Over de rol van ijdelheid in de wetenschap ~ Jan P. Bakker

In 1955 werd ik op jeugdige leeftijd benoemd tot hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam. Een van de collega’s met wie ik het meeste contact had was de hoogleraar fysische geografie Jan P. Bakker.[i] Een goedaardige man, die het als zijn plicht zag mij, als nieuwkomer, met raad en daad bij te staan. Eens verzuchtte ik dat ik bijna al mijn tijd moest besteden aan mijn taak als docent en daardoor onvoldoende toekwam aan het bijhouden van de vakliteratuur. Hij zei: ‘Ja, dat begrijp ik. Voor mij geldt dat gelukkig niet. Wat ik schrijf moeten anderen lezen, wat zij schrijven hoef ik niet te lezen’. Voor het eerst een uitspraak van hem die mij erop wees dat hij het als beoefenaar van de wetenschap goed met zichzelf getroffen had. Kort daarop ging hij voordrachten houden aan een reeks Duitse universiteiten. Toen hij terugkwam vroeg ik hem hoe het gegaan was. ‘Goed’ zei hij, ‘alle Duitsers zijn er nu van overtuigd dat ik de grootste geograaf ter wereld ben’. Ik dacht dat het een grapje was, maar begreep nog juist bijtijds dat hij het oprecht meende. Later, bij een vergadering, ik weet niet meer waar en wanneer, sprak hij een collega uit Utrecht als volgt aan: ‘U bent toch lid van de Akademie? Ja? Wat een waardeloze instelling is dat!’ Deze: ‘Ach, hoe dat zo?’ Bakker: ‘Nou, na al die jaren hebben ze mij nog altijd niet tot lid benoemd’.

Puur uit nieuwsgierigheid heb ik toen een vakgenoot van hem met wie ik bevriend was gebeld en hem discreet gevraagd wat de reputatie van Bakker was binnen zijn vakgebied. Hij vertelde mij dat hij gedegen en interessant onderzoek deed, maar echt niet met kop en schouders uitstak boven anderen. Hij voegde er iets als het volgende aan toe: ‘Ja, ik weet wel, hij is op dit punt erg naïef, maar ik moet zeggen, veel kwaad kan het eigenlijk niet. Hij leest heus wel wat er over zijn speciale onderwerpen geschreven wordt, al is het maar om er kritiek op te geven’. Natuurlijk, zeg ik nu, blijft het verkeerd en in principe onjuist dat hij zichzelf immuniteit verschafte voor kritiek van vakgenoten, maar mede op gezag van mijn toenmalige zegsman neem ik aan dat het in dit geval nauwelijks schade voor de wetenschap heeft opgeleverd.

Het valt aan te nemen dat er in de wereld meer van dergelijke gevallen zijn. Alleen we weten niet hoeveel. Zijn het er misschien meer dan 100, of veeleer minder dan 20? Om dat uit te maken zouden we moeten beschikken over een representatieve steekproef van excessief ijdele onderzoekers. Zo’n steekproef is niet voorhanden en het is ook niet doenlijk die te vervaardigen.

Ik houd mij wel aanbevolen om voorbeelden te ontvangen van met Jan P. Bakker overeenkomstige geleerden: heel ijdel, maar zonder schade voor de wetenschap.

Noot:
[i] Jan P. Bakker (1906-1969) was van 1945 tot zijn vroegtijdige dood hoogleraar fysische geografie aan de UvA. Hij was toen ik daar benoemd werd zo’n 20 jaar ouder dan ik en tien jaar hoogleraar.

Volgende hoofdstuk: over-de-rol-van-ijdelheid-in-de-wettenschap-uren-met-levi-strauss/