Bezoek

Buurman vraagt of ik weet waar hij zijn fiets heeft neergezet.
‘Je fiets?’, vraag ik.
‘Ergens bij de Blauwbrug misschien’, zegt buurman.
‘Ik ga straks wel even kijken’, zeg ik. Om nu te vertellen dat hij al veertig jaar niet meer op zijn boot in de Amstel woont, lijkt me onnodig.
‘Mooi’, zegt buurman, ‘kun je misschien ook kijken of Ank al thuis is.’
Ook die taak neem ik op me. Om nu te vertellen dat Ank al lang niet meer in ons midden is, lijkt me overbodig.
De activiteitenmevrouw komt binnen.
‘U heeft bezoek’, zegt ze, ‘ik kwam kijken of u mee wilt naar muziek.’
Buurman staat op. Wijst op mij.
‘Hij gaat toch naar Ank.’

image_pdfimage_print
Bookmark and Share

Samen

De juriste komt zeven minuten te laat binnen, in haar linkerhand een servet waarin een tosti ligt.
‘De lunch schoot erbij in’, zegt ze tegen het hoofd Personeelszaken. En neemt een hap.
De Balkenende in me vraagt zich af of het de ideale houding is om een ontslaggesprek te voeren.
Na het voorstellen, stelt ze de eerste spelregel vast.
‘Ik praat natuurlijk tegen Anneke, u luistert.’
Het is al snel duidelijk dat we er samen wel uit zullen komen en dat we het beste met Anneke voor hebben.
‘Maar je moet natuurlijk niet denken dat wij iedereen maar geld mee kunnen geven.’
‘Heeft Anneke daar dan om gevraagd?’, vraag ik.
‘Hoe bedoelt u? We gaan het toch niet over details hebben?’

Ja, misschien was het eerste gesprek van Personeelszaken met Anneke, die de zestig nadert, niet ideaal verlopen. Maar dat is ondertussen een gepasseerd station, stelt de juriste.
‘Dat hebben we toch vorige keer al uitgelegd?’
Dat er consequenties aan dat eerste gesprek verbonden zijn die nogal slecht voor Anneke uitpakken, is iets waar we wel uit zullen komen. Want, nogmaals, we hebben het beste met Anneke voor. En we gaan vanaf nu, stap voor stap, alles uitleggen.
‘We hebben echt wel begrip voor je situatie, hoor. Het valt ook allemaal niet mee. Maar,’ besluit ze, ‘wij hebben niets fout gedaan.’
Over deze conclusie gaan we het nog es hebben.

Ondertussen zit Anneke stil in haar hoekje. Ze neemt niet deel aan het gesprek.
De wangspieren van het zwijgende hoofd van Personeelszaken hebben het moeilijk. Regelmatig springt een deel van haar wang, dichtbij het rechteroog, eerst even omhoog en dan opzij.
Ze had de eerste zeven minuten die ze met ons door mocht brengen in het kamertje, naar het plafond gekeken. Er werd geen woord gewisseld.

Uit de juriste rollen ondertussen snuffelstages, klusjes en ja, ook het woord outplacement komt voorbij.
‘Want uiteindelijk moeten we naar een oplossing. En dus is het de vraag of je wel wilt werken.’
Als ik opmerk dat dat een vreemde vraag is als je bijna 15 jaar in het ziekenhuis werkt, wordt ze boos.
‘Zo komen we geen stap verder,’ stelt ze vast, ‘u denkt dat wij tegen Anneke zijn, dat we haar kwijt willen. Dat is niet de inzet. We zoeken samen met Anneke naar oplossingen. Zij is niet ziek, ze kan werken, alleen niet op haar afdeling. En niet in dit ziekenhuis.’
Ze kijkt naar haar schrijfblok. Tikt met haar pen op de tafel.
‘Hoe gaan we nu verder?’, vraagt ze.
De wang van Personeelszaken hupt nog een keer naar rechts.
‘Ik hoop dat het duidelijk is dat we er samen uit willen komen, maar niet alle tijd hebben.’

image_pdfimage_print
Bookmark and Share

Wegdenken

De meneer die verderop woont, loopt iedere week wat moeilijker. Ook moet hij vaak even rusten.
‘Hoe gaat het vandaag?’, vraag ik.
‘Nou,’ zegt hij met zijn rasperige stem, ‘ik kom net uit het ziekenhuis. Wat een wereld.’
‘Wat nu?’
‘Ik heb weer wat nieuws geleerd’, antwoordt hij, ‘die dokter vond dat ik te somber denk over mijn gezondheid en het leven in het algemeen. Hij stelde voor dat ik ging leren wegdenken.’
‘Pardon?’, vraag ik verbaasd.
‘Precies. Wegdenken. Maar op mijn vraag of die pijn ook weg te denken is, gaf ie geen sjoege.’

image_pdfimage_print
Bookmark and Share

IJs

Ze zet de tas op de grond en gaat puffend zitten.
‘Warm, hè?’, zegt ze tegen niemand.
Ze veegt het zweet van haar voorhoofd. Ze kijkt naar de oudere dame die naast mij op het terras zit.
‘Ik ben nu zesenvijftig.’
Mijn wat broze buurvrouw knikt vriendelijk.
‘Dat is nog jong.’
‘Nou, ik vind het maar wat’, is het antwoord.
Als Herman zich meldt met het dienblad onder zijn arm, zegt ze dat ze geen drankje hoeft.
‘Ik moet snel naar huis. De boodschappen in de ijskast doen. Maar ik moet even uitrusten.’
Herman knikt begripvol.
De vrouw kijkt weer naar mijn buurvrouw.
‘Ik ben verliefd op een barkeeper.’
Buurvrouw heeft even nodig om deze melding te verwerken.
‘Op iemand hier?’, vraagt ze dan.
‘Nee, hij werkt in een café vlakbij het Leidseplein. Een heel aardige jongen.’
‘Weet hij het?’ vraagt mijn buurvrouw.
De vrouw schudt haar hoofd.
‘Ik weet niet hoe ik het aan moet pakken. Ik denk dat ie rond de twintig is.’
Buurvrouw kijkt op.
‘Twintig?’
‘Ja, maar hij is altijd heel vriendelijk tegen me.’
Buurvrouw zoekt naar woorden, maar hoeft niks te zeggen.
‘Tot mijn veertigste heb ik nooit naar mannen gekeken. Ik was introvert. Wist niet zo goed hoe ik met mensen om moest gaan.’
Buurvrouw blijft stil.
‘Nu wil ik wel eens weten hoe dat is. Met een man.’
Buurvrouw neemt een slokje van haar tonic.
‘Maar ja, hoe pak je dat aan?’
Er schiet buurvrouw geen advies te binnen.
‘Ik moet gaan’, zegt de vrouw een paar tellen later. Ze pakt een doos roomijs uit de AH-tas. ‘Ik heb ijs gekocht. Ik hou zo van ijs. Maar het vriesvak is stuk, dus ik moet snel naar huis om dit op te eten.’
Ze stopt het ijs terug in de tas en staat op.
‘Een plezierige dag verder’, zegt ze. Ze kijkt naar de strakblauwe lucht. ‘Wat is het warm, hè?’
Ze wandelt naar het zebrapad.
Mijn buurvrouw kijkt haar na.
‘Ik hou ook zo van ijs’, zegt ze met een glimlach.

image_pdfimage_print
Bookmark and Share

Museumplein

‘U lijkt me een vriendelijke man.’
Ik kijk op. Voor ik haar hoofdschuddend af kan wimpelen, zegt ze: ‘dat zie je.’
‘Je pakt het in ieder geval slim aan.’
‘Ik ga wel geld vragen’, gaat ze verder, ‘maar voor iets anders dan u denkt.’
Ze gaat naast me zitten. Een lichtblauw vest hangt half uit de plastic tas.
‘Ik heb namelijk een tijdje naar u gekeken.’
Ze pakt een verfrommeld pakje shag.
‘Ik heb het geld nodig voor internet.’
‘Voor internet?’
‘Ja, ik zoek mijn neef.’
‘Wil je met hem mailen?’
‘Als ik hem vind.’
Ze buigt voorover en grabbelt in haar tas.
‘Hij heeft me een hoop geld beloofd. Want hij heeft zijn huis verkocht.’
‘En dat krijg jij?’
‘Een deel.’
‘Maar je bent hem kwijt.’
‘Ja, hij is toen weggegaan. Naar Thailand.’
Eindelijk vindt ze het doosje lucifer.
‘Dat is alweer anderhalf jaar geleden’, vervolgt ze, ‘maar nu ga ik hem zoeken.’
‘Je hebt het geld nodig’, veronderstelt ik.
‘Het is voor een vriendin. Die is vorige week uit het raam gevallen.’
Ze kijkt me aan.
‘Misschien blijft ze wel verlamd. Dan moet je een goed huis hebben.’
‘Dat lijkt me ook.’
‘Maar ja, dan moet ik eerst internetten.’
Ik zoek in mijn zak naar een euro.
‘Internet kost 2,50 per uur’, meldt ze, ‘maar ik weet niet hoeveel tijd ik nodig heb om hem te vinden.’
‘Ik ga je niet meer geven dan twee euro.’
‘Dat is goed,’ zegt ze. ‘Al zou drie beter zijn.’
‘En je zei net dat het 2,50 per uur is?’
‘Ja, maar dan kan ik nu eerst een jointje kopen.’
‘Toch …’, zeg ik, ‘die neef laat je lopen.’
‘Nee, maar ik word altijd heel nerveus van internet en dus kan ik beter eerst even roken.’
Ze staart voor zich uit.
‘Verlamd. Dat lijkt me maar niks.’
Ik kan niet anders dan dat beamen.
‘Daar zit je dan’, stelt ze vast.
Ik geef haar twee euro. Aarzel even. En geef nog een.
‘Zie je wel’, zegt ze terwijl ze opstaat, ‘ik had gelijk. U bent een vriendelijke man.’

image_pdfimage_print
Bookmark and Share

Wachten

De eerste vijf minuten is het stil in de wachtruimte.
Op de gang hoor ik een rochelige hoest.
Hij komt bij me zitten. Rood aangelopen, zweetdruppels op zijn voorhoofd.
‘Is ze nog binnen?”, vraagt hij.
Ik haal mijn schouders op.
‘Ze is vier jaar ouder dan mijn dochter. Wisseling van de wacht.’
Hij zucht diep.
‘Ben benieuwd wat ze nu zeggen. Het is kwaadaardig.’
‘Dat is niet zo mooi’, zeg ik.
‘Zeker niet’, zegt hij.
Een hoestbui vult de ruimte.
‘Ik heb het vaak benauwd’, meldt hij, ‘dat komt hierdoor.’
Hij plant zijn wijsvinger op zijn omvangrijke buik.
‘Ik heb suiker. Maar daar trek ik me niks van aan. Dat dieet is niet te doen. Helpt ook niks trouwens. Heb vanochtend nog twee Marsen opgegeten. Toch was mijn spiegel nog steeds 6,8.’
In zijn lach hoor je de overwinning.
‘Heb tegen de dokter gezegd dat ik te veel van die medicijnen kreeg, heb de dosis gehalveerd.’
‘Is dat wel slim?’, vraag ik.
‘Zei de dokter ook’, is het antwoord.
Hij kijkt op zijn horloge.
‘Het duurt wel lang’
Even is het stil.
‘Ik ben vorig jaar afgekeurd, ik zie steeds minder. Ook door die suiker. Dat is niet handig als je buschauffeur bent.’
Ik knik.
‘Ik mag niet meer rijden. Maar dat kan niet. We gaan iedere week naar mijn moeder. Die woont buiten. Heb ik gezegd ook, nu krijg ik een herkeuring.’
Hij schudt zijn hoofd. Haalt een zakdoek tevoorschijn.
‘Ze wordt volgende maand honderd.’
‘Zo’, zeg ik.
‘Ze fietst nog een paar keer per week naar het dorp. Mijn vader is zesennegentig. Die gaat nu snel achteruit.’
Hij veegt het zweet van zijn voorhoofd.
‘Je zult het niet geloven, maar mijn moeder heeft nog een zus. Die is 104.’
Hij kijkt weer op zijn klok.
‘Denk niet dat ik dat haal’, stelt hij vast, ‘wil ik ook niet trouwens. Ik heb altijd gedoe. Daar krijg je genoeg van.’
‘Het valt niet altijd mee’, antwoord ik vol begrip.
‘Neem mijn dochter’, zegt ie, ‘negenendertig en nog steeds verslaafd. Al gaat het beter. Jarenlang gespoten, maar daar is ze nu vanaf. Zegt ze. Maar ze komt er niet meer in.’
Hij kijkt me aan.
‘Ik ben wel gelukkig met mijn vrouw. Met deze dan.’
‘Dat is mooi’, zeg ik.
Weer een blik op het horloge.
‘Ik hoop dat het meevalt,’ zegt hij, ‘dat ze zich vergissen. Doen ze vaak, hoor. Zonder haar hoeft het al helemaal niet meer voor me.’

image_pdfimage_print
Bookmark and Share
image_pdfimage_print

  • About

    Rozenberg Quarterly aims to be a platform for academics, scientists, journalists, authors and artists, in order to offer background information and scholarly reflections that contribute to mutual understanding and dialogue in a seemingly divided world. By offering this platform, the Quarterly wants to be part of the public debate because we believe mutual understanding and the acceptance of diversity are vital conditions for universal progress. Read more...
  • Support

    Rozenberg Quarterly does not receive subsidies or grants of any kind, which is why your financial support in maintaining, expanding and keeping the site running is always welcome. You may donate any amount you wish and all donations go toward maintaining and expanding this website.

    10 euro donation:

    20 euro donation:

    Or donate any amount you like:

    Or:
    ABN AMRO Bank
    Rozenberg Publishers
    IBAN NL65 ABNA 0566 4783 23
    BIC ABNANL2A
    reference: Rozenberg Quarterly

    If you have any questions or would like more information, please see our About page or contact us: info@rozenbergquarterly.com
  • Like us on Facebook

  • Archives