andy game boy, new nummer for the summer, fun products’ of ‘Heb weer topspul, kan in een kwartier bij je zijn’. Brutale verkopers bellen hun snuifcliënten als die al een poosje niets besteld hebben.

Taxicoke
De meeste 06-dealers die je belt, komen met de auto. Dan moet je instappen en een rondje meerijden. Sommigen rijden in een taxi als dekmantel. Toen ik laatst in een taxi zat op weg naar huis vroeg de chauffeur of ik ook drugs wilde kopen. Een andere keer toen ik zo’n taxidealer belde en instapte gebeurde er niks. Nadat ik gevraagd had of we nog zaken gingen doen, keek de chauffeur mij verbaasd aan. ‘Hoe bedoel je?’ Op dat moment belde die andere taxichauffeur me om te vragen waar ik bleef. Dat was erg gênant!” (Bram, 94b: 2006).

Dealers zijn er in allerlei soorten en maten. De meesten bezorgen op bestelling thuis en soms ook in de horeca of op straat. Het ‘snelle nummer’ is er binnen een stiefkwartiertje, de ‘trage’ doet er langer over, soms wel oplopend tot een uur. Het ‘late nummer’ kun je ook nog bellen bij het krieken van de dag. De snelheid van bezorgen hangt onder andere af van het tijdstip waarop gebeld wordt, de grootte van het bezorggebied en het transportmiddel, meestal een auto, taxi of scooter. In verband met mogelijke politiecontroles nemen veel bezorgers niet hun hele voorraad voor de avond mee.

De vermeende professionaliteit van de bezorger is vaak een punt van discussie bij gebruikers. Gebruikers delen bezorgers meestal in als ‘betrouwbaar’ of ‘onbetrouwbaar’, waarbij de laatste vaak slecht bereikbaar is, niet komt opdagen en/of inferieure kwaliteit aanbiedt. Over het algemeen vinden gebruikers dat bezorgers van cocaïne – in vergelijking met ecstasy – nog het meest voldoen aan het beeld van de ‘klassieke dealer’. Hij is redelijk anoniem, behoort meestal niet tot de vriendenkring, is uit op winst en mazzelt je nooit met de prijs.

Er zijn cokedealers met een kleine en anderen met een grote klantenkring. In het laatste geval zijn er meer verkopers van dezelfde bezorgdienst actief. Een bezorger bedient op een doorsnee avond gemiddeld twintig tot dertig klanten.

Cocaïnedealers die al wat langer in het vak zitten, zeggen dat het verschil tussen door de week en het weekend kleiner is geworden. De ‘klappers’ zijn Koninginnedag, kerstmis en bloedhete zomerdagen als er veel gedronken wordt op de terrassen. De meeste bezorgers leveren alleen cocaïne op bestelling, maar er zijn ook thuisdealers en afhaaladressen. Van de recente cocaïnegebruikers kopen verreweg de meeste de cocaïne bij een 06-dealer en minder bij een dealer thuis of in het uitgaansleven. Vergeleken met de gebruikers uit de survey onder clubbezoekers van 2003 kopen die van 2008 veel vaker bij 06-dealers (Benschop et al., 2009).

Thuisdealers van cocaïne zijn kwetsbaarder door de aanloop van klanten en zijn daarom selectiever met hun klantenkring dan de bezorgers. De bezoekers krijgen duidelijke instructies over de openingstijden om te voorkomen dat ze op andere tijden aanbellen of gaan schreeuwen op straat. Voor de meeste bezorgers (monodealers) is cocaïne de belangrijkste inkomstenbron. Hoewel een deel daarnaast ook handelt in ecstasy, Viagra, amfetamine en/of ketamine (polydealers), beperken de meeste cocaïnedealers zich tot dit middel omdat het eenvoudigweg veel te lucratief is.[v]

Links boven: 12 KG Cocaïne in toiletpot • Rechts boven: 170 KG MDMA • Links onder: Amfetaminelab • Rechts onder: MDMA pillen

Links boven: 12 KG Cocaïne in toiletpot • Rechts boven: 170 KG MDMA • Links onder: Amfetaminelab • Rechts onder: MDMA pillen

Prijs
De Amsterdamse narcoticabrigade heeft eind jaren zeventig becijferd dat consumenten destijds 100 gulden voor een gram betaalden. Daarna zou de prijs in 1981 zijn gestegen naar 185-245 gulden per gram en vanaf 1982 weer gezakt zijn via 150-200 gulden tot 100-125 gulden per gram in 1987 (Korf & De Kort, 1990).[vi]

Een ervaren insider die op ons verzoek de kiloprijzen van cocaïne sinds 1985 heeft berekend bevestigt deze prijsdaling. In 1985 schommelde de prijs voor een kilo cocaïne tussen de 90.000 en 120.000 gulden (omgerekend circa 40.000-55.000 euro). De vrij constante prijsdaling heeft voortgeduurd tot omstreeks 1998, toen de kiloprijs van cocaïne was gezakt naar 40.000-42.000 gulden (omgerekend 18.000-19.000 euro). Omstreeks 2002 begint de kiloprijs te stijgen: van 23.000-25.000 tot rond de 35.000 euro in 2008. Daarna stijgt de kiloprijs nog sneller, tot ruim 40.000 euro in de zomer van 2009.[vii] Dat is een verdubbeling in tien jaar tijd.

Opmerkelijk genoeg is de prijs van een gram pakje cocaïne in dezelfde periode niet gestegen. Voor een gram cocaïne werd in 1998 ongeveer 125 gulden (omgerekend 57 euro) betaald, terwijl de prijs na het millennium tussen de 40 en 70 euro per gram schommelt, maar meestal 50-60 euro bedraagt (Benschop et al. 2009). Door de aanhoudend hoge kiloprijs van cocaïne vragen sinds 2008 meer bezorgers 60 euro
voor een gram.[viii]

Zuiverheid
Tegelijkertijd bieden verkopers ook vaker verschillende kwaliteiten cocaïne aan: de duurdere en meer zuivere (‘flake’, ‘rock’, ‘schubbetjes’, et cetera) en een meer versneden variant. Snuivers weten dat de kwaliteit bij elke dealer periodiek flink kan verschillen. Het komt zelden voor dat bezorgers constante kwaliteit leveren omdat ook zij aangewezen zijn op verschillende partijen. De zuiverheid van duurdere cocaïne zou hoger zijn omdat die minder is versneden dan de goedkopere kwaliteit, of zelfs helemaal niet.[ix] De aangeboden cocaïne zou dan puur van het ‘blok’, de ‘tegel’ of ‘plaat’ als ‘klontje(s)’ worden verkocht.[x] Grotere handelaren en ‘doorschuivers’ op kiloniveau vertellen dat op veel blokken cocaïne – net als bij ecstasypillen – een logo is afgedrukt: bijvoorbeeld een gestempeld vierkant, een klaverblad of een schorpioen. Er wordt beweerd dat organisaties hun blokken merken als kwaliteitskenmerk. Anderen zeggen dat hierdoor herkenbaar is van welke organisatie de blokken afkomstig zijn, dit in verband met mogelijke ripdeals.

Cocaïne heeft in tegenstelling tot ecstasy altijd een betrouwbare reputatie gehad, ondanks het feit dat iedereen weet dat de cocaïne meestal versneden is.[xi] Omdat een pakje cocaïne vaak impulsief wordt aangeschaft, piekeren de meeste snuivers er niet over om eerst een monster naar de testservice van de verslavingszorg te brengen. De meeste bij de testservice aangeleverde monsters bevatten cocaïne, maar de zuiverheid kan sterk variëren (10-89%).[xii] Qua zuiverheid is de Amsterdamse cocaïnemarkt de afgelopen jaren met gemiddeld 55-65% vrij stabiel geweest (Benschop et al., 2009). Toch is er (landelijk) tussen 1999 en 2007 sprake van een opwaartse trend als het gaat om versnijdingen (onder andere fenacetine, levamisol, cafeïne en diltiazem) van cocaïnepoeders (Brunt et al., 2009). Mogelijk hangt dit samen met de sterk gestegen kiloprijs van cocaïne vanaf de jaren nul.

Marktdynamiek van cocaïne
De Amsterdamse cocaïnemarkt is de afgelopen jaren op consumentenniveau eerder gegroeid dan gekrompen. De omslag begon omstreeks 1998, toen de kiloprijs van cocaïne zich op een historisch dieptepunt bevond en (oudere) stappers – mede door de tijdelijke verslechtering van de ecstasymarkt in 1997 – in toenemende mate (ook) cocaïne gingen gebruiken. Omdat trendsetters steeds vaker klaagden over de slechte kwaliteit pillen of pillenmoe werden, nam de status van ecstasydealers af. Voorts stapte menig ecstasydealer over op de lucratievere cocaïneverkoop, toen er rond het millennium – op de inmiddels herstelde ecstasymarkt – weinig meer te verdienen viel op de spotgoedkope pillen.

Ontwerp Donald Beekman BDXL studio • I.O.V. Smart Lab • Concious Dreams

Ontwerp Donald Beekman BDXL studio • I.O.V. Smart Lab • Concious Dreams

Mede door technologische innovaties van mobiele telefonienetwerken wisten klanten en verkopers elkaar tegen het eind van de jaren negentig steeds makkelijker en sneller te vinden. In de economische hoogtijdagen aan het eind van de 20e eeuw piekte het cocaïnegebruik als nooit tevoren. Hoewel goederen en diensten na de invoering van de euro in 2002 in de beleving van veel stappers duurder werden, gold dat niet voor cocaïne. Voor een gram van 125 gulden moest voortaan 50 euro worden betaald. De toetredingsbarrière voor de cocaïnemarkt werd hierdoor verlaagd. Rond die tijd betekende uitgaan niet meer automatisch een avondje dansen op housemuziek. Met de uitbreiding van nieuwe hippe cafés en lounges draaide de alcoholindustrie op volle toeren. De omzetcijfers van champagne, breezers, rosé, et cetera stegen met het jaar. De comeback van koning alcohol ging in trendsettende stapmilieus niet zelden gepaard met cocaïnegebruik, dat weliswaar geen partyimago had zoals ecstasy, maar wel perfect aansloot bij het kroegmilieu en thuisfeesten.

De ecstasymarkt
Het plaatsen van MDMA op lijst 1 van de Opiumwet in 1988 heeft niet kunnen voorkomen dat Nederland binnen tien jaar een leidende rol zou gaan spelen in de wereldwijde productie en distributie van ecstasytabletten.[xiii] De grootschalige export vanuit Nederland was zowel op nationaal als internationaal niveau een grote bron van zorg geworden, ondanks het feit dat er in 1996 al vijftien diensten, verspreid over vijf verschillende ministeries, op enigerlei wijze waren belast met ecstasy (Neve et al., 2005). Het grote gebrek aan onderlinge communicatie ondermijnde de slagkracht van de bestrijding, wat resulteerde in de oprichting van de Unit Synthetische Drugs (USD) in 1997. De dienst zou zorgdragen voor een betere coördinatie en efficiëntere informatiestromen én fungeren als een nationaal aanspreekpunt voor buitenlandse instanties, en ondersteuning bieden bij de uitvoering van rechtshulpverzoeken. Daarnaast werden de kernteams, regio’s en bijzondere opsporingsdiensten ondersteund in eigen onderzoeken naar synthetische drugs (Neve et al., 2005).

De in Nederland in beslag genomen hoeveelheid ecstasy (MDMA) en aanverwante middelen (MDA, MDEA) in de periode 1998-2005 bedraagt ruim 33 miljoen tabletten (KLPD, 2006). Maar ondanks de confiscaties van grote partijen ecstasy en de grondstoffen PMK en BMK aan het eind van de jaren negentig, nam de politieke druk vanuit Amerika en Europa op Nederland verder toe. Dit resulteerde in een beleid dat primair als doel had het terugdringen van de productie en internationale handel (Neve & Van Ooyen-Houben, 2006). In de nota Samenspannen tegen XTC ziet de Nederlandse overheid het terugdringen van de productie en handel in ecstasy als een van de belangrijkste prioriteiten (Neve et al., 2005; Neve et al., 2007). Maar hoewel de uitkomstindicatoren van Samenspannen tegen XTC over de periode 2001-2003 successen melden in het ontmantelen van grote en kleine productieplaatsen, de inbeslagname van PMK en ecstasytabletten en -poeders, blijven de prijzen en de zuiverheid van ecstasy stabiel, wat duidt op een blijvende aanzienlijke productie (Neve & Van Ooyen-Houben, 2006). Blickman et al. (2003) wijzen er wel op dat de voortvarende aanpak van de USD ertoe heeft geleid dat ‘kleine’ producenten en distributeurs niet meer aan de benodigde grondstoffen konden komen en uit de markt werden gedrukt door grotere netwerken die nieuwe contacten aanknoopten met onder andere China.

Ondanks alle inspanningen wordt Nederland door de UNODC (2009) nog steeds als belangrijkste bronland van de wereldwijd in beslag genomen ecstasypartijen beschouwd. Hoewel Nederland als exportland een belangrijke rol blijft spelen in de productie van ecstasy, zijn er halverwege de jaren nul steeds meer indicaties dat de productie zich over andere delen van de wereld heeft verspreid (Huisman, 2005). Europa wordt geconfronteerd met een steeds gecompliceerdere en beweeglijkere markt voor synthetische drugs (EMCDDA, 2009). In Nederland wordt de laatste jaren in steeds meer pillen mCPP aangetroffen, dat als grondstof voor geneesmiddelen makkelijk en legaal verkrijgbaar is. Aangezien de stof niet hetzelfde effect geeft als ’echte’ ecstasy, bestaat het risico dat gebruikers hogere doseringen nemen. In Nederland, net als in andere EUlanden, lijkt internet een steeds belangrijker marktplaats te worden voor psychoactieve stoffen, gezien het feit dat tal van sitehandelaren aan een breed publiek ongecontroleerde drugs aanbieden.[xiv]

Het politiekorps Amsterdam-Amstelland heeft in de periode 1992-2008 in totaal 4.5 miljoen MDMA-tabletten onderschept. De grootste vangst was in 1993 met 1.5 miljoen tabletten. In 1994 valt het terug naar ruim 16.000 tabletten, om vervolgens tot 1997 te schommelen tussen 50.000 en 60.000 per jaar. Daarna neemt het aantal geconfisqueerde tabletten gestaag toe om in 2002 met 1.3 miljoen – het dubbele van 2001 – een tweede piek te bereiken. Sindsdien varieert de jaarlijkse vangst van krap 100.000 tot ruim 750.000 pillen. De uitschieters naar boven worden vooral verklaard door incidentele megavangsten. Dit laatste verklaart mede waarom er geen duidelijke relatie is tussen het aantal in beslag genomen pillen en het aantal zaken. Dit neemt niet weg dat het aantal zaken op de langere termijn is gestegen; tot en met 1998 ging het om minder dan 100 zaken per jaar, daarna schommelde het ruwweg tussen 200 en 300.

Naast MDMA werden ook ‘ecstasyachtige’ fenethylamines in beslag genomen. Zo was er een piek in het aantal MDEA-zaken in 1996 en 1997 (respectievelijk 36 en 39 zaken) en in het aantal geconfisqueerde MDEAtabletten in de periode 1994-1998 (al dan niet in mengvorm met MDMA), terwijl dit sindsdien nog maar mondjesmaat voorkwam. En relatief forse MBDB-vangsten waren er alleen in de periode 1995-1997. Pillen met (het versnijdingsmiddel) mCPP duiken voor het eerst in de Amsterdams politiecijfers op in 2006.

Verkrijgbaarheid
Veel gebruikers zeggen dat zij (heel) makkelijk aan ecstasy kunnen komen. Het kopen van ecstasy wordt, vergeleken met cocaïne vaak al in een eerder stadium geregeld. Terwijl beide middelen hoofdzakelijk in groepsverband worden geconsumeerd, gebeurt dit bij cocaïne vaker spontaan en ongepland. De doorsnee festivalbezoeker regelt zijn ecstasy voorafgaand aan het feest. Een of meer vrienden – ‘regelaars’ – uit de stapgroep hebben contact met een (thuis)verkoper (Van den Hazel, 2008). Daarnaast speelt de prijs een rol; voor het geld dat je kwijt bent aan één gram cocaïne krijg je minstens tien pillen – een vergelijking die overigens enigszins mank gaat, aangezien gebruikers maar zelden één gram cocaïne per gelegenheid nemen.

De regelaar wordt door de vriendengroep vaak als een ‘weldoener’ gezien omdat hij niet primair vanuit winstoogmerk handelt. Niet ongebruikelijk echter is dat de regelaar als wederdienst er wel voor zorgt dat hij niet voor zijn eigen drugs hoeft te betalen. Per slot van rekening loopt hij het meeste risico. Onderzoek onder ecstasyverkopers in San Francisco laat een overeenkomstig distributiepatroon zien (Jacinto et al., 2008a; Sales & Murphey, 2007). Raves, clubs en undergroundfeestjes zijn weliswaar geliefde settings om ecstasy te gebruiken, maar geen vrijplaatsen om te dealen.

Vergeleken met ecstasyverkopers opereren die van cocaïne vaker solitair. Ze zitten meestal fulltime in de business, maken duidelijke winst, zijn meer buitenstaanders en leveren volgens vaste dienstroosters op bestelling (Nabben, et al., 2008a). Het regelen van zuivere, betrouwbare pillen wordt zeer gewaardeerd omdat daarmee de gewenste roeservaring in de vriendenkring is verzekerd (vergelijk: Jacinto et al., 2008b; Sales & Murphey, 2007). Vanuit deze optiek gezien worden ecstasyverkopers die op feesten meer dan de standaardprijs vragen vaker als échte dealers gezien. Van de actuele ecstasygebruikers onder de in 2008 geënquêteerde clubbezoekers in Amsterdam kocht de helft (wel eens) zelf, ongeveer in gelijke mate verdeeld over 06-dealers, thuisdealers en/of dealers in het uitgaansleven (Benschop et al., 2009).

Prijs
De uiteindelijke consumentenprijs voor een pil hangt onder andere af van de setting, de relatie tussen koper en verkoper, de gekochte hoeveelheid en de verkrijgbaarheid. De USD (2002) rekende op grond van verkregen gegevens afkomstig van een opgerold laboratorium voordat bij een gemiddelde hoeveelheid van 80 mg MDMA-poeder per tablet uit één kilo MDMA-poeder 12.500 ecstasypillen kunnen worden vervaardigd. Afhankelijk van de grootte van de productie, de kosten voor PMK en andere chemicaliën, bedroeg de kostprijs in 2001 voor het maken van een pil 22 eurocent, inclusief transportkosten, huur en dergelijke 25 eurocent. Na doorverkoop doorloopt ecstasy nog een drietal stadia waarbij de productiekosten stapsgewijs stijgen van 90 eurocent vanaf de tabletteerplaats, naar 1,50 euro vanaf de groothandel tot aan 2,70 euro vanaf de tussenhandel. Uiteindelijk betaalt de consument ongeveer 4-5 euro per pil.

Het confisqueren van miljoenen pillen lijkt weinig effect te hebben gesorteerd op de prijs die consumenten per pil betalen. Verschillende onderzoeken laten zien dat de ecstasymarkt in de loop van de jaren negentig in omvang fors is toegenomen en de prijs per pil navenant is gedaald (Neve et al., 2005; Neve et al., 2007). Kostte een pil tussen eind jaren tachtig en de vroege jaren negentig gemiddeld nog 35-40 gulden (omgerekend 16-18 euro) (Korf et al., 1991), in de loop van de jaren negentig beginnen de prijzen sterk te dalen (Korf, 2000; Blickman et al., 2003). En hoewel de prijzen soms behoorlijk kunnen variëren – van minder dan een euro tot een tientje per pil – bedraagt de gemiddelde prijs in 2008 ongeveer 3 euro per pil (Benschop et al., 2009). MDMA-poeder of -kristallen, die sinds een jaar of tien in ruimere mate worden aangeboden, kosten 25-30 euro per gram. Dit is omgerekend naar een pil ongeveer dezelfde prijs voor een enkele dosering van 100 mg.

Zuiverheid
Hoewel uit de resultaten van de testservice blijkt dat ecstasypillen vaak van wisselende sterkte zijn, laat maar een klein deel van de gebruikers zijn pil testen. Hetzelfde geldt voor ecstasypoeders en -kristallen.[xv] Afgezien van de moeite die men daarvoor moet doen, zijn de gemiddeld relatief zuivere en stabiele ecstasymarkt en de soms door de jaren heen gegroeide vertrouwensband tussen kopers en verkopers belangrijke redenen om niet te testen (Benschop et al., 2009; Nabben et al., 2008a). Niet zelden blijken verkopers op consumentenniveau zelf ook ecstasygebruikers te zijn (Blickman et al., 2003). De beruchte ecstasydip op de gebruikersmarkt in 1997 liet een, weliswaar tijdelijke, maar forse daling zien van de verkrijgbaarheid van ‘betrouwbare’ ecstasy. De Amsterdamse ecstasymarkt herstelde zich na deze inzinking snel en is tot en met 2008 vrij stabiel geweest.

Veruit de meeste als ecstasy geteste pillen bevatten MDMA, met een gemiddelde zuiverheid van 80-90 mg MDMA (Benschop et al., 2009). Na 2008 verslechtert – na ruim tien jaar – de (stabiele) markt. Het marktherstel aan het eind van 2009 is volgens sommigen een bewijs dat de mondiale ecstasymarkt voor grote producenten simpelweg te lucratief is om er niet in te blijven investeren.[xvi]

Marktdynamiek van ecstasy
Opeenvolgende feestgeneraties weten niet beter dan dat er, indien gewenst, altijd goedkope en kwalitatief betrouwbare ecstasy voorhanden is. Ecstasy werd een massaproduct dat door consumenten steeds vaker als een ‘give away’ werd gezien, dat met bijna evenveel gemak als een rondje bier kon worden uitgedeeld. Rijk werd je er in ieder geval niet (meer) van. De drastische prijsverlaging had onder andere tot gevolg dat verkopers er andere middelen bij gingen doen, overstapten op cocaïneverkoop of gewoon stopten met de handel.

Na de zomer van 2008 spreken zowel inkopers als verkopers van ecstasy opeens over een toegenomen ‘schaarste’ en een aanzienlijke daling van de kwaliteit. In de helft van de pillen die dan in Amsterdam (en de rest van Nederland) worden aangeboden zit het versnijdingmiddel mCPP, dat de nodige ongewenste bijeffecten kan hebben als misselijkheid, hallucinaties, et cetera (Bossong et al., 2009). Zelfs de pilprijs begint sinds lange tijd weer licht te stijgen. Veel gebruikers moeten voor het eerst moeite doen om ‘goede’ ecstasy te vinden omdat ze vaker inferieure pillen krijgen aangeboden of zelfs nul op het rekest krijgen. De verkoopactiviteiten op de dansvloer nemen volgens portiers sterk af, en cocaïnedealers krijgen opeens meer vragen van snuivende slikkers die voorheen altijd elders hun pillen regelden.

De speculaties over de plots inzakkende ecstasymarkt zijn niet van de lucht. Er zouden in de nasleep van de Olympische spelen in China strengere douanecontroles zijn, waardoor het aanbod van precursoren PMK en BMK is opgedroogd en de prijzen stijgen. Anderen zeggen dat Nederlandse producenten hun markt naar het buitenland verplaatsen of beweren dat er mCPP wordt gebruikt juist omdat dit minder strafbaar zou zijn. In het najaar van 2009 lijkt de markt zich – net als de kwaliteitsdip van ruim tien jaar geleden – weer te herstellen. De zuiverheid neemt toe, verkopers kunnen vaker ‘goede’ pillen krijgen en er worden weer poeders en kristallen aangeboden. Wel is de vraagprijs licht gestegen en wordt er soms meer dan 5 euro per pil gevraagd.

De amfetaminemarkt
Uit de landelijke politiejaarcijfers van tussen 1998 en 2005 in Nederland in beslag genomen amfetaminepoeder blijkt dat de inbeslagname van amfetamine na 1998 fors terugloopt van 1.450 kilo naar 293 kilo per jaar, een flinke dip vertoont in de jaren 2000-2004, en na 2004 weer stijgt tot 1.576 kilo in 2005.[xvii] Het politiekorps Amsterdam-Amstelland heeft in de periode 1992-2008 in totaal 1.300 kilo amfetaminepoeder en enkele honderdduizenden amfetaminetabletten onderschept. In de meeste jaren gaat het om enkele tientallen kilo’s poeder, maar er zijn ook forse uitschieters naar boven, met ruim 400 kg in 2005 en bijna 300 kg in 2007. Bij de tabletten was de grootste jaarvangst in 1998, met ruim 200.000. Op één uitzondering na (1997)lag het aantal zaken onder de 100 per jaar.

Verkrijgbaarheid
De Amsterdamse amfetaminemarkt is kleiner dan de cocaïne- en ecstasymarkt en minder toegankelijk. Cocaïneverkopers vinden amfetamine geen lucratieve handel, terwijl amfetamineverkopers vaak ook andere middelen hebben, maar geen cocaïne. De klassieke speeddealer die enkel amfetamine verkoopt is bijna uitgestorven. De amfetaminemarkt is in tegenstelling tot die van cocaïne (‘bezorgmarkt’) primair een ‘halersmarkt’, met vooral verkoop op thuisadressen. Toch zijn er wel verkopers die amfetamine afleveren op afterfeesten. Methamfetamine wordt sporadisch aangeboden en is voornamelijk afkomstig van smokkel uit de Verenigde Staten, Engeland en Duitsland.

Prijs
De prijs van amfetamine is vanaf de jaren negentig van de vorige eeuw tot aan de millenniumwisseling redelijk stabiel gebleven. Gebruikers betaalden tot de eeuwwisseling rond de 10-15 gulden (omgerekend 4,50-6,80 euro) voor een gram, niet bepaald een gevoelige aanslag op het feestbudget. Fanatieke gebruikers roemen het opwekkende effect van speed, dat veel goedkoper is dan de ook nog eens korter werkende cocaïne. Amfetaminepuristen hechten vooral aan ‘verse, natte pep’. Na 2002, maar niet noodzakelijkerwijs door de invoering van de euro, is de prijs voor een gram gestegen naar 15 euro en blijft daarna stabiel. Methamfetamine is met zo’n 150 euro per gram beduidend duurder.

Zuiverheid
De zuiverheid van de amfetaminemarkt vertoont een fluctuerend maar op termijn redelijk stabiel patroon. Gedurende een korte periode (zomer 1997 tot voorjaar 1998) leken de amfetamine- en ecstasymarkt elkaar te kruisen, toen de testservice bij aangeboden ecstasymonsters een forse stijging signaleerde van ecstasy met amfetamine – al dan niet samen met cafeïne – als belangrijkste werkzame stof(fen). Sindsdien wordt er bijna geen amfetamine meer in ecstasymonsters aangetroffen. Op grond van de in totaal 171 bij de testservice van Jellinek Preventie als amfetamine aangeboden monsters (2000-2008) bevat slechts een derde van de monsters ook primair amfetamine, waarvan de zuiverheid bovendien een grote range vertoont tussen een ‘spoortje’ en 73%. De overige monsters bevatten vooral (ook) cafeïne en/of andere versnijdingsmiddelen of bijproducten. De gemiddelde zuiverheid bedraagt rond de 30%.

Marktdynamiek van amfetamine
In het afgelopen decennium is de omvang van de amfetaminemarkt in Amsterdam aanzienlijk geslonken. De omslag lijkt tegelijkertijd te zijn ingezet met de neergang van de gabbercultuur eind jaren negentig. Over de gehele panellinie ontstond een schaarste in de periode 1999-2001, terwijl de prijs opmerkelijk genoeg stabiel bleef. De kwaliteit liet evenwel veel te wensen over.[xviii] Een verklaring hiervoor zou een tekort zijn aan benzylmethylketon (BMK), de belangrijkste grondstof voor amfetamine. Producenten gingen gebruik maken van andere stoffen met geen of een andere werking waardoor er laaggedoseerde amfetamine op de markt kwam (Niesink et al., 2006). Vanaf 2001 is er weer amfetamine van ‘goede’ kwaliteit op de Amsterdamse markt.

De amfetamine schaarste rond de eeuwwisseling leidde er onder andere toe dat Amsterdamse gebruikers ‘in de provincie’ op zoek gingen naar betrouwbare speed. Door de schaarste zijn veel speedgebruikers op cocaïne overgestapt, dat weliswaar duurder was maar wel makkelijker verkrijgbaar. Vanaf 2002 herstelde de amfetaminemarkt zich, maar de gebruikersmarkt in het uitgaansleven bevond zich op een lager niveau dan in de jaren negentig.

Archief Deltalab

Archief Deltalab

De markt van narcosemiddelen
De markt van narcosemiddelen – waarmee bedoeld wordt de verkoop en het gebruik buiten medische settings – is betrekkelijk nieuw. Zowel lachgas en GHB als ketamine hebben zich in de loop van de jaren negentig binnen het uitgaansleven en in thuissettings sterker geprofileerd. De markt van narcosemiddelen blijft echter beduidend kleiner dan de stimulantiamarkt. Geen van deze drie narcosemiddelen staat op lijst 1 (harddrugs) van de Opiumwet. Ketamine en lachgas vallen onder de Wet op de Geneesmiddelenvoorziening (WOG).[xix] GHB is in 2002 van de WOG overgeheveld naar lijst 2 van de Opiumwet (met voornamelijk cannabis). Net als bij stimulantia geldt dat er wordt opgetreden tegen de productie en verkoop van narcosemiddelen.

Toen het gebruik van lachgas populair werd, is de politie verschillende keren opgetreden tegen de verkoop van lachgasballonnen. In juni 1998 werd een Amsterdamse partyorganisator veroordeeld omdat hij op heterdaad betrapt werd met een tank lachgas en ballonnen verkocht.

De GHB-markt is volgens de Criminaliteitsbeeldanalyse synthetische drugs en precursoren van de KLPD (2008) klein. Er wordt slechts een enkele keer een productieplaats van GHB aangetroffen. GHB wordt binnen de vriendenkring meestal doorverkocht, maar ook vaak weggegeven omdat het goedkoop is. De GHB-markt is redelijk overzichtelijk – een situatie die sterk doet denken aan de beginperiode van de ecstasymarkt, met korte lijnen tussen producenten, leveranciers en consumenten (De Loor, 1989; Korf et al., 2002; Korf & Verbraeck, 1993). In 2004 werd in totaal 23 kilo GHB in beslag genomen en in 2005 ruim 105 liter GHB, waarvan bijna 100 liter op één locatie (KLPD, 2006). In 2007 werd 3½ kilo en bijna 125 liter GHB in beslag genomen, maar in 2006 niets. De Amsterdamse politie registreert vanaf 1998 de eerste GHB-confiscaties die in de daaropvolgende jaren gemiddeld slechts enkele liters per jaar bedragen. Het aantal onderzoekszaken stijgt echter van één in 1997 tot 67 in 2003, waarna het aantal zaken in 2004-2005 terugvalt tot twintig, maar vanaf 2006 weer verdubbelt tot rond de veertig per jaar. Ketamine wordt voor het eerst in het jaar 2000 door het Amsterdamse politiekorps geconfisceerd; in de periode 2000-2008 gaat het in totaal om ruim 3 kilo.

Sinds midden jaren nul is er een groeiende tendens dat GHB- en ketaminegebruik steeds minder tot privésettings beperkt blijft en in toenemende mate (ook) in het uitgaansleven plaatsvindt. Er zijn indicaties dat door de ecstasyschaarste in 2008-2009 (nieuwe) gebruikers vaker zijn gaan experimenteren met GHB en lachgas.

Lachgas
Terwijl het gebruik van medisch lachgas als anestheticum afneemt (Van Deijck, 1998), lijkt het recreatieve gebruik sinds de jaren negentig juist toe te nemen (Lighthart & Snel, 1998). In de periode 1995-1997 beleefde lachgas een hoogtepunt in het Amsterdamse uitgaansleven. Behalve op feesten werd lachgas aangeboden in smartwinkels, tijdens straatfeesten, in het Vondelpark en op straat in de nabijheid van horecagelegenheden. In het piekjaar 1996 leek de lachgasmarkt onuitputtelijk. Er was een ‘lachgaslijn’ actief die op privésettings leverde. Verkopers van lachgas konden redelijk eenvoudig lachgascilinders bemachtigen via tussenhandelaren die contacten hadden met leveranciers. De inkoop van een fles kostte destijds rond de honderd gulden (circa 45 euro), plus 25 gulden borg. Een enkele lachgasverkoper kocht zijn flessen via een tussenhandelaar met contacten in het medische circuit. Het aanbod van lachgas in het reguliere uitgaansleven nam af toen de politie lucht kreeg van de lucratieve handel, en clubuitbaters en feestorganisatoren maanden om de verkoop van lachgas op feesten aan banden te leggen. Er wordt de laatste tien jaar zelden meer lachgas aangeboden op feesten. Het huidige lachgasgebruik blijft voornamelijk beperkt tot de huiskamer en kleine feestjes. De patronen worden ingekocht bij de groothandel, waarna het lachgas met behulp van een slagroomspuit in een ballon wordt geperst en vervolgens geïnhaleerd.[xx]

Midden jaren negentig kostte een met lachgas gevulde ballon in Amsterdam 5 gulden (circa 2,25 euro) of drie voor een tientje. Na de piekperiode werd in het uitgaansleven tot 2001 op kleine schaal lachgas verkocht. The Spunx was de laatste club waar drie maten ballonnen werden verkocht: een kleine voor 5 gulden, een medium 7,50 gulden en een ‘Obelix’ voor 12,50 gulden. Door de lachgasrage ontdekten gebruikers ook de ‘slagroompatronen’ die bij Blokkerfilialen en horecagroothandels verkrijgbaar waren en berekend naar de prijs per ballon veel goedkoper zijn dan de ballonnen van commerciële tappers . Bij de groothandel kost een doosje van vijftig slagroompatronen ongeveer 12,50 euro, wat volgens gebruikers neerkomt op 50 eurocent per ballon. Lachgas wordt aangeboden in verschillende kwaliteiten en kwantiteiten. Over de zuiverheid kan alleen worden vermeld dat medisch lachgas in ziekenhuizen wordt gebruikt en het minder zuivere industrieel lachgas voor toepassingen in de levensmiddelenindustrie, zoals slagroompatronen.

GHB
Halverwege de jaren negentig wordt GHB voor het eerst gesignaleerd in het smartshopcircuit. Het middel werd aanvankelijk via het reguliere circuit in gestandaardiseerde doseringen bij Amerikaanse groothandels ingekocht. In 1995 verschijnen paginagrote advertenties van GHB in enkele dansbladen. GHB werd gepromoot als een legaal alternatief voor ecstasy, vandaar ook de naam ‘vloeibare ecstasy’ (Korf et al., 2002).[xxi] Na verschillende incidenten werden smartwinkels door de overheid gemaand om GHB uit het assortiment te halen. Rond de eeuwwisseling komt het gebruik van GHB in een stroomversnelling en begint de markt te groeien. Gebruikers vinden GHB over het algemeen makkelijk verkrijgbaar. Ze betrekken het via verkopers of vervaardigen thuis GHB voor eigen gebruik en/of vriendenkring. De grondstoffen GBL en NaOH worden aangeschaft via internetleveranciers.[xxii]

De prijs van GHB is al geruime tijd stabiel. Een liter GHB kost de eerste jaren tussen de 150 en 225 euro en voor een halve liter wordt tussen de 75 en 125 euro gevraagd. De marktprijs van een buisje GHB (5 ml) varieert van 1 tot 10 euro, maar meestal wordt er 5 euro betaald. Door het toegenomen aanbod zijn de literprijzen in de afgelopen periode gezakt tot 100-150 euro. Wie zelf besluit om GHB te maken betaalt in 2008 bij een internetleverancier tussen de 65 en 90 euro voor een liter GBL. Daarmee kan met natronloog en gedemineraliseerd water – voor een luttel bedrag bij elke drogist verkrijgbaar – GHB worden vervaardigd. Een kleine rekensom leert dat uit een liter GBL drie liter GHB kan worden gemaakt. Omgerekend bedraagt de kostprijs voor een standaard dopje (5 ml) dan slechts 10 eurocent.

GHB wordt zelden in poedervorm en vrijwel altijd in vloeibare vorm aangeboden. Slechts weinig gebruikers weten iets over de zuiverheid van GHB. De kwaliteit wordt vaak beoordeeld op de dikte van de GHB vloeistof: hoe stroperiger de substantie hoe beter de kwaliteit zou zijn. De afgelopen jaren worden er enige tientallen GHB-monsters per jaar bij de Amsterdamse testservice aangeleverd. De gemiddelde zuiverheid van de monsters, die in de meeste gevallen ook werkelijk GHB bevatten, blijft door de jaren heen stabiel. In 2008 liep de zuiverheid van de monsters uiteen van 13% tot 54%, met een gemiddelde zuiverheid van 43%.[xxiii]

Ketamine
Halverwege de jaren negentig wordt ketamine voor het eerst in het Amsterdamse drugsmilieu gesignaleerd, in poedervorm, als vloeistof en een heel enkele keer als pil.[xxiv] De ketamine markt kan in de beginperiode worden getypeerd als een verborgen en enigszins avontuurlijke markt. Reizigers en psychonauten met connecties in de partyscene haalden de ketamine uit Azië en Latijns-Amerika. Daarbij werd de vloeistof voor het vliegtransport in grotere flessen overgegoten waarna het in Nederland tot poeder werd ingedampt (Nabben & Korf, 2000a). De verkrijgbaarheid blijft tot 2005 wisselend, waardoor de vraag soms groter was dan het aanbod. Omdat meer dealers ketamine zijn gaan verkopen is het aanbod gegroeid. Er zijn tegenwoordig meerdere soorten ketamine op de markt, in de meeste gevallen poeder of transparante kristalletjes. Zowel gebruikers als dealers vermoeden dat een deel van de ketamine niet zoals vroeger wordt ingedampt, maar uit legale farmaceutische laboratoria afkomstig is.

Ketamine verkopers bieden meestal ook andere illegale middelen aan. Voor een flesje ketamine (onder andere Ketalar en Ketaset) van 500 mg werd buiten het medische circuit eind jaren negentig tussen de 75 en 150 gulden (circa 35-70 euro) betaald. Ter vergelijking: in India kostte een flesje ketamine in die tijd slechts één gulden. De markt van ketaminepoeder is veel groter. Gebruikers betaalden eind jaren negentig 60-100 gulden (circa 27-45 euro) voor een gram. Door de toegenomen vraag en het geringe aanbod steeg de prijs naar 50-70 euro per gram aan het begin van de 21e eeuw. Daarna is de prijs van ketamine bijna gehalveerd en anno 2008 kost een gram tussen de 35 en 40 euro.

Hoewel ketamine slechts sporadisch wordt aangeleverd bij de Amsterdamse testservice, is er in de afgelopen jaren sprake van een lichte stijging.[xxv] Volgens de landelijke DIMS testservice bedraagt de gemiddelde zuiverheid in 2007 van ketamine 73%, hetgeen vrij zuiver is.[xxvi]

Conclusie
Nederland, Amsterdam in het bijzonder, speelt binnen Europa een belangrijke rol in de distributie van cocaïne en synthetische drugs. Inbeslagnames van drugs zijn een indicatie van ontwikkelingen op de drugsmarkt, maar weerspiegelen vooral de prioriteiten in de drugsbestrijding. Politiecijfers zeggen daarom weinig over omvang en gebruik. De drugsmarkt kent een cyclisch verloop, waarbij populaire drugs een poos in de vergetelheid raken en op een later tijdstip bij andere bevolkingsgroepen weer in zwang raken. Naast de ‘verborgen markt’ op het hogere niveau is er een ‘open markt’ op consumentenniveau. De Amsterdamse consumentenmarktmarkt kan worden verdeeld in monodealers en polydealers; thuisdealers en bezorgers.

De marktdynamiek van cocaïne op consumentenniveau is gegroeid doordat trendsetters op termijn pillenmoe werden en de status van ecstasydealers vanwege de lage prijs afnam. Met de komst van de mobiele telefoon wisten klanten en verkopers elkaar steeds sneller te vinden. Het cocaïnegebruik piekte rond de eeuwwisseling toen veel hippe cafés en lounges hun deuren openden en de alcoholindustrie op volle toeren draaide. De feestgeneratie heeft ruim tien jaar (1998-2008) goedkope en kwalitatief betrouwbare ecstasy weten te bemachtigen, waarna ze opeens geconfronteerd werd met ‘schaarste’, inferieure kwaliteit en een stijgende pilprijs. Gebruikers moesten meer moeite doen om ‘goede’ ecstasy te vinden. Cocaïnedealers krijgen meer vragen van snuivende slikkers. In het najaar van 2009 lijkt de markt zich – net als de kwaliteitsdip in 1997 – weer te herstellen, hoewel de vraagprijs licht gestegen is.

De omvang van de amfetaminemarkt is fors geslonken. De omslag lijkt tegelijkertijd te zijn ingezet met de neergang van de gabbercultuur eind jaren negentig. Er ontstond een schaarste in de periode 1999-2001 en de kwaliteit liet vaak te wensen over. Vanaf 2001 is er weer amfetamine van ‘goede’ kwaliteit verkrijgbaar. Een deel van de speedgebruikers is vanwege de schaarste op cocaïne overgestapt. Vanaf 2002 herstelde de amfetaminemarkt zich, maar de gebruikersmarkt in het uitgaansleven bleef op een lager niveau dan in de jaren negentig. De markt van narcosemiddelen is betrekkelijk nieuw. Zowel lachgas, GHB als ketamine hebben zich vanaf het midden van de jaren negentig in thuissettings sterker geprofileerd. Sinds midden jaren nul is er een groeiende tendens om GHB en ketamine (ook) in het uitgaansleven te gebruiken. Er zijn indicaties dat door de ecstasy schaarste in 2008-2009 (nieuwe) gebruikers vaker zijn gaan experimenteren met GHB, lachgas en in mindere mate ook met ketamine.

NOTEN
i. De USD is opgericht in 1997 en sinds 2003 opgegaan in de Nationale Recherche (Neve et al., 2005).
ii. Bijvoorbeeld MBDB (EMCDDA, 1999a), 4-MTA (EMCDDA, 1999b), PMMA (EMCDDA, 2003b), 2C-1, 2C-T-2 en 2C-T-7 (EMCDDA, 2003a) en TMA-2 (EMCDDA, 2004).
iii. Niet meegeteld zijn de mixtabletten die verschillende stoffen bevatten als bijvoorbeeld MDMA en 2-CB.
iv. De Amerikaanse distributeur in Los Angeles was aanvankelijk van plan om MDMA in 1981 als ‘empathy’ op de markt te brengen (Eisner, 1989; Iversen, 2008), wat trouwens beter aansluit bij de werking van het middel. Maar hoeveel consumenten weten wat ‘empathy’ precies betekent?
v. Uit een studie van Grossman & Chaloupka (1998) blijkt dat er een relatie is tussen de prijsontwikkeling van snuifcocaïne en de vraag. Een daling van de prijs leidt tot een (beperkte) stijging van gebruik. Hoewel wordt gesuggereerd dat de vraag ongeacht de prijsontwikkeling in de toekomst licht zal toenemen, heeft een permanente prijsreductie als gevolg van bijvoorbeeld legalisatie naar alle waarschijnlijkheid vooral een effect op het recreatieve gebruik bij jongvolwassenen.
vi. Volgens interviews van Cohen (1989) met ‘cocaïnegebruikers in niet-deviante subculturen’ was in 1987 de gemiddelde prijs echter 180 gulden voor een gram, vooral op basis van de aanschaf van kleinere hoeveelheden en daarom duurder. In 1991 vonden Korf et al. (1994) een prijs van gemiddeld 219 gulden per feitelijk (in het laboratorium bepaald) gram. Naast het feit dat het hier het ware gewicht betrof, ging het vooral om ‘pakjes’ en ‘bolletjes’, die verhoudingsgewijs meestal duurder zijn dan wanneer een hele gram wordt aangeschaft.
vii. Verschillende kilo-inkopers bevestigen de forse prijsstijgingen van cocaïne in de afgelopen jaren. Lagere kiloprijzen gelden voor kwalitatief slechtere cocaïne.
viii. Veel cocaïneverkopers verkopen geen exacte gram – en gebruikers weten dat vaak ook wel.
ix. Uit dealers bronnen vernemen we dat er rond 2006-2007 meer handel is ontstaan rond fenacetine, dat voor 1.100-1.200 euro per kilo op de markt te koop is.
x. Connaisseurs classificeren deze kwaliteit meestal als ‘flake’, ‘parelmoer’ of ‘flex’ wanneer het blok uit verschillende lagen bestaat of er ‘vissenschubbetjes’ zichtbaar zijn. Hiermee is overigens nog niet gezegd dat ‘puur van het blok’ ook betekent dat het nooit versneden is. Het komt immers voor dat het blok zuivere cocaïne behandeld wordt, alsnog versneden wordt en later weer tot blok geperst.
xi. Eind 2004 zijn in Nederland, waaronder ook in Amsterdam, circa twintig mensen met acute
vergiftigingsverschijnselen opgenomen na het gebruik van met atropine vervuilde cocaïne. Atropine, dat een hallucinogene werking heeft en in zeer kleine dosis al gevaar voor de gezondheid oplevert, is voor zover bekend nooit eerder als versnijdingsmiddel bij cocaïne gebruikt (Rigter et al., 2005).
xii. De maximaal haalbare zuiverheid van cocaïne is 89%. Naast cocaïnebijproducten worden aangetroffen: levamisol (immunostimulerend geneesmiddel), fenacetine (pijnstiller), procaïne en lidocaïne (op cocaïne gelijkende lokale verdovingsmiddelen) en/of cafeïne.
xiii. Onderzoekers en bestrijders wijten dit onder andere aan de switch van ‘pepboeren’ en ‘amfetaminekoningen’ uit vooral het zuiden van het land, toen amfetamine strafbaar werd gesteld en ecstasy onder hun aandacht kwam vanwege het verbod in Amerika en even later ook in Nederland (Husken & Vuijst, 2002).
xiv. In korte tijd werden 117 online winkels in 17 EU-Landen getraceerd, aangevoerd door Groot-Brittannië en Nederland (EMCDDA, 2009).
xv. Een gram ‘puur’ MDMA poeder bevat 840 mg MDMA, het equivalent van ongeveer 10 ecstasytabletten. De gemiddelde zuiverheid van 73% is gezien de maximaal haalbare 84% zeer hoog te noemen.
xvi. De ingezakte ecstasymarkt kan volgens narcotica-experts niet direct worden vertaald als gevolg van meer confiscaties van ecstasy, de precursor PMK en/of het vaker oprollen van ecstasylaboratoria. Het vermoeden bestaat dat er op hoog handelsniveau een shift heeft plaats gevonden die doorwerkt op retail niveau. Eind 2009 krijgen we uit verschillende bronnen te horen dat er zuivere ecstasy uit Canada naar Nederland wordt geëxporteerd, maar ook dat Amsterdamse Chinezen bij de productie betrokken zijn en vooral ecstasy exporteren naar landen waar men bereid is meer voor een pil te betalen dan de verwende Nederlander.
xvii. Het aantal in beslag genomen amfetaminetabletten is hier omgezet naar kilo’s.
xviii. Het DIMS sprak van een landelijke schaarste toen het in 1999 en 2000 een zeer sterke daling
signaleerde van het aantal voor analyse aangeboden speedmonsters. Ook de gemiddelde hoeveelheid amfetamine in speedmonsters daalt in dezelfde periode sterk (Niesink & Wychgel, 2006).
xix. Artikel 2 verbiedt onbevoegden geneesmiddelen te bereiden of af te leveren. En Artikel 3, lid 4 stelt dat het verboden is om ongeregistreerde farmaceutische spécialités en preparaten te bereiden of te verhandelen, dan wel om ze ter aflevering in voorraad te hebben.
xx. Op You Tube zijn tientallen filmpjes te bezichtigen van lachgasfeestjes.
xxi. Een grote partij G-spot die ‘gewoon’ GHB bleek te zijn is uit de handel gehaald.
xxii. Ongeveer 1 op de 10 gebruikers zegt wel eens grondstoffen op internet besteld te hebben voor het vervaardigen van GHB (Korf et al., 2002b). Door beide middelen in een pan samen te voegen, volgens een via internet in omloop zijnde formule, kan op vrij eenvoudige wijze GHB worden gemaakt op het thuisfornuis. Het goedje begint na reactie flink te borrelen. Pas als alle natronloogkorrels zijn opgelost en de juiste pH-waarde is verkregen is de GHB klaar.
xxiii. Dat is gemiddeld minder zuiver dan de geanalyseerde 48 monsters van GHB in 2001 van 54%
(Korf et al., 2002b). De maximaal haalbare zuiverheid van GHB in poedervorm is 82%; in vloeibare vorm 55%.
xxiv. De binnenlandse markt wordt – behalve met vers ingedampt ketaminepoeder uit het buitenland
– volgens anderen ook bediend door een enkele veearts of apotheker. Het is bekend dat er in maart 1992 op houseparty’s ketaminepillen als ecstasy werden verkocht. Een flyer die werd verspreid bevatte de volgende waarschuwing: ‘Pas helemáál op voor een WITTE PLATTE pil van 9x4mm (groef aan één kant). Deze bevat KETAMINE, een NARCOSE middel’.
xxv. Het aantal aangeleverde ketaminepoeders loopt na het millennium langzaam op, met een opvallende stijging in 2007, wanneer een verdubbeling van het aantal ketaminepoeders plaatsvindt ten opzichte van het jaar daarvoor (DIMS, 2005, 2006, 2007, 2008).
xxvi. De maximaal haalbare zuiverheid van ketamine in poedervorm is 87%




High Amsterdam ~ Ecstasy: het succes van een ‘psychedelische amfetamine’

Foto: Floris Leeuwenberg

Foto: Floris Leeuwenberg

Ecstasy is de populaire benaming voor MDMA (3,4-methyleen-dioxy-meth-amfetamine). De chemische verbinding werd in 1912 voor het eerst gesynthetiseerd door de farmacologische firma Merck te Darmstadt en vervolgens in 1914 gepatenteerd, overigens niet als geneesmiddel. Daarna bleef het middel decennialang onopgemerkt (Holland, 2001). De molecuulstructuur van MDMA, een fenethylamine, toont chemische verwantschap met safrololie (voorkomend in sassafras en nootmuskaat), amfetamine en mescaline (Grob, 2000). MDMA werd in jaren vijftig van de vorige eeuw voor het eerst op dieren getest en in de jaren zeventig ook op mensen (Grob, 2000; Holland, 2001). Het Amerikaanse leger, in het kader van de Koude Oorlog doctrine op zoek naar het ultieme waarheidsserum, experimenteerde in het diepste geheim met tientallen psychoactieve middelen, waaronder MDA, de oudere broer van MDMA, op ‘vrijwilligers’ (Lee & Shlain, 1992; Siegel, 1986; Stevens, 1987). Nadat politieagenten in Chicago een ecstasymonster op straat hebben gekocht, verschijnt MDMA in 1972 voor het eerst in de politiestatistieken van de DEA, de Amerikaanse Drug Enforcement Administration (Kirsch, 1986). Mede door de Amerikaanse chemicus Shulgin raakt MDMA in de jaren zeventig opnieuw in de belangstelling. In het vuistdikke boek Pihkal openbaart het echtpaar Shulgin & Shulgin (1991) een chemische groep van 178 fenethylamines. MDMA, dat ‘the penicillin for the soul’ wordt gedoopt, komt na jarenlang zelfonderzoek van tientallen varianten als favoriet uit de bus.[i]

Van therapeuticum tot dansdrug
Nadat de Verenigde Staten in 1968 het ook als therapeuticum gebruikte LSD strafbaar stelden, wordt in kringen van Amerikaanse therapeuten eerst MDA en vervolgens MDMA als een alternatief en probaat hulpmiddel gezien (Iversen, 2008).[ii] Er worden empatogene en entactogene kwaliteiten en effecten aan toegedicht als: angstreductie, openheid van emoties, emotionele verbondenheid, welbehagen, euforie, introspectie, zelfinzicht, et cetera. (Eisner, 1989; Greer & Tolbert, 1990; Holland, 2001; Nichols, 1986; Seymour et al., 1986; Shulgin, 1986). Ook na de strafbaarstelling in 1986, blijft MDMA in de VS clandestien voor psychotherapeutische doeleinden gebruikt worden (Holland, 2001; Stevens, 1997; Sumnall et al., 2006) bij de behandeling van onder andere posttraumatische stress, suïcidaliteit, fobieën, depressie, terminale ziekte en relatieproblemen (Adamson & Metzner, 1988; Greer & Tolbert, 1986; Grinspoon & Bakalar, 1986; Grob, 2000).[iii] Als een ware evangelist brengt de Brit Saunders (1993, 1995 en 1997) MDMA bij een Europees publiek onder de aandacht: “I truly believe that ecstasy has improved the quality of my life” (Saunders, 1995:4).

De mondiale verspreidingsfase neemt een aanvang in de jaren tachtig, wanneer MDMA – mede onder invloed van een innoverende distributeur – de pakkende reclamenaam ‘ecstasy’, kortweg XTC of X krijgt toebedeeld.[iv] De populariteit neemt allengs toe wanneer ecstasy ook het imago van ‘love drug’ krijgt. De Amerikaanse antropologen Agar & Reisinger (2004:254) verklaren het succes van ecstasy met de stelling dat het gaat om “a product for marketing rather than a disease that is transmitted”.[v] Ecstasy waaiert uit naar uiteenlopende milieus van new agers, travellers, gays, studenten, therapeuten, zakenmensen, dj’s, hippies, partytoeristen, et cetera (Agar & Reisinger, 2004; Beck & Rosenbaum, 1994; Collin & Godfrey, 1997; Watson & Beck, 1991) en het gebruik verspreidt zich als een olievlek vanuit de Verenigde Staten en India (Goa en Bhagwan-aanhangers) naar Ibiza en Groot-Brittannië (1987), Nederland en België (1988), waarna de rest van de wereld snel volgt.

Aangezien ecstasy zich tien jaar na het ‘verborgen’ therapeutisch gebruik over Amerikaanse steden begint te verspreiden, zijn de eerste sociaal-wetenschappelijke studies ook afkomstig van Amerikaanse wetenschappers. Beck et al. (1989) typeren ecstasy als een kameleonachtige drug, die ingang vindt bij verschillende groepen en in verschillende settings. Studenten waarderen de euforische werking en de psychoactieve ‘mildheid’. Bij yuppies, met hun overvolle werkagenda, past het middel perfect in een rationeel geregisseerde hedonistische leefstijl. New age aanhangers roemen ecstasy wegens de spirituele en contactvergrotende werking en homomannen exploreren het erotogene universum. De Dallas ‘rich kids’ ten slotte slikken ecstasy louter voor ‘fun’. Ecstasy maakt zowel bij mannen als vrouwen sensuele gevoelens los (Buffum & Moser, 1986). Hoewel de seksuele prestatie door het uitstel van orgasme vertraagd wordt, ervaren de meeste ecstasygebruikers onder invloed van de drug meer seksuele opwinding en voldoening (Zemishlany et al., 2001).

In een vroege studie naar aard, omvang en verspreiding van ecstasy onder Amsterdamse gebruikers, concluderen Korf et al. (1991) dat de set en setting voor een belangrijk deel bepalen hoe gebruikers de roes beleven. Thuisgebruikers prefereren een intieme en gecontroleerde omgeving die naar eigen wens beïnvloed kan worden door ruimte te geven aan spontane impulsen die tijdens de roes kunnen ontstaan. Bij hen ligt de nadruk op de psychoactieve eigenschappen van ecstasy: op sociaal-empatisch (onder andere persoonlijke gesprekken, contacten leggen), esthetisch (onder andere verkleedpartijen, dansen, muziek luisteren), sensueel en erotisch (onder andere massage, seks), spiritueel (onder andere toepassingsrituelen, yoga, meditaties, afzondering) en op creatief niveau. Het willen ondergaan van de effecten in intieme settings sluit aan bij de motieven van thuisgebruikers. Uitgebruikers daarentegen ondergaan de ecstasyroes liever in settings die in het teken staan van party’s, met visueel en auditief spektakel. De nadruk ligt hier op energie en dansen. Uitgebruikers gaan, in tegenstelling tot thuisgebruikers, eerder op zoek naar externe zintuiglijke prikkels die ze het liefst in collectief verband en op grootschalige gelegenheden ondergaan. Daarnaast bevindt zich in het onderzoek van Korf et al. (1991) een groep gebruikers die tussen beide settings switcht, maar waarbij ecstasy het liefst in kleinschaliger verband wordt gebruikt op besloten feesten, in de natuur, het park, aan het strand of in het museum. Deze waarnemingen zijn consistent met andere, ook recentere studies, waarin eveneens sprake is van een bewuste, ceremoniële en doelgerichte consumptie binnen een setting die daar in de gebruikersoptiek het beste bij past (Hansen et al., 2001; Panagopolous, 2005). Fendrich et al. (2003) zien buiten de context van clubs en raves een toenemende variëteit aan locaties waar ecstasy wordt genomen en waarbij gebruikers zelfs op eenzelfde setting verschillende verwachtingen van het middel kunnen hebben (Sumnall et al., 2006).

In grote meerderheid zien de respondenten in studies zichzelf als recreatieve gebruikers, aangezien hun maatschappelijk functioneren er weinig tot niet onder lijdt en de roes kan worden ingepast binnen andere sociale verplichtingen als werk, opleiding, familie, et cetera (Beck & Rosenbaum, 1994; Solowij et al., 1992). Ecstasygebruikers beschouwen hun gedrag over het algemeen niet als onverantwoordelijk, nutteloos en apart van de mainstream (Bahora et al., 2009; Shildrick, 2002; Shiner & Newburn, 1997). De afgewogen balans tussen het maximaliseren van plezier en het minimaliseren van risico’s, door controle te houden over de roes, typeert Sassastalli (2001) als ‘domestication of pleasure’ en een uiting van ‘tamed hedonism’. Diverse studies wijzen op het specifieke karakter van de ecstasyroes, die in tegenstelling tot die van crack, heroïne en tabak (Cole & Sumnall, 2003; Russel, 1993) ‘zelflimiterend’ van aard is (Agar & Reisinger, 2004). Wanneer de negatieve effecten van de roes de positieve gaan overheersen, gaan gebruikers doorgaans minder frequent ecstasy nemen of stoppen ze volledig met gebruik (McElrath & McEvoy, 2002; Murphy et al., 2006; Peters, 2008; Vervaeke, 2009). Tegelijkertijd is ecstasy, net als veel andere middelen (producten), onderhevig aan sociaal-culturele en markteconomische cycli, waarbij opeenvolgende (sub)generaties consumenten meer of juist minder ontvankelijk blijken te zijn voor recreatief en/of extremer middelengebruik (Agar & Reisinger, 2004; Bahora et al., 2009; Measham, 2004b).

Radicale innovatie van techniek, muziek en farmacologie
Pioniers van het eerste uur zien de zomer van 1988 als kantelpunt, waarbij housemuziek én ecstasy samen een kettingreactie ontlokken in het Amsterdamse uitgaansleven (hoofdstuk 5). Volgens marketingdeskundige Jacobs (2008) hangt het succes van een ‘radicale innovatie’ af van twee aspecten: de technisch-functionele én de culturele. Een innovatie moet nuttig en gebruiksvriendelijk zijn en aansluiten bij de bestaande normen en waarden, maar moet tegelijkertijd ook spannend zijn voor consumenten.

De housecultus ontstond toen drie verschillende sporen – technologisch, cultureel en farmacologisch – samen kwamen. Maar zoals bij elke radicale innovatie vond ook de ‘houserevolutie’ niet in één klap plaats. De drie terreinen kenmerkten zich oorspronkelijk door hun eigen autonome dynamiek. Op het technologische vlak werd de uitvinding van de Roland TB-303, een synthesizer, in Japan (1984) aanvankelijk zelfs als een technologische mislukking gezien. Muzikanten wisten niet goed raad met het gebruiksonvriendelijke apparaat en dumpten de synthesizers enige tijd na aankoop weer op de markt, waar het via omwegen bij de eerste techno- en housepioniers in Chicago en Detroit terecht kwam.

Ook cultureel gezien kwam house niet opeens uit de lucht vallen. De Amerikaanse ‘dance music culture’, die met disco in de jaren zeventig en tachtig al een voorloper was van house, vormde een belangrijke inspiratiebron voor dj’s op zoek naar nieuwe elektronische muziekstijlen, waarop met behulp van hallucinant repeterende ritmes urenlang kon worden gedanst (Haden Guest, 1997; Lawrence, 2003; Shapiro, 2005). De elektronische club- en acid house waaide tegen het einde van de jaren tachtig via Amerikaanse (underground) discotheken in Chicago, Detroit en New York over naar het Europese continent.[vi]

Wetenschappers gingen zich eveneens verdiepen in de culturele en zintuiglijke betekenis van ‘rave music’, ‘dance cultures’ en de invloed van dj’s op de jongerencultuur (Brewster & Broughton, 2000; Collin & Godfrey, 1997; Haslam, 1998; Owen, 2003; Reynolds, 1998, 1999). Ecstasy blijkt een ideaal middel voor ‘prolonged trancedancing’ (Beck & Rosenbaum, 1994). House en ecstasy worden geactiveerd door een ‘energyflash’ en door het dansen verbonden, waardoor alles één wordt. Reynolds (1998) beschrijft deze magie treffend: “All music sounds better on E – crisper and more distinct, but also engulfing in its immediacy. House and techno sound especially fabulous. The music’s emphasis on texture and timbre enhances the drug’s mildly synaesthetic effects, so that sounds seem to carress the listener’s skin. You feel like dancing inside the music; sound becomes a fluid medium in which you’re immersed” (Reynolds, 1998:xxv).

Naast de nieuwe technologische en culturele input, waarbij disco de dansslinger doorgaf aan house, speelden ook de farmacologische eigenschappen van ecstasy mee: een milde synergie van LSD en amfetamine. De opkomst van dit ‘nieuwe’ middel creëerde een unieke club- en ravecultuur. Collin & Godfrey (1997:9) zien de komst van de ravecultuur en ecstasy als de som van de daaraan voorafgaande evolutie op verschillende terreinen. “Ecstasy culture was no freak storm that burst miraculously from the ether; instead, it was part of an evolving narrative of the development and refinement of the technologies of pleasure that crossed continents and cultures before ultimately converging to establish a series of pirate utopias…” Typerend voor ecstasy is dat het op raves in zowel Europa als in Amerika en Australië populairder is geworden dan in enige andere setting (Lenton et al., 1997; Ter Bogt, 2002; Ward & Fitch, 1998). Dat het middel én de gebruikers niet aan de dominante, stereotype beelden over drugs en drugsgebruikers voldeden, heeft in belangrijke mate bijgedragen aan het succes ervan (Agar & Reisinger, 2004; Bahora et al., 2009; McElrath & McEvoy, 2001a, 2001b; Sumnall et al., 2006). Ecstasy is een stimulant, maar toch anders dan amfetamine en cocaïne. Het middel heeft ook een (mild) psychedelische kant, die beter beheersbaar is dan bij LSD en paddo’s. Net als alcohol fungeert ecstasy veelal als een prosociaal middel, maar empatischer. Ten slotte is ecstasy niet zo verslavend als heroïne, tabak, crack en alcohol (Nutt et al., 2007; Van Amsterdam et al., 2009).

Ecstasy ontpopte zich kortom als een uniek ‘prototypisch’ middel dat het feestbloed sneller deed stromen in een compleet nieuwe ambiance. Studies in Amerika, Europa en Australië zien een krachtige samenhang tussen housemuziek en drugsgebruik, waarbij vooral ecstasy als de ‘quintessential drug’ en katalysator wordt gezien voor middelengebruik in de dancecultuur (Beck & Rosenbaum, 1994; Boys et al., 1997; Collin & Godfrey, 1997; Forsyth, 1997; Korf et al., 1991; Measham, 2001; Mulder et al., 2009; Parker et al., 1998; Van de Wijngaart et al., 1997).

Ecstasy: utopie of dystopie?
De verbreding van de drugs- en gebruikersmarkt heeft het uitgaanslandschap diepgaand beïnvloed (Collin & Godfrey, 1997; Korf et al., 1991; Nabben et al., 2005c; Reynolds, 1998, 1999; Rietveld, 1998). Volgens longitudinaal onderzoek in Groot-Brittannië heeft ecstasy duidelijk zijn sporen achtergelaten in de dancecultuur (Measham, 2001). De populariteit van ecstasy laat een duidelijke trendbreuk in patronen van drugsgebruik zien, die zich voorheen in Europese landen verschillend ontwikkelden (Griffiths et al., 1997). Met de opkomst en verspreiding van ecstasy breekt ook een nieuwe fase aan in de sociale geschiedenis van de Nederlandse drugscultuur. Ecstasy wordt dé gangmaker onder de uitgaansdrugs. De snelle verspreiding maakt tevens duidelijk dat langdurig bestaande en ogenschijnlijk stabiele situaties in het drugsgebruik plotseling kunnen veranderen (Schreuder & Broex, 1998). Maar ecstasy heeft volgens Reynolds (1998) als ‘utopiaat’ en de cultuur eromheen ook een ‘dystopische’ kant.

Het tijdelijke verlangen naar de ‘hemel op aarde’ ontaardde soms ook in excessief gebruik (hoofdstuk 5). Toch zien de hulpposten op Nederlandse dance-events over een langere termijn (1997-2006) vooral een voortschrijdende matiging. Bij de incidenten halveerde het aan middelen gerelateerde aandeel in deze periode van 58% naar 28%. Het percentage ecstasygerelateerde incidenten daalde eveneens fors en wordt sinds 2004 zelfs overtroffen door het percentage alcoholincidenten (Krul, 2008).

Hoewel bezoekers van dance-events hogere prevalentiecijfers voor ecstasy laten zien dan clubbezoekers (Benschop et al., 2009), is er na de eeuwwisseling over de hele linie een tendens van meer beheerst ecstasygebruik. ‘Bingen’ op pillen komt weliswaar nog voor, maar de feestende ‘zombie’ staat steeds vaker voor schut bij vrienden (Nabben et al., 2007). Veruit het hoogste percentage ecstasygebruikers onder bezoekers van dance-events wordt landelijk in 2001-2002 gerapporteerd (Ter Bogt & Engels, 2005). Het aantal ecstasygerelateerde ambulanceritten in Amsterdam in de periode 2001-2008 blijft echter redelijk stabiel vergeleken bij het veel grotere en stijgende aantal alcoholincidenten (Buster, 2009).[vii] De geanticipeerde negatieve lichamelijke en emotionele gevolgen van ecstasygebruik dragen ertoe bij dat jongeren (op termijn) hun gebruiksfrequentie (drastisch) minderen (Engels & Ter Bogt, 2004; Nabben, et al., 2007; Ter Bogt & Engels, 2005). De gemiddelde leeftijd van actuele ecstasygebruikers in Amsterdam steeg van 25 jaar in 1997 tot 28 jaar in 2005 (NDM, 2008).

Als de prevalentie van ecstasy zich rond de milleniumwisseling in Europa op een hoogtepunt bevindt, voeren wetenschappers een verwoede discussie over de mogelijke neurologische schade van ecstasy. Op grond van een uitgebreide literatuurstudie naar de aanhoudende functiestoornissen bij ecstasygebruikers en over de lange termijneffecten van MDMA bij proefdieren concluderen Pennings et al. (2004) onder andere dat bij ecstasygebruikers een verslechtering is gevonden van het concentratievermogen, het geheugen en de stemming. De stijging van lichaamstemperatuur na toediening van ecstasy is gerelateerd aan de serotonerge schade in de hersenen bij proefdieren en zeer vermoedelijk ook bij de mens. Daarbij geldt dat hoe groter de hoeveelheid ecstasy die de gebruiker slikt, hoe hoger ook de temperatuur en dus hoe groter de kans op serotonerge beschadigingen in de hersenen. Het gebruik van ecstasy leidt niet alleen tot een psychisch en lichamelijk welbevinden, maar kan bij regelmatig gebruik ook omslaan in ongewenste psychische effecten als algehele malaise en milde depressieve gevoelens (Buffum & Moser, 1986) en de dag na het gebruik angstgevoelens en concentratiestoornissen (Peroutka et al., 1988). Omdat MDMA aangrijpt op processen waarin serotonine een rol speelt, wordt in de literatuur vaak een verband gelegd tussen gebruik en psychopathologische aandoeningen als psychoses, angsten paniekaanvallen en depressie en suicidaliteit (Konijn et al., 1997).

De laatste jaren is er ook meer onderzoek gedaan in Nederland naar neurotoxiciteit (Reneman et al., 2006; De Win, 2007). Verschillende studies hebben aangetoond dat chronisch gebruik samenhangt met lagere scores op leer- en geheugentesten. Hoe hoger de lifetimedosis van ecstasy, hoe slechter de scores (Vervaeke, 2008). Matige ecstasy gebruikers (1½ tablet, 5 keer per jaar gedurende vier jaar) scoren even goed als niet-gebruikers (Reneman et al., 2006). Bij andere cognitieve domeinen zoals aandacht en concentratie loopt het beeld uiteen van al dan niet verminderde scores (Vervaeke, 2008). Bij risicoschattingsprocedures van onder andere het CAM (Commissie Assessment en Monitoring) overheerst, naast prevalentie- en politiegegevens, vooral de omvangrijke neurobiologische literatuur over acute en chronische schadelijkheid van chemische middelen, evenals de sociale schade voor de samenleving. Op grond van een metastudie naar neurotoxicologische risico’s van ecstasy concludeert de psychofarmacoloog Iversen (2008) echter dat de classificatie (Schedule 1, categorie A; vergelijkbaar met de onaanvaardbare risico’s van ecstasy op lijst 1 van de Nederlandse Opiumwet) in Groot-Brittannië te zwaar is voor een relatief veilig middel als ecstasy.

In het risicodiscours is de plezierfactor van middelengebruik nagenoeg geheel geëlimineerd. O’Malley & Valverde (2004) wijzen op de geringe aandacht voor de plezierfactor in criminologische theorieën, waar drugsgebruik binnen jongerenculturen vaak geassocieerd wordt met onverantwoord, compulsief en pathologisch gebruik, of geduid wordt als escapisme en compensatie voor verveling bij de kwetsbare en laagopgeleide jeugd. De Amerikaanse criminoloog Katz (1988) betoogt dat de plezierfactor van middelengebruik als motief voor ‘illegale’ actie in studies vaak veronachtzaamd wordt. Ook beleidsmakers verliezen uit het oog dat gebruikers een soort ‘chemisch management’ bedrijven en al naar gelang hun stemming rationele afwegingen maken over tijdstip en frequentie van gebruik (Duff, 2007). Menige studie suggereert dat veel gebruikers met ecstasy doorgaan zolang de voordelen groter dan de nadelen zijn (Bahora et al., 2009; Duff, 2008; Hansen et al., 2001; Murphy et al., 2006; Vervaeke, 2009). Agar & Reisinger (2004) en Duff (2008) betogen in aansluiting op Maffesoli’s (1996) ‘emotional communities’ dat de populariteit van ecstasy gevoed wordt door de fundamentele behoefte om individuele ervaringen onder invloed van dansmuziek collectief met elkaar te delen. “What is gained is far more than a fleeting experience of sensory and/or physiological bliss […] what is also gained is a deeper connection to the spaces one moves through and the people one encounters in these spaces” (Duff, 2008:391). De meerderheid van de door Vervaeke (2009) geïnterviewde langdurige oudere gebruikers vindt dat ecstasy – hoewel ze ook negatieve effecten noemen – een positieve rol in hun leven heeft gespeeld, vooral op het sociale vlak. Maar ondanks het relatief geringe aantal slachtoffers op grootschalige feesten blijven beleidsmakers het gebruik van ecstasy als problematisch en onveilig zien.[viii] Hierop anticiperend vraagt Nutt (2009) zich in een prikkelend betoog af waarom elk drugsincident, dat in de media vaak breed wordt uitgemeten, meteen tot nieuwe politieke maatregelen moet leiden, terwijl de maatschappelijk geaccepteerde paardensport de facto tot substantieel meer (ernstige) ongelukken per jaar leidt dan bijvoorbeeld ecstasy.[ix]

Krul & Girbes (2009) komen – na langlopend Nederlands onderzoek tussen 1997 en 2006 – tot de conclusie dat een doorsnee houseparty veiliger is dan een voetbalwedstrijd.[x]

Illustratie Dadara • Brain DJ

Illustratie Dadara • Brain DJ

Ecstasy als feestdrug
De komst van house en ecstasy veranderde niet alleen het uitgaansleven maar de hele uitgaansbeleving. Uitgaan op ecstasy manifesteert zich vaak als een aaneenschakeling van hoogtepunten en indringende momenten die in verschillende settings met anderen worden beleefd. De urenlange ecstasyroes en de daaropvolgende ‘afterglow’ hebben in belangrijke mate het (nachtelijke) feestritme verlengd, geïntensiveerd, maar ook gestructureerd. Ruwweg bestaat het uitgaansritueel uit drie fases:

(1) ‘de warming up’ voorafgaand aan het feest;
(2) het uitgaan (‘stappen’) en
(3) het ‘afteren’ (‘chillen’).

De voorpret begint al bij het plannen van een feest en het kopen van een ticket. Wie gaat er mee? Wie regelt de pillen en/of andere drugs? Hoe lang duurt het feest en waar is het? Buiten Amsterdam of in het centrum? Wordt het de auto, het openbaar vervoer of de fiets? Party’s worden het hele jaar door georganiseerd, maar beleven vooral hun climax in de zomerperiode, als er elk weekend (meestal tussen 11:00 en 23:00 uur ’s avonds) wel ergens in Nederland een event is. De Amsterdamse clubs gaan in de regel rond 23:00 uur open en stromen pas vol tussen 01:00 en 02:00 uur en sluiten weer tussen 04:00 en 05:00 uur. Stappers die van plan zijn ecstasy te gebruiken, nemen die meestal pas tijdens het stappen. Groepen houden er doorgaans rekening mee waar en op welk moment ze de ecstasyrush het liefst willen beleven. Omdat de psychoactieve werking enige verwantschap heeft met traditionele psychedelica, luisteren het profiel van de gebruiker (set) en diens fysieke en sociale omgeving (setting) vrij nauw. De rushfase en piekervaring, ‘inslag’ zoals gebruikers het hoogtepunt noemen, zijn daarom cruciaal. Verplicht in een lange rij staan terwijl alles om je heen wazig wordt en je de behoefte krijgt om te gaan zitten óf te dansen, vinden de meeste stappers niet aangenaam. Een goede timing, zo heeft men geleerd, beïnvloedt de roes. Een reden waarom de meeste gebruikers met ecstasy wachten totdat ze op de plaats van bestemming zijn.

De geambieerde sociale en fysieke setting voorafgaand aan het uitgaan is meestal bij vrienden thuis. Gebruikers/stappers ontmoeten elkaar eerst op een verzameladres. De voorbereidingsfase (’warming up’) wordt vaak aangegrepen om in de stemming te komen en vormt een niet onbelangrijk deel van de voorpret. Er is muziek en er worden feestverhalen uitgewisseld. De kleding wordt getoond, geld wordt gecheckt, net als sigaretten, cannabis, andere drugs, kauwgum, et cetera. Er worden plannen gesmeed en afspraken gemaakt. Wie gaat er rijden? Waar verstop jij je ecstasy? Soms wordt er gedronken, gerookt of geblowd. Sommigen nemen een beetje ecstasy om alvast in de stemming te komen.

Of de groep ook op het feest tijdens de tweede fase bij elkaar, blijft hangt onder andere af van de grootte van de groep en de mate van gebruik. De onderlinge omgangsvormen worden deels beïnvloed door het soort party (uiteenlopend van een besloten fetisjfeest tot een grootschalig dance-event). Gebruikers stellen het over het algemeen op prijs om de eerste pil gezamenlijk te slikken en gedurende de ecstasy rush bij elkaar te blijven om samen te genieten van de ambiance en om op elkaar te letten, zeker als er nieuwelingen tussen zitten die voor het eerst ecstasy nemen.

Ofschoon de regel vaak ‘samen uit, samen thuis’ is, verschilt de groepsdynamiek. Sommigen klitten de hele nacht bij elkaar, terwijl anderen in een vroeg stadium opgaan in de massa. Sommige stappers vertoeven de hele nacht op de dansvloer, terwijl anderen liever in de periferie blijven of op avontuur gaan tussen de verschillende feestruimten. Vaak wordt er een punt afgesproken voor het geval men elkaar kwijtraakt. Sms-berichten helpen soms, hoewel de ervaring leert dat na veloop van tijd niet iedereen meer in staat is om alert te reageren. Op grote events blijft de groep vaak op één plek. Bij clubgangers, zoals in Nigga’s (60a:2001) vriendenkring, ligt dat anders. Tijdens het eerste weekend van de maand organiseert de groep een traditioneel ‘dance around the clock’ marathon – van zaterdagavond tot maandagochtend – in een rush van ecstasy, amfetamine, cocaïne en GHB. Omdat een dergelijk extreem stapavontuur tijdrovend en fysiek uitputtend is, wilde groep maar één keer per maand ‘naar de kloten’.

De derde fase, het afteren (in uitgaansjargon ook wel: come-down, chill-out, nazitje, doorzitje of afterfeest), vindt soms plaats op een (andere) feestlocatie met vaak een speciale vergunning, maar is meestal bij iemand thuis. De groep wil of kan onder invloed van de ecstasyroes nog niet slapen en wil in gezelschap nagenieten, uitrusten of verder feesten. Afterfeesten hebben in de klassieke zin van het woord vaak de reputatie van ‘doorgaan’ en meer drugsgebruik. De keuze van middelen wordt bepaald door wat er op dat moment, naast cannabis en alcohol, nog voorhanden is. Ecstasy, cocaïne, amfetamine en de laatste jaren – zij het in mindere mate – ketamine en GHB, zijn middelen die dan op tafel komen. Er zijn ook groepen die de ecstasy laten uitsuizen en afsluiten met thee en een joint. (Stimulantia maken vaak het verschil tussen urban en dance stapgroepen, waardoor afters voornamelijk dancegerelateerd zijn).

Ecstasy in het uitgaansleven
Begin jaren negentig was uitgaan voor velen synoniem met ecstasy en urenlang dansen. Zo extreem gaat het er tegenwoordig niet meer aan toe, hoewel er nog steeds clubavonden en obscure feesten zijn met een zekere drugsreputatie. De line-up, het toelatingsbeleid en de organisatie bepalen onder andere of er meer middelen in omloop zijn dan normaal. Anno 2009 staat house niet meer per definitie symbool voor (excessief) ecstasygebruik. Het verdwijnen van roemruchte clubs als de Mazzo, de RoXY en de iT symboliseerde ook het einde van een hedonistisch tijdperk. De forse groei van nieuwe locaties, de upgrading en de mainstreaming van het publiek en de komst van urban na de eeuwwisseling hebben geleid tot een verdunning van het ecstasygebruik. Drugssubculturen zijn nu vaker niches geworden in het uitgaansleven.

Typen gebruikers onder clubgangers, laatste uitgaansavond

Typen gebruikers onder clubgangers, laatste uitgaansavond

Voor een beter begrip en verklaring van de golfbewegingen in het Amsterdamse uitgaansleven in de periode 1988-2008 verwijzen wenaar bijlage 1. De nachteconomie is ingedeeld in drie fasen: pioniers en underground (1988-1994); mainstream en schaalvergroting (1995-2001) en postrave/eclectisch (2002-2008). Binnen deze periode van twintig jaar (ruim een generatie) zijn vier (opeenvolgende) cycli van trendsetters/smaakgroepen te onderscheiden binnen twee dimensies: de gebruikersmarkt (drugs) en de uitgaansmarkt (setting). De clubsurveys (bijlage 3) en panelstudie (bijlage 2) laten zien dat de 4e subgeneratie (2003-2008) minder ontvankelijk is voor ecstasy. De nieuwe mores is dat je ook lol kunt hebben zonder ecstasy

Sinds 1995 zijn vier surveys gehouden onder clubgangers in Amsterdam. Bovenstaande tabel laat zien dat het aandeel nuchtere stappers (alleen water of fris) in het uitgaansleven na het midden van de jaren negentig is afgenomen en het laatste decennium vrij stabiel ligt bij één op de tien. Het percentage drinkers (alleen alcohol en eventueel ook water en/of fris) nam tussen 1998 en 2003 fors toe en ligt sindsdien vrij stabiel rond zes op de tien stappers. Daarentegen daalde na de piek in 1998 het aandeel peppers (amfetamine, cocaïne en/of ecstasy, en meestal ook alcohol en cannabis) met meer dan de helft tot ongeveer één op de zes stappers. Het aantal blowers (die meestal ook alcohol drinken, maar geen peppers zijn) is redelijk stabiel gebleven en bedraagt de laatste jaren één op de acht stappers. De omslag in gebruik van stimulantia typeerden we eerder als de ‘nieuwe nuchterheid’ (Nabben & Korf, 2004). Na de eeuwwisseling bezoeken clubgangers minder dance-events, terwijl fanatieke partygangers juist minder clubs bezoeken. Het drugsgebruik op een doorsnee dance-event is doorgaans hoger dan in een club.

De invloed van urban
De opmars van urban is een belangrijke factor die ertoe bijgedragen heeft dat ecstasy minder dominant werd in het uitgaansleven. Toch zijn er trendy urbankringen waar voorzichtig wordt geëxperimenteerd met ecstasy. Zwarte jongeren op dancefeesten blijken meer ontvankelijk te zijn voor ecstasy dan in een urban clubsetting, aangezien ze minder dwingende controle ervaren van de (zwarte) omgeving die niet gebruikt. De clichés die urban en dance over elkaar hebben, zijn soms niet van de lucht. Hiphoppers en rappers worden geassocieerd met joints, whisky, blingbling, chickies en coke, terwijl housers gelden als bierdrinkende pillenslikkers. “De gespierde straattaal van ‘gangstarappers’ past gewoon niet bij de empatische ecstasybeleving”, vindt dj Pepe (85a:2007). Het urbanmilieu staat meer negatief of op zijn minst ambivalent tegenover ecstasy. “Voor de doorsnee urbanganger is ecstasy echt een ver-van-mijn-bed show”, zegt promotor Travis (106a:2007). “De angst voor een pil waar je helemaal los op gaat is  groot.” De afstand is volgens panelleden zo groot omdat er weinig kennis is en er nauwelijks voortrekkers zijn die ecstasy openlijk (durven) propageren. De intentie om met ecstasy te experimenteren is gering.

Ecstasydealers doen betere zaken in het dancemilieu. Toch is er ook in het urbansegment sprake van een waterscheiding tussen de recreatieven en de alternatieven, die vaker op etnisch gemêleerde feesten verschijnen en waar het ecstasygebruik meer diffuus is. “Als Missy Elliot zingt dat E vet is, dan moet het wel leuk zijn”, volgens dj Spike (77a:2005). Een dergelijke ontvankelijkheid voor ecstasy past in de cultuur van kopiëren van wat sterren consumeren: Adidas, Cristal, Hummers en soms ook ecstasy (vgl. Diamond et al., 2006). Rico (97a:2005) en Sandy (92a:2006) zien voornamelijk ecstasygebruik bij groepjes jonge Surinamers die van mellow house en dancehall houden en soms nieuwsgierig zijn naar ‘pirki’ (pilletjes). Het ritme van R&B sluit volgens sommige dj’s niet aan bij ecstasy. Spike (47a:2003): “Spacen op R&B is sexy en slow. Je voelt het ritme heel intens, maar je lichaam wil sneller dan de muziek waardoor je wrevel gaat voelen. Als de beats te langzaam zijn worden ze gek.”

“Niggers hebben bij rap geen pilletje nodig. Net als latino’s op salsa- en merenguefeesten. Maar latin house is groovy R&B met elektronica en pit! Dancehall is wild en rauw van de straat. Onze helden zijn dj Chuckie en Sosa. Men wil gewoon vaker proberen! Die zwarte meiden komen bij mij pilletjes halen en gaan dan met zijn tienen loos op sexy latin house” (Sandy, 92a:2007).

Als ecstasy in groepjes aanslaat dan moet de oorzaak volgens panelleden vooral gezocht worden in de muziekstijl en de diffusie van zwarte en witte stapcircuits. De eclectische feesten hebben een ‘grijs midden’ gecreëerd, waardoor zwarte stappers meer ontvankelijk zijn voor partydrugs, ecstasy in het bijzonder. Want stappers die van beide walletjes snoepen, kennen de codes en voelen intuïtief aan bij welke setting en muziek ecstasy het beste past of juist ‘not done’ is. Bram (94a:2006) vertegenwoordigt een etnisch gemengd netwerk, dat hij omschrijft als een hiphouse melange van hiphop en acid house. De zwarte pillenslikkers voelen echter geen enkele drang om de ‘evangelist’ te spelen en ecstasy op hiphopfeesten te promoten.

Product, gebruik en dosering
Hoewel het aantal logobenamingen (onder andere ufo’s, startracks, playboys, duifjes, mitsu’s) haast onuitputtelijk is, blijft ecstasy de mondiale benaming voor MDMA. Ook afkortingen als X, E, M of p-tjes worden gebruikt. Adam, Eva of Bhagwan waren ooit populair in het spirituele milieu. Ten slotte zijn er legio fantasie synoniemen voor ecstasy: tjappen, smarties, nootjes, snoepjes, tikkels, knakkers, snackies, M&M’s, et cetera. Zij maken (onbedoeld) duidelijk dat ecstasypillen simpel zijn te consumeren (‘snoepen’) en dat er geen speciale techniek is vereist, zoals voor het draaien van een joint, het snuiven van cocaïne, het roken van heroïne of DMT.

Ecstasy wordt meestal in pilvorm en soms als capsule geslikt of, in gabberargot, ‘getikt’. Sporadisch wordt ecstasypoeder in een gelatinecapsule anaal toegediend.[xi] Het gestage aanbod van ecstasypoeder en -kristallen na de eeuwwisseling leidde tot nieuwe toedieningstechnieken, maar ook tot een schisma in de gebruikerskringen. Gevoelig voor smaakdistinctie gingen trendsetters koketteren met MDMApoeder en transparante kristallen, die qua werking superieur zouden zijn aan de ‘ordinaire’ en ‘inferieure’ pillen. Gekristalliseerde MDMA gold als het summum dat de markt te bieden had.[xii] MDMA-poeder en -kristallen worden vaak met een natte vinger gelikt (‘vingeren’). Probleem is echter de dosering, die moeilijker is in te schatten dan bij pillen. Ook een ‘MDMA-punch’ – waarbij een hoeveelheid poeder wordt opgelost in vruchtensap, champagne of bier (‘bittertje’) – is een beproefd recept. Slechts een enkeling snuift MDMA-poeder vanwege een gewenste kortere roes. Vooral poederpuristen laten graag weten dat de ecstasyroes intenser en stoneder is dan met pillen.

Pillenfans daarentegen schuwen de ‘zitkick’ bij poeder en geven meer de voorkeur aan de actieve energierush. Het is opvallend dat sinds de introductie van poeders en kristallen meer gebruikers onderscheid zijn gaan maken tussen MDMA (poeders en kristallen) en ecstasy (pillen). Uit de clubsurveys (1995, 1998, 2003 en 2008) blijkt dat de dosering van ecstasy tijdens het stappen op termijn gezakt is. In 1998 nam 20% van de onderzochte gebruikers nog drie pillen of meer per gelegenheid, maar het gemiddelde zakte naar twee pillen in 2003 en anderhalve pil in 2008, terwijl de zuiverheid van ecstasy over het geheel genomen vrij stabiel bleef. Ook in de panelstudie ligt de dosering van ecstasy in de jaren negentig gemiddeld hoger dan na de eeuwwisseling, toen er over de hele linie een matiging viel te bespeuren. Toen ecstasy als ‘lovedrug’ furore maakte had de eerste generatie pioniers (1988-1994) nog geen enkel besef van mogelijke serotonerge schade bij hoge doseringen. Als gevolg van voortschrijdend neurobiologisch onderzoek en geïntensiveerde gezondheidsvoorlichting werden meer gebruikers zich bewust van het feit dat voldoende drinken, afkoelen en uitrusten tijdens het feesten, evenals het vermijden van hoge doseringen, risicoverlagend werkt.

Een terugkerend patroon bij opeenvolgende (sub)generaties is dat gebruikers gedurende hun ecstasycarrière lager gaan doseren, minder frequent gaan gebruiken of stoppen. Dit geldt zowel bij extreme gebruikersgroepen (onder andere gabbers, hardcore, voetbalsupporters) die tijdens hun piekperiode soms wel 5-10 pillen slikten, als bij groepen (onder andere clubbers en trancers) die minder pillen namen. Maar naast dit patroon in het verloop van individuele gebruikscarrières, is er kennelijk ook sprake van een collectieve verandering. Een mogelijke reden hiervoor is dat de opvattingen over ‘verstandig’ en ‘gedoseerd’ gebruik onderhevig zijn aan de tijdgeest. Wie tijdens de hoogtijdagen van het gabberdom maar één pil nam, werd vaak voor ‘mietje’ of ‘zwabber’ (nepgabber) uitgemaakt, terwijl hij nu als een ‘smartie’ (slimmerik) wordt gezien. Voorlichting en zelfcorrigerend vermogen leidden er volgens Pieter Bas (89a:2004) toe dat de hardcorescene na de jaren negentig verstandiger werd: “Slikken is okay, maar niet meer dan twee!”. En ondanks het feit dat er bij elke panelmeting een brede doseringsrange is tussen een halve en tien pillen per gelegenheid, komt de gemiddelde dosering van 1-2 pillen overeen met die in de clubsurvey. Jonge stappers in extreme danceniches slikken het meest, evenals de oudere ‘doorgezakte pillenplakkers’ die volgens sommigen niet van ophoudenweten. Thuisgebruikers met andere roesmotieven dan louter dansen en energie zijn het meest matig en voorzichtig met doseren.

Combigebruik
Diverse studies gaan gedetailleerd in op combinaties en patronen van ecstasygebruik voor, tijdens en na het stappen (Grov et al., 2009; Keyes et al., 2008; Riley & Hayward, 2004; Sterk et al., 2006). Een meerderheid van de ecstasygebruikers geeft na het stappen de voorkeur aan kalmeringsmiddelen, zoals temazepam (Forsyth, 1996), terwijl bij Ward & Fitch (1998) een ruime meerderheid cannabis rookt tijdens de ‘come-down’ fase. Anderen melden dat gebruikers specifieke drugs combineren met ecstasy om de roes te verlengen of om de ‘come-down’ fase te veraangenamen (Nabben & Korf, 2000b; Nabben & Korf, 2004; Sterk et al., 2006; Van den Wijngaart et al., 1997). Hoewel het combineren van middelen in de praktijk op grote schaal voorkomt, is er in de etnografische literatuur nog betrekkelijk weinig bekend over motieven en voorkeuren bij gecombineerd middelengebruik (Boeri et al., 2008; Grov et al., 2009). In de prille gebruikerswereld eind jaren tachtig rustte nog een taboe op het combineren van ecstasy met andere middelen. Met name in spirituele en therapeutisch georiënteerde kringen gold als regel om de ecstasyroes niet met andere middelen te vertroebelen en het middel alleen te combineren met water, fris of isotone sportdranken. Of dit advies ook brede navolging kreeg, is moeilijk te zeggen, maar het eerste onderzoek onder Amsterdamse ecstasygebruikers laat zien dat ecstasy toen al vaak met verschillende middelen gecombineerd werd (Korf et al., 1991).

Hoewel gebruikers vooral alcohol noemden als ongunstige combinatie – omdat het positieve effecten zou remmen en negatieve veroorzaken – en beginnelingen afraadden het te drinken, is het opmerkelijk dat de meeste geïnterviewde gebruikers ecstasy zelf combineerden met alcohol of een ander middel, waarbij vooral amfetamine hoog scoorde. De Amsterdamse horeca was begin jaren negentig beducht voor een inkomstenderving als gevolg van (illegale) houseparty’s. Tevens zou de bierconsumptie door het succes van ecstasy dramatisch gekelderd zijn. En op stonede bezoekers die alleen water en fris bestellen, wordt per slot van rekening weinig verdiend. Tien jaar na de introductie van ecstasy concludeert het RIVM dat de groep ecstasygebruikers feitelijk uit polydrugsgebruikers bestaat, die min of meer tegelijkertijd verschillende andere middelen als alcohol, cocaïne, amfetamine, GHB, et cetera. binnen hebben gekregen (Spaans et al., 1999). Aangezien ecstasygebruikers vrijwel altijd polydrugsgebruikers zijn, draagt dit bij aan de verandering van cognitieve functies en de stemming (Pennings et al., 2004). Gegevens van Educare laten zien dat er bij ecstasygebruikers een verschuiving heeft plaatsgevonden van het combineren van ecstasy met speed in de periode 1996-1999 naar een combinatie van ecstasy en alcohol in de jaren 1999-2002. In 2002 waren er op grootschalige events vijf maal meer gezondheidsproblemen met ecstasy en alcohol dan met speed, terwijl dit in 1996 precies andersom was (Pijlman et al., 2003). Bij gecombineerd gebruik wordt de kans op gezondheidsrisico’s navenant groter aangezien de mengintoxicaties verschillend op het zenuwstelsel (onderdrukkend of stimulerend) werken en kunnen leiden tot onvoorspelbare psychoactieve werkingen.

Na 2000 vinden nieuwe groepen stappers in de panelstudie het meer vanzelfsprekend om ecstasy met (veel) alcohol te combineren, waarbij de pillen niet zelden met bier en wodka worden weggespoeld. Drinken en slikken begint een gewoonte te worden. Uit de clubsurvey van 2008 blijkt dat 75% van de ecstasygebruikers alcohol drinkt tijdens de roes (Benschop et al., 2009).

In de panelstudie combineren ecstasygebruikers behalve met alcohol ook vrij vaak met cannabis. Een joint na een pil zou de stonedheid van ecstasy verlengen en/of de ‘come-down’ temperen. Blowen voor het slapen na ecstasy is ontspannend. Met ecstasy kan ook meer worden geblowd zonder direct moe of sloom te worden. Het aantal combinatiemogelijkheden met ecstasy breidde zich halverwege de jaren negentig aanzienlijk uit, toen de drugsmarkt zich begon te differentiëren door de komst van ‘nieuwe’ middelen. Tegelijkertijd leidde de periode 1995-2001 tot een krachtige fragmentering van het uitgaansleven door de groei en verbreding van nieuwe subscenes. Aan het uitgaansritueel veranderde niet zoveel. Ecstasy bleef als ‘starter’, de feestdrug bij uitstek die de nachtroes gestalte moest geven.

Patronen en effecten van serieel, poly-, en combigebruik
Laudens (2005) onderscheidt drie patronen van meervoudig drugsgebruik:

(1) polygebruik,;
(2) serieel gebruik en
(3) combigebruik.

Bij polygebruik is er doorgaans geen beperking aan de tijdsperiode waarbinnen verschillende drugs worden gebruikt. De periode van gebruik kan kort, maar ook enkele jaren duren. Bij serieel gebruik is er eveneens sprake van meer dan één drug, maar binnen een tijdspanne die langer is dan bij het combigebruik. De effecten van het gebruik overlappen elkaar vanwege de tussentijdse periodieke gebruiksintervallen niet. Combigebruik is het gebruik van meer dan één drug of drugcategorie door één persoon op hetzelfde moment of binnen een nauwe tijdspanne (‘sessie’).

Om de subjectief beleefde interactieve effecten en motieven van (min of meer) simultaan gebruik te begrijpen heeft Berenbaum (1989) drie klassen gecategoriseerd:

(1) synergetische,
(2) antagonistische
en
(3) additionele reacties.

Het effect van de (‘samenwerkende’) synergetische interactie (1+1=3) is groter dan de som van de effecten van de afzonderlijke drugs.[xiii] Bij antagonistisch zijn de effecten ‘tegenwerkend’, waardoor het effect van de combinatie kleiner is dan van de afzonderlijke drugs (1+1=1).[xiv] Bij additioneel zijn de effecten de som (of verschil in geval van elkaar tegenwerkende effecten) van de afzonderlijke effecten (Leccese et al., 2000). Effecten versterken of remmen elkaar indien het uiteindelijke effect groter, respectievelijk kleiner is dan verwacht op grond van sommering van de afzonderlijke effecten. Het additionele interactiepatroon wordt voorgesteld door de vergelijking (1+1=2).[xv]

In de complexe uitgaanspraktijk doet zich naast bovengenoemde ideaaltypische combinaties echter de complicerende factor voor dat gebruikers vaak meerdere middelen met elkaar combineren die binnen een korte tijdspanne zowel synergetisch als additioneel en antagonistisch kunnen werken, zeker wanneer alcohol en medicijnen worden meegerekend. Een vierde klasse om dit contrasterend gebruik te duiden typeren we daarom als eclectisch, waarbij gebruikers verschillende middelen impulsief met elkaar mixen en in deze roes niet de som van de verschillende effecten meer kunnen overzien. Voorts willen we met het in hoofdstuk 2besproken model van Zinberg (1984) er wel op wijzen dat de psychoactieve effecten mede beïnvloed worden door de dosis, de verwachting van de gebruiker en de setting waar het drugsgebruik wordt beleefd.

Foto: Floris Leeuwenberg

Foto: Floris Leeuwenberg

Tegelijk groeide met het uitdijende nachtleven ook de behoefte aan stilistische articulering, waaronder het experimenteren en combineren van bestaande met nieuwe middelen. Een simpele vuistregel is dat gecombineerd gebruik het meest voorkomt in netwerken waar relatief de meeste drugs in omloop zijn. Naast het gebruik van afzonderlijke middelen is er in elk panelnetwerk ook sprake van combi- en eclectisch gebruik. Een deel van ecstasygebruikers mixt nieuwe ‘effecten’ door vanuit verschillende motieven (seksuele, spirituele, energieke, et cetera) te combineren. De sensualisten bijvoorbeeld (onder andere fetisj-, kinky- en homocircuit) combineren ecstasy met poppers, GHB en/of Viagra, dat sinds het verschijnen op de markt in 1999 werd verwelkomd vanwege het libidoverhogende effect tijdens of na de ecstasyroes (Nabben et al., 2005b; Rochemont, 2003).

In dezelfde periode (1995-2001) maakte de Amsterdamse smartshopbranche naam met de introductie van nieuwe hallucinogene, stimulerende en lustopwekkende producten én een groep ecstasyachtigen behorende tot de fenethylamines. De smartshop als ‘moderne snoepwinkel’ (Müller, 1997) voor psychonauten en andere nieuwsgierigen en innovatieve roeszoekers.[xvi] Beltman et al. (1999) kwamen met een forse productinventarisatielijst, variërend van Abata Kola tot Zeedruif, beide stimulerend. In de panelperiode 1994-2008 zijn ongeveer tien verschillende fenethylamines op de Amsterdamse drugsmarkt gelanceerd waarvan de meeste – tot aan het verbod – ook enige tijd verkrijgbaar zijn geweest in smartshops (zie bijlage 5: verboden fenethylamines).

Betekenisgeving en beleving
Terwijl het subjectieve risicospectrum van bijvoorbeeld heroïne door drugsgebruikers wordt geassocieerd met verslaving en verloedering, staat ecstasy symbool voor feest en plezier (Bjerg, 2008). Het imago van ecstasy heeft zeker bijgedragen tot het succes. In tegenstelling tot het opwekkende en kortdurende effect van cocaïne, staat de ecstasyroes garant voor een ervaring die langer duurt, intenser en indrukwekkender is en daarom als ‘rijker’ wordt beoordeeld. Ecstasy fungeert vaak als ‘playdrug’ ter verhoging van de feestsfeer.

We hebben gezien dat empirische studies een grote diversiteit van ecstasygebruikers en -culturen, hebben beschreven evenals uiteenlopende percepties met betrekking tot ecstasy. Ook de panelstudie reflecteert een waaier van leefstijlen en praktijken, die gepaard gaan met verschillende aan het middel toegekende betekenissen. Set en setting articuleren de roesperceptie. Zo lijken in Amsterdam zwarte jongeren hun roes meer op ingetogen wijze te ondergaan dan witte jongeren, omdat ze er minder mee te koop willen lopen. “Niet iedereen hoeft te weten dat je stoned bent”, vindt Spike (77a:2003). Hoewel ecstasy tot de stimulantia wordt gerekend, zijn de psychoactieve werking en sociale interacties in vergelijking met amfetamine en cocaïne complexer van aard en meerdimensionaal. De tweezijdigheid van ecstasy als (mild) psychedelisch én amfetamineachtig middel, weerspiegelt zowel de empatogene en entactogene kant als de energieke werking. Ondanks de pluriforme gebruikspraktijk zijn ecstasygebruikers het op één punt met elkaar eens: de euforie tijdens de rush en piekervaring is uniek voor ecstasy. In het rijke Amsterdamse drugargot wordt deze ervaring aangeduid als ‘wappie’, ‘nokkie’, ‘kiezel’, ‘space’, ‘hard gaan’, ‘peaken’, ‘waus’, ‘inslag’, ‘inkick‘ of ‘dé bom’. Cruciaal daarbij is waar en met wie gebruikers het liefst willen zijn tijdens de piekervaring. Alleen thuis, met partner of met vrienden? Of uit met honderden, nee duizenden anderen? Vervolgens rijst de vraag welke culturele en symbolische betekenis gebruikers daaraan geven. Met andere woorden: waarom zijn ze hier en niet daar? En welke roeseffecten ambiëren ze? De bonte ecstasycultuur laat zien dat gebruikers een palet van sociaal, cultureel en psychologisch ervaringskapitaal delen en daaraan voor een deel ook hun sociaal-hiërarchische status en distinctie ten opzichte van andere groepen ontlenen. De betekenisgeving van ’stoned’ zijn, is bij voetbalsupporters anders dan bij new-agers.

Communicatie en zelfinzicht
Typerend voor ecstasy is de verbondenheid die gebruikers met anderen voelen. Ecstasy stimuleert empatogene en entactogene gevoelens, die op verschillende manieren geritualiseerd worden, in massaverband dan wel in privésettings. Er is een grote bereidheid om je in anderen in te leven en compassie en liefde te tonen. Communicatie en het aangaan van sociale contacten verlopen spontaner en vloeiender dan normaal, alsof het vanzelfsprekend is om “binding met elkaar, liefde en feesten” te combineren (Mea, 87a:2002). Vreemden zijn makkelijker benaderbaar en de ongedwongen sfeer versterkt gevoelens van intimiteit. Knuffelen en flirten maken vaak deel uit van het sociale spel. De grotere gevoeligheid kan echter ook leiden tot vermijding van situaties en personen die niet ‘in de flow’ zitten.

Een verandering van ‘mindset’ wordt in gebruikersgroepen algemeen herkend, maar op verschillende niveaus tot uitdrukking gebracht en verwoord. Een eerlijk of goed gesprek met je maten in plaats van stoere praat is net zo waardevol als de quasi-therapeutisch getinte reflecties over de zin- en betekenisgeving van je persoonlijke leven. Ecstasy geeft een gevoel van welbehagen en ontspanning, alsof je even op vakantie bent en de stress van alledag vergeet. Onderwerpen waar je soms uit schaamte tegenover anderen niet zo snel over durft te praten, zijn in een juiste setting makkelijker bespreekbaar. De mogelijkheid om jezelf door verkregen inzichten te ‘resetten’ biedt nieuwe kansen om je meer te ontplooien of andere keuzes te maken. Ecstasy als ‘eye opener’ door vastgeroeste patronen los te laten.

Energie en dans
De energiecomponent verdrijft de moeheid waardoor langer kan worden gefeest en het moment van afscheid wordt uitgesteld. De ‘energiekick’ spoort aan tot activiteit die op feesten symbolisch en esthetisch wordt uitgedrukt in de dans: jezelf laten gaan. Het pulserende ritme van de vierkwartsmaat ligt bij house met gemiddeld 124 BPM dicht bij de hartslag. De stimulerende dopaminerush van ecstasy zet aan tot een onbedwingbare behoefte om te bewegen, te dansen, te genieten. Gebruikers spreken daarom vaak over een zweefgevoel: licht,soepel, zonder weerstand en onuitputtelijk. De dancescene kan grofweg worden ingedeeld in een mellow en hard segment. De connotatie bij een flowerpower sfeer is anders dan een terrorfeest (hoofdstuk 10). Aan het eind van de jaren negentig werden ook ecstasy en GHB steeds vaker met elkaar gecombineerd en sinds 2001 in een toenemend aantal netwerken als een beproefde ‘clubcombi’ beschouwd. De tolerantieverhoging na veelvuldig ecstasygebruik kon met GHB worden gecompenseerd. Omdat GHB de ecstasyrush verlengde en de tactiele effecten versterkte, hoefden gebruikers minder pillen te slikken. Uitgaander (34a:1998): “Je slikt minder pillen, behoudt de intense roes en de naweeën zijn minder.”

Lichamelijk en tactiel
Party’s worden vaak begeleid door elektronische, digitale en visuele hulpmiddelen. Laserlichten, rookmachines, stroboscopen, beeldprojecties en blacklights intensiveren de zintuiglijke prikkels en dus de feestbeleving. Onder invloed van ecstasy worden de (latent) psychedelische effecten versterkt en krijgen ze een diepere betekenis. De trance-ervaring wordt in deze context gekenmerkt door een extase van zintuiglijke waarnemingen (lichtaura’s, muziekhallucinaties, ervaring van eigen en andermans lichaam). Sommigen ervaren een naar binnen gekeerd, introspectief gevoel, anderen zijn meer narcistisch op hun sociale omgeving georiënteerd. Vooral in psychonautische en alternatieve netwerken wordt de combinatie van ecstasy met hallucinogenen (LSD, paddo’s en ketamine) aangewend ter verdieping van de (persoonlijke) trip. De combinatie van ecstasy met LSD of paddo’s is geliefd op psytrancefeesten.

De introverte werking van LSD en paddo’s wordt begeleid door meer extraverte werking van ecstasy. In de subculturele context wordt de sensuele en imaginaire lichaamsvoorstelling in de euforische ranceervaring op uiteenlopende wijze gearticuleerd. Gebruikers kunnen zich zowel op collectief als op individueel niveau verliezen in een communale viering waarbij ‘egoverlies’ als gevolg van urenlang trancedansen kan plaatsvinden. Terwijl psychonauten vooral de geestelijke wereld willen verkennen, zijn de sensualisten meer primair gericht op het voelende lichaam en hebben ze sterke behoefte om te vrijen, zoenen, aaien of erotisch te dansen (ecstasy als erotogeen). We hebben eerder al gezien dat de sensualisten Viagra, GHB en ecstasy combineren vanwege de afrodisiatische werking.

Ongewenste effecten
Terwijl de media in de begindagen superlatieven tekort kwamen over de ‘wonderpil’, maakte de eerste generatie gebruikers (1988-1992) al snel kennis met de keerzijde van ecstasy. Driekwart van de indertijd geïnterviewde Amsterdamse gebruikers zei klachten van lichamelijke en psychische aard te ondervinden (Korf et al., 1991). Ook in de panelstudie worden (sub)acute lichamelijke en psychische gezondheidsklachten gerapporteerd, zowel bij beginnende als ervaren gebruikers. Omdat er in de doorlopende panelstudie verschillende scenes en netwerken zijn vertegenwoordigd die qua leeftijd en/of leefstijl soms fors van elkaar kunnen verschillen, kunnen de gerapporteerde gezondheidsklachten flink uiteenlopen. Het feit dat gebruikers in de beginjaren negentig al hinder ondervonden van ecstasy, weerhield anderen er kennelijk niet van om toch te gaan experimenteren. Ondanks de eerste fatale ongelukken met ecstasy bleef het mellow imago bij nieuwe groepen in tact en werd ecstasy alleen maar populairder. Toen de media bol stonden over ecstasy en housemuziek waren de tweede (1993-1997) en derde subgeneratie (1998-2002) grotendeels nog te jong om naar housefeesten te gaan. De participatie van deze grote groep stappers luidde de mainstreaming van house in. Toen de eerste pioniers en trendvolgers rond 1994-1995 afhaakten, begon de feest- en ecstasymarkt te accelereren.

Terwijl de eerste generatie proefondervindelijk de eigen grenzen van ecstasy had ontdekt of grotendeels was uitgefeest, stond een nieuwe generatie te trappelen om te gaan feesten mét ecstasy. Uit bezorgdheid over het toenemend aantal gezondheidsincidenten op party’s en de wisselende kwaliteit van de ecstasymarkt werden in deze periode Educare en, van overheidswege, het DIMS opgericht. De voorlichting ging meer aandacht besteden aan gezondheidsklachten. Door de jaren heen rapporteren panelleden de meeste gezondheidsklachten bij jonge (hardcore) partygangers van wie de gemiddelde dosering aanzienlijk hoger ligt dan bij de doorsnee (mellow) gebruiker. Velen pleegden roofbouw op hun lichaam door (bijna) elk weekend urenlang te feesten op een cocktail van pillen, alcohol, cannabis en vaak ook amfetamine. De tijdelijke populariteit van de combinatie van ecstasy en amfetamine leidde onder andere op dance-events tot een toename van gezondheidsincidenten.

Het onder ecstasygebruikers algemeen bekende verschijnsel van de ‘dinsdagdip’ (Jacinto et al., 2008; Parrott, 2005) was bij het naderen van het volgende feest bij wijze van spreken alweer vergeten. Naast de gebruiksfrequentie, is ook de set en setting een factor van betekenis. Thuisgebruikers rapporteren minder klachten, evenals groepen die ecstasy meer als (quasi-)therapeutisch hulpmiddel zien. De meest genoemde negatieve ervaringen in de panelstudie zijn de volgende:[xvii]

Acute lichamelijke effecten (vaak intrinsiek psychofarmacalogisch aan het middel): gespannen en stijve kaken (‘trekbek’), wangen kapot kauwen, grote pupillen, spraakgebrek, misselijkheid en overgeven, buikkrampen, zenuwtrekken, huilbuien, hevig transpireren, droge mond, niet goed meer kunnen focussen, hoofdpijn, erectieproblemen, moeilijk klaarkomen, slapeloosheid.

Subacute lichamelijke effecten (vaak de volgende dag of dagen): lange nasleep, lui, futloos, moe, spierpijn, kater (‘brak’), opgebrand, ‘elektrische’ schokken, koortsgevoel, slechte huid, gewichtsverlies, verminderde eetlust.

Acute sociale en psychische effecten (vaak bij overdosering): te stonede, sterke of ongemakkelijke rush, ‘zitkick’, hallucinaties, te lange werking, opgefokt, paniekaanval, desoriëntatie, controleverlies, vergeetachtig, ‘naar de klote’.

Subacute sociale en psychische effecten: ‘dinsdagdip’, (korte) depressie, lethargisch, chagrijnig, nonchalant, emotioneel labiel, stemmingswisselingen, vergeetachtig, concentratieproblemen, prikkelbaar, malaise gevoel, verlies van onschuld, mellow, maar (mogelijk) wel kans op hersenschade.

Frequentie, patronen en trendremmende factoren
Ecstasy is voornamelijk een weekendmiddel gebleven. Gevraagd naar de frequentie van ecstasygebruik zei niemand van de huidige gebruikers in de Amsterdamse clubsurvey van 2008 dagelijks, bijna dagelijks of een paar dagen per week ecstasy te nemen. Toch zei ongeveer een kwart van de ooit-gebruikers dat ze wel eens te veel of te vaak ecstasy hebben gebruikt (Benschop et al., 2009).

In de panelstudie hebben jonge partynetwerken (20-24 jaar) en (overwegend oudere) homogerelateerde netwerken een hogere gebruiksfrequentie. Het gebruikspatroon van (oudere) thuisgebruikers (25-35 jaar) bevindt zich meestal op een lager niveau. Hoewel de euforische ecstasycultuur uit de beginjaren inmiddels is getemperd, is een dance-event voor velen nog steeds synoniem met ecstasy. Partygangers zijn twintig jaar na de initiële verspreidingsfase nog steeds van mening dat ecstasy bij dance-events hoort. De gebruiksintervallen in de panelstudie variëren voor het overgrote deel van de gebruikers van één keer per week tot eenmaal per jaar. Ondanks de tussen scenes, netwerken en generaties verschillende percepties ten aanzien van ecstasy, vertonen de frequentiecurves bij continuerende gebruikers op de langere termijn (ongeveer 5-7 jaar) vaak een vergelijkbaar patroon: eerst stijgend in de startfase, met daarbinnen piekperiodes, en op de langere termijn vooral een dalende frequentie (vgl. Korf et al., 1991; Peters, 2008; Van de Wijngaart et al., 1997). Het wekelijkse gebruik verandert op termijn in maandelijks gebruik en uiteindelijk slechts enkele keren per jaar of nog minder, dan wel stoppen. Het gebruikspatroon van impulsief, excessief en (zeer) frequent gebruik verandert doordat gebruikers in de loop van hun gebruikscarrière over het algemeen steeds kieskeuriger worden, wat resulteert in ceremonieel en calculerend gebruik. Ook forse gebruikers besluiten soms om tussentijds een rustpauze in te lassen, in de hoop dat het ‘oude ecstasygevoel’ weer terugkeert. Wie niet stopt met gebruik wordt meestal wel steeds selectiever. Dit proces herhaalt zich in alle subgeneraties, die elkaar door de tijd heen – met nieuwere en oudere groepen – in het uitgaansleven overlappen.

Ergens halverwege de derde subgeneratie (1998-2002) verkondigen meer trendsetters dat ecstasy uit de mode is. Dit als voorbode van het tippingpoint rond 2001, toen er over een bredere linie door minder uitgaanders ecstasy werd gebruikt en de frequentie van gebruik in een aanzienlijk aantal panelnetwerken begon af te nemen. Dit betekende overigens nog niet dat er op de schaarsere momenten ook maat werd gehouden. Juist omdat ecstasy minder werd genomen werden deze sessies soms aangegrepen om ‘net als vroeger’ weer ouderwets ‘naar de tyfus’ te gaan. En ondanks het algemene patroon van matiging in gebruikerskringen, zijn er de laatste jaren in de panelstudie ook jongere netwerken vertegenwoordigd die een stijgend gebruik laten zien. Welke factoren zijn er aan te wijzen die ertoe hebben bijgedragen dat de verleiding om ecstasy te nemen op termijn fors minder is geworden? Panelleden dragen hiervoor uiteenlopende redenen aan, waarbij opvallend is dat de kans op hersenschade niet of nauwelijks wordt aangevoerd als reden om te minderen met gebruik.

Feestverzadiging
Het verlangen om samen met vrienden te feesten gaat vaak ook gepaard met een persoonlijk verlangen naar de psychoactieve werking van ecstasy. Het moment van verzadiging treedt op wanneer stappen steeds vaker als een sleur wordt ervaren en het enthousiasme begint te slinken. Dat moment openbaart zich bij de ene groep sneller dan bij de andere. Terwijl de ‘doorzakkers’ niet van ophouden willen weten, verbleekt de speciale ‘ecstasymagie’ na herhaaldelijk (veelvuldig) gebruik bij de afhakers. Het verzadigingspunt wordt bereikt wanneer de spanning en opwinding van het uitgaan is verdwenen of verandert in routineus stappen. Stapvrienden haken af, peergroepen krimpen of assimileren in nieuwe (stap)groepen.

Negatieve effecten
Acute en subacute lichamelijke en negatieve effecten worden in de beginperiode van de gebruikscarrière vaak op de koop toe genomen. De acute lichamelijke effecten horen nu eenmaal bij de werking van een amfetamineachtige drug, zo wordt geredeneerd. De subacute lichamelijke effecten worden in het begin van de ecstasycarrière eveneens voor lief genomen. De luiheid en futloosheid de volgende dag wordt lang niet altijd als storend of onaangenaam gezien, omdat gebruikers snel leren om hier rekening mee te houden en geen serieuze activiteiten te plannen. Dit is ook een belangrijke reden om ecstasy juist in het weekend te nemen. Als het feest geslaagd is geweest, dan suist dit nog na (‘afterglow’). De acute psychische effecten hangen vaak samen met de dosering; wie fors doseert kan in paniek raken of de controle verliezen, maar de meeste gebruikers weten hun pillenconsumptie goed te beheersen. De manifestatie van subacute psychische bijwerkingen een paar dagen na gebruik breekt veel gebruikers op den duur op. Wanneer deze signalen zich steeds vaker voordoen na gebruik en/of in intensiteit toenemen, is dit vaak een reden om (sterk) te gaan minderen, de dosering te verlagen of tijdelijk dan wel definitief te stoppen met ecstasy. Overigens wijzen veel panelleden er op dat er altijd doorzakkers over blijven die niet van ophouden weten en op den duur het spoor bijster raken en problemen krijgen met vrienden, opleiding, werkgevers, et cetera.

Pillenmoeheid
Een door gestage pillenconsumptie herhaaldelijk opgewekte roes geeft op termijn meer negatieve en ongewenste effecten als gevolg van een tolerantieverhoging. Dit proces kan worden getypeerd als een manifestatie van ‘de wet van de afnemende meeropbrengst’. Het netwerk van Nemo (64a:2004) bijvoorbeeld, die jarenlang met vrienden bijna elk weekend ecstasy slikte, begon er een aversie voor te krijgen: “We werden er niet meer ‘waus’ (lekker stoned) van. In plaats daarvan vergiftigden we onszelf alleen nog maar. Waarom nog zes pillen slikken als je er niks meer van voelt?”. Andere panelleden drukken de ‘pillenmoeheid‘ in vergelijkbare bewoordingen uit. “Als de kater niet meer opweegt tegen de joy” is het volgens Lizz (72a:2002) tijd om te stoppen. Wanneer de ooit zo bejubelde wonderpil van een upper is getransformeerd tot een downer is de onttovering compleet. Cynisme ligt op de loer. De ooit zo bejubelde pil is verworden tot een ‘instant high’, een ‘banale stimulant’. Ecstasy is de dip dan niet meer waard.

Sociale en maatschappelijke prioriteiten
Naast de alledaagse verplichtingen van werk, opleiding en sociale relaties, delen jongeren en jongvolwassenen hun vrije tijd in het weekend in afhankelijk van de persoonlijke leefstijl. Forse stappers die ecstasygebruiken en langdurig uitgaan, kennen het ritme van stappen, de volgende ochtend of middag pas thuiskomen, laat opstaan en nog net voor sluitingstijd boodschappen doen. Dergelijke uitspattingen gaan vaak met veel plezier gepaard, maar worden op den duur als tijdverlies gezien. Feesten blijft leuk, maar niet altijd meer met ecstasy. De herhaling van de ervaring leidt tot een grotere ironie jegens de eigen vriendenkring. Het besef dat euforie tijd kost, waardoor andere activiteiten steeds vaker in het gedrang komen, dwingt gebruikers tot het maken van nieuwe keuzes.

De gezellige, intieme urenlange praat- en knuffelsessies vertonen slijtagesporen. Veel gebruikers zijn er beducht voor dat de studie of het werk er niet onder mag gaan leiden omdat je niet goed uitgerust aan de maandag begint. De ingecalculeerde eufore vaagheid gaat steeds meer tegenstaan omdat gebruikers de tijd om te herstellen steeds vaker als verloren tijd gaan beschouwen. De ritualisering van de ecstasyroes past in de voortschrijdende maatschappelijke carrière niet langer in de profane tijdsplanning die een opleiding, baan, of kinderen gewoon vereisen. En voor wie desondanks toch wil blijven stappen, voelt zich ongemakkelijk onder de ecstasyhigh omdat deze zo goed zichtbaar is.

Foto: R.E.L. • Rush

Foto: R.E.L. • Rush

Het dalende gebruik van ecstasy na de eeuwwisseling ging gepaard met het nieuwe stigma van de ‘losbol’ en de ‘pillenkop met een trekbek’: niet bepaald hip. “Het bijna religieuze gevoel dat je had met elkaar” is volgens Joerie (26a:2001) verdwenen. De laatste jaren associëren veel panelleden de echo van het ‘love, peace & unity’ gevoel met een heel ander tijdperk. De conversie van een collectief beleefde bijna religieuze ervaring naar meer weerzin tegen herkenbaar decorumverlies, heeft ook de sfeer in het clubcircuit zichtbaar beïnvloed. Deze mentaliteitsverandering in de gebruikerswereld en de gewijzigde houding tegenover ecstasy bij nieuwe subgeneraties, werpt een ander licht op de daarmee samenhangende ‘normalisering’, die als gevolg van informele sancties tot een breed gedeelde gedragsverandering leidde. Nam ecstasy in de jaren negentig nog een vlucht, na de eeuwwisseling stuit de ‘normalisering’ van gebruik (voorlopig) op zijn grenzen, doordat ecstasy in het clubcircuit minder vanzelfsprekend werd.

“Vroeger werd er altijd gepraat over de beste pillen. We waren al een week van tevoren zenuwachtig. Dat bijzondere moment dat ecstasy ritueel wordt uitgedeeld en gezamenlijk geslikt is verleden tijd. We worden niet meer warm of koud van ecstasy. Een pil is zo normaal geworden dat het niet meer bijzonder is: alleen nog als toetje op een speciaal feest” (Misja, 49a:2000).

Ecstasytrends
In de panelstudie (bijlage 2) laat ecstasygebruik in de tweede helft van de jaren negentig tot en met 2001 soms opvallende schommelingen zien. Daarna is er een voortgaande, vrij forse daling, vanaf 2005 gevolgd door een stabilisering, maar op een beduidend lager niveau dan in de jaren negentig. Ondanks de tussentijdse piek in 2001 is de langere termijn trend sinds het midden van de jaren negentig neerwaarts. Hoewel er door de tijd heen geen panelnetwerken zijn waarbinnen helemaal geen ecstasy wordt gebruikt, is de variatie opvallend. In de clubsurveys (bijlage 3) piekt het ooit-gebruik van ecstasy in 1998, wanneer twee op de drie bezoekers (66%) zeggen de drug weleens te hebben genomen. Daarna wordt dit de helft (53% in 2003 en 48% in 2008), net als in 1995 (50%). Het recente gebruik (laatste jaar) vertoont eenzelfde trendpatroon (41% in 1995, 55% in 1998, 36% in 2003 en 38% in 2005). Het actuele gebruik (laatste maand) piekt eveneens in 1998 (41%). Sindsdien loopt het terug naar 20% in 2003 en 2008 en dat is beduidend lager dan in 1995, toen nog één op de drie bezoekers de laatste maand ecstasy had genomen (33%).

Gebruikte in de tweede helft van de jaren negentig nog ruim een kwart van de clubgangers (26% in 1995 en 28% in 1998) ecstasy op de uitgaansavond van de survey, na de eeuwwisseling zakte dit naar één op de tien (8% in 2003 en 9% in 2008). De snelle verspreiding van ecstasygebruik in de jaren negentig blijkt ook uit surveys onder de algemene Amsterdamse bevolking vanaf 12 jaar. Tekenend is dat in de enquête van 1987 nog geen vragen werden gesteld over ecstasy (Sandwijk et al., 1988), maar in de volgende survey (1990) wel. Tussen 1990 en 2001 is het ooit-gebruik ruim verzesvoudigd van 1.3% naar 8.7%, met de sterkste stijging tussen 1994 en 1997 (van 3.3% naar 7.0%). Het laatste maand gebruik steeg van 0.1% in 1990 naar 0.7% in 1994 en lag zowel in 1997 als 2001 op 1.1% (Abraham et al., 2003). Deze trends gelden het sterkst voor twintigers en jonge dertigers, bij wie de grootste sprong eveneens tussen 1994 en 1997 plaatsvond (bijvoorbeeld bij 25-29 jarigen verdubbelde toen het ooit-gebruik van 7.2% naar 15.8%, terwijl het actuele gebruik steeg van 1.1% naar 2.9%), om vervolgens af te zwakken (naar 14.9% ooit- en 2.2% huidig gebruik). Opvallend is dat de leeftijd van het eerste ecstasygebruik vrij stabiel rond 26-27 jaar bleef liggen (Abraham et al., 2003).

Concluderend laat de panelstudie al vanaf het midden van de jaren negentig, zij het met tussentijdse schommelingen, een daling in het ecstasygebruik zien, terwijl de surveys onder clubbezoekers en de algemene bevolking in de tweede helft van de jaren negentig nog een stijging vertonen. Nu moeten we wel in de gaten houden dat het bij de panelstudie uitsluitend om recent en actueel gebruik gaat en we dus bij de vergelijking met de surveygegevens niet moeten kijken naar het ooit-gebruik. Niettemin dringt zich het beeld op dat de tempering in het ecstasygebruik binnen de panelstudie eerder inzette dan bij clubbezoekers in bredere zin en bij de algemene hoofdstedelijke bevolking.

De panelstudie toont een doorsnee van gevarieerde gebruikersgroepen (recreatieven, creatieven, alternatieven, psychonauten en sensualisten) in het uitgaansleven in de leeftijdsrange 20-35 jaar. De groepen bevinden zich in verschillende fasen van hun gebruikscarrière (beginnend, converterend en langdurig), maar hebben als gemeenschappelijk kenmerk dat zij als trendsettend gelden voor zowel het uitgaansgedrag in het algemeen als middelengebruik in het bijzonder. In dit licht is de daling in het ecstasygebruik binnen de panelstudie te beschouwen als voorloper van een meer algemene gebruikerstrend.

Gebruikersperspectief
Elke subgeneratie (bijlage 1) van elk circa vijf jaar wordt op termijn gevoeliger voor problemen die verbonden zijn aan frequent gebruik en/of hoge doseringen. Op den duur wordt besloten om te minderen, selectiever te gebruiken of (tijdelijk) te stoppen. Door de tijd heen blijven bepaalde groepen echter op riskante wijze ecstasy gebruiken, soms ook doelbewust, en vaak in combinatie met andere middelen om de roes te verlengen en/of te versterken. Ondanks de eerste negatieve gebruikerservaringen in de jaren negentig, blijft de perceptie van ecstasy aanvankelijk overwegend positief. Pas na het tippingpoint (2001), van mainstream naar een postravefase, begint ecstasy – ondanks als positief beleefde ervaringen in jonge gebruikersgroepen – over bijna de gehele uitgaanslinie terrein te verliezen.

De groep drinkers (‘ectasymaagden’) groeit in de periode waarin ook de alcoholindustrie expandeert, terwijl de groep peppers (stimulantiagebruikers) dan fors krimpt. Slikken raakt uit de mode ten gunste van drinken. Terwijl de ervaren gebruikers (1e en 2e subgeneratie, 1988-1997) nog incidenteel ecstasy blijven nemen, loopt de 4e subgeneratie (2003-2008) in de postravefase niet meer massaal warm voor het ‘oude wondermiddel’. Het omslagpunt valt ten tijde van de 3e cyclus (1998-2002) en resulteert in een voortgaande daling in de 4e cyclus (2003-2008) – ongeveer tien jaar na de ‘houserevolutie’ en de snelle opkomst van ecstasy. Het is tevens het omkeerpunt tussen de aanwassende massa (schaalvergroting) en de doorstroom van trendsetters naar kleine (exclusieve) locaties (schaalverkleining) en loopt parallel met de groeiende behoefte aan differentiatie (eclecticisme). Het begin van de 4e cyclus kan worden getypeerd als de ‘nieuwe nuchterheid’. In de jaren negentig (3e en 4e cyclus) viel ecstasy bij steeds meer verschillende uitgaansculturen in de smaak (verticale groei), waarbinnen meer stappers binnen netwerken gingen gebruiken (horizontale groei). Na de eeuwwisseling, bij het bereiken van een verzadigingspunt en het begin van een nieuwe postravefase, vindt er zowel verticale als horizontale krimp plaats. Minder gebruikersgroepen – onder andere door de komst van urban – tonen zich ontvankelijk voor ecstasy (verticale krimp) en ook de gebruiksfrequentie binnen de gebruikersgroepen wordt minder (horizontale krimp).

De veranderende houding tegenover en perceptie van ecstasy (setfactoren) moeten vooral worden verklaard als gevolg van een significante (feitelijke dan wel gepercipieerde) toename van subacute psychische gezondheidsklachten. Het aureool van ecstasy als een ‘softdrug’ – waar je zonder kans op verslaving ‘onbeperkt’ van kunt genieten – stuit door de ‘radicalisering’ van het gebruik op feesten op zijn eigen grenzen. Doordat de positieve eigenschappen afnemen bij repeterend gebruik, neemt de lust en het verlangen om te consumeren navenant af. De tanende plezierfactor beïnvloedt bij een kritische massa ook de verwachting bij ‘nieuwe’ consumenten in de postraveperiode. Omdat ecstasy een ‘volksdrug’ is geworden, switchen trendsetters in nieuwe cycli (ook) naar andere middelen ter articulering van de eigen lifestyle en/of scene.

Drugsmarktperspectief
De (gewijzigde) marktfactoren hebben weinig invloed gehad op het dalende ecstasygebruik na 2001, althans niet in die zin dat een lagere prijs heeft geleid tot toenemend gebruik. Want van 10-15 gulden (circa 4,50-7,80 euro) per pil halverwege de jaren negentig zakt de ecstasyprijs op gebruikersniveau naar slechts 2-3 euro rond 2002.

Door vulgarisering van de markt stapt een deel van de ecstasydealers over op de duurdere en voor dealers lucratievere cocaïne (hoofdstuk 9). De prevalentie van ecstasygebruik daalt (binnen de mainstream) op het moment dat de ecstasyprijs een bodem heeft bereikt. Hoewel de slechte kwaliteit van pillen in gebruikersgroepen soms aanleiding is om te stoppen of over te stappen op andere drugs, is ook de factor zuiverheid jarenlang weinig van invloed geweest op het besluit om van ecstasygebruik af te zien. Immers, de zuiverheid van de ecstasymarktis – met uitzondering van een dip in 1997 en enkele waarschuwingscampagnes naar aanleiding van versnijdingen met onder andere atropine en mCPP – op de lange termijn namelijk in belangrijke mate stabiel gebleven, ook toen het gebruik na 2001 sterk daalde.

Uitgaansperspectief
Het Amsterdamse uitgaansleven is sinds de jaren negentig flink gegroeid (hoofdstuk 6) en heeft zich qua bezoekersomvang aan het eind van de jaren nul naar schatting verdrievoudigd tot 25.000-30.000 bezoekers in het weekend. Ondernemers (onder andere organisatoren, investeerders, clubexploitanten) zagen hun kans schoon door mee te liften op het (commerciële) succes van house. De schaalvergroting van house leidde weliswaar tot een bloeiende dance-industrie aan het eind van jaren negentig, maar werkte soms ook verloedering (onder andere supportersrellen) in de hand, met als gevolg grootschalig drugsgebruik, handel en een toename van gezondheidsincidenten.

De zich tegelijk manifesterende upgrading van het uitgaansleven in de Amsterdamse binnenstad – als reactie op de schaalvergroting en drugsgebruik – trok een ‘beschaafd’ en ‘chique’ publiek aan dat minder primair op dance en dansen was georiënteerd. Gestimuleerd door de economische hoogtijdagen eind jaren negentig openden nieuwe lounges en clubs hun deuren en werd er bovendien strenger toegezien op het openlijk gebruik van drugs. De kritiek op braafheid en ‘vertrutting’ van het uitgaansleven, die geventileerd wordt door de pioniers en culturele avant-garde behorende tot de eerste twee subgeneraties (1988-1997), doet zich voor het eerst rond 2002 nadrukkelijk voor. Dat is ook de fase waarin het ecstasygebruik zienderogen begint af te nemen. Door de vermenigvuldiging van de aantallen clubs en bezoekers, plus de krachtige invloed van urban, wordt het ecstasyslikkend potentieel verdund en blijft het steeds meer beperkt tot niches in de upperground, die overigens in de 3e eclectische fase aan invloed wint.

De krimpende ecstasymarkt na 2001 wordt in het mainstream uitgaansperspectief veroorzaakt doordat de 4e subgeneratie (2003-2008) zich minder wil onderscheiden met ecstasy en raves. Dit wordt door de prevalentiecijfers van de clubsurveys uit 2003 en 2008 bevestigd. Het uitgaansleven wordt na de eeuwwisseling steeds minder bevolkt door extreme feestneuzen en steeds vaker door studenten, vrouwen en jonge allochtonen die qua drugsgebruik in het algemeen en ecstasy in het bijzonder minder hard van stapel lopen. ‘Naar de klote eruitzienis zó jaren negentig!’ Deze mentaliteitsverandering leidt ertoe dat een stoned uiterlijk voor een fors aantal stappers geen lonkend perspectief meer is. Verdwaasd rondlopen op ecstasy is niet meer cool. De creatieven, die belang hechten aan het vergaren van sociaal kapitaal, begrepen dit als eerste. Een flinke groep switchte naar cocaïne, dat qua roes beter te camoufleren is (hoofdstuk 9). De upgrading van het uitgaansleven ging tegelijkertijd gepaard met een proces van stringentere regulering en handhaving, dat halverwege de jaren negentig werd ingezet. In hoofdstuk 12 bekijken we of regulering, strengere fouillering en strafrechtelijk optreden (beleidsperspectief) ook invloed hebben gehad op het tanende ecstasygebruik in het nachtleven.

NOTEN
i. De psychoactieve werking van MDA werd toevallig tijdens een zelfexperiment in 1930 ontdekt door Gordon Alles, de (her)ontdekker van amfetamine (zie hoofdstuk 10). De bevindingen van Alles waren onder andere een grotere zelfbeschouwing, een verhoogde aandacht voor omringende voorwerpen, hallucinaties, kleurenverdieping en fantasieën. De Chileense psychiater Naranjo (1976) beschrijft dat zijn proefpersonen vooral berichtten over een
grotere gevoelsverruiming, een grotere neiging vertoonden tot het leggen van contacten, intensiever na gingen denken en een sterke herbeleving ervoeren van gebeurtenissen uit het verleden.
ii. Eerst bekend als Adam, in de betekenis van “the condition of primal innocence and unity with all life” (Grob, 2000:53), krijgt MDMA faam in therapeutische kringen. Collin & Godfrey (1997) rapporteren dat destijds naar schatting 4.000 therapeuten in Amerika MDMA gebruikten in behandelsessies met patiënten.
iii. Een lobby van wetenschappers heeft destijds echter niet kunnen voorkomen dat MDMA als een ‘class A’ middel werd geregistreerd, waardoor er ook geen uitzondering werd gemaakt voor medische en therapeutische toepassingen. De kritiek van de onderzoekscommissie luidde dat veel onderzoeksdocumentatie te anekdotisch van aard zou zijn (Iversen, 2009).
iv. In een als bijsluiter bijgevoegde tekst lijkt het alsof de therapeut voorafgaand aan de sessie nog een persoonlijke boodschap kwijt wil: “Het is de wereld van je eigen ziel die je zoekt. Alleen binnenin jezelf bestaat die andere realiteit waar je naar verlangt. Ik kan je alleen geven wat in jezelf bestaat. De enige beeldengalerij die ik je kan laten zien is die van je eigen ziel. Ik kan je niets anders geven dan de mogelijkheid, de prikkel, de sleutel. Ik kan je helpen om je eigen wereld zichtbaar te maken. Niets meer dan dat” (anoniem verspreidde tekst).
v. Het pillenarsenaal is sinds de grootschalige en mondiale productie schier onuitputtelijk, gezien de logoparade van – alleen al in Nederland – honderden verschillende pillen in alle soorten, maten en kleuren van de regenboog. De stortvloed aan kapitalistische merken en symbolen die op de pillen staan afgedrukt is de ultieme metafoor op de symbolische ruil- en roeseconomie waarmee gebruikers cq. consumenten zich in de mondiale pleziercultuur
kunnen identificeren. De productmarketing van illegale producenten volgt de marketingformule van farmaceutische bedrijven die amfetamine in verschillende pillenvarianten met felle kleuren op de consumentenmarkt lanceerden om de aantrekkelijkheid te verhogen (zie hoofdstuk 10).
vi. Voordat de house overwaaide naar Amsterdam stond discomuziek – en dus ook discotheken – in laag aanzien binnen de hiërarchie van de sociaal-culturele smaakladder. De nieuwe ‘sound of the city’ was zo controversieel, dat muziekkenners van rock tot disco aanvankelijk diep verdeeld waren en de acceptatie van housemuziek bij het stappubliek zelfs een zetje nodig had van een groepje Britse housepioniers (hoofdstuk 5).
vii. Het aantal ecstasygerelateerde ambulanceritten in 2001 bedraagt 42 en stijgt licht halverwege de jaren nul, waarna het aantal ritten in 2008 weer op 43 komt (Buster, 2009).
viii. Een studie over de berichtgeving in de Schotse media over een periode van tien jaar wijst uit dat elke ecstasygerelateerde dode in het nieuws komt, terwijl bij paracetamol een letale vergiftiging slechts 1 op de 250 dodelijke ongevallen in het nieuws komt en voor diazepam (slaapmiddel) 1 op de 50 (Forsyth, 2001).
ix. Professor Nutt is door het publiekelijk uitdragen van zijn pragmatische standpunten over de gezondheidsschade van bijvoorbeeld marihuana en ecstasy in 2009 ontslagen als voorzitter van een drugsadviescommissie.
x. In acht jaar is op de houseparty’s waar beide artsen hebben gewerkt één persoon overleden en kregen vijftien personen ernstige gezondheidklachten. Op drie miljoen bezoekers meldden zich 23.000 bij de eerstehulpposten. Ruim 97% daarvan had milde klachten zoals hoofdpijn, oververhitting, slaaptekort of vochtgebrek.
xi. De werking zou meer intens en/of geiler zijn en tevens de maag ontzien om misselijkheid te voorkomen. Vooral in homonetwerken waar medicijnencocktails worden geslikt tegen AIDS geniet deze toedieningswijze de voorkeur.
xii. De sterkte van poeders, kristallen en tabletten is moeilijk te vergelijken. Testuitslagen van tabletten worden in milligrammen weergegeven; testuitslagen van poeders en kristallen in percentages. De chemisch maximaal haalbare zuiverheid bedraagt 84%, waarbij de resterende 16% uit zouten bestaat. Een gram pure MDMA bevat dus 840 mg (MDMA); het equivalent van ongeveer 10 ecstasytabletten. De gemiddelde zuiverheid van 73% MDMA (in 2008) is gezien de maximaal haalbare 84% zeer hoog te noemen.
xiii. Bij de combinatie ecstasy en GHB tracht de gebruiker de rush van de ecstasy te behouden en/of te verlengen door middel van GHB zonder dat het energetische effect van ecstasy teniet wordt gedaan. Dit geldt bijvoorbeeld ook voor de combinatie LSD en ecstasy.
xiv. Bij de combinatie alcohol en cocaïne tracht de gebruiker het (dronken) gevoel van de alcohol te veranderen en op te heffen door cocaïne. Omgekeerd wordt het hyperactieve effect van cocaïne gedempt door alcohol. In beide gevallen neutraliseert de gebruiker het ongewenste effect door een ander middel. Dit geldt bijvoorbeeld ook voor de combinatie van cocaïne en GHB.
xv. Bij de combinatie ecstasy en amfetamine tracht de gebruiker door het mixen van verschillende stimulantia de energieke roes te behouden en/of te verlengen.
xvi. De eerste Amsterdamse smartshop was Conscious Dreams, die in 1993 openging. In 1999 waren er naar schatting vijftig smartshops in Amsterdam gevestigd (Riper & De Kort, 1999).
xvii. Overigens moet hier worden vermeld dat sommige genoemde effecten kunnen optreden als gevolg van een te hoge dosering of sterke versnijding met andere stoffen, zoals fenacetine.
xviii. In het volgens de panelstudie piekjaar 2001 werd geen clubsurvey gehouden.
xix. In 2001 werd de Amsterdamse bevolkingsurvey onderdeel van het Nationaal Prevalentie Onderzoek (NPO), maar werden nog wel afzonderlijke cijfers over Amsterdam gerapporteerd (Abraham et al., 2002). Sindsdien gebeurt dit laatste niet meer.




High Amsterdam ~ Cocaïne: terug van nooit echt weggeweest

Foto: Floris Leeuwenberg

Foto: Floris Leeuwenberg

Pal naast de Chinese tempel op de Amsterdamse Zeedijk ontvangt Mariani-kenner Chass Vermeulen Windsant ons in zijn sfeervol Aziatisch gedecoreerde woning. Aanleiding voor ons bezoek is de recente opening van een coca-likeurwinkel in de Warmoesstraat, waar ook originele cocabladeren en parafernalia uit zijn privécollectie in vitrines zijn uitgestald. Verheugd deelt Vermeulen Windsant (2010) mee dat zijn studie naar het omvangrijke oeuvre van Angelo Mariani [1838-1914] eindelijk in boekvorm zal verschijnen. Als voorproefje krijgen we naast foto’s van Mariani een serie portretten met getuigschriften te zien van schrijvers, politici, kunstenaars, presidenten, pausen, architecten, bohemiens en adellijke lieden. Sommigen tevreden nippend aan een glaasje verkwikkende cocawijn uit de befaamde donkergroene fles waarvan enkele authentieke exemplaren op zijn salontafel staan uitgestald. Leeg. Op de fles staat in vette letters geëtst: Coca Mariani Paris. Vin Mariani, op de markt gebracht door de oorspronkelijk uit Corsica afkomstige Mariani, was ruim 125 jaar geleden wereldwijd een begrip, getuige de indrukwekkende collectie brieven, tekeningen en uitbundige dankbetuigingen die hij in de loop van zijn leven verzamelde.[i] Door zijn flessen cocawijn aan talloze hoogwaardigheidsbekleders te schenken bewees Mariani over een goede neus voor merchandising te beschikken. Bij het bekijken van een schilderij van Jules Grun uit 1911, waarop de in het Grand Palais verzamelde ‘fine de fleur’ van Parijs is afgebeeld, begint Chass te gniffelen. “Het was altijd feest als iedereen elkaar zag, maar het was pas écht feest als Angelo Mariani ook aanwezig was.”

Van wondermiddel tot zedenbederver
Een jaar voordat Mariani in 1863 een patent verwierf voor zijn cocawijn, slaagde het Duitse farmaceutische bedrijf Merck er als eerste in om ¼ pound (1 pound = 453 gram) cocaïne te produceren. Deze geringe hoeveelheid liep op tot ¾ pound in 1883, om te stijgen naar ruim 3 pound in 1884 en al 158 pound in 1886 (Karch, 2006). Tegen de achtergrond van de ontluikende wereldhandel en de opkomst van Europese en Amerikaanse farmaceutische bedrijven was een klimaat ontstaan dat wetenschappers stimuleerde met verve nieuwe territoria te ontsluiten waaronder het ontrafelen van de ‘geheimen’ van het cocablad. Al tijdenlang circuleerden er talrijke reisverslagen en verhalen van ontdekkingsreizigers, avonturiers en onderzoekers waarin gewag werd gemaakt van de opwekkende kwaliteiten van het cocablad, door ‘wilden’ gekauwd om de erbarmelijke omstandigheden van de mijnbouw in het Andesgebergte te doorstaan.

Veel verhalen en kronieken waren half verzonnen of overdreven mythologiserend. Andere, zoals het standaardwerk van Mortimer in 1901, bevatten daarentegen gedetailleerde en naar het zich liet aanzien betrouwbare informatie over de historie, cultuur en het gebruik van het blad van de heilige plant ‘mama coca’, die oorspronkelijk groeide in Peru en Bolivia en naar schatting al 5000 jaar geleden in ritueel verband door de Inca’s werd gebruikt (Mortimer, 2000). Omdat cocablad, zoals pas later bekend werd, door de maandenlange zeereizen bij aankomst telkens een groot deel van zijn potentie was verloren, gingen er tal van mislukte pogingen aan vooraf, alvorens de jonge Duitse chemicus Friedrich Gaedcke in 1855 het alkaloïde ‘cocaïne’ uit de bladeren van de Erythroxylon coca isoleerde. In 1859 slaagde de Duitse promovendus Albert Niemann er in het zuiveringsproces voor cocaïne te verbeteren (Davenport-Hines, 2001).

De bereiding en (therapeutische) toepassing van coca en cocaïne lopen sinds de ontdekking in het Westen decennialang gelijk op, totdat de eerste verboden – de Amerikaanse Harrison Narcotic Tax Act in 1914 en de Nederlandse Opiumwet in 1919 – van kracht werden. De transformatie van ‘Dr. Coca’ in ’Mr. Caine’ kan als historische metafoor worden gezien voor de grote maatschappelijke veranderingen die zich in Amerika en Europa rond de wisseling van de 19e naar de 20e eeuw op allerlei gebied voltrokken; de opkomst van de reclame, de industriële expansie en de daarmee samenhangende migratiestromen van arbeiders. De sterke groei van steden, die leidde tot krachtige sociaal-economische en demografische veranderingen met de daaruit voortvloeiende nieuwe sociaal-maatschappelijke problemen, werd door de Chicago School geboekstaafd (hoofdstuk 2). In die turbulente tijdgeest vuurde de hunkering naar kennis wetenschappers aan om nieuwe krachtige middelen, zoals cocaïne, te ontwikkelen ter bestrijding en genezing van welvaartsziektes. Al snel veranderde de cocaplant van een botanisch studieobject in een medische curiositeit, waar wetenschappers én artsen grote potentie in zagen. De ontdekking en therapeutische toepassingen van cocaïne werden gezien als belangrijke medisch-wetenschappelijke bijdrages aan de volksgezondheid. In dertig jaar tijd zou cocaïne uitgroeien van een in het laboratorium gecreëerde medische ‘wonderdrug’ tot een belangrijke speler in de Amerikaanse drugscultuur.

In From medical marvel to modern menace betoogt Spillane: “Cocaine eventually came to represent the dark side of modern life even through its crystals once appeared to reflect the light of scientific progress and industrial achievement” (Spillane, 2000:3).

Cocaïne werd gebruikt om morfineverslaving te verhelpen en als plaatselijk verdovingsmiddel toegepast in de oogheelkunde (Spillane, 2000).[ii] Sigmund Freud, die als een van de eerste medici cocaïne onderzocht, schreef in 1884 in een enthousiast artikel Über Coca, over het therapeutische gebruik van cocaïne dat hij op een flink aantal patiënten had uitgeprobeerd (Streatfeild, 2001). Een paar jaar later, in 1886, wordt Coca Cola – waarvan het oorspronkelijke recept cocaïne bevatte – voor het eerst op de markt gebracht (Davenport-Hines, 2001).[iii] De gewaarwordingen (euforie, gebrek aan eetlust, alertheid, energie, et cetera) die Zuid-Amerikaanse indianen al generaties lang kenden, enthousiasmeerden de medische wereld om cocaïne voor te schrijven tegen angsten, depressies, vermoeidheid, et cetera. In neurologische en psychiatrische kringen leefde de verwachting dat het medicijn effectief zou zijn tegen allerhande zenuwziekten (‘nervous diseases’) als hoofdpijn, slapeloosheid, hooikoorts, hypochondrie, hysterie en epilepsie (Karch, 2006).[iv] Deze medische diagnose van ‘nieuwe’ ziektebeelden vond in een periode plaats dat de bevolking werd geconfronteerd met snelle maatschappelijke veranderingen als gevolg van de voortrazende industriële bedrijvigheid en expansie. Hierdoor werd er een zware wissel getrokken op het alledaagse leven, dat door de acceleratie van het kapitalisme in een nerveus makende stroomversnelling beland was. Tegen het einde van de 19e eeuw was cocaïne net zo gewoon als valium nu (Snyder, 1986).

Cocaïne was een van de eerste succesvolle middelen die marketingtechnisch samenvielen met een periode waarin de farmaceutische industrie snel professionaliseerde. De huidige Amerikaanse farmaciegigant Parke-Davis verkocht al vanaf 1885 cocaïne in diverse vormen, waaronder poeder, sigaretten en mengsels die met bijgesloten naald geïnjecteerd konden worden voor therapeutisch gebruik. Met behulp van cocaïnereclames werd een groeiende vraag gecreëerd (Spillane, 2000). Samen met de in 1901 opgerichte Nederlandsche Cocaïne Fabriek (NCF) bestierde een handvol Amerikaanse en Duitse farmaceutische bedrijven op legale grondslag de mondiale cocaïneproductie.

Hoewel Nederland buitengewoon goede cocaïne exporteerde, werd het in eigen land nauwelijks recreatief, noch voor medische doeleinden gebruikt (De Kort, 1995). Dat lag heel anders in Noord-Amerika, waar het cocaïne snuiven zonder medische indicatie in het eerste decennium van de 20e eeuw al in zwang raakte bij zwarte arbeiders in het Zuiden (New Orleans) en bij een witte, deels gemedicaliseerde middenklasse in noordelijke grote steden (Karch, 2006; Spillane, 2001; Courtwright, 1995). In Londense dancehall- en onderwereldmilieus ging cocaïne rond onder actrices en prostituees (Kohn, 1992), net als in Parijs, waar ‘coco’ zegevierde in het bonte milieu van ‘Parijse nachtdieren’, dat de journalist Pittigrilli (1991, orig. 1921) in zijn beschrijvingen van clandestiene cafés, hoerenkasten en chique salons heeft vereeuwigd. “Cocaïne is het vergif van deze tijd, het sluipende vergif dat naar een zachte vrijwillige dood leidt, en het symbool van het verlangen van een wereld die niet meer weet wat ze wil” (Pittigrilli, 1991:179).

FOTO Archief Chass Vermeulen Windsant • v.l.n.r. Nadar, Luminiere , Mariani, Sylvestre en Bonguinon

FOTO Archief Chass Vermeulen Windsant • v.l.n.r. Nadar, Luminiere , Mariani, Sylvestre en Bonguinon

Erotische toespelingen op verleidelijke en ‘nymfomane’ vrouwen (‘white lady’, ‘dame blanche’, ’dama blanca’) waren niet van de lucht. Ook toen al verschenen in de media breed uitgesponnen verhalen over wilde promiscue cocaïnefeesten in artistieke én criminele milieus. Cocaïne als nachtmiddel, de dichotomie van dag en nacht als de klassieke metafoor voor goed en kwaad, komt in deze context subliem tot uitdrukking in The strange case of Dr. Jekyll and Mr. Hyde (1886) van Robert Louis Stevenson, dat naar verluidt in korte tijd onder invloed van cocaïne is geschreven (Plant, 1999). De boodschap in het boek is interessant in het perspectief van de vaak verfoeide verderfelijkheid van het verleidelijke nachtleven, omdat het de calvinistische vrees weerspiegelt dat het kwaad een duivelse kracht is die in ons allen schuilt en krachtig onderdrukt dient te worden (Wevers, 2003). De satanische en met kwaad omklede Mr. Hyde, die heimelijk toeslaat in de nacht, geldt ruim honderd jaar later nog steeds als een stereotypische metafoor voor drugsgebruik, criminaliteit en verdachte handelingen die het daglicht niet zouden kunnen verdragen.

Van crimineel tot jetset
Terwijl het artsengilde aan het begin van de 20e eeuw nog betrekkelijk onbekend was met het fenomeen verslaving, groeide de gebruikerspopulatie ras. Het grootschalige gebruik en de daarmee samenhangende negatieve beeldvorming zouden de grondslag vormen voor een daarop straf anticiperend drugsbeleid. Toen vanaf begin 20e eeuw meer bekend werd over de verslavende effecten van cocaïne en het besef groeide dat het wondermiddel niet zaligmakend was, kwam ‘cocaïnemisbruik’ in de Verenigde Staten in toenemende mate onder de politieke aandacht. Honderd jaar na de eerste grote cocaïnegolf blikken Amerikaanse en Britse studies (Courtwright, 2001; Gootenberg, 1999; Jonnes, 1996; Musto, 1999; Spillane, 2000) terug op die periode door in uiteenlopende toonaarden het ‘ontaarde’ cocaïnegebruik te beschrijven, zoals dat destijds in de media breed werd uitgemeten. De verspreiding van cocaïne op het verarmde platteland en in urbane verpauperde milieus, leidde geregeld tot paniekgolven onder medici, politici en verontruste burgergroepen van uiteenlopende politieke en religieuze signatuur. De specifieke sociale samenstelling van gebruikers, tegen de achtergrond van turbulente sociaal-economische en sociaal-maatschappelijke veranderingen, was een giftige angel die ten koste van alles onschadelijk moest worden gemaakt. De geschiedenis vertoont hier sterke parallellen met de vroegere demonisering van opiumverslaafden, de marihuanaproblematiek (‘killer weed’)[v] in de jaren dertig, in de jaren zestig en tachtig gevolgd door LSD en de crackgolf (‘the plague’).

Morele paniek rond drugs apelleert volgens sociologen en criminologen meestal aan dieperliggende maatschappelijke oorzaken (vgl. Korf, 2010), aangezien de identiteit van de verslaafde vaak in hoge mate de beeldvorming over verslaving bepaalt; niet het gebruik van opium door Chinezen, maar de Chinezen zelf waren het probleem (Courtwright, 2001; De Kort, 1995; Tellegen, 2008). Met de anti-cocaïnestemming rond 1910 verliep het criminaliseringsproces volgens eenzelfde mechanisme.

De medisch historicus Musto (1999) laat zien dat de angst voor cocaïne en opium niet primair reacties waren op cocaïnegebruik en opiumverslaving, maar bezield werd door een ‘white alarm’ over ‘black rebellion’ tegen segregatie en onderdrukking; zo zouden ‘zwarten’ onder invloed van cocaïne onkwetsbaar zijn voor politiekogels en zo een acute bedreiging vormen voor de openbare orde. Verschillende studies hebben echter weerlegd dat cocaïne en drugsverslaving in het algemeen aan het begin van de 20e eeuw ook daadwerkelijk de oorzaken waren van de criminele misdaadgolf in de Amerikaanse steden. Cocaïnegebruikers werden zondebokken in een tijd dat het land gebukt ging onder grote maatschappelijke onrust en rabiaat racisme jegens haar zwarte burgers. Kohn schetst in zijn studie Dope girls overcocaïnegebruik in het Londense dancehallmilieu een vergelijkbaar patroon van stigmatisering: “The outlawing of drugs was the consequence not of their pharmacology, but of their association with social groups that were perceived as potentially dangerous” (Kohn, 1992:2).

Niet het drugsgebruik op zich is de directe aanleiding geweest voor het ‘drugsprobleem’ in Amerika, maar meer het dominante discours in termen van wat Reinarman & Levine (1997) ‘farmacologisch determinisme’ noemen. De cumulatieve consequentie van antidrugcampagnes en punitieve politiek betekende een radicale demonisering van drugs, die deze feitelijk meer macht toekende dan ze werkelijk kunnen hebben. “But drugs, unlike viruses, are not active agents; they are inert substances. They do not jump out of their containers and into people bodies without the people in those bodies actively decoding to ingest them” (Reinarman & Levine, 1997:9). In een kritisch theoretische reflectie over de beeldvorming van ‘drugs’, waarschuwen Chitwood et al. (2009) dat de invloed van ‘media-fueled drug scares’ om grote voorzichtigheid vraagt bij de benoeming van zogenaamde ‘drugsepidemieën’.

In de loop van de jaren dertig begon het gebruik van cocaïne drastisch af te nemen en tot aan het eind van de jaren zestig leek het in Amerika en Europa bijna geheel te zijn verdwenen. De productie van cocaïne, die gedurende enkele decennia in Nederland onder staatstoezicht door farmaceutische bedrijven mocht plaatsvinden, was door de nieuwe internationale wetgeving geheel aan banden gelegd. Van cocaïnelaboratoria in Zuid-Amerika was toen nog geen sprake. Na de jaren dertig zou het vakantieparadijs Cuba, dat onder het bewind van Batista tot 1959 een toevluchtsoord was voor de Amerikaanse jetset, een cruciaal doorvoerland worden voor de grote Amerikaanse markt: eerst voor de import van heroïne (‘The French Connection’), en al snel daarop ook voor het exotische middel cocaïne, dat de perfecte partydrug voor de jetset was (Streatfeild, 2001; Verbeek, 2001). Cuba was toendertijd een belangrijk kruispunt waar Amerikaanse misdaadsyndicaten en eigenaren van cocaplantages en cocaïnebaronnen uit Zuid-Amerika elkaar troffen. Later zouden het Medellín- en Calikartel worden opgericht om aan de grote Amerikaanse vraag te kunnen voldoen. Na ruim veertig jaar was de tweede cocaïnegolf in de Verenigde Staten een feit. En nog eens tien jaar later begon een crackepidemie (1984-1990), die vooral toesloeg onder de verpauperde zwarte bevolking in de Amerikaanse ‘inner cities’ (Reinarman & Levine, 1997).

De verbeelding van cocaïne
Met het succes van de film Easy Rider (1969) begon ook de rehabilitatie van cocaïne in de jaren zeventig. Eerst bij rockmusici en daarna, net zoals in de jaren twintig, bij de filmaristocratie. In de film delibereren Fonda en Hopper welke drug het meeste zou opleveren voor hun latere pensioen. Geen marihuana, want dat was te veel bulk. Heroïne had een slecht imago. Maar cocaïne, met duizend dollar straatwaarde voor een ounce (ca. 28 gram) was als ‘stash’ compact genoeg om in de benzinetank door het land te smokkelen.

Verslaving aan snuifcocaïne was begin jaren zeventig praktisch ondenkbaar; het ‘witte goud’ was voor gewone stervelingen simpelweg te duur (Shapiro, 2003). Ten tijde van cocaïnes wederopstanding begin jaren zeventig, spraken Grinspoon en Bakalar (1976) er hun verbazing over uit dat de kennis over de nog maar enkele decennia oude geschiedenis van cocaïneconsumptie grotendeels verdampt was. Toch zou het publieke imago van cocaïne in de tweede golf (1970-1990) net als toen snel omslaan van een onschuldige niet-verslavende drug naar een demonisch middel (crack) dat heroïne in de binnensteden naar de kroon stak (Schneider, 2008). Tegelijk bleef cocaïne, net als in de jaren twintig in Amerika en Europa het geval was, ook het symbool voor rijkdom, succes, glamour, chique en decadentie. Een statusmiddel en feesttoetje voor de jetset (Greene, 1985) én een drijfveer voor het najagen van de ‘American Dream’. Cocaïne was in de jaren tachtig een ‘onzichtbaar’ maar effectief middel, dat achter de schermen van Hollywood en in de meer competitieve takken van het diensten- en zakenleven een stuwende factor was geworden (Shapiro, 2003). Vergeleken met ecstasy is cocaïne meer sexy en media- en cinemageniek.[vi] Sterker nog: de (Hollywood) beeldcultuur is ervan doordrenkt.

Alle denkbare aspecten van productie, handel, gebruik, misdaad, bestrijding en verloedering komen er in aan bod. Het delinquente straatleven van dealers, pooiers, verslaafden en prostituees is voor opeenvolgende generaties scenarioschrijvers en regisseurs een dankbaar thema, evenals de losbandige sexfeesten in de ‘high society’ (Gertz, 2008). Blow, Boogie Nights, Showgirls, Goodfellas, Tokio Decadence en Miami Vice zijn slechts een greep uit tientallen films waarin cocaïne vanaf de jaren tachtig een prominente rol vervult. Scarface (1983) is volgens velen dé ultieme en meest geciteerde cocaïnefilm.[vii]

Op soms hilarische wijze zien we baronnen en boeven snuiven en kilo’s doorschuiven van Colombia via Cuba naar Miami en Chicago. Met klassieke oneliners (‘I always tell the truth. Even when I lie’; ‘Don’t get high on your own supply’) vindt het criminele (drugs)argot zijn weg naar miljoenen kijkers. Het is daarom niet zo verwonderlijk dat ook in Nederland gebruikers refereren aan op cocaïne geïnspireerde beeldvoorstellingen (Nabben et al., 2008a; Van der Poel et al., 2009) die binnen een (sub)culturele context een eigen betekenis krijgen door de specifieke articulatie van bepaalde houdingen en vormen. In de huidige, gefragmenteerde wereld representeert de technologische (populaire) beeldcultuur een onophoudelijke stroom aan visuele gebeurtenissen en sensaties, waar consumenten informatie, betekenis of plezier aan ontlenen (Oosterbaan, 2002).[viii]

Sinds de introductie van Coca Cola en Vin Mariani koketteert de reclamewereld al ruim honderd jaar met het opwekkende imago van cocaïne. Opvallend is dat de aanvankelijke negatieve beeldvorming over cocaïnegebruik sinds de antipropagandafilm Cocaine Fiends (1936) op termijn langzaam verschoven is van een panieksfeer naar een meer ‘neutrale’ representatie in de hedendaagse populaire multimediale beeldcultuur (Calafat et al., 2001; Nabben et al., 2005b; Parker, 2005). Reclame-uitingen als ‘Caffiato’ en ‘iSnort’ zijn slechts enkele controversiële voorbeelden die slechts de top van de ijsberg laten zien.[ix]

Wie ook de ijsberg wil bekijken kan net als duizenden andere surfers terecht bij You Tube, waar tientallen filmpjes met cocaïnepersiflages circuleren.[x] Bij de verbeelding van cocaïne in reportages wordt opvallend vaak naar een ‘bloedneus’ verwezen, dat aan een zeker gezondheidsrisico wil appelleren. Maar de geestelijk vader van Nijntje, Dick Bruna, was bepaald ‘not amused’ toen zijn witte konijntje door het satirisch Vlaamse maandblad Deng prominent op de cover met een bloedneus en een lijntje coke werd getoond. De afbeelding moest het onschuldige deel van de bevolking voorstellen dat wordt geconfronteerd met het oprukkende drugsgebruik.[xi]

Het is fascinerend dat cocaïne zonder reclamebudget al ruim een eeuw een ijzersterke reputatie geniet en telkens nieuwe consumentengroepen weet aan te boren. Qua naamsbekendheid kan cocaïne moeiteloos concurreren met McDonald’s, Ikea, L’Oreal of Coca Cola, die miljarden aan reclamecampagnes besteden. Cocaïne overstijgt de klassieke reclamewetten van permanente promotie dankzij de illusoire film- en muziekindustrie die de merkbekendheid van cocaïne levendig houden. En de dealer natuurlijk. “For an illegal drug, it had an incredibly clean image: it looked clean-white, sparkly, fluffy and pharmaceutical”, aldus Shapiro (2002:138) in een poging de ‘X-factor’ van cocaïne te duiden.

Volgens de Franse socioloog Baudrillard (1983) leven we in een wereld van beelden die de werkelijkheid steeds meer manipuleert en simuleert. De ‘gedachte werkelijkheid’ valt in toenemende mate samen met de realiteit waarin we ons bewegen, onze verlangens ontwikkelen en collectief (willen) delen met anderen. Door de suprematie van deze hyperrealiteit is onze consumptieve praktijk radicaal van karakter veranderd. Het gaat niet meer primair om goederen, maar evenzeer om het consumeren van aantrekkelijke beelden en tekens. In het tijdperk van ‘the consumption of signs’ heeft het associatieveld van beelden en tekens soms nauwelijks meer enige relatie tot de praktische gebruikswaarde van producten. Coca Cola is van een bruisende bruine suikerdrank, een oorspronkelijk opkikkertje, in de jaren zestig symbool geworden voor vrijheid, vitaliteit en plezier.

Recreatieve en gemarginaliseerde gebruikers
Na de tweede cocaïnegolf in de jaren zeventig en tachtig – in Nederland feitelijk de eerste (Nabben & Korf, 1999) – neemt vanaf de jaren negentig het recreatief cocaïnegebruik toe bij jongeren en jongvolwassenen in Noord-Amerika, Europa, Zuid-Afrika en Australië in zowel het urbane uitgaansleven als in rurale gebieden (Boys et al., 1999, 2000 en 2002; Decorte, 2000; Doekhie, 2008; Nabben & Korf, 1999; Shapiro, 2003; Van der Poel et al., 2009; Waldorf & Murphy, 1991). De cocaïnegebruikers komen goeddeels uit sociaal geïntegreerde milieus, zijn hoog dan wel laag opgeleid, hebben uiteenlopende beroepen en verschillende percepties over het gebruik, en nemen cocaïne in verschillende settings. Over het algemeen is er weinig problematiek bij onregelmatig en laag frequent gebruik. In vergelijking met gebruikers uit de ‘harddrugscene’ (veelal heroïneverslaafden) hebben de geïntegreerde snuivers veel minder vaak problemen met cocaïne en komen ze relatief weinig in contact met justitie en hulpverlening (McCrystal & Percy, 2009; Nabben & Korf, 1999; Prinzleve et al., 2004; Shearer et al., 2007). De verwachting van negatieve effecten van gebruik worden bij jonge recreatieve cocaïnegebruikers echter overschaduwd door sterke associaties met de subjectief beleefde positieve effecten (Lundahl & Lukas, 2007). Maar in Cocaine changes wijzen Waldorf et al. (1991) – in de geest van historici die voorafgaande perioden van gebruik hebben geschetst – ook op nieuwe (kwetsbare) groepen die nieuwe toedieningstechnieken toepassen (spuiten, roken, basen), waardoor verschuivingen in de aard van gebruik optreden en het zelfregulerend vermogen op langere termijn kan worden ondermijnd. Contrasterend met de vele stereotype voorstellingen die zowel in de beeldcultuur en media als bij politici en ook wel gebruikers bestaan, betogen deze Amerikaanse onderzoekers dat het vaak overbelichte amoralistische hedonisme van grotesk gebruik lang niet altijd de dominante praktijk is. Integendeel: “However powerful a drug may be, its effects are always mediated by the norms, practices, and circumstances of its users” (Waldorf et al., 1991:10).

Heftiger gebruiksvormen kunnen inderdaad problemen genereren. Een grote studie in negen West-Europese steden (Prinzleve et al., 2004) wijst uit dat gemarginaliseerde groepen (onder andere straatscene, cliënten in de hulpverlening) cocaïne voornamelijk in de vorm van crack gebruiken, heroïne roken en/of spuiten of meerdere drugs combineren. De sociaal geïntegreerde groepen snuiven bijna zonder uitzondering poedercocaïne. Het verschil tussen gemarginaliseerd en geïntegreerd kan betrekking hebben op arbeidsparticipatie, familie en vriendennetwerken, leefstijl en justitie- en hulpverleningscontacten. Het alcoholgebruik was bij de geïntegreerde gebruikers echter hoger dan bij de gemarginaliseerden (Prinzleve et al., 2004). (De panelstudie beperkt zich overigens hoofdzakelijk tot de sociaal-maatschappelijk geïntegreerde gebruikers die de grootste gebruikerspopulatie vertegenwoordigen in het uitgaansleven.)

Flyer • Hotel California • Panama

Flyer • Hotel California • Panama

Een cocaïnerevival in het uitgaansleven
Terwijl de media-aandacht voor ecstasy in de loop van de jaren negentig verslapte, maakte cocaïne stilaan een comeback in het Amsterdamse uitgaansleven. Om te begrijpen waarom cocaïne in deze periode opnieuw in zwang kwam, moet niet alleen de veranderende drugsmarkt (hoofdstuk 7) in ogenschouw worden genomen; zo leidde de mainstreaming van house, tien jaar na de ‘houserevolutie’, tot een metamorfose van het uitgaansleven die bij nieuwe groepen trendsetters tot een mentaliteitsomslag leidde. De behoefte om nachtenlang op ecstasy in clubs te dansen verdween en maakte plaats voor het doorzakken op alcohol en cocaïne in café- en thuissettings. De geschiedenis lijkt zich op dit punt te herhalen. Na elke subculturele (muzikale) ‘revolutie’ en het daarmee verbonden drugsgebruik – LSD (hippies), speed (punks en gabbers) en ecstasy (house) – komt cocaïne weer opnieuw in beeld.[xii]

‘Cocaïne de witte motor’ beleefde in de decadente jaren voor het nieuwe millennium een revival. Als ecstasy de uitgaansbeleving radicaal had veranderd, dan zorgde cocaïne tenminste voor de continuering van de uitgaanspret. De subculturele ‘X-factor’ van ecstasy leek na de ‘revolutie’ van 1988 met het jaar te verschrompelen. Toch verbaasde het menigeen dat het middel tien jaar na de Jellinek voorlichtingscampagne ‘coke de witte sloper’ plotseling weer hot was.[xiii] Per slot van rekening gold cocaïne vergeleken met de ‘feestdrug’ ecstasy juist als een échte harddrug waar je maar beter niet aan kon beginnen.

Maar tijden veranderen, evenals de perceptie van drugs bij nieuwe stapgroepen. Ecstasy had immers al een flinke periode het stapritme gedicteerd. Als het ecstasyavontuur een magische reis voorstelde, dan was cocaïne hiervan de antithese: een korte rush die om het halfuur moet worden gereactiveerd met een nieuwe snuif. Als ecstasy de regenboog symboliseert dan is cocaïne zo wit als sneeuw. Ecstasy en cocaïne: warm versus koud, empatisch versus egoïstisch. Het is intrigerend dat de volgende stapgeneratie kennelijk weinig moeite had met deze échte drug. Het gemak van de snelle snuif, als ondeugend tussendoortje of kek opkikkertje, sloot eind jaren negentig intrigrerend perfect aan bij de actieve hyperconsument. In die decadente periode, toen de geldkranen wijd opstonden, was cocaïne het toetje na een geslaagde zakelijke transactie, een copieuze maaltijd, een businessmeeting of een behaalde deadline. De moderne haastmens wilde, nee moest op elk moment bereikbaar, mobiel én vooral bij de tijd blijven. En wie snuift (en drinkt) blijft bij de tijd: ‘heerlijk helder lijneken’.

De hoogtijdagen van cocaïne lopen opvallend synchroon met economische voorspoed: het stijgen van de beurkoersen, de forse aanwas van hippe cafés en chique lounges in de grachtengordel en de felle expansie van de alcoholindustrie, met bruisende champagne als luxe boegbeeld bij het naderen van het millennium. Het zijn de hoogtijdagen van het neoliberalisme. Een panellid over deze periode:

Er wordt harder gewerkt dan ooit en geld verdiend als water. Sommigen jagen er 1.000 á 2.000 gulden per maand (2 á 4 pakjes per week) doorheen. In het weekend wordt de werkstress gecompenseerd met feesten, zuipen en doorsnuiven. Alsof cocaïne een kopje koffie is” (Milo, 04a:2000).

Ook Wendy (84a:2004) ziet het snuiftaboe na 2000 snel vervliegen. Als de sfeer op stoom komt en de alcohol rijkelijk vloeit is het slechts wachten op de eerste die het snode plan opvat om de coke-leverancier te bellen.

Cultuursociologen wijzen in de jaren negentig op de acceleratie van maatschappelijke ritmes, pluralisering van tijdsordeningen en de bewustwording van het risicovolle karakter van hedendaagse beslissingen (Van der Loo & Idenburg, 1994). Onze flexibele samenleving krijgt volgens Zijderveld (1991) het karakter van een rusteloze, haast permanente ‘staccatocultuur’ die razendsnel van setting en event kan wisselen. De snelheid van leven, van mondiale productie en lokale distributie op bestelling sluit aan bij de snelheidcultus van coke: U belt, wij bezorgen!

Als ecstasy symbool stond voor het ‘flowerpower’ gevoel, dan verbeeldde cocaïne ‘jetset en cool’, aldus een Amsterdamse dj (27a:1998). Cocaïne paste perfect bij de nieuwe tijdgeest, vond ook een ander panellid:

Vluchten voor de werkelijkheid, opkomen voor jezelf, geen levensdoel nastreven, zonder angst leven en ontdekken wie je bent door alles uit te proberen zonder over de gevolgen na te willen denken. De kick, de energie en de adrenaline laten stromen. Dat is belangrijk voor ons!”(Sasha, 46a:1998).

Het was slechts een kwestie van tijd of ook de clubs werden geconfronteerd met het toenemend cokegebruik. Glazenophalers, toiletdames en portiers treffen opeens meer lege wikkels aan op de dansvloer, bij de wc’s en voor de bar. De verbijstering is groot wanneer bezoekers brutaal lijntjes op de toog leggen en voor de ogen van het barpersoneel opsnuiven. Met de teloorgang van ecstasy en de opkomst van cocaïne zien clubmedewerkers de sfeer zienderogen veranderen. Knuffelen is passé. Elkaar aftroeven en dissen een pre. “Niemand wil meer vaag zijn van ecstasy”, zei Lizz (72b:2002) in die periode. “Een tikkeltje arrogant doen en er goed uitzien is de nieuwe leefstijl.” Clubmedewerkers waren er minder blij mee. Zeker hufters worden bepaald niet leuker op de coke. Tel daar nog het forse alcoholgebruik bij op, en er kunnen de raarste ruzies en vechtpartijen ontstaan.

Het stijgende cocaïnegebruik ontging ook de media niet. In opinie- en lifestylebladen speelde de revival rond 2000 zich als vanouds af in de mondaine wereld van ‘glitz, glam & gold’. Maar de beeldvorming over cocaïne als mondaine ‘yuppiedrug’ was feitelijk in de jaren tachtig al achterhaald (hoofdstuk 4). Ofschoon de hogere echelons cocaïne niet hadden afgezworen, was het zonneklaar dat de globalisering van de cocaïnehandel in de jaren negentig de gebruikersmarkt had gedemocratiseerd. Cocaïne voor de ‘gebohemiseerde middenklasse’, zoals Grinspoon & Bakalar (1985) al eerder opmerkten over de Amerikaanse markt, creëerde een bonte stoet van feestsnuivers, thuissnuivers, sneue, sportieve en carrièresnuivers. Maar hoe gangbaarder het gebruik, hoe sneller ook de ontmythologisering van de status als ‘glamourdrug.

Een positief snuifimago
Rond midden jaren negentig begint het gebruik van cocaïne in de panelnetwerken langzaam te groeien. Cocaïne doet zijn intrede in nieuwe uitgaansscenes (verticale popularisering) en begint vervolgens daarbinnen in de breedte te groeien (horizontale popularisering), ook al is het tegen de zin van sommige stappers die niet (willen) snuiven. In verschillende panelnetwerken zien we hoe vriendengroepen in betrekkelijk korte tijd over kunnen gaan van ecstasy op cocaïne.

Binnen de stapgroep van Aziz (50a:2001) gebeurt het in één zomerseizoen; dit terwijl cocaïne in deze vriendenkring altijd als een koude, kille en ongezellige drug werd beschouwd, meer iets voor de foute jongens uit de buurt. Maar de komst van enkele nieuwelingen, die al een poosje eerder waren overgestapt op cocaïne, verandert alles. De groep gaat niet alleen in het weekend tijdens het stappen gebruiken, maar ook door de week thuis op de bank en voor de tv. De gezelligheid van ecstasy maakt plaats voor een omgangssfeer die Aziz in 2001 typeert als ‘strak, hard en bloedserieus’. Op een gegeven moment is hij de nog de enige die het ‘nakkie lala’ steevast blijft weigeren.

Ook in andere vriendengroepen zien we gaandeweg een conversie van ecstasy (of amfetamine) naar cocaïne. In het sociale leerproces van Becker en de informele sancties van Zinberg (hoofdstuk 2) vindt sociale uitsluiting plaats wanneer een individu of subgroepje extreem veel gebruikt en op zeker moment door de meerderheid van de groep wordt uitgesloten als ‘junkie’. Onderbelicht is echter dat ook het tegenovergestelde gebeurt, namelijk dat juist de niet-gebruiker wordt buitengesloten.

In onze scene is coke helemaal geen egodrug. We vinden het eerder opwindend en spannend. Een pilletje slik je zo door, maar coke heeft een geilachtige luxe. We snuiven het open en bloot of stiekem. Allebei is leuk. Het hangt er van af met wie en waar je bent. Zijn we met zijn tienen en zeven hebben coke dan snuiven we openlijk. Maar als we met een groepje van vijf op een druk huisfeest zijn dan is het juist leuk om stiekem op de plee te snuiven. Je wilt ook rekening houden met bezoekers die het liever niet zien” (Mea, 87a:2004).

Net als bij ecstasy heeft ook het imago van cocaïne in sterke mate bijgedragen aan het succes. De nieuwe tijdgeest, aangejaagd door grote economische voorspoed, leidde tot een mentaliteitsverandering bij nieuwe groepen stappers, die studeerden of werkten en nog nooit waren geconfronteerd met economische tegenslag zoals de crisis in de jaren tachtig. Deze subgeneratie was meer ontvankelijk voor cocaïne dan de voorgaande subgeneratie. In hoofdstuk 7 beschreven we al dat de cocaïnemarkt door een intensivering van communicatiemiddelen en de toename van het aantal bezorgers makkelijker toegankelijker werd voor meer jonge Amsterdammers. De cocaïnedealer kwam prominenter in beeld. Terwijl zijn status door de toename van het aantal snuivers snel steeg, zakte die van de ecstasydealer. Zowel ecstasy- als cocaïnedealers zagen de ‘oudere’ stapgeneratie overstappen van pillen op pakjes (cocaïnepoeder). Een cruciaal omslagpunt was de korte ‘ecstasydip’ in 1997. De mythe van een zuivere ecstasymarkt – voor zover die bestond – lag (tijdelijk) aan diggelen. Trendsetters gingen voor ‘zuivere’ cocaïne, dat bovendien, in tegenstelling tot ‘onzuivere’ ecstasy, wel gemakkelijk te bestellen was.

Hoewel de ecstasymarkt zich in 1998 snel herstelde, had cocaïne intussen een nieuwe groep gebruikers aangeboord.[xiv] Ook veel gabbers stapten in dezelfde periode – mede als gevolg van de teloorgang van
de gabberscene – over van ecstasy en amfetamine op cocaïne. Na de hardcore ‘tropenjaren’ pochten ervaren gabbers opeens dat cocaïne van een hogere rangorde was dan speed, waarmee ze zich meteen ook afzetten tegen de jonge gabbergarde. Meer algemeen speelde ook de voortschrijdende upgrading van het uitgaansleven het cocaïnegebruik op termijn in de kaart.

Op thuisfeestjes gaan we eerst lekker koken en eten. Na het eten druppelen meestal nog andere gasten binnen en op een gegeven moment zijn we dan met zo’n tien tot vijftien mensen. Wanneer iemand een paar lijnen op tafel legt, komt ook de wodka en whisky tevoorschijn. We snuiven van 22:00 uur tot een uur of 01:00 en willen dan de deur uit naar onze favoriete club” (Anne, 95a:2006).

Archief Galerie Reflex • Foto David LaChapelle • Say it with DiamondsZ

Archief Galerie Reflex • Foto David LaChapelle • Say it with DiamondsZ

Een snuif in de snelle wereld en het privédomein
Stappers voeren verschillende redenen aan waarom cocaïne beter zou passen in hun leefwereld dan ecstasy. Veel gebruikers vinden de vluchtige, impulsieve en ongecompliceerde cokeroes prettig. Het gebruiksgemak roept sneller de wens van beschikbaarheid op als je zin hebt. Vooral de combinatie van alcohol met cocaïne vormt de perfecte cocktail om te socializen zonder direct ‘van de wereld’ te raken, zoals bij ecstasy. In vergelijking met ecstasy is de fysieke omgeving bij cocaïne van minder belang, omdat de vlotte cokerush praktisch op elke denkbare plek kan worden ondergaan zonder dat het anderen direct opvalt. De momenten en locaties van cokegebruik zijn zeer gevarieerd. Naast thuis, in het café en in de club, wordt cocaïne ook geconsumeerd voor de computer en televisie, in de auto of bioscoop en op het werk of tijdens het vissen, kegelen of gewoon op een ‘verloren’ moment. Persisterende snuivers zijn het minst kritisch wat betreft setting en gebruiksmoment. In veel netwerken is cocaïne de opmaat voor een stapavond. De vrienden van B.B. (79a:2004) regelen vaak van te voren een ‘pak’. Eén snuif voor vertrek en eentje in de auto op de parkeerplaats voor de club. Daarna wordt er elk uur een snuifpauze ingelast op het toilet of even op en neer naar de auto. Het is handig om cocaïne op zak te hebben tijdens het stappen: “Je bepaalt zelf wat je wilt, hoeveel en waar”, zo ervaart Misja (49a:2000). Er zijn snuivers die al het gedoe eromheen vervelend vinden. Voor anderen is het juist een kick om stiekem achter een gordijn te snuiven, op het toilet of in een hoekje. Het verhoogt de spanning en de geheimzinnigheid die je met medesnuivers deelt. Cocaïne in een vloeiende beweging zonder te morsen uit het wikkeltje halen, vereist enige handigheid. Op de dansvloer snuiven wordt alleen gedaan door onversaagde óf bedreven snuivers als Tizi (50a). Tijdens een interview bij hem thuis weet het panellid dit perfect te illustreren.

Tizi dribbelt onrustig door de huiskamer. Hij ziet eruit als een Turkse gabber, met zijn kaalgeschoren kop! Het is vrijdagmiddag. Kennelijk maakt het tijdstip en ons gesprek over cocaïne hem onrustig. Als we benieuwd zijn hoe hij het voor elkaar krijgt om zonder op te vallen midden op de dansvloer te snuiven kijkt hij ons verwondert aan. ”Het gaat om de juiste techniek”, zegt hij vol bravoure. “Wacht, ik laat het je zien.” Hij loopt vastberaden naar het dressoir, trekt een laatje open en haalt een envelopje te voorschijn. Fluks vouwt hij het pakje open en steekt er een afgeknipt rietje in. Opgewonden huppelt hij door de kamer, klaar voor zijn ‘onzichtbare’ snuifact. ”Kijk ik sta nu op de dansvloer. Het flopje houd ik in mijn holle rechtervuist en in de ander een whisky of biertje.” Dat leidt de aandacht af en bijna achteloos neemt hij een snuif in het tempo van een slok. Tizi kijkt ons triomfantelijk aan. We staan versteld van deze spitsvondige truc (Veldnotitie: 2004).

Ook de ‘pillenmoeheid’ (hoofdstuk 8) was er debet aan dat (oudere) groepen stappers dansevenementen en clubs de rug toekeerden. Thuis werd het nieuwe snuifdomein en een geliefde plek om intieme feestjes te vieren met vrienden of partner. Voor wie in een andere levensfase was beland, de studie had afgerond, individueler wilde leven of kinderen kreeg, kon altijd nog vlammen met coke als de kinderen in bed lagen.

Cocaïne, dat net als ecstasy en amfetamine in de literatuur vaak onder de club- of uitgaansdrugs wordt geschaard, is veruit het populairste thuismiddel van deze drie stimulantia. Coke wordt vaak, zo niet vaker thuis dan uit gebruikt. Hoewel het middel voorheen een discoreputatie had, vinden de meeste stappers het geen typische dansdrug. “Het is meer een zitmiddel: lekker snuiven met zijn allen met alcohol of een joint erbij” (Sep, 45a:2000). Toch betreuren velen dat de toenemende invloed van cocaïne in het uitgaansleven de uitbundige en empatische clubsfeer voor een deel gedoofd heeft. Ecstasypuristen beweren zelfs dat cocaïne house de nek heeft omgedraaid. De metamorfose van cocaïne van een ‘onpersoonlijk’ naar een ‘gezellig’ middel moet dan ook vooral worden gezien in de context van de café- en thuissettings.

De verhalen van thuisfeesten waar jonge Amsterdammers elkaar uitdagen, om elkaar heen draaien en flirten onder invloed van coke zijn talloos. En wat is er gestileerder dan een jonge vrouw die discreet en elegant wijze een privépakje uit haar Gucci designtasje haalt en haar neus met nonchalante filmsterrenallure bepoedert?

Product, gebruik en dosering
Amsterdammers hebben veel synoniemen voor cocaïne: sosa, sos, bap, cola, yeyo, wit, sneeuw, joke, lala (Marokkaans), beaz (Turks), sukru (Surinaams) of simpelweg coke. Een lijntje is een dingetje, nippie, pinkie, nakkie, snuffel, poentje, sleuteltje; snuiven wordt met snowboarden of snorkelen aangeduid. In een sigaret gerookte cocaïne heet een cokeblow, plofje of snertje. Notoire snuivers heten in gebruikerskringen
stofzuigers, seriesnuivers, doorsnuivers of megasnuivers.

Een pakje cocaïne heet een pak, sealtje, floppie of smurfenpost. De meeste gebruikers – althans die in het uitgaanscircuit, de straatscene is een ander verhaal – snuiven poedercocaïne. Het sprayen van in water opgeloste cocaïne is in Amsterdam vrijwel onbekend. Het roken van een cokesigaret komt sporadisch voor. In psychonautische kringen kauwen sommigen vers cocablad. Enkele (geïsoleerde) groepjes hebben wel eens met basecoke geëxperimenteerd.

De zuiverheid van snuifcocaïne is de laatste decennia redelijk constant gebleven (hoofdstuk 7). Regelmatige gebruikers weten dat een snuif praktisch nooit puur is en vrijwel altijd versneden. De bezorgmarkt is versneden en onzuiver omdat dealers tenslotte ook hun winst willen pakken. Gebruikers praten vaak over zachte of scherpe coke. Sommigen menen bij het openen van het pakje de geur van kattenpis, rozen, zeep, petroleum, perzik of een onbestemd chemisch product te ruiken. Een snotneus (‘Colombiaanse verkoudheid’) vindt niemand prettig, maar wordt op de koop toegenomen.

Welke dealer wordt geconsulteerd hangt naast de prijs ook van andere factoren af. Kwaliteit en bezorgtijd scoren hoog. Maar snuivers zijn ook opportunisten. De ‘kleefcoke’ van vijftig euro wordt vervloekt, maar als andere dealers niet op komen dagen wordt toch hetzelfde 06-nummer – dat uit woede al bijna was gewist – weer gebeld in de stille hoop dat de bezorger inmiddels betere waar heeft. “Only the nose knows”, weet Patrick (52a:1999). “Bij goeie coke voel je meteen het ‘WOW’ moment. Een heldere rush die tinkelt als sneeuw in de zon.”

Het snuifritueel verloopt in veel gezelschappen op identieke wijze. Vaak beginnen de neuzen al te kriebelen als de dealer is gebeld. Veel snuivers waarderen de voorbereidende handelingen. Het regelen van een snuifplateau, een rietje of buisje, het hakken van het poeder of de knisperige flakes, het verhitten van natte cocaïne, de chemische geur, een creditcard of mesje om de lijntjes te trekken… Het liefst optisch even lang én dik in een gezelschap. Wie krijgt de eerste en wie is laatst? Deze fase is voor de meesten herkenbaar. Het snuiftempo na de eerste lijn laat meer zien over de variatie van gebruik, zoals omgangsregels en rituelen binnen groepen. Of ze beginners dan wel gevorderden zijn, zich beheerst en stijlvol of juist mateloos en ranzig gaan gedragen. Kortom, datgene wat gecontroleerd van ongecontroleerd gebruik onderscheidt. Ontstaat er een liederlijk drank- en snuifgelag, met dikke lijnen die door de snuiver met de minste zelfbeheersing telkens worden neergelegd, of voelt niemand de aandrang om hard te gaan waardoor de dealer niet na een paar uur alweer moet komen opdraven?

De hernieuwde populariteit van cocaïne is mede te danken aan de collectieve opwinding die gepaard gaat met snuiven. Zo beschouwd is het toedieningsritueel van ecstasy saai. Het startgebruik in groepsverband wordt in belangrijke mate geïnitieerd door spontane impulsen. De samenstelling van de groep aanwezigen en het tijdstip zijn belangrijke voorspellers. Ervaren gebruikers voelen vaak intuïtief aan wanneer er later op de avond gesnoven gaat worden: na het diner, een paar borrels, thuis of in een berucht café. Vaak wakkert alcohol de snuifdrift aan.

De trek is veel sterker als er alcohol in het spel is. De gedachte aan coke schiet bij iedereen voorbij. We hebben dat met geen enkele andere drug. Een ‘zaadje planten’ is een uitdrukking die we gebruiken wanneer iemand de gedachte aan coke durft uit te spreken, zonder meteen een voorstel tot aankoop te doen. Je ziet de gezichten dan denken. Meestal bellen we even later op” (Sep, 45a:2002).

De clubsurveys (1995, 1998, 2003 en 2008) laten een vrij consistent beeld zien van de dosering tijdens de uitgaansnacht. In de meeste gevallen wordt hoogstens een halve gram coke per persoon per sessie gebruikt. Mannelijke bezoekers (vooral 25-29 jarigen) hebben vaker cocaïne bij zich en gebruiken ook het vaakst. Blijkens de panelstudie nemen de gelegenheidsgebruikers, ook wel ‘meesnuivers’ genoemd, slechts een paar lijntjes. De grootste groep cocaïnegebruikers in de panelnetwerken bestaat uit regelmatige snuivers, die tussen een kwart en halve gram per sessie nemen, ofwel ongeveer 5 tot 10 lijntjes. Daarnaast zijn er in de panelnetwerken gebruikers met meer (ook doordeweekse) snuifmomenten; zij schaffen 1 à 2 pakjes per week aan, waar meerdere dagen mee wordt gedaan. Bij forse gebruikers kan het aantal pakjes cocaïne (tijdelijk) oplopen tot 3 of meer per week. Dergelijke gebruikers vinden we mondjesmaat, verspreid over verschillende panelnetwerken. Dagelijkse snuivers komen zelden voor.

Cocaïnegebruik is vooral ook een herhaling van het snuifritueel. De meesten weten uit de praktijk dat een sessie met vrienden zelden tot één snuif beperkt blijft. Anderzijds, wie de wil heeft om af en toe een lijn over te slaan, behoudt de meeste controle. Doorsnuivers daarentegen verliezen de controle. Vooral in de beginperiode doen gebruikers veel langer over een gram dan in een latere fase in de gebruikscarrière – althans bij degenen die ermee doorgaan.[xv] Dit inzicht over de doseringstoename doet zich meestal voor in de fase van experimenteel naar recreatief gebruik. Aangezien gebruikers zeker bij cocaïne beducht zijn voor verslaving, activeert dit besef tegelijkertijd veelal de zelfregulering rond dosering en gebruiksfrequentie.

Combigebruik
Hoewel cocaïne ook met andere illegale middelen gecombineerd wordt, is de combinatie met alcohol de onbetwiste favoriet. De verhalen over ‘natte snuivers’, die afwisselend drinken én snuiven, zijn talrijk. Met het stijgen van de alcoholconsumptie neemt de begeerte naar cocaïne vaak toe. In de clubsurvey van 2008 hadden negen op de tien recente cocaïnegebruikers het afgelopen jaar alcohol bij de coke genomen (Benschop et al., 2009). Cocaïne zou volgens snuivers de dronkenschap afzwakken, terwijl andersom alcohol het ‘edgy’ gevoel van cocaïne zou verzachten. De versnelde afbraak van alcohol als gevolg van cocaïnegebruik blijkt ook uit de farmacologische literatuur (Leccese et al., 2000). Drinken én snuiven is soms een automatisme geworden. Eerst jezelf ‘klem zuipen’ en daarna weer ‘nuchter’ snuiven, is een ’combi-binge’. Ondanks de populariteit van deze combi hebben  gebruikers er een dubbel gevoel over. Of zoals een caféganger het verwoordde: “Het positieve effect is dat je niet dronken wordt, maar dat is meteen ook het negatieve effect: je zuipt maar door”.

Een andere combinatie die na de eeuwwisseling aan populariteit gewonnen heeft en waar in de begintijd van ecstasy een taboe op rustte, is cocaïne met ecstasy. De ‘koude’ coke zou de ‘warme’ ecstasyroes namelijk acuut doven. Tegenwoordig nemen sommigen een lijn cocaïne vóór het stappen en pas in de club ecstasy. De meesten reserveren cocaïne voor het einde van de ecstasyroes om weer sneller ‘nuchter’ en ‘scherp’ te worden van het vermoeiende ‘zombiegevoel’ van ecstasy.

In alternatieve niches wordt cocaïne met ketamine gecombineerd (CK, Calvin Klein). Cocaïne moet de ‘zweverige’ ketamine onder bedwang houden of wordt als ‘noodsnuif’ gebruikt bij een te hoge ketaminedosis. Cocaïne met GHB is in sommige niches een geliefde combinatie doordat GHB de ‘scherpe randjes‘ van cocaïne verzacht.

Ontwerp Donald Beekman DBXL Studio

Ontwerp Donald Beekman DBXL Studio

Betekenisgeving en beleving
De panelstudie vertegenwoordigt een breed spectrum van cocaïnegebruikers. Het middel rouleert zowel bij voetbalsupporters en gabbers als in kringen van kunstenaars en studenten. Droeg vooral het ‘mellow’ en ‘hippie’ imago bij aan het succes van ecstasy, bij cocaïne liggen andere redenen ten grondslag aan het gebruik. De positieve eigenschappen die gebruikers over de gehele linie aanvoeren zijn verheffen van het eigen ego, verhogen van de eigenwaarde en versterken van het zelfvertrouwen (‘de wereld aankunnen’, ‘goed uit je woorden kunnen komen’, et cetera). Tevens geldt cocaïne als een effectieve stressonderdrukker, prestatieverhoger en energiegever (‘beter presteren onder hoge (werk)druk’, ‘moeheid opheffen’, ‘scherp en alert’ ‘betere concentratie’). In materiële zin zou cocaïne statusverhogend zijn (‘elitepep’, ‘belangrijk overkomen’, ‘impliceert rijkdom en dure smaak’). In vergelijking met ecstasy is cocaïne meer solitair dan solidair. Toch fungeert cocaïne in sociale zin als een gezellige ontspanner (‘opgewekte gesprekken’, ‘bekrachtigt groepsgevoel’). Ook wordt de helderheid, zonder vervorming van de werkelijkheid gewaardeerd (‘nuchtere upper’, ‘korte high’). De waardering van de (korte) energierush, evenals van de ontspannende werking van cocaïne, wordt breed gedeeld (‘met cocaïne kun je discreet uit je dak gaan!’). Tevens wordt cocaïne aangewend ter neutralisering van alcohol (‘ontnuchteraar’). Ten slotte geldt cocaïne in sommige kringen als een libidoverhoger (‘ongeremd of opgewekt geil’, ‘orgasmeteaser’, ‘obscene lustgevoelens’).

Binnen de sociaal-culturele context van uiteenlopende gebruikerswerelden worden verschillende accenten gelegd. Sommige effecten worden belangrijker geacht dan andere. De creatieven en alternatieven zijn meer gefixeerd op de prestatieverhogende kwaliteiten van cocaïne. Naarmate verantwoordelijkheden toenemen en je vaker op je prestaties wordt beoordeeld, bouw je meer stress op. Cocaïne tempert stress en geeft een gevoel van controle dat ontspannend werkt. De libidoverhogende werking wordt vooral door sensualisten, die vaker ‘sexperimenteren’ met cocaïne, gewaardeerd.

Over het algemeen kennen gebruikers een hoge status toe aan cocaïne. Het middel wordt geassocieerd met maatschappelijk succes, een mondaine leefstijl, een florissant inkomen, et cetera. Groepen die lager op de sociaal-economische ladder staan, zijn gevoeliger voor de statusverhogende waarde van cocaïnegebruik en bezit. Rudolf (54a:2001) en zijn kompanen vinden cocaïne echt iets voor ‘sjiek volk’ en ‘glamour met een goede smaak in een snelle wereld’. Zij genieten van hun ‘luxe filmgevoel’ wanneer ze in een groepsrush grammen cocaïne met veel alcohol en video’s erdoorheen jagen. Hoewel kostbaar, leiden dergelijke snuifescapades tot vrolijke uitspattingen. Niemand mag de deur uit voordat de laatste kruimel op is. Ook in andere milieus wordt soms op overdreven wijze ‘geCOKEtteerd’, zoals op de spraakmakende glossy flyer van Hotel California in club Panama (2005). Vier flink verlopen dames, waarvan één met bloedneus, liggen met flessen champagne en wodka binnen handbereik verdwaasd op een bed boven een berg cocaïne van Hollywood allure.[xvi] Met cocaïne kun je ook lachen, want over de cliché beeldvorming wordt vaak eindeloos gegrapt. Beroemde monologen en groteske fragmenten uit films als bijvoorbeeld Scarface, worden met bravoure uitgebeeld en nagespeeld. De underground binnen het alternatieve segment blijft het meest ongevoelig voor en reageert vooral ironisch op de zogenaamde luxestatus van cocaïne. Ze vinden dat de roes ernstig wordt overschat, duur is en weinig effect geeft. Als je écht energie wil, waarom dan geen amfetamine?

Ik blijf mij erover verbazen dat het filmimago van coke soms de werkelijkheid zo dicht benadert. Het schaamteloos te voorschijn halen van een pakje, erop los snuiven en net doen of je neus bloedt. De acceptatie is groter en ook de media flirten ermee. Coke is stout: lekker van je buik afsnuiven, dat soort dingen. Maar mijn gevoel is dubbel. Mensen blijven ook zichzelf omdat ze door dat coole imago prikken. Coke is niet decadent, maar 50 euro is prijzig voor een krappe gram en korte kicks. De verleiding van telkens weer is de sluipmoordenaar. Voor je het weet is het opeens vijf dagen in de week raak” (Vince, 76a:2005).

Ongewenste effecten
In tegenstelling tot middelen als alcohol, ecstasy, paddo’s en GHB, wordt snuifcocaïne niet apart geregistreerd in het overzicht van de ambulanceritten in Amsterdam tussen 2001-2008 (Buster, 2009).[xvii] toch scoort snuifcocaïne qua risico’s fors hoger dan ecstasy in de drugsranking (Nutt et al., 2007; Van Amsterdam et al., 2009). Dat is mede toe te schrijven aan het feit dat cocaïne ook wordt gebruikt in de klassieke ‘harddrugsscene’ (met name in de vorm van crack). Maar ondanks het plezier dat gebruikers uit het uitgaanscircuit eraan zeggen te beleven, wordt er ook hier meer dan bij andere middelen gewezen op de latente en zichtbare gezondheidsrisico’s. De in de panelstudie meest genoemde negatieve ervaringen zijn de volgende:[xviii]

Acute lichamelijke klachten: hartkloppingen, hyperventileren, jachtig gevoel, misselijk, pijnlijke neus, snot of loopneus, hoofdpijn en een verminderde eetlust.

Subacute lichamelijke effecten de dag(en) erna: slapeloosheid, moeheid, futloos en prikkelbaar.

Acute sociale en psychische klachten die vaak bij hoge doseringen voorkomen: strak staan, egoflip, kil, impulsief, stoer, praatkick, egocentrisch, introspectie, asociaal, geïrriteerd, fake, paranoïde, waanbeelden, stotteren, piekeren en agressief gedrag.

Subacute sociale en psychische klachten: leeg gevoel, schijnvertrouwen, chagrijnig, afhankelijk, ongevoeliger, katterig, opvliegers, depressief, prikkelbaar, oppervlakkig, onzekerheid, spijt en introvert
gedrag.

Frequentie, patronen en trendremmende factoren
In de clubsurvey van 2008 (bijlage 3) zegt een derde (33%) van de clubbezoekers ooit cocaïne te hebben gebruikt; gemiddeld voor het eerst op hun 21e. Een kwart (25%) heeft nog recent gebruikt en één op de zeven (14%) is huidig gebruiker (Benschop et al., 2009). Niemand van de huidige gebruikers zegt dagelijks, bijna dagelijks of een paar dagen per week cocaïne te nemen. Eén op de tien huidige gebruikers neemt alleen in het weekend cocaïne, zes op de tien bij gelegenheden en de rest zelden of bijna nooit. Ruim een kwart (28%) van de huidige gebruikers zegt wel eens te veel of te vaak cocaïne te nemen. Het cocaïnegebruik (ooit en huidig) neemt (snel) toe met een stijgende leeftijd, piekt bij 25-29 jaar en daalt daarna weer licht.[xix]

De gebruiksfrequentie lijkt in de panelstudie iets hoger te liggen. In elk panelnetwerk bevinden zich groepjes die in het weekend en/of door de week snuiven, tijdens het uitgaan en/of op thuisfeesten. In een kwart van de netwerken zitten ook individuen en groepjes die (bijna) dagelijks snuiven, maar samen vormen zij minder dan 5% van alle cocaïnegebruikers in de netwerken. Ruim de helft van alle cocaïnegebruikers in de netwerken gebruikt (bijna) wekelijks, plus ongeveer een kwart minstens één keer per maand en de rest minder vaak. Een mogelijke verklaring voor de lagere gebruiksfrequentie in de clubsurvey is dat de panelstudie zich richt op de voorhoede van de gebruikerspopulatie, waar over het algemeen meer en vaker drugs wordt gebruikt, ook cocaïne.

Cijfers over cocaïnegebruik in prevalentiestudies onder de algemene bevolking van Amsterdam laten goed zien dat er een fors verloop is in cocaïnegebruik: het ooit-gebruik ligt beduidend hoger dan het gebruik in het laatste jaar, en dat is weer hoger dan in de laatste maand (Abraham et al., 2003).

Carrières in cocaïnegebruik
De carrière van gebruikers neemt een serieuze aanvang als cocaïne vaker wordt gebruikt dan die ene of paar keer, waardoor niet meer gesproken kan worden van incidenteel gebruik. De gebruikers die de panelstudie bestrijkt zijn meestal een stap verder gegaan. We hebben eerder gezien dat nieuwe trendsettende groepen zich in cycli van circa vijf jaar manifesteren, ongeveer de gemiddelde cyclus van een panelnetwerk (bijlage 1). De informatie uit de binnen deze periode opeenvolgende metingen (tweemaal per jaar, dus tien in vijf jaar) geeft inzicht in gebruiksfrequentie, patronen en carrières van individuen en/of groepen in het uitgaansleven. Op grond hiervan hebben we drie fasen onderscheiden in de carrières van individuenen/of groepen:

(1) experimenteel;
(2) regulerend en
(3) problematisch.

De dynamiek van gebruik is nooit statisch, maar eerder een samenspel van (veranderende) set- en settingfactoren, waardoor de grens tussen experimenteel, recreatief en problematisch soms diffuus is. Net als bij andere middelen begint ook cocaïnegebruik doorgaans in groepsverband. De drie fasen onderscheiden zich door de intensiteit (frequentie, dosering) van gebruik, het zelfregulerend vermogen en de interactie tussen gebruikers en de daarbij horende regels. Ongeacht de ervaring met het middel en de fase van gebruik, zijn gebruikers vaak beducht voor cocaïne. Wie zich inlaat met cocaïne speelt met vuur. Cocaïne appelleert aan een hoger probleembewustzijn dan ecstasy. Voor zowel gebruikers als niet-gebruikers liggen cocaïne en ‘verslaving’ gevoelsmatig in elkaars verlengde. Na de eeuwwisseling zwelt de stroom verhalen over problematisch cocaïnegebruik over de gehele linie aan. Dit loopt synchroon met het toegenomen gebruik in de panelnetwerken. De ‘gezelligheid’ zou minder zijn omdat het gebruik (soms) te normaal of vanzelfsprekend is geworden. Deze geluiden klinken vooral door in netwerken waar soms al jarenlang week-in-week-uit wordt gesnoven. Vooral bij de creatieven woeden discussies over cocaïnegebruik en horen panelleden vaker over mensen die minderen, dat van plan zijn of kansloos verloren lijken. De scheiding tussen week- en weekendgebruik is bij de creatieven het meest diffuus. Tegelijkertijd is het opvallend dat het cocaïnegebruik ondanks alle scepsis en goede voornemens niet substantieel afneemt en snuiven ook door de week geregeld voor blijft komen. Dit zou kunnen wijzen op een mogelijke uitvergroting van de  cocaïneproblematiek bij personen die in het roddelcircuit vaak over de tong gaan.

Tussen incidenteel en experimenteel gebruik
Personen die de werking van cocaïne prettig vinden en de intentie hebben om het middel beter te leren kennen, gaan verder dan het incidentele gebruik. In de beginfase krijgt de noviet vaak een lijntje aangeboden of betaalt mee met de anderen die de contacten hebben om cocaïne te regelen. In deze fase worden diverse aspecten van de cocaïneroes geleerd: de verschillende kwaliteiten en de impact op de roes, het herkennen van de eufore stemming en gevoelens van verhoogde energie en vrolijkheid. Het gebruik vindt in diverse settings plaats, met andere personen die er soms ook weer andere gebruiksgewoonten op na houden. De gebruiker ziet dat er verschillende rituele toepassingen rond het gebruik van cocaïne bestaan. Het gebruik kenmerkt zich in de beginfase door het spontane karakter. Sommige gebruikers gaan op zoek naar informatie over het middel en hebben soms heel specifieke vragen over de (verslavende) werking, gezondheid, kwaliteit, et cetera.

Tussen experimenteel en gereguleerd gebruik
De duur van deze fase hangt onder andere samen met leefstijl en omgangsduur met gebruikende vrienden. Herhaling van gebruik leidt op termijn tot gereguleerd gebruik. De gebruiker formuleert regels voor gebruik (alleen in het weekend, op feestjes, et cetera). De verwachtingen ten aanzien van het middel worden vaak gerelateerd aan specifieke omstandigheden en situaties binnen de leefstijl. Geleidelijk tekent zich een patroon af. De gebruiker schaft soms ook zelfstandig cocaïne aan, om die te delen met anderen of voor persoonlijk gebruik. Hij of zij ontdekt dat er gebruikers zijn die altijd delen of juist nooit. De grenzen van gereguleerd gebruik, zoals dosering en frequentie, worden beïnvloed door informele regels in de groep. De grens tussen gecontroleerd en ongecontroleerd gebruik is soms diffuus, omdat er ook momenten zijn dat deze regels (individueel of in groepsverband) overtreden worden. De gebruiker wordt zich hier meer bewust van en herkent steeds beter de spanning wanneer het normafwijkend gebruik, zoals ‘bingen’ indruist tegen de regels.

Archief Ton Nabben

Archief Ton Nabben

Tussen gereguleerd en problematisch gebruik
Het inlassen van een ‘time-out’ hoort bij de regulering van gebruik. De grens tussen gereguleerd en problematisch is wanneer de gebruiker zich niet meer senang voelt als er geen cocaïne is of elke stresssituatie met cocaïne wil doven. Er worden meer momenten aangegrepen om te snuiven, waarbij vaak een neutraliseringsstrategie wordt toegepast; er valt altijd wel wát te vieren en zo niet, dan wordt er wel een excuus gezocht. De eigen grenzen worden (ongemerkt) steeds verder opgerekt. Het zelfregulerend vermogen wordt op de proef gesteld wanneer de gretigheid toeneemt en doorsnuiven steeds vaker aan de orde is.

Lijnen cocaïne worden langer en dikker en het gevoel ontstaat dat er minder in het pakje zit. De kosten, die steeds zwaarder op het budget drukken, kunnen tot honderden euro’s per maand oplopen. In een vlaag van daadkracht worden telefoonnummers van bezorgers weggegooid, maar een paar dagen later weer via vrienden achterhaald. Er wordt geld geleend dat niet altijd wordt terugbetaald. Vriendschappen komen onder druk te staan. Omdat cocaïne duur is, wordt snuiven met anderen steeds vaker afgewisseld met heimelijk en stiekem gebruik. De eerder geschetste negatieve effecten nemen bij persisterend ongecontroleerd gebruik navenant toe. Zelfoverschatting ligt op de loer en tegen beter weten in denkt de gebruiker alles onder controle te hebben. Liegen over het gebruik komt steeds vaker voor.

Relatieproblemen worden niet opgelost door eerst (stiekem) te snuiven en dan pas te praten. De gebruiker ontwikkelt een haat-liefde verhouding met cocaïne. Cocaïne wordt met tegenzin gesnoven. Op de langere termijn verhoogt persisterend gebruik de kans op solitair gebruik, aangezien de gebruiksfrequentie intussen veel hoger is dan in de omringende vriendenkring. Een gevoel van uitsluiting ontstaat door ‘onbereikbaar’ te zijn voor anderen. Gevoelens blijven uit schaamte verborgen en de gebruiker manoeuvreert zich langzaam in een isolement. Vrienden zien karakterveranderingen.

De ‘elke-dag-snuiver’ is een uitzondering in uitgaanskringen. Wel is er soms sprake van dwangmatig gebruik. Alleen de gedachte aan coke kan al reden zijn om te bellen of te snuiven, ongeacht waar of met wie je bent. Probleem is vaak het geld. Poffen bij cocaïnedealers is niet makkelijk. Maar het zelfregulerend mechanisme is na (jarenlang) intensief gebruik verzwakt; bingen komt geregeld voor. De fixatie is soms zo sterk dat het middel de gebruiker controleert, in plaats van andersom. De neiging bestaat om advies en goede raad van partner en/of vrienden te negeren.

Dit proces, dat onbeheersbaar dreigt te worden, wordt echter ook vaak door interventie van vrienden afgeremd en weer tot ‘normaal’ gebruik teruggebracht. Jarenlang cocaïnegebruik leidt daarom niet automatisch tot een hardnekkige verslavingsproblematiek. Behalve op individueel niveau vindt dergelijk controleverlies ook in groepssituaties plaats.

Bij ons is coke geen gezellige drug meer, terwijl het dat in het begin (eind jaren negentig) wel was. Vooral de handelingen: lijntjes leggen, een buisje, mesje erbij. De voorpret van het snuiven en telkens een nieuwe snuifronde was echt prikkelend. Tegenwoordig heeft niemand het bij zich omdat iedereen het middel haat! En toch is het altijd in de buurt! De keerzijde van het middel is dat mensen leugens gaan verkondigen als de problematiek zich verscherpt. Het gaat vaak sluipend. Snuivers hebben vaker spijt dan slikkers. We praten er vaak over dat we het niet moeten doen, maar even later stoppen we het zo weer in onze neus. Ik weet niet wat het precies is met dat duivelse spul. We worden verdrietig van de ‘sky high on coke.’ We geven elkaar schouderklopjes als we het gebruik weten te beperken tot één keer per week of tot maximaal drie lijntjes. Maar de habit blijft hardnekkig. Sommigen blijven op de oude voet doorgaan. Er zijn momenten dat we collectief alle 06-nummers deleten. De Omonummers (van het wasmiddel Omo, insiderterm voor cocaïne) gaan er symbolisch het eerste uit. Maar ja, wat doe je daarna op de gulzige momenten? Dan ga je toch weer schooiers lastigvallen voor een goed snuifnummer” (Zina, 100a:2007).

Cocaïne als dilemma
In de loop van de jaren negentig nemen beduidend meer stappers cocaïne. En hoewel de drug relatief duur blijft, horen we zelden dat dit een doorslaggevende reden is om niet te snuiven. Wel horen we geregeld – van zowel gebruikers als onthouders – dat cocaïne, in vergelijking met ecstasy, als een échte harddrug wordt gezien, waar je op den duur ook verslaafd aan kunt raken. Als populair middel roept cocaïne opvallend vaak tegenstrijdige reacties op. Vaak horen we tijdens interviews opmerkingen in de trant van: ‘Het is lekker, maar…’, ‘Ik dacht er niet aan, totdat …’ en ‘Ik was nuchter op een feest, toen opeens cocaïne …’. Hoewel in het zelfgeconstrueerde risicospectrum basecoke (crack) duidelijk als een drug voor ‘losers’ gezien wordt en snuifcocaïne voor ‘winners’ is (Nabben & Korf, 2001), wringt er toch iets – ook bij de ‘winners’. In een hecht verweven scene blijkt het nog niet zo eenvoudig om cocaïne te vermijden of af te slaan als je er opeens mee wordt geconfronteerd en er eigenlijk geen zin in hebt.

De tweedracht die cocaïne in vriendenkringen of tussen partners zaait, is talrijker dan bij andere middelen. Er bestaat in netwerken soms grote onenigheid tussen ecstasygebruikers en cocaïnesnuivers. Het heimelijke snuiversgedrag zou de sfeer van openheid, oprechtheid en eerlijk delen bezoedelen. In Angels (65a) vriendenkring wordt cocaïne als een ‘sneaky’ drug getypeerd, die niets toevoegt aan het sociaal intieme feestgevoel van ecstasy. Op de feestjes van Nadia & Nemo (64ab) is cocaïne de ‘sfeerkiller’. Terwijl anderen hun privépillen en GHB voor iedereen op de salontafel uitstallen, sluipen de snuivers een zijkamertje in om te gebruiken.

Het ‘normale gebruik’ nadert een kritisch ‘cokepunt’ wanneer er mateloos of geforceerd wordt gebruikt, geen discretie meer wordt betracht of onbeschaamd openlijk wordt gesnoven op momenten dat de meerderheid van de aanwezigen dit als ongepast of als aanstootgevend ervaart. De gebruiksregels in snuifnetwerken zijn vaak uit noodzaak geboren en worden actief bekrachtigd. Door informele regels te creëren streeft men naar verstandig en beheersbaar gebruik om zodoende het ‘zuipsnuiven’ (coke én alcoholbingen) of doorsnuiven binnen de perken te houden. Er wordt een appèl gedaan op zelfregulering en de eigen verantwoordelijkheid. In de regels die gebruikers daarbij hanteren ligt het accent op dosering (beschaafde lijnen, niet te veel), tijdstip van gebruik (niet te vroeg, overdag of door de week, niet te snel opeenvolgend ), de combinatie met alcohol (ga niet ‘zuipsnuiven’) en het sociale gedrag (het moet wel leuk blijven). De groepssfeer mag onder geen beding lijden onder het compulsief gedrag van ‘overtreders’ van de informele regels. Het hanteren van interne regels is ook bedoeld als bescherming om de invloed van problematische doorsnuivers – die veranderen in gedrag en/of anderen negatief beïnvloeden – te minimaliseren. Toen iemand in de vriendenkring van Mark (69b) eronder door dreigde te gaan werden er voortdurend grappen gemaakt over zijn ‘junkie’ status. Kennelijk was hij daar zo gevoelig voor dat hij direct besloot om te gaan minderen.

Cocaïnetrends
In de panelstudie (bijlage 2) vertoont het cocaïnegebruik een stijgende lijn vanaf de tweede helft van de jaren negentig tot en met 2001. Sindsdien blijft het gebruik in de daaropvolgende periode (2002-2008) redelijk stabiel (terwijl bij ecstasy een (forse) daling inzet), maar op een hoger niveau dan midden jaren negentig. Vanaf 2005 lopen cocaïne en ecstasy parallel in de panelnetwerken. In vergelijking met ecstasy vertoont cocaïne op de lange termijn minder grillige tussentijdse bewegingen.

In de clubsurveys (bijlage 3) piekt het ooit-gebruik van cocaïne bij de meting van 1998, wanneer bijna de helft (48%) zegt deze drug wel eens te hebben genomen. Daarna daalt het (39% in 2003) en in 2008 is met één op de drie (33%) weer het niveau van 1995 bereikt (33%). Het recente gebruik van cocaïne zit eveneens in 1998 op een hoogtepunt, met ruim een op de drie (37%). In de voorgaande en latere metingen is dat een kwart (25% in 1998, 2003 en 2008). In 1998 behoorde bijna een kwart tot de huidige gebruikers (24%), bijna het dubbele van voorgaande en latere metingen (14% in 1995, 2003 en 2005).

De verspreiding van cocaïnegebruik in de jaren negentig blijkt ook uit surveys onder de algemene Amsterdamse bevolking vanaf 12 jaar (Abraham et al. 2003).[xx] Tussen 1987 en 1990 bleef het ooit-gebruik stabiel, maar daarna steeg het van 5.7% in 1990 naar 7.0% in 1994, 9.4% in 1997 en 10.0% in 2001. Het laatste maand gebruik schommelde, maar was in 2001 tweemaal zo hoog als in 1987 (0.6% in 1987, 0.4% in 1990, 0.8% in 1994, 1.0% in 1997 en 1.2% in 2001). Opvallend is dat de leeftijd van het eerste cocaïnegebruik vrij stabiel rond 25 bleef liggen, vrijwel hetzelfde als bij ecstasy. Uit de prevalentiecijfers kan worden afgeleid dat de eerste cocaïnegolf in de jaren zeventig en vooral tachtig (zie hoofdstuk 4) in de jaren negentig is opgevolgd door een tweede.

Concluderend laten in de tweede helft van de jaren negentig zowel de panelstudie als de surveys onder uitgaanders en de algemene Amsterdamse bevolking een (hernieuwde) toename in het cocaïnegebruik zien. Terwijl het gebruik in de panelstudie in het eerste decennium van het nieuwe millennium redelijk stabiel is, daalt in de clubsurveys aanvankelijk het actuele gebruik, om daarna, net als in de panelstudie, vrij stabiel te blijven. In de panelstudie liggen het (actuele) gebruik van cocaïne en ecstasy in het nieuwe millennium echter dichter bij elkaar dan in de survey, waar het huidige gebruik van ecstasy hoger ligt dan dat van cocaïne (zij het dat het niet zover uit elkaar ligt als in de tweede helft van de jaren negentig). Kennelijk is bij cocaïne sprake van divergerende ontwikkelingen. Bij ecstasy zette de tempering in het ecstasygebruik eerder in binnen panelstudie dan in de clubsurveys. In de clubsurveys zette min of meer tegelijkertijd een daling in cocaïnegebruik in, maar die manifesteerde zich veel minder in de panelstudie. Op dit punt lijken de panelnetwerken dus juist géén voorloper te zijn.

Gebruikersperspectief
De in de 1e cyclus (1988-1992) overwegend gescheiden cocaïne- en ecstasymilieus beginnen vanaf de 2e cyclus (1993-1997) steeds meer naar elkaar toe te groeien, totdat ze elkaar in de 4e cyclus (2003-2008) rond 2006 kruisen (bijlage 2). Vanaf de tweede helft van de jaren negentig (3e en 4e cyclus) valt cocaïne in de smaak bij diverse uitgaansculturen (verticale groei), waarbinnen vervolgens ook meer stappers in de netwerken gingen snuiven (horizontale groei). Terwijl ecstasy na het tippingpoint (2001) van mainstream naar de postraveperiode over bijna de gehele uitgaanslinie (verticaal en horizontaal) terrein begint te verliezen, blijft het cocaïnegebruik tamelijk stabiel.

In de meeste uitgaansnetwerken in de panelstudie wordt zowel cocaïne als ecstasy gebruikt, waarbij overigens het accent wel vaak op één van beide middelen ligt. Daarbij speelt niet alleen de setting een belangrijke factor, maar ook de leeftijd en leefstijl van trendsetters. In groepen actieve stappers kristalliseert zich het experimentele cocaïnegebruik na het 25e jaar steeds meer uit tot intensiever en regelmatiger gebruik. Cocaïne vervangt ecstasy, dat van een primair in een secundair middel verandert; in sommige netwerken wordt ook door de week gesnoven.

Parallel aan de opkomst van cocaïne verloopt ook de expansie van de alcoholindustrie. Met het naderen van het nieuwe millennium breiden de (trendsettende) horeca en aanverwante clubs zich in rap tempo uit. Volgens de panelstudie zeggen gebruikers veel plezier te beleven aan het snuiven tijdens het stappen of in privésettings. Toiletten zijn luwe snuifplekken, maar er wordt net zo goed in het theater gesnoven, op het strand, in de bioscoop of thuis voor het plasmascherm. Cocaïnegebruik komt vaker in kleine gezelschappen voor, terwijl ecstasy meer met grote dance-events en clubs wordt geassocieerd.

Het snuifritueel zou bijdragen aan de intieme gezelligheid. Het sociale ritueel van cokegebruik is minder settinggebonden dan ecstasy en het roeseffect kan beter gecamoufleerd worden. Van ecstasy ga je zwalken; met cocaïne blijf je high en helder. Het prestatieverhogende, inspirerende en aangename gevoel sluit naadloos aan bij de nieuwe competitieve tijdgeest.

Hoewel het ‘problematische’ imago uit de jaren tachtig kantelt naar neutraal of positief, hebben vooral persisterende gebruikers een haat-liefdeverhouding met cocaïne. Ofschoon cocaïne vergeleken met ecstasy als minder onschuldig geldt en vaker met verslaving wordt geassocieerd, is het gebruik vanaf de tweede helft van de jaren negentig toch meer ‘genormaliseerd’. Door het toenemen van gebruik op momenten die niet als ‘normaal’ worden gezien, wordt echter ook de informele controle geïntensiveerd én bekrachtigd. Juist omdat cocaïne volgens gebruikers in de panelnetwerken moeilijker onder controle te houden is, zijn er sociale sancties rondom het gebruik (onder andere niet op het werk, alleen of doordeweeks). Wanneer de champagne onder de drugs tot een banaal gebruiksartikel dreigt te vervallen, gaat dit ten koste van de exclusiviteit. Na de eeuwwisseling vangen panelleden vaker verhalen op van snuivers die een ‘time-out’ inlassen of stoppen met gebruik en (tijdelijk) minder uitgaan. De ‘witte dame’ is (voorlopig) getemd. Opvallend genoeg geldt dit veel sterker voor clubgangers in het algemeen dan voor de ‘elite’ in de panelnetwerken.

Drugsmarktperspectief
De (gewijzigde) marktfactoren hebben ook invloed gehad op het stijgende cocaïne gebruik aan het eind van de jaren negentig. Allereerst begint ecstasy door de lage prijs (2-3 euro) zichzelf uit de markt te drukken, waardoor cocaïne een lucratievere business wordt voor verkopers. Meer ecstasydealers stappen over op cocaïne en groeien voor een deel met hun klantenkring mee. De onzuiverheid van de ecstasymarkt rond 1997 kwam op een moment dat de kiloprijs van cocaïne historisch laag stond (hoofdstuk 7) én snuivers en dealers elkaar door nieuwe mobiele communicatiemiddelen sneller wisten te vinden. Cocaïne begint meer krediet te krijgen bij de trendsetters, die het middel ook trouw blijven na het herstel van de ecstasymarkt. In tegenstelling tot ecstasy heeft cocaïne altijd een betrouwbare reputatie gehad, hoewel iedereen weet dat de cocaïne vaak versneden is. De florissante economie – het geld moet rollen – heeft het cocaïnegebruik aan het eind van de 20e eeuw tot grote hoogte opgestuwd.

Uitgaansperspectief
De krachtige stijging van cocaïne in de 2e en 3e cyclus (1993-2002) start op het moment dat de mainstreaming van house naar dance door een forse groei van nieuwe evenementen een hoge vlucht begint te nemen. Als gevolg van een stringenter vergunningenstelsel en nieuwe regelgeving wordt de underground in deze periode langzaam op een zijspoor gemanoeuvreerd.

De herwaardering van cocaïne loopt synchroon met de upgrading. Maar naast economische voorspoed en de hang naar meer exclusiviteit, is het ook een distinctieve reflex en reactie op de massificatie. In de avant-gardistische kritiek op de ambtelijke vertrutting – als gevolg van meer regelgeving (hoofdstuk 12) – klinkt indirect ook de teleurstelling door over de groeiende braafheid van de nieuwe stapgeneratie die de kat meer uit de boom lijkt te kijken. Cocaïne vlakt dan misschien wel het feestgevoel af, ook de teloorgang van ecstasy is een feit. Daar komt nog bij dat de doorsnee stapper van de jaren nul is aangewezen op feestorganisaties die veel meer aan regels zijn gebonden.

NOTEN
i. De vaak lovende briefreacties liggen in 26 dikke delen in de Parijse Bibliotheque Nationale.
ii. Het succes van de verdovende werking van cocaïne gaf de aanzet tot het ontwikkelen van gemakkelijk te produceren synthetische derivaten om de hoge kosten, verbonden aan het importeren van cocabladreen en het daaruit extraheren van cocaïne te vermijden. In 1905 werd procaïne voor het eerst bij operaties toegepast. Net als andere verwante stoffen als lidocaïne en novocaïne heeft procaïne geen stimulerende werking (Spillane, 2000).
iii. Rond 1903 werd cocaïne niet langer als direct ingrediënt gebruikt in Coca Cola (behandelde –
gedecocaniseerde – cocabladeren worden echter nog altijd gebruikt).
iv. Cocaïnepreparaten waren vooral ook populair bij de bestrijding van geïrriteerde sinussen bij
hooikoorts en (zware) verkoudheid. In het eerste decennium van de 20e eeuw is de medische interesse voor cocaïne tanende (Spillane, 2000).
v. Overigens beweerde de nieuwe generatie ‘moral entrepeneurs’ juist het tegenovergestelde over
marihuana. In plaats van de blower te betichten van agressief en gewelddadig gedrag wordt hij voortaan gestigmatiseerd als ‘drop out’ die zich wil onttrekken aan de heersende Amerikaanse waarden, demonstreert tegen de oorlog (Vietnam) en als groep te dominant zou kunnen worden (Himmelstein, 1983).
vi. In From Chaplin to Charlie-cocaïne schrijft Shapiro (2002) dat cocaïne praktisch vanaf het begin van de ‘stomme’ filmperiode in de jaren tien van de vorige eeuw een prominente rol speelt op het witte doek. De antipropagandafilms Cocaïne Fiends en Modern Times, een persiflage van Charlie Chaplin op het moderne industriële leven, verschijnen beide in 1936 aan de vooravond van de geluidsfilm. In de daaropvolgende decennia wordt cocaïne in uiteenlopende filmgenres belicht in roadmovies, pulp sex & crime films, fantasy, science fiction, drama en vampierenfilms (Rätsch & Ott, 2003).
vii. Sossie, Sos en Sosa zijn synoniemen van cocaïne en zijn geïnspireerd naar de film Scarface (1983) van regisseur Brian de Palma, waarin de Columbiaanse cocaïnebaron Mr. Sosa ten tonele wordt gevoerd. ”Cocaïne is mijn favoriet, omdat Al Pacino mijn voorbeeld is”, zegt een student in een vlotte drugsenquête van de Nieuwe Revu (15 oktober 2009).
viii. Sinds de jaren negentig is er een groeiende wetenschappelijke belangstelling voor onder andere de betekenis van digitale beeld(re)productie, het collectieve visuele geheugen en de samensmelting
van media als film, televisie, video en fotografie (Gierstberg & Oosterbaan, 2002:8).
ix. In de commercial van Douwe Egberts voor Caffiato ijscoffee schuimde de opgeklopte melk niet uit een volle mok, maar werd het als drie lijntjes (als ware het cocaïne) strak op een zilveren blad aangeboden en door enthousiaste jonge vrouwen vrolijk met een rietje opgesnoven. De reclamecodecommissie heeft in augustus 2004 naar aanleiding van tientallen protesten van kijkers besloten dat de Douwe Egberts commercial niet meer vertoond mag worden. In de commercial wordt volgens de commissie een te sterke vergelijking gemaakt met het snuiven van cocaïne. In 2009 introduceert iPhone met iSnort een nieuwe applicatie die het snuiven van cocaïne simuleert. Op internet wordt een demo getoond waarbij een opgewekte jongen met zijn bankpas cocaïne in lijntjes snijdt en deze vervolgens met een opgerolde bankbiljet ‘van het scherm’ snuift. De indruk wordt gewekt dat er cocaïne op je telefoon ligt. Op fora wordt de applicatie veelvuldig besproken. Reacties van jongeren variëren van ‘ga toch voor het echte spul’ tot ‘wel cool voor een keertje, maar te duur’.
x. Het zeer populaire YouTube filmpje ‘nakkie erbij’ van ‘peppie continue’, een persiflage op de commercial ‘koekje erbij’ van Verkade is drie jaar na verschijning in 2007 130.000 keer bekeken.
xi. Dick Bruna sleepte het blad Deng subiet voor de rechter wegens inbreuk op zijn auteursrecht en schending van de morele rechten. Bruna had, zo bleek in de rechtszaal, niet zijn toestemming gegeven voor Nijntje met een bloedneus en een lijntje cocaïne en de titel: “Iedereen zijn lijntje”. Het open, naïeve en eerlijke imago van zijn konijntje werd volgens de advocaat met voeten getreden. Nijntje is geen cokesnuivende junkie, zo betoogde hij. Het verweer van de Deng-hoofdredacteur,dat het om een parodie ging, vond geen genade bij de Vlaamse rechtbank aangezien Deng Nijntje (te) slaafs heeft nagebootst als drugsgebruiker. “Dit is geen parodie, aangezien het originele figuurtje gebruikt wordt in plaats van een nabootsing. De afbeelding, die bovendien beschermd is, wordt opgevoerd voor commerciële doeleinden, wat niet kan zonder voorafgaande toestemming van de auteur en de houder van de auteursrechten.” De rechter achtte de schending van de morele rechten bewezen aangezien de creatie van Bruna als een junkie wordt afgebeeld en gaf de uitgever van Deng 72 uur de tijd om de gewraakte reproducties en het publiciteitsmateriaal uit circulatie te halen onder dreiging van een dwangsom van 200 euro per inbreuk (In: de Gazet van Antwerpen, 12 mei 2005).
xii. In de periode na de Tweede Wereldoorlog zien we in Amerika en Engeland dat de opmars van cocaïne aanvangt als de daaraan voorafgaande subculturen aan invloed en betekenis afnemen. Na de counterculture in de jaren zestig begon de popularisering van cocaïne al in de jaren zeventig toen de rockindustrie gouden tijden beleefde (Shapiro, 2003). In Amsterdam komt dit proces pas in de jaren tachtig op gang (hoofdstuk 4).
xiii. De voorlichtingscampagne van de Jellinek werd door de Melkunie destijds teruggefloten omdat het logo van de ‘witte sloper’ met vleugels, teveel overeenkomsten zou hebben met de eigen reclamecampagne ‘melk de witte motor’, inclusief vleugels.
xiv. Hoewel de ecstasymarkt zich spoedig herstelde, bleven veel gebruikers een flinke periode volhouden dat de ecstasymarkt zwaar was verpest.
xv. Het advies van Gottlieb (1976) om pas na elke twee uur een nieuwe lijn te maken waarvan er 30 á 40 uit een gram kunnen worden gehaald, zouden de meeste huidige gebruikers niet op weten te volgen.
xvi. De ironie wil dat in dezelfde periode café Schuim nabij het Paleis op de Dam op last van de Burgemeester wordt dichtgespijkerd na constatering van de aanwezigheid van cocaïnewikkels en ecstasypillen door de politiemensen van het HIT (zie ook hoofdstuk 12).
xvii. Snuifcocaïne wordt waarschijnlijk bij basecoke opgeteld.
xviii. Hier moet wel worden vermeld dat sommige genoemde effecten gerelateerd kunnen zijn aan hoge doseringen en in mindere mate aan de soort versnijding met andere stoffen (fenacetine, atropine, levamisol en dergelijke).
xix. Vrijwel alle huidige cocaïnegebruikers (96%) hebben ooit ecstasy gebruikt en de meeste zijn ook huidige ecstasy gebruikers (60%). Andersom heeft echter 28% van de huidige ecstasygebruikers nog nooit cocaïne geprobeerd en zijn de meesten (60%) ook geen huidige cocaïnegebruiker (Benschop et al., 2009).
xx. In 2001 werd de Amsterdamse bevolkingsurvey onderdeel van het Nationaal Prevalentie Onderzoek (NPO), maar werden nog wel afzonderlijke cijfers over Amsterdam gerapporteerd (Abraham et al., 2002). Sindsdien gebeurt dit laatste niet meer.




High Amsterdam ~ Amfetamine: de radicalisering van energie

Nabben10-page-001

Foto Henny Boogert • Gabbers in Sporthallen zuid Amsterdam 1996

In 1887 publiceerde de Roemeense chemicus Edeleanu een artikel over een nieuw middel dat hij  op de Universiteit van Berlijn had gesynthetiseerd: amfetamine. Ruim veertig later werd de draad weer opgepakt door de jonge Britse chemicus Gorden Alles, in zijn speurtocht naar een op adrenaline lijkend medicijn tegen een verstopte verkoudheidsneus.[i] Wellicht niet geheel toevallig begint het succesverhaal van amfetamine uitgerekend in een periode dat het ‘duivelse’ cocaïne succesvol naar de achtergrond was gedrongen. In de loop van de jaren twintig van de 20e eeuw waren gebruikers en de artsen die cocaïne voorschreven dankzij de inspanningen van fanatieke bestrijders (wettelijk) gecriminaliseerd. De cocaïnemarkt zakte in en het middel zou tot aan 1970 nog maar een marginale rol spelen op de mondiale drugsmarkt.

In de periode van 1930-1970 heeft amfetamine (speed, pep), mede door de grillige samenloop van omstandigheden, een stempel gedrukt op de Amerikaanse en Europese samenleving. Zoals veel andere nieuwe medicijnen werd ook amfetamine (in verschillende varianten) enthousiast verwelkomd door de medische stand – en al snel ook door anderen, enerzijds als recreatief genotsmiddel en anderzijds als krijgsdrug in onder andere de Spaanse Burgeroorlog, de Tweede Wereldoorlog en de oorlog in Korea. Zo werd in de Tweede Wereldoorlog pervitine aan honderdduizenden Engelse en Duitse soldaten verstrekt om moeheid tegen te gaan en het uithoudingsvermogen te vergroten (Pieper, 1989). Hunter S. Thompsons (1966) adagium ‘Faster, faster, until the thrill of speed overcomes the fear of death’, spreekt in dat verband boekdelen.

Toen cocaïne begin jaren zeventig een comeback maakte, liep speed in Amerika en Europa aan het einde van zijn hoogtijdagen (1950-1970).[ii] In alle echelons van de moderne consumptiemaatschappij van na de Tweede Wereldoorlog werd amfetamine gebruikt: zowel in politieke kringen als in milieus van kunstenaars en muzikanten, onder studenten en arbeiders. In de grote Amerikaanse steden deden ‘Dr. Feelgoods’ goede zaken, door amfetaminehoudende pillen (‘black beauties’, ‘purple hearts’) met verve als remedie voor allerlei welvaartskwalen aan te prijzen (Inciardi & Cicero, 2009). Vanaf de jaren tachtig verdringen cocaïne en ecstasy in Nederland amfetamine op de recreatieve drugsmarkt langzaam naar de achtergrond. Hoewel amfetamine sindsdien in de schaduw van de andere twee grote stimulantia staat, blijkt de drug telkens weer nieuwe gebruikersgroepen aan te spreken.

Van antidepressivum tot speedspuiters
“Again and again promising new drug therapies slipped the bonds of medical discourse and control. They escaped into a larger realm of popular pleasure and mischief, prompting responses by national and international authorities”, zo betoogt David Courtwright (2001:69). Net als cocaïne, heroïne en morfine evolueert amfetamine van een geneesmiddel tot een drug. Op een junimiddag in 1929 injecteert de jonge wetenschapper Gordon Alles zichzelf met 50 milligram in zout opgeloste amfetamine. Na te zijn bevangen door een gevoel van welbevinden noteert hij de volgende dag in zijn logboek: “Rather sleepless night. Mind seemed to run from one subject to another” (in: Rasmussen, 2008:6). Na herhaalde toediening realiseert hij zich dat amfetamine behalve het openen van de luchtwegen ook euforisch werkt en een krachtig middel tegen uitputting en lusteloosheid is. Hij kon toen niet bevroeden dat juist de euforische en energieke psychoactieve effecten voor miljoenen (recreatieve) gebruikers in de daaropvolgende decennia belangrijke drijfveren zouden worden om amfetamine zowel bij de vrijetijdsbesteding als tijdens het werk te gebruiken.[iii] Wetenschappers ontdekten in de jaren dertig al dat opmerkelijk veel vrijwilligers onder invloed van amfetamine grote voldoening haalden uit arbeid en allerlei klussen zonder enige moeite en tegenzin wisten te klaren. Bovendien werd vaak een goed humeur en een prettig gevoel gerapporteerd. Precies de gemoedstoestand die Alles al eerder had beschreven.

De farmacologische innovatiedrift in de jaren dertig van de vorige eeuw weerspiegelde de nieuwe medische tijdgeest waarin de farmaceutische industrie met grote commerciële voortvarendheid lange tijd amfetaminehoudende producten als geneesmiddel op de mark bracht.[iv] Nog nooit eerder in de geschiedenis was een krachtige psychoactieve stimulant binnen zo’n kort tijdsbestek in zulke extreem grote hoeveelheden op de markt gebracht (Grinspoon & Hedblom, 1975). Amfetaminen waren uniek. De tientallen productvarianten gaven vertrouwen omdat ze met moderne technologische middelen in de laboratoria van grote gerenommeerde bedrijven geproduceerd werden en waren in Amerika en West-Europa lange tijd vrij of op doktersrecept verkrijgbaar. Over het op de markt brengen van benzedrine als nieuw baanbrekend medicijn waren bij het farmaceutische Amerikaanse bedrijf Smith, Kline & French aanvankelijk nog enige bedenkingen vanwege de ‘jumpy’ en ‘peppy’ bij-effecten. Kernachtig gezegd was amfetamine “a drug looking for a disease” (Rasmussen, 2008:27).

Die ziekte diende zich al snel aan. Want zoals vaker in de sociale geschiedenis van het drugsgebruik bleek ook in het geval van amfetamine de tijdgeest de proliferatie van het nieuwe middel aanzienlijk te versnellen. De Beurskrach in 1929 markeerde abrupt het einde van de ‘roaring twenties’. De economische crisis leidde onder andere tot een dramatische toename van het aantal depressies. Toen bleek dat amfetamine (ook) een probaat middel kon zijn voor de behandeling van depressies, zagen farmaceutische bedrijven hun kans schoon en werden de aanvankelijke bedenkingen over de energieke werking al snel bijgesteld. De moordende concurrentie in de speurtocht naar nieuwe wondermedicijnen belandde hierdoor in een nieuwe fase.

Een andere factor die de popularisatie van amfetamine volgens Grinspoon & Hedblom (1975) stimulerde was de oprichting van het Amerikaanse Federal Bureau of Narcotics in 1930. Onder leiding van H.J. Anslinger verklaarde het bureau in het kader van een voorlichtingscampagne de oorlog aan het ‘nationale monster’ marihuana, waar men tot dan toe redelijk laconiek tegenover stond.[v] Terwijl de demonisering van marihuana midden jaren dertig in volle gang was, werden amfetaminen als de eerste generatie geavanceerde medicijnen die het ideaal van ‘better living through chemistry’ belichaamden, op grootschalige wijze gepromoot. Als eerste werd in 1932 benzedrine als inhaler tegen verkoudheid en een verstopte neus op de markt gebracht en was vanaf 1937 ook in pilvorm verkrijgbaar.[vi] Aangezien het arsenaal aan medicijnen in de jaren veertig nog vrij beperkt was, steeg het aantal therapeutische toepassingen van amfetamine explosief en werd het voorgeschreven bij onder andere astma, epilepsie, verkoudheid, hooikoorts, narcolepsie, schizofrenie, lage bloeddruk, alcoholisme, milde depressie en vetzucht (Iversen, 2008). Door nieuwe welvaartziektes als overgewicht was de eetlustremmende werking van amfetamine meer dan welkom, zeker bij vrouwen die slank wilden blijven.

Na de grootschalige lancering van benzedrine werd de psychoactieve werking al snel door studenten, sporters en chauffeurs onderkend. In 1946 haalt het populaire liedje: ‘Who put the benzedrine in Mrs. Murphy’s Ovaltine?’ de hitlijsten. De stimulerende en concentratieverhogende effecten verhoogden de alertheid en waren ideaal om in (extreme) situaties beter te kunnen presteren en vermoeidheid de baas te blijven. Kortom, speed paste perfect in het hectische moderne leven. Ondanks de eerste waarschuwingen van onderzoekers in de jaren dertig, werden de negatieve gevolgen van grootschalig amfetamine gebruik pas in de loop van de jaren veertig en vijftig van de 20e eeuw voor het eerst ter discussie gesteld, toen de VS geconfronteerd werd met een verslavingsgolf die zou aanzwellen tot diep in de jaren zestig.

Tijdens de eerste naoorlogse decennia was er in Amerika en West-Europa sprake van een massaal gebruik van amfetaminehoudende medicijnen (uppers) en kalmeringsmiddelen (downers) in jongerenculturen, als exponent van een nieuwe tijdgeest die gekenmerkt werd door een onstuimige massaconsumptie van muziek, bioscoopbezoek, brommers, auto’s, et cetera (Davenport-Hines, 2002). In de jaren zestig ontdekten gebruikers in Amerika en Europa dat amfetamine – soms als cocktail samen met heroïne – kon worden gespoten, wat overigens tot snelle gewenning leidde (Van Ree, 1977).

Van rock-‘n-roll tot punk
Met de opkomst van de beatgeneratie en rock-’n-roll kwam het amfetaminegebruik in een ander daglicht te staan omdat witte middenklasse jongeren amfetamine puur voor het plezier gingen gebruiken. “Neither rock-‘n-roll, nor the mod or garage bands of the sixties, nor punk in the seventies can be legitimately considered outside the context of amphetamine” (Shapiro 1988:99).[vii] In de context van jongeren(sub)culturen intensiveren stimulerende middelen het beoefenen van en luisteren naar muziek en zijn ze effectief bij actieve dansuitingen die in specifieke ritmes binnen muziekstromingen besloten liggen (Lyttle & Montagne, 1992). Geruime tijd gold amfetamine als de perfecte stimulant binnen de uitgaanscontext. De tijdloosheid en hevigheid van het uitgaan kon mede dankzij speed aanzienlijk worden verlengd. Dit gold op een andere manier ook voor de avantgarde die onder invloed van amfetamine kunst, muziek en modestijlen radicaliseerden. Het (recreatieve) gebruik van amfetamine is aldus op uiteenlopende wijze zowel individueel als in collectief verband gearticuleerd.

In hoofdstuk 4 hebben we twee speedgolven in Amsterdam beschreven. De eerste in de jaren zestig en zeventig en een tweede in de jaren tachtig. Behalve recreatief gebruik werd voor het eerst ook melding gemaakt van ‘speedfreaks’ die door hun ‘neurotische’ motoriek en soms afwijkende uiterlijk opvielen. De speedfreak stond symbool voor de diffuse grens tussen recreatief en deviant en/of verslavend gebruik. Op het snijpunt van de jaren zeventig en tachtig werd amfetamine niet alleen tijdens concertbezoek gebruikt, maar ook door een deel van de activisten die ageerden tegen de mobiele eenheid. In Amsterdam – en waarschijnlijk ook in de rest van Nederland – was amfetamine tot diep in de jaren tachtig populair; cocaïne was voor velen simpelweg te duur en ecstasy nog volstrekt onbekend. De derde amfetaminegolf in de jaren negentig loopt gelijk met de komst van de gabbers die in dit hoofdstuk in de schijnwerpers staan.

Studies wijzen uit dat het amfetaminegebruik onder uitgaanders aanzienlijk kan verschillen. Stubbs et al. (2004) beschrijven experimenteel gebruik, zoals dat ook voorkomt bij veel andere middelen; functioneel gebruik, dat veel in de dancescene voorkomt en met name in het weekend; en problematisch gebruik, dat vaak synoniem is aan afhankelijkheid. Klee (1997) onderscheidt verschillende Britse subgroepen van (recreatieve) amfetaminegebruikers, waaronder jonge moeders, forse alcoholdrinkers en criminele gebruikers. In de context van het uitgaansleven passen hier vooral de ravers (bezoekers van house party’s of raves, meestal jonger dan 25) die tijdens feesten in het weekend speed nemen voor energie en sociale contacten en de experimenteerders (14-20 jaar) die amfetamine groepsmatig uit verveling of avontuur nemen en waarvan een deel mogelijk naar de hardcorescene doorstroomt. In een Vlaams onderzoek in het uitgaansleven wordt speed vaker tijdens het stappen gebruikt dan ervoor of erna. De helft van de gebruikers neemt het middel uitsluitend in groepsverband; een derde altijd individueel en de rest zowel alleen als in groep (Van Havere, 2004). Uit een Nederlands onderzoek van 1996 op grootschalige dancefeesten bleek één op de drie bezoekers op het feest – vaak naast ecstasy – amfetamine te hebben gebruikt; dit cijfer lag veel hoger bij bezoekers van hardcore feesten (42%) dan bij bezoekers van mellow feesten (13%) (Van de Wijngaart et al., 1997).

Dat was in de hoogtijdagen van ‘gabber’ (een jiddisch woord voor maat of vriend).[viii] Bij gabber of gabberhouse is saamhorigheid, kameraadschap en verbondenheid van essentieel belang (Van der Wal & Bleeker, 1997). Ook recenter onderzoek laat zien dat amfetamine populairder is op hardcorefeesten dan op mellow of mixed feesten (Mulder et al., 2009).[ix] Op feesten met relatief veel amfetaminegebruikers zijn verhoudingsgewijs minder cocaïnegebruikers – en andersom (Korf et al., 2003b). Amfetaminegebruik kan dus aanzienlijk verschillen naar type muziekvoorkeur op soortgelijke settings. Daarmee hangt ook het verschil in speedgebruik samen tussen grootschalige party’s en clubs. In clubs wordt veel minder hardcore gedraaid en daar komt speedgebruik ook veel minder voor dan op grootschalige (vooral hardcore) dansfeesten.

Amfetamine in het uitgaansleven
De opmars van het stimulantiagebruik in de jaren negentig betrof niet alleen ecstasy en cocaïne, maar ook en opnieuw amfetamine. Door het succes van acid house was het uitgaansleven veranderd in een palet van substromingen variërend van minimalistische ambient en mellow clubhouse tot gabber en hardcore. Met de komst van ecstasy waren er voor het eerst in de historie drie stimulanten op de Amsterdamse drugsmarkt beschikbaar. In de sociaal-culturele context van het uitgaansleven is ecstasy een invloedrijke wegbereider geweest voor een revival van amfetamine, die door laagopgeleide jongeren als extra brandstof gebruikt werd in hun compromisloze gabberstijl van snelle en harde elektronische ritmes. De gabbercultuur als meest extreme exponent van housemuziek was een typisch Nederlands verschijnsel.

Gabbers vonden mellow house, dat vooral in het clubcircuit populair was, maar ‘mietjesmuziek’. Net als in de psytrance- en teknoscene gold speed als een ‘appeltje voor de dorst’ om uren langer door te kunnen feesten. De opkomende moeheid werd getackeld door later in nacht bovenop ecstasy ook nog eens amfetamine te nemen. Voor diegenen die tot het gaatje wilden, kon het namelijk niet hard en snel genoeg gaan. Het leek wel alsof het aantal BPM (beats per minute) op elk volgend feest door dj’s werd opgeschroefd. Ecstasy mocht dan wel de perfecte partydrug zijn, het middel schoot te kort om het rave tempo bij te kunnen benen. Voor gabber Rudolf (54a:1997) was die ‘energie-injectie’ pure noodzaak om ‘extra vleugels’ te krijgen om het moordend dansritme vol te houden. Door de massale gabberfestijnen maakte amfetamine een spectaculaire comeback. Feestvriendschappen bloeiden op omdat velen elkaar elk weekend tegenkwamen. Een gabber (40a:1997): “Als je pep gebruikt krijg je een lulkick. Iedereen begint dan tegen elkaar aan te lullen. Zo begint vriendschap.”

Hoewel speed gewoon speed blijft, verschilde bij de gabbers de symbolische betekenis en context van het gebruik met die van de krakers en punks van de tweede amfetaminegolf. De brede popularisering van house en ecstasy had ertoe bijgedragen dat drugsgebruik niet meer automatisch werd beschouwd als de opruiende vrijetijdsverpozing van de subversieve jongeren- en straatculturen uit de jaren tachtig. Door het massale karakter van de dancecultuur in de jaren negentig werden drugsgebruikers veel minder als outlaws gezien, maar als consumenten die drugs gebruikten tijdens het stappen. Toch was de ruige gabbercultuur niet bepaald geknipt voor het gestileerde clubcircuit. Met uitzondering van de beginjaren negentig was er geen enkele club die gabber wilde draaien.

Archief LFO ~ Amfetaminevangst 2009

Archief LFO ~ Amfetaminevangst 2009

De derde amfetaminegolf betekende een trendbreuk met de generatie jongeren en afgestudeerden van de jaren tachtig, waarvan een relatief groot deel (langdurig) werkloos was. De terugkeer van amfetamine vond plaats in een hoogconjunctuur toen het veel jongeren financieel voor de wind ging. Gabbers werkten door de week in de bakkerij, slagerij, bloemenkwekerij, garage of de bouw. Het arbeidershedonisme vierde hoogtij. Eén ding had gabber gemeen met de clubscene: ze waren geen van beide geïnteresseerd in politieke issues als kernenergie, woningnood en kernbewapening, thema’s die de jaren tachtig hadden gedomineerd. Na gedane arbeid met je maten ‘hakken’ in het weekend was veel opwindender. Gabber illustreerde bij uitstek een gulden regel in het uitgaansleven: hoe sneller de muziek, hoe meer pep en hoe witter het publiek. De gabber maalde er niet om dat hij werd geweigerd bij de artistieke clubtempels. Hij ging liever loos op terrorfeesten in kale sporthallen en fabrieksloodsen in de periferie van de stad.

Na de climax in 1997-1998 ging het bergafwaarts met de gabberscene. Het succes begon zich tegen de scene te keren. Verschillende factoren lagen hieraan ten grondslag. Bij de gabbers van het eerste uur was de lol eraf toen de top-40 bestormd werd door infantiele vercommercialiseerde gabberdeuntjes. Schaamteloos kopieergedrag maakte het genre volgens de insiders belachelijk. Door de ridiculisering van hun leefstijl haakten fans massaal af. De media werd verantwoordelijk gehouden voor de aanhoudende en eenzijdige negatieve publiciteit rond drugsexcessen en voetbalvetes tussen supportersgroepen. De enorme populariteit leidde soms tot morele paniek (Verhagen, 2000). Door de groeiende media-aandacht tussen 1992 en 1997 beklijfde uiteindelijk het beeld van de gabber als agressieve, racistische, speedsnuivende veelslikker (Fros & Jongerden, 1996; Wal & Bleeker, 1997). In zijn mediastudie over gabbers beschrijft Verhagen (2000) dat de berichtgeving in 1996 exponentieel toeneemt en gabbers steeds vaker als mainstream worden gezien. Volgens Hebdige (1979) is een dergelijke ontwikkeling haast inherent aan een proces van exponentiële groei dat gepaard gaat met het verlies van het subversieve karakter van een subcultuur. Een dergelijk proces van comodificatie zal zich binnen dance overigens vaker voordoen.

Het succes van het gabbergenre trok steeds meer dubieuze organisatoren aan, die snel een graantje mee wilden pikken van de gabbermanie. Door de vervlakking van het genre begon de hardcore zich af te wenden. Vrouwelijke gabbers, in het rauwe jargon ook wel ‘raveteven’ en ‘pepsletten’ genoemd, waren sowieso al in de minderheid en nog meer haakten af door de soms opgefokte machosfeer. Amfetamine gaf je misschien wel vleugels, maar voor hoelang en tot welke prijs? Zelfs de hyperneurotische gabberdans moest het afleggen tegen de ratelende ritmedictatuur van speedcore. Het tot soms wel 220 BPM opgevoerde ritme was niet meer bij te benen, speed of niet. De sfeer werd er niet beter op toen fans van verschillende voetbalclubs steeds vaker met elkaar op de vuist gingen.[x]

Daarnaast gonsden er geruchten over infiltratiepogingen van rechts-extremistische groepen die zich steeds openlijker zouden manifesteren. Dj Spider (27a:1998) zag de ‘aftakeling van de gabberscene’ met lede ogen aan. Door alle morele opwinding keerde een grote groep zich eind jaren negentig af van het gabberdom en stapte over naar trance, house en techno, die sterk in opkomst waren. Het glimmende Aussietrainingspak verdween uit beeld en de kaalkop werd passé.[xi] Analoog aan de teloorgang van gabber was er een drastische afname van amfetaminegebruik. In de nieuwe feestsettings hing geen pepsfeer. Anderen besloten om het wat rustiger aan te doen. Een voormalig gabbermeisje (44a:1998) dat jarenlang stad en land naar gabberfeesten afreisde:

Het was tijd voor wat nieuws! Mellow house is nu in en de grammen speed verleden tijd. Openluchtparty’s zijn gewoon een stuk relaxter dan die uniforme gabbers en hakmuziek op een tempo van 200+ BPM. Niemand staat meer stijf van de speed” (Gabbermeisje, 44a:1998).

Speed en de charme van een negatief imago
Rond midden jaren negentig liggen het amfetamine- en cocaïnegebruik in de netwerken van de panelstudie op hetzelfde niveau, waarna er een divergerende ontwikkeling inzet van een stijgend gebruik van cocaïne en een dalend amfetaminegebruik. Coke staat voor succes; speed voor exces. In vergelijking met cocaïne en ecstasy is er bij amfetamine nauwelijks of geen sprake van verticale popularisering. Het gebruik blijft voornamelijk tot radicale uitgaansculturen beperkt en slaat niet over op andere smaakculturen binnen het dancegenre. De bandbreedte van amfetamine is in veel club-georiënteerde netwerken in de loop van de jaren negentig eerder smaller geworden. Hoewel er in veel panelnetwerken groepjes amfetaminegebruikers zitten, zijn ze – met uitzondering van de alternatieve netwerken – toch vaak in de minderheid. In de jaren negentig valt daarom vooral de gabberscene op als spectaculaire jongerencultuur als het om amfetaminegebruik gaat. Binnen deze netwerken groeide amfetamine in de breedte (horizontale popularisering).

Na de teloorgang van het gabbermilieu wordt amfetamine op kleinere schaal gebruikt. Naast alle randverschijnselen rond gabber kwam amfetamine door gezondheidsverstoringen als gevolg van excessief gebruik – vaak in combinatie met ecstasy – in een kwaad daglicht te staan. In diverse panelnetwerken zworen vriendengroepen speed op termijn af. Een deel van de (oudere) gabbergarde ontpopte zich geleidelijk tot cocaïnesnuivers. Speed kreeg ook het imago van een middel voor pubers en ‘gappies’ (= verbastering van ‘gabbertjes’).

”Jonge gabbers die nu met speed zitten te klooien, worden vierkant uitgelachen. Coke heeft bij de oudere (ex-)gabbers meer status dan amfetamine. Coke is voor mannen en speed is voor jonkies. Coke is voor de fijne snuivers en van speed ga je ‘bad’!” (Cannabisverkoper, 09a:1998).

Cocaïne was nieuw en cool, en vergeleken met speed een ‘onschuldig opkikkertje’. De omslag naar cocaïne eind jaren negentig verloopt parallel met de neergaande gabbercultuur. Opvallend is dat er in de periode 1999-2001 over gehele panellinie sprake is van een amfetamine schaarste (hoofdstuk 7). Ook groepen die vast wilden blijven houden aan hun vertrouwde speed moesten soms noodgedwongen overstappen op cocaïne, dat in overvloed te krijgen was. In de loop van de jaren nul ontstaan er nieuwe, meer en minder snelle muziekstroming die voortbouwen op gabber, zoals hardstyle, industrial, early hardcore, terror en speedcore. In ruim de helft van alle panelnetwerken wordt aan het eind van de jaren nul gezegd dat amfetamine moeilijk verkrijgbaar is (Nabben et al., 2008).

Meer nog dan bij cocaïne en ecstasy hangt amfetamine nauw samen met bepaalde uitgaansscenes. Veel clubs programmeerden na de millenniumwisseling minder dance en ook het gebruik van amfetamine én van ecstasy liep verder terug. In het Amsterdamse uitgaansleven van de jaren nul neemt amfetamine ten opzichte van cocaïne en ecstasy een bescheiden plaats in. Typerend is dat speed in geen enkel panelnetwerk op nummer één staat. Buiten het alternatieve danssegment zijn stappers nauwelijks geïnteresseerd in pep. De negatieve connotaties zijn niet van de lucht. Amfetamine is de ‘armoedzaaier onder de stimulantia’, een ‘ranzig’ gabbermiddel waar je ‘grote doppen’ van krijgt en iets waarmee trendsetters in het ‘beschaafde’ clubmilieu zich niet willen identificeren. Voor mondaine cocaïnesnobs is speed ‘boerencoke’. Ook ecstasygebruikers halen hun neus vaak op voor speed of vertellen dat ze het ooit als jeugdzonde hebben gebruikt. Amfetamine biedt niet de intense rush en stonedheid van ecstasy en ontbeert de korte heldere high van cocaïne. Waarom zou je speed nemen als er al ecstasy of cocaïne is om te socializen?! Het beeld is duidelijk: sinds de opmars van ecstasy en cocaïne heeft amfetamine in Amsterdam een imagoprobleem.

Toch moet de omvang van het contemporaine speedgebruik niet helemaal worden onderschat. De lage status en het gebruikstaboe komt de populariteit dan niet ten goede, maar tegelijkertijd is dat voor een harde kern die er bij blijft zweren ook juist weer de charme van het middel. Na de eeuwwisseling is er een korte opleving geweest van amfetamine in de alternatieve technoscene die zich een vaste plek wist te verwerven in het clubcircuit. Binnen deze niches wil men niet worden geassocieerd met het flitsende en consumptief ingestelde clubcircuit dat bruist van chique, urban en roséhouse. Speed mag dan een secundair middel zijn en volstrekt onhip, nuttig blijft het wel. Een subcultureel middel met een scherp randje dat ‘fuck’ zegt tegen alle criticasters. Voor pepliefhebbers blijft het een raadsel waarom cocaïne zo opgehemeld en speed altijd verketterd wordt. Het koketteren met ‘eerlijke’ pep moet meer als een ironisch statement worden gezien, waarmee cocaïnesnoevers op de kast kunnen worden gejaagd. In een deel van de alternatieve netwerken (onder andere kraak- en teknokringen) blijft speed de onbetwiste gangmaker en heeft cocaïne een yuppenimago. Ook economische (duur) en functionele (korte werking) redenen dragen ertoe bij dat cocaïne het in deze kringen moet afleggen tegen amfetamine, die meer waar (energie) voor zijn geld zou bieden.

In creatieve netwerken zitten kroegtijgers, kunstenaars, workaholics en gewoontestappers met een omgekeerd dag-en-nacht ritme ook nog geregeld op de amfetamine. ‘Topspeed’ houd je volgens kenners wakker en scherp, terwijl anderen het middel voor artistieke impulsen aanwenden. In de minimal, techno- en electroscene is speed de motor achter een ‘ongecompliceerd’ feest.

”Een speedsnuif is effectief. Je wordt niet zo zweverig als ecstasy en het duurt langer dan cocaïne. Eén snuif in de vier uur is genoeg. Met speed kan je nog een after bouwen als de clubs dicht zijn. Speed geeft een heftige communicatie en je gaat gekke dingen doen op straat, in het park… Soms ontaardt het gebruik in hilarische verkleedpartijen en baldadig gedrag: rellen met een knipoog” (Lizz, 72a:2003).

Er zijn ook opportunistische redenen voor amfetaminegebruik: als de ‘A klasse’ stimulantia op zijn en er alleen nog pep is. Van een nood een deugd maken dus. Sommigen hebben amfetamine op afterfeesten juist leren waarderen, zoals een met Kaya (73a) bevriend fotomodel, dat verrukt was over haar eerste speedervaring: ”It’s the best drug there is. I love it!” Daarnaast kunnen financiële motieven een rol spelen bij het (tijdelijk) overstappen van cocaïne op amfetamine. Een rekensommetje is snel gemaakt: wie gewend is een paar gram cocaïne per week te snuiven, kan met amfetamine al snel 500 euro per maand besparen.

Product, gebruik en dosering
Amfetamine is meestal in poedervorm verkrijgbaar en zelden in pilvorm. De meest voor hand liggende manier van gebruik is snuiven of slikken. Slechts een enkele keer wordt amfetaminepoeder in een sigaret gerookt. Spuiten van amfetamine komt nog zelden voor, zeker onder uitgaanders.[xii] De voorkeur verschilt per netwerk. Sommigen snuiven, anderen slikken of doen beide. Het gebruik is sterk gerelateerd aan de uitgaanssetting. Amfetaminegebruik wordt vaker op (underground) party’s gebruikt dan in clubs en cafés. Een ‘bommetje’ – een beetje speed verpakt in een vloeitje – wordt weggespoeld. Sommigen geven hier de voorkeur aan omdat ze speed snuiven vies of onaangenaam in de neus vinden. Anderen appreciëren het warme ‘plofeffect’; de roes komt bij orale toediening trager op gang, maar duurt langer dan een snuif. Een ‘sleuteltje’ betekent met een sleutel een schepje pep direct uit een pakje snuiven. De snuifkompanen van Sep (45a) hebben hun eigen ritueel.

“We trekken twee lijnen speed van ongeveer vijf centimeter naast elkaar. Eén voor het linker- en de ander voor het rechterneusgat. Na twee lijnen ben je zeker twee uur uit je kneiter. We worden niet zo blij en vrij als met ecstasy, maar meer baldadig waardoor we gekke streken gaan uithalen” (Sep, 45a:2000).

De dosering verschilt per netwerk. Partygangers gebruiken doorgaans vaker en meer amfetamine dan clubgangers. De drugskeuze hangt ook af van het type feest. Op hardcorefeesten wordt meer amfetamine gebruikt dan op mellow en gemixte dansfeesten. De intensiteit van het gebruik hangt weer samen met de feestdynamiek: de speeddosering stijgt navenant met het aantal beats per minute. Daarbij loopt het gebruik op tot soms wel 1-2 gram per persoon. Het effect van amfetamine is al merkbaar na inname van een dosis van 20-50 mg (Julien, 2001). Het moge duidelijk zijn dat een hogere consumptie een intensere roesbeleving geeft. De meeste clubgangers in het Amsterdamse uitgaansleven die amfetamine gebruiken houden het op één of een paar snuifje(s) tot maximaal een kwart gram voor, tijdens en/of na het stappen (Nabben et al., 2007).

Combigebruik
Zolang er amfetamine op de Amsterdamse markt is wordt er al gecombineerd. In de studie van Cohen (1975) over de Amsterdamse drugsscene wordt amfetamine aangewend om de uitputtende werking van LSD of de sloomheid van opium tegen te gaan. In de jaren tachtig dempen amfetaminegebruikers in de punk- en kraakregionen hun roes met cannabis, alcohol en soms heroïne. In de loop van de panelstudie is het polygebruik door de grotere beschikbaarheid van (verschillende) middelen alleen maar toegenomen. De mate van combigebruik hangt vaak samen met het specifieke netwerk of scene waar iemand deel van uitmaakt. De combinatie met alcohol is in partykringen populair, terwijl drinkers in clubnetwerken eerder de voorkeur geven aan cocaïne. Speedgebruikers drinken graag alcohol tijdens de stimulantiaroes, niet zozeer voor een specifiek effect, maar om de praktische reden dat alcohol de door amfetamine veroorzaakte droge mond smeert.

De combinatie met cannabis is redelijk populair ter afzwakking van de amfetamineroes. Cannabis wordt daarom ook wel gebruikt om na het stappen makkelijker in slaap te vallen. Andersom pept amfetamine de moemakende cannabisroes weer op, waardoor er meer kan worden geblowd. De ‘gabbercombi’ van amfetamine en ecstasy wordt in partynetwerken van onder andere gabber, techno, tekno en psytrance wel als de ‘mix van de jaren negentig’ betiteld. Normaliter wordt tijdens of voorafgaand aan een feest eerst ecstasy geslikt, waarna later in de nacht wordt overgeschakeld op amfetamine voor de ‘energieverlenging’. Dit kan doorgaan tot in de vroege ochtend. Amfetamine wordt ook gebruikt om de ‘comedownfase’ na het ecstasygebruik uit te stellen, of juist het te hard spacen op ecstasy te temperen. In de jaren nul is deze combinatie over de gehele linie minder populair.

Foto: Ton Nabben. Metro Wibautstraat

Foto: Ton Nabben. Metro Wibautstraat

De toegenomen populariteit van narcosemiddelen bij de alternatieven en sensualisten heeft nieuwe combinatiemogelijkheden opgeleverd. In de teknoscene en op afters wordt ketamine geregeld met amfetamine gecombineerd. De ketamineroes is met amfetamine beter onder controle en minder vaag; je kunt erop blijven dansen en de amfetamine zwakt de hallucinogene effecten van ketamine enigszins af (Nabben & Korf, 2000a; De Bell, 2006).

Amfetamine en GHB worden eveneens gecombineerd, met GHB als amfetaminedemper of als slaapmiddel na amfetamine. Een clubganger (34a:1997): “We nemen thuis een bommetje speed. Dan gaan we uit, drinken alcohol, roken een blowtje en nemen nog wat speed. Als we thuis zijn gaan we over op de GHB.” In sommige kringen wordt amfetamine in noodgevallen gebruikt ter neutralisering van te veel ketamine of een (dreigende) GHB-overdosis.

Betekenisgeving en beleving
‘Goede’ speed behoeft geen krans en maakt waar wat het belooft: snelheid, energie en urenlang peppret. Dat was in de jaren zestig zo, en in de decennia erna was dat al niet veel anders. Een verschil met speedgebruikers uit de voorgaande decennia is dat veel tegenwoordige gebruikers ook ervaring hebben met ecstasy en cocaïne. Het stimulerende en euforiserende effect blijft de essentiële drijfveer. Naast het softe imago van ecstasy en de chique status van cocaïne staat amfetamine vooral voor baldadigheid. Met cocaïne heeft amfetamine gemeen dat het prestatieverhogend en energiegevend werkt. Naast collectief gebruik op feesten wordt amfetamine – in tegenstelling tot ecstasy – vrij vaak individueel gebruikt. Creatieve geesten beschouwen amfetamine als superkoffie: strak, geconcentreerd en geen high zoals cocaïne, dat leidt alleen maar af. Langer doorwerken met een ‘nipje amf’ om een deadline te halen.

Studenten die ook in het uitgaansleven ook drugs gebruiken, verlengen hun concentratie spanne tijdens het studeren. Een klein beetje amfetamine overdag wordt als minder problematisch gezien dan eenzelfde
hoeveelheid cocaïne. Amfetamine wordt ook als ‘geheim wapen’ ingezet om vervelende klusjes als stofzuigen, belastingformulieren invullen, schoonmaken en schilderen in een handomdraai en met plezier te klaren. Want op het moment dat amfetamine zijn werk doet, vraag je jezelf af waarom je eigenlijk zo tegen die klus opkeek.

In feestsettings is speed gewild vanwege de assertieve, licht ontvlambare roes. Het geeft snelheid én lol tegelijkertijd. Kroegtijgers op de speed komen minder vaak voor dan hun evenknie op de cocaïne. Speed is een ‘ongecompliceerd’ middel dat garant staat voor langdurige lol.

Net als bij ecstasy wordt ook met amfetamine sociale verbondenheid ervaren, maar wel op een minder intense en magische wijze. Ook communicatie en het leggen van sociale contacten worden door amfetamine versterkt, maar de diepe intimiteit en de behoefte om te knuffelen, zoals met ecstasy, wordt minder gestimuleerd. Elkaar uitdagen des te meer. De werking van amfetamine is meer competitief dan ecstasy. Aan amfetamine wordt vooral een functionele betekenis toegekend. Volgens gabbers geeft de speedkick extra power om het snelle danstempo de baas te blijven. Hardcore staat symbool voor een radicalisering van het ritme. Tijdens de hoogtijdagen van gabber geeft ruim driekwart van de partygangers ‘doorgaan’ of ‘hard gaan’ als belangrijkste reden voor gebruik van amfetamine (Van de Wijngaart et al., 1997).

Ongewenste effecten
In het overzicht van de Amsterdamse GGD over ambulanceritten in de jaren 2001-2008 (Buster, 2009) neemt amfetamine een bescheiden plaats in[xiii]. In de drugsranking (Nutt et al., 2007; Van Amsterdam et al.,2009) scoort de totale schade van amfetamine bij de Nederlandse experts wat hoger dan bij de Britse. In Nederland ligt deze tussen het schadelijker geachte cocaïne en het minder schadelijke ecstasy. Door excessief speedgebruik van gabbers kwam het middel in een kwaad daglicht te staan. Hoewel de gezondheidsproblematiek meer met overmatig pillengebruik werd geassocieerd, leidde de combinatie van amfetamine en ecstasy tot een toename van het aantal gezondheidsverstoringen op grote (landelijke) party’s (Pijlman et al., 2003).

Het forse drugsgebruik begon zijn tol te eisen in vriendennetwerken die elk weekend ‘on the road’ waren. Vooral de 2e subgeneratie (1993-1997) ervoer aan den lijve dat intensief amfetaminegebruik op termijn slopend was. De kans op bijwerkingen en ongewenste effecten nemen toe naarmate de frequentie hoger ligt en er meer en over een langere periode amfetamine wordt gebruikt. De gezondheidsrisico’s manifesteren zich in verschillende gradaties. Het wekt geen bevreemding dat vooral in gabbernetwerken relatief veel chronische gebruikers zitten. Op het hoogtepunt van de gabberfeesten rapporteren panelleden veel gezondheidsklachten. Sommige gebruikers nemen vrijwel dagelijks amfetamine, met een sterk gewichtsverlies als gevolg. Tijdens interviews met panelleden krijgen we soms foto’s te zien van ernstig vermagerde jonge gabbers (‘skelleter’).

“Het gebruik bij gabbers is hoog, want pep kent geen grenzen. Sommigen zijn zo naar de klote dat ze zich weinig meer van het feest kunnen herinneren. De piekervaring in het weekend wordt afgewisseld door een rotgevoel, desinteresse en depressies. Veel gebruikers vinden het moeilijker om met speed te stoppen dan met ecstasy” (Dj Spider, 05a:1997).

Subacute klachten zijn: maagproblemen, labiel gedrag, depressies, huilbuien, concentratieverlies, chronisch slaapgebrek en aanhoudende uitputtingsverschijnselen. Bij ‘speedkaters’, ‘pepdips’ of een ‘brak’ gevoel manifesteren verschillende klachten zich tegelijkertijd.[xiv]

Acute klachten komen naar verhouding vaker voor: strakke en malende kaken (‘trekbek’), hevig tandenknarsen (ook tijdens het slapen), opgezwollen knieën van langdurig dansen, hoofdpijn, overgeven, slapeloosheid en opgefokt gedrag.

Omdat groepen en individuen binnen de panelnetwerken over een langere periode worden gevolgd, kunnen we zien hoe gezondheidsrisico’s zich op termijn openbaren en hoe gebruikers die trachten te bezweren; door zelfregulerend groepsgedrag en (soms) met hulp van buitenaf. We horen verhalen van zware gebruikers die wegens onverbeterlijk gedrag uit de vriendenkring zijn gezet. Sommigen worden  door vrienden zelfs voor ‘junk’ uitgemaakt. Wie de informele groepsregels telkens overtreedt, loopt de kans om te worden genegeerd op feesten en in privésituaties. Ook andersom gebeurde het dat stappers afhaakten als gevolg van grootschalig speedgebruik bij vrienden. Toen het ooit zo bewierookte adagio van ‘allemaal naar de klote’ slachtoffers ging eisen was de grens bereikt. De discussies over matiging van het amfetaminegebruik nemen toe met het tempo van gebruik. Het besef dringt door dat te veel amfetamine ‘slecht voor je lichaam’ is.

Maar er zijn ook individuen en vriendengroepjes die ontkennend reageren en de discussie uit de weg gaan. Pas als de incidenten ernstiger van aard zijn wordt er actie ondernomen. Soms besluit men om minder vaak uit te gaan of de dosering flink terug te schroeven, andere keren blijft het bij de intentie daartoe. Ten slotte is ook sprake van een natuurlijk verloop, waarbij de problemen door het uiteenvallen van de peergroep haast als vanzelf verdwijnen omdat de spanning van het uitgaan verdwijnt en daarmee ook het (excessieve) speedgebruik (vgl. Vervaeke, 2009). Ook het ouder worden of de invloed van een verkering of vaste partner past in deze context.

Frequentie, patronen en trendremmende factoren
Net als bij ecstasy- en cocaïnegebruik zegt in de clubsurvey van 2008 niemand van de huidige amfetaminegebruikers dagelijks of bijna dagelijks amfetamine te nemen. Een enkeling zegt een paar dagen per week amfetamine te gebruiken. Bijna de helft van de huidige gebruikers neemt af en toe en de andere helft heeft de afgelopen maand zelden of niet gebruikt (Benschop et al., 2009). In de panelstudie wordt amfetamine de laatste jaren in slechts een paar netwerken (bijna) wekelijks gebruikt. Ruim driekwart van alle speedgebruikers neemt het middel ten minste één keer per maand of per kwartaal. De overige gebruikers nemen het minder vaak. Slechts in een enkel netwerk is het amfetaminegebruik (vanwege de lage prijs) ter compensatie van de dure cocaïne toegenomen.

Volgens de panelstudie wordt amfetamine, net als de andere stimulantia, voornamelijk in het weekend gebruikt, maar soms ook door de week tijdens het werk. Vooral jonge party- en alternatieve netwerken hebben een hoger gebruik dan oudere stappers (25-plussers) en doorsnee clubgangers.

Hoewel de frequentiecurven bij stimulantiagebruikers vaak een overeenkomstig patroon vertonen, wordt het amfetaminegebruik vooral bij jonge partygangers (onder andere gabbers, hardcore) gekenmerkt door een betrekkelijk korte en soms hevige gebruiksperiode tijdens een zeer actieve feestfase en een snel teruglopend gebruik daarna. Jonge partygangers van vooral hardcorefeesten laten vergeleken met andere stapgroepen een hoger partybezoek zien. In het urban segment is amfetamine nagenoeg onbekend.

De door gebruikers aangevoerde redenen om te minderen dan wel te stoppen met amfetamine komen in grote lijnen overeen met de redenen om te minderen of te stoppen met ecstasy (hoofdstuk 8). De spanning en opwinding van uitgaan verliezen hun zijn glans door de herhaling van het feestritueel en ook de subacute psychische bijwerkingen van amfetamine en ecstasy breken velen op den duur op.

Omdat het verlies van het weekend ten koste gaat van andere activiteiten worden er nieuwe prioriteiten gesteld om het verstoorde evenwicht te herstellen. De uitgaansfrequentie wordt teruggeschroefd, waardoor ook het amfetaminegebruik een minder dominante rol gaat spelen. Anders dan bij ecstasy en cocaïne, is de piek van amfetaminegebruik halverwege de jaren negentig van korte duur geweest. Na de gabberperiode is er in Amsterdam geen nieuwe periode geweest van duidelijk herkenbaar en onderscheidend amfetaminegebruik. Door de upgrading van het uitgaansleven wijkt de Amsterdamse hardcore uit naar de periferie van de stad of naar feesten op het platteland, waar na de eeuwwisseling een nieuwe postgabber generatie is ontstaan die net als in de jaren negentig naast ecstasy ook speed gebruikt (Doekhie et al., 2010; Nabben et al., 2007).

Ephedra
Als ‘gezond’ alternatief voor de illegale amfetaminemarkt brengt de smartbranche eind jaren negentig diverse ‘energizers’ (onder andere ephedra, guarana, betel- en colanoten) op de markt met een mild stimulerende c.q. vitaliserende werking (Beltman et al., 1999). Vooral ephedra bevattende producten (onder andere Stargate, E- booster, Kryptonite, Eclipse en Stackers) zijn populair. In de verschillende ephedra houdende smartproducten zijn efedrine en daaraan verwante alkaloïden geïdentificeerd (Beltman et al., 1998). Vooral Ma Huang – dat al duizenden jaren in de traditionele Chinese geneeskunde wordt toegepast tegen astmatische aanvallen (Rätsch, 1998) – bevat relatief veel efedrine. Eind jaren negentig werd ephedra behalve in smartshops ook aangeboden in sportscholen en headshops, in souvenir- en sigarenwinkels en bij tankstations. Sommige clubs en discotheken richtten ‘smarthoekjes’ in waar naast vruchtensap, kruidenthee en fruit, onder de noemer ‘energy shakes’ ephedra houdende producten verkrijgbaar waren. De smartbranche presenteerde ephedra vooral als een natuurlijk alternatief voor de illegale amfetamine, cocaïne en ecstasy. In soms wervende advertenties van ephedra distributeurs werd gesuggereerd dat je van ephedra in combinatie met alcohol geen kater krijgt en lang ‘door kan zuipen’ zonder dronken te worden.[xv] De smartshops trokken naast nieuwsgierige jongeren ook horecamedewerkers, huisvrouwen, zakenlieden, toeristen – en bovenal feestgangers en psychonauten. De meningen over ephedra waren verdeeld.

Sommige consumenten vonden het een probaat alternatief voor koffie, anderen klaagden dat het een ‘slap aftreksel’ van speed was of juist veel te hevig. De werking van ephedra was volgens consumenten lang niet zo mellow en onschuldig als door de smartbranche werd gesuggereerd. Bij een deel van de consumenten veroorzaakten ephedra houdende preparaten hoge bloeddruk, uitdroging, hartkloppingen, speedy gevoel, trillen, zweten, slapeloosheid, jeuk, paniekaanvallen, et cetera. Volgens de smartbranche hadden de consumenten dit aan zichzelf te wijten omdat ze zich niet aan de aanbevolen dosering hielden. Ondanks bovengenoemde klachten breidde de ephedra markt zich na de eeuwwisseling gestaag uit over dans- en horecagelegenheden en sportscholen. De Amsterdamse clubsurvey van 2003 wees uit dat 47% ooit wel eens ephedra had gebruikt. In het laatste jaar en de laatste maand was dit respectievelijk 22% en 8%; en tijdens de uitgaansnacht 4% (Korf et al., 2004). In een landelijk onderzoek onder gebruikers werd het succes van ephedra vooral toegeschreven aan de activerende werking (langer plezier tijdens het uitgaan) en de prestatieverhogende effecten (sporters); daarnaast gebruikten jongvolwassen vrouwen ephedra als afslankmiddel (Barendregt & Boon, 2005). Na het ephedra verbod in 2004 is het product nagenoeg verdwenen. Het verbod op ephedra heeft bij veel smartshops geleid tot een gevoelig omzetverlies.[xvi]

Methamfetamine
Het gebruik van methamfetamine – een variant van amfetamine – komt vooral voor in Azië, Australië en Noord-Amerika, en in Europa in onder andere Groot-Brittannië, Tsjechië en de Scandinavische landen (Baker et al., 2004).[xvii] In de Verenigde Staten en Zuidoost-Azië, waar methamfetamine al geruime tijd in zwang is, is het gebruik vaak problematisch (Borders et al., 2008; Sutcliffe et al., 2009). In de meeste andere Europese landen komen de andere soorten amfetamines meer voor. Toch is er ook in Amsterdam een kleine methamfetamine scene. De eerste geruchten over het gebruik van ‘crystal’ of ‘ice’ in de homoscene dateren uit 1998.[xviii] Het zou om een rookbare soort methamfetamine gaan die circuleerde in een ‘kinky gay’ niche. Er werd expliciet bij vermeld dat het effect heviger was en langer duurde dan bij amfetamine. Sindsdien steken in Nederland elk jaar geruchten de kop op over methamfetamine, die vooral door de aanhoudende media aandacht worden gevoed.[xix] Er is jarenlang veel meer over het middel gepraat en gefantaseerd dan dat het ook daadwerkelijk verkrijgbaar was, laat staan gebruikt werd. Het eerste concrete verhaal komt van Figo (88a), die zijn sinds zijn eerste ervaring in 1998 in San Francisco per post af en toe wat ‘meth’ van bevriende Amerikaanse homo’s ontvangt. In Figo’s stapmilieu wordt sinds 1999 met tussenpozen methamfetamine gesnoven. Vanaf 2004 krijgen we in de panelstudie meer robuuste informatie over het gebruik van methamfetamine in niches van de psychonautische en homoscene. Sommige gebruikers zijn verbaasd over het overrompelende effect na het roken van een wit-grijs gruis op aluminiumfolie, dat volgens Wendy (84a:2004) niet ‘high of hyper’ is, maar juist ‘superhelder en wakker’. Methamfetamine
kan op verschillende manieren worden bereid en toegediend, zoals roken in een pijp of vanaf folie, snuiven, slikken, drinken of anaal (de ‘booty bump’; door middel van een wateroplossing in een spuitje).

Ofschoon het roken over aluminiumfolie of via een pijpje al snel een junkiestigma oproept, prefereren sommigen toch de rookmethode, waarbij de pijpenkop met een aansteker wordt verwarmd en de Methamfetamine korreltjes door verhitting vloeibaar worden, waarna de rook wordt ingeademd. Gebruikers ervaren vaak een ‘versnelling’ (‘chasing the high’) in een rush die soms wel tot 10-12 uur kan duren. Snel kunnen handelen is ideaal tijdens het surfen op gaysites volgens sommige gebruikers. Maar naast een ‘tomeloze energie’ ondervinden ze ook hinder van een ‘opgefokt’ gevoel en ‘hypernerveus’ gedrag. Sommigen zitten volgens Dennis (57b:2006) extreem in hun eigen trip, raken de controle kwijt of beginnen hevig te schokken en te stuiptrekken. Agressief gedrag ligt op de loer evenals een (korte) depressie na het gebruik.

In enkele homoniches (onder andere sauna’s, seksfeesten) geniet de drug een seksuele reputatie omdat het de lichamelijke sensibiliteit vergroot en de ‘sekstrek’ versterkt. Methamfetamine wordt onder andere met GHB gecombineerd omdat het tot grensverleggende seks zou leiden. Terwijl GHB ontspant en sloom maakt, vergroot ‘meth’ het (seksuele) uithoudingsvermogen in ‘seksmarathons’. Uit verschillende buitenlandse studies blijkt dat zowel heteroseksuele (Molitor et al., 1999; Semple et al., 2004) als homo- en biseksuele (Frosch et al., 1996; Kubicek et al., 2007) gebruikers onder invloed van methamfetamine meer seksueel risicogedrag vertonen dan niet-gebruikers. Voor zover ze er al mee beginnen, blijft het gebruik bij de meeste homomannen in de panelwerken tot experimenteergedrag beperkt, huiverig als ze zijn voor de mogelijk verslavende gevolgen. Ondanks de verhalen over ‘methparty’s’ in Berlijn en London, lijkt Amsterdam vooralsnog niet warm te lopen voor methamfetamine, dat nog steeds moeilijk verkrijgbaar en erg kostbaar is met anno 2008 prijzen van 120-180 euro per gram.

In de Amsterdamse clubsurvey van 2008 heeft 2.8% ervaring met het middel en is 0.5% een huidige gebruiker (Benschop et al., 2009). Hoewel de ervaringen met methamfetamine blijven binnendruppelen is er van een verticale verspreiding geen sprake, maar is er alleen een zeer smalle horizontale verspreiding in een kleine niche. De gevreesde explosie van methamfetamine is tot op heden uitgebleven.

Amfetaminetrends
In de panelstudie vertoont amfetamine pieken in 1995 en 1998 en minder uitgesproken in 2004, maar is er sinds 1993 op de lange termijn sprake van een voortgaande daling (bijlage 2). In de clubsurveys piekt het ooit-gebruik van amfetamine net als bij cocaïne en ecstasy in 1998, wanneer bijna de helft van de bezoekers zegt de drug wel eens te hebben genomen (bijlage 3). Daarna daalt het naar één op de drie in 2003 (hetzelfde niveau als in 1995) en vervolgens naar minder dan een kwart in 2008. Het recente gebruik laat een soortgelijk patroon zien, met een nog snellere daling sinds 1998 (20% in 1995, 26% in 1998, 14% in 2003 en 12% in 2008). Het actuele gebruik is in 1995 en 1998 vrijwel gelijk (beide jaren 13%) en vertoont sindsdien een halvering (7% in 2003 en 6% in 2008).

Volgens surveys onder de algemene Amsterdamse bevolking vanaf 12 jaar nam het ooit-gebruik van amfetamine in de tweede helft van de jaren negentig toe. Tussen 1987 en 1994 bleef het vrij stabiel, maar daarna steeg het van 4.7% in 1994 naar 6.0% in 1997 en 6.6% in 2001. Het laatste maand gebruik lag op 0.3% in 1987, 0.2% in 1990 en sindsdien weer op 0.3%. De leeftijd van het eerste speedgebruik schommelde tussen 21 en 23 jaar, wat lager dan ecstasy en cocaïne (Abraham et al. 2003). Concluderend laten zowel de panelstudie als de surveys onder uitgaanders en de algemene Amsterdamse bevolking in de tweede helft van de jaren negentig een (hernieuwde) toename in het amfetaminegebruik zien.

Gebruikersperspectief
De cocaïne- en amfetaminemilieus groeien vanaf de 2e cyclus (1993-1997) gestaag uit elkaar. In de jaren negentig valt amfetamine vooral in de smaak bij alternatief georiënteerde uitgaans(sub)culturen (smalle verticale groei), waarbinnen meer stappers in de panelnetwerken amfetamine gingen gebruiken (horizontale groei). Terwijl het cocaïnegebruik in de 3e en 4e cyclus (1998-2002 en 2003-2008) stabiel blijft en ecstasy na het tippingpoint (2001) terrein begint te verliezen, beleeft amfetamine in de 4e cyclus op weliswaar een lager niveau een korte revival. In de meeste dance gerelateerde netwerken hebben vanaf de 3e en 4e cyclus afwisselend cocaïne of ecstasy de voorkeur, telkens gevolgd door amfetamine dat na de teloorgang van de grootschalige gabberfeesten meer op de achtergrond is geraakt. De setting, leeftijd en leefstijl van trendsetters zijn daarbij belangrijke factoren. Het experimentele gebruik van amfetamine kristalliseert zich uit in jonge partygerichte subculturen (20-25 jaar); degenen die blijven gebruiken, stappen met het ouder worden over op cocaïne. De piekjaren bij amfetamine in de 2e en 4e cyclus weerspiegelen de subculturele groei van het gabber/hardcore respectievelijk minimal genre.

Amfetamine heeft nog steeds de status van een controversieel (subcultureel) middel; contemporaine Amsterdamse gebruikersgroepen én sologebruikers profileren zich vaak als alternatief, maatschappijkritisch, eigenwijs en kunstzinnig. De doorsnee amfetaminegebruiker voelt doorgaans een grote weerstand tegenover gelikte clubs waar het publiek er netjes gekapt en geschoren bijloopt en naar dure parfum ruikt. Binnen het clubcircuit heeft het gebruik van amfetamine dan ook, voor zover het voorkomt, een incidenteel karakter. Terwijl ecstasy en cocaïne als vrij toegankelijke middelen worden gezien, is amfetamine eerder een ‘geuzenmiddel’, dat weerstand oproept vanwege het rauwe imago, de lage status en de goedkope en lange roes, met een fikse kater toe. Speed behoort inmiddels tot de ‘B klasse’.

Drugsmarktperspectief
De (gewijzigde) marktfactoren hebben voor een deel ook invloed gehad op het amfetaminegebruik rond de eeuwwisseling. Terwijl de cocaïnemarkt begint te groeien en de ecstasymarkt na de dip van 1997 wordt overspoeld met goedkope en zuivere pillen, ontstaat er op de amfetaminemarkt na het instorten van de gabberbeweging grote schaarste. Amsterdamse gebruikers trekken zelfs de provincie in op zoek naar amfetamine. Door de amfetamine schaarste stappen sommige netwerken over op cocaïne dat makkelijker te krijgen is. Na 2002 herstelt de Amsterdamse amfetaminemarkt zich weer. Vergeleken met ecstasy en cocaïne is de amfetaminemarkt kleiner en minder wervend en in tegenstelling tot cocaïne vooral een halersmarkt. De lage amfetamineprijs is voor de meesten geen reden om het middel boven cocaine te verkiezen, dat qua status en exclusiviteit een veel hoger aanzien geniet.

Uitgaansperspectief
Amfetamine is meer dan ecstasy onderhevig aan subculturele modes. Dance is meer synoniem aan ecstasy dan amfetamine. De herwaardering voor cocaïne en het afkalvende gebruik van amfetamine én van ecstasy lopen synchroon met de upgrading van het uitgaansleven. Met de teloorgang van de gabberscene nam ook het (excessieve) speedgebruik af. Door de ridiculisering van amfetamine in de media en de rivaliteit tussen voetbalsupportersgroepen, de verdrijving van gabber uit het clubcircuit en het opvoeren van het ritme, spatte de gabbercultuur aan het eind van de jaren negentig uiteen. In niches binnen de alternatieve dancescene is er in de late postravefase (2002-2008) echter weer sprake van een toenemende hang naar radicalisering van muziekstijlen en drugsgebruik, waardoor amfetamine juist hier weer populair wordt. Zo blijft amfetamine een subculturele constante in de nieuwe upperground, die een voortzetting is van de nagenoeg weggevaagde underground. De opleving van amfetamine in de minimal scene symboliseert de meer experimentele stuwende onderlaag van alternatieve clubs, dj-cafés, ad-hoc-feesten en afterfeesten. Als rebelse, tegendraadse en in de schaduw gedijende stimulant wordt amfetamine van tijd tot tijd herontdekt door subculturen die maling hebben aan de mainstream smaakconventies in het Amsterdamse uitgaansleven.

NOTEN
i. Bij de patentering van amfetamine stuitte men op de claim van Edeleanu, die echter geen gevolgen had aangezien hij de amfetaminezouten, de basis van de latere commerciële amfetamineproducten, niet verder had gedefinieerd.
ii. De amfetamineconsumptie in Amerika steeg van 3.5 miljard doseringen in 1958 naar 10 miljard in 1970 (Rasmussen, 2008).
iii. Amfetamine is een verzamelnaam van verschillende aan elkaar verwante ‘speedmedicijnen’ die sedert de jaren dertig tot op heden verkrijgbaar zijn op de medische en illegale markt. De bekendste middelen die in de loop der tijd op de markt zijn gebracht zijn levo-amfetamine (benzedrine of ‘bennies’), dextro-amfetamine (dexedrine of ‘dexies’ en twee keer sterker dan benzedrine) en methamfetamine (methedrine of pervitine; vier keer sterker dan benzedrine). Stoffen die er wat betreft hun farmacologische eigenschappen op lijken zijn fenmetrazine (preludine of ‘prellies’) en methylfenidaat (Ritalin) (Joseph, 2000). Volgens de legende schreef Jack Kerouac het manuscript van On The Road (1951) in 2 à 3 weken onder invloed van benzedrine.
iv. Grinspoon & Hedblom (1975) betogen dat marihuana en opium als introspectieve en door buitenlanders geïntroduceerde exotica eerder als cultuurvreemd werden gestigmatiseerd, hetgeen haaks stond op de positieve waarden die door amfetamine werden benadrukt: competitie, agressiviteit, efficiency en activiteit, kwaliteiten die veel meer de spirit van het kapitalisme verbeeldden.
v. Harry J. Anslinger heeft 32 jaar lang (1930-1962) als eerste commissaris de scepter gezwaaid over het Federal Bureau of Narcotics. Anslinger is onder andere als ‘cannafoob’ de drijvende kracht geweest achter de sensationele anti-marihuana-campagne om hennep als industriële concurrent te elimineren ten faveure van de petrochemische industrieel DuPont en de krantenmagnaat Randolph Hearst die beiden grote economisch belangen hadden bij de omschakeling van hennep naar houtsnippers bij de productie van papier. Omdat marihuana volgens Anslinger een ernstige bedreiging voor de Amerikaanse samenleving vormde, alarmeerde hij met succes de bevolking door het lanceren van een anti-marihuana-campagne. Later betrof het verbieden van alle drugs zijn primaire focus (Himmelstein, 1983).Eind jaren dertig was marihuana onder de ‘Marihuana Tax Act’ (1936) in nagenoeg alle Amerikaanse staten in de ban gedaan.
vi. De 350 mg benzedrine freebase inhaler die begin jaren dertig op de Amerikaanse markt werd gebracht, bevatte het equivalent van 560 mg amfetamine sulfaat. Wegens grootschalig recreatief misbruik werd het middel uiteindelijk in 1949 door Smith, Kline & French uit de handel genomen en begin jaren vijftig vervangen door Drinamyl, een mix van benzedrine en barbituraten (Davenport-Hines, 2001).
vii. Naast amfetamine speelde ook LSD een grote rol in de rockcultuur, zoals marihuana dat deed (en doet) in de reggaecultuur (Shapiro, 1988).
viii. De benaming werd begin jaren negentig geïntroduceerd door dj KC The Funkaholic. Op zijn werk in de platenzaak Black Beat op de Amsterdamse Nieuwendijk was hem opgevallen dat voetbalsupporters voor de platenbakken elkaar met gabber aanspraken. Terwijl hij gabberhouse in een denigrerende context had genoemd, maakten de gabbers er een geuzennaamvan (Van Veen, 2004).
ix. Onder mellow wordt vaak melodieuzere en minder snelle muziek verstaan. Op gemixte feesten worden uiteenlopende dancegenres van hard tot mellow in verschillende zalen gedraaid.
x. Er bestaat nog steeds een strikte scheiding tussen hardcorefeesten beneden en boven de rivieren. Defqon in Almere en de Hemkade onder de rook van Amsterdam behoren tot het territorium van Amsterdam en omstreken. Afreizen naar Decibel bij Eindhoven is vragen om moeilijkheden, tenzij je juist zin hebt om te gaan rellen. Probleem is dat de ‘kakkerlakken’ (Rotterdam) en de ‘boeren’ (Eindhoven) op hardcorefeesten onder de rivieren vaak tegen de ‘joden’ zijn. Eind jaren nul nemen de spanningen bij de nieuwe lichting weer toe. De Ajaxhooligans balen ervan dat ze in verband met de massale politie-inzet moeilijker kunnen rellen bij voetbalwedstrijden en zoeken weer vaker de confrontatie op hardcorefeesten. De ‘joden’ vinden dat ze alle recht hebben om arrogant te zijn omdat Ajax de hoofdstad van Nederland vertegenwoordigt.
xi. Aussie was een verbastering van het sportmerk Australian dat destijds veel werd gedragen door gabbers.
xii. In 2001 ging het gerucht dat er een ampul met vloeibare speed verkrijgbaar zou zijn. De speed zou in een naaldloze spuit worden aangeboden, zodat het direct in de mond kon worden gespoten.
xiii. Tussen 2001-2005 blijft het aantal amfetamine-incidenten onder de 10 per jaar, waarna het vanaf 2006 licht stijgt tot 14 in 2008; een derde van ecstasy (43) in datzelfde jaar.
xiv. In deze context wordt vooral amfetamine bedoeld, alhoewel er eerder sprake is van een complex combigebruik van alcohol, cannabis, ecstasy en amfetamine.
xv. Zo meldde een productfolder: ‘Stargate geeft je een mix van heerlijke warme euforische gevoelens en een stevige dosis energie’ en ‘…een warme euforie met 2 capsules of een tintelende ecstatische ervaring met 3 capsules’.
xvi. In de periode voor het verbod van 6 februari 2004, werden ephedraproducten beschouwd als voedingsmiddelen die daarmee onder de Warenwet vielen. De status van ephedra is na het verbod veranderd van een genotmiddel in een geneesmiddel, dat valt onder de Wet op de Geneesmiddelenvoorziening. De vrije verkoop werd daarmee aan banden gelegd, aangezien ephedra niet de geëigende registratieprocedure voor geneesmiddelen heeft doorlopen.
xvii. In 1919 werd door de Japanse onderzoeker Ogata voor het eerst methamphetamine gesynthetiseerd (Lukas, 1985).
xviii. Ice en crystal zijn bijnamen van methamfetamine omdat het er volgens gebruikers uitziet als kapot glas of bergkristal. Andere bijnamen in de homoscene voor methamfetamine zijn: meth, tina, adam, yaba, glass en lalique. Onder gebruikers geldt: hoe witter en transparanter, hoe zuiverder de methamfetamine.
xix. De geruchten zijn ondermeer afkomstig van vakantiegangers die in Thailand of in de VS zijn geweest; gedramatiseerde en vaak herhaalde televisiedocumentaires over de gevaren van methamfetamine; en verhalen van uit Azië, Amerika en Engeland terugkerende dj’s die ervaring hebben opgedaan tijdens een tournee.