Appeltaart

‘Hij vindt me wel mooi zwanger’, zegt het blonde meisje.
‘Wanneer kun je in je nieuwe huis?’, vraagt haar vriendin.
‘Volgende maand. Maar het is meer een grote kamer en een keuken, hoor’, zegt de moeder in spé. Ze roert in haar thee.
‘We hebben afgesproken dat hij het eerste jaar de huur betaalt.’
‘Jullie gaan niet samenwonen?’
‘Nee, hij vindt zichzelf nog te jong voor zo’n stap.’
De appeltaart wordt gebracht.
De vriendin kijkt opzij.
‘Eet je ook rare dingen?’




Lijn 17

 

‘Ga jij daar, Mo?’, wijst de juf.
Mo gaat naast zijn klasgenootje zitten.
Een jaar of zeven schat ik de twee.
Zijn medereiziger zegt iets waarvan Mo opkijkt.
‘Dat is Vlaams’, zegt hij.
‘Hoe weet je dat?’
‘Ik spreek Nederlands, Vlaams en Arabisch’, zegt Mo.
Hij denkt even na.
‘Arabisch wordt in veertien landen gesproken’, zegt hij dan.
Zijn buurmannetje kijkt opzij.
‘Dus spreek ik zestien talen’, stelt Mo vast.
Die Mo. Die komt er wel.




Dit land

De wijsvinger van de linkerhand priemt naar de koeling.
‘Is dit echt?’, vraagt ze.
Ik kijk naar het aangewezen bakje.
‘Ik neem aan dat het echt is’, zeg ik wat onhandig.
‘Het is niet echt’, zegt ze aangebrand, ‘dit bestaat niet.’
‘Nu wel’, probeer ik opgewekt.
Ze kijkt me aan.
‘Dit is niet grappig,’ zegt ze luid.
Ik haal mijn schouders op.
‘Dit land gaat kapot.’
Ze pakt haar rollator.
‘Ananasaardbeien. Idioten.’




Wandelen

Voor een buurvrouw die door een valpartij haar heup heeft gebroken, mochten we een rollator halen. Op de Jacob Craandijkbrug vroegen we ons af waaraan deze meneer een brug verdiend heeft.
Blijkt dat ie het wandelen heeft uitgevonden.
Er zijn controversiëlere redenen.

Zie: www.jacobuscraandijk.nl

‘Wandelen.
Het klinkt zo vanzelfsprekend, maar we doen het nog niet zo lang. In de tweede helft van de 19e eeuw is Jacobus Craandijk de eerste echte wandelpionier. Tussen 1874 en 1888 trekt hij te voet door heel Nederland. In zijn zwierige stijl beschrijft hij 75 wandeltochten, tekenaar Piet Schipperus maakt er 126 prachtige litho’s bij. De zeven kloeke delen van de Wandelingen door Nederland met pen en potlood zijn het resultaat, samen vormen ze een standaardwerk. Craandijk, in het dagelijks leven doopsgezind predikant, toont zich ook op wandelgebied een voorganger.’

Noot: de zeven delen zijn te lezen in de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren: https://www.dbnl.org/titels/titel.php?id=craa001wand01




Donderdag

De dreumes loopt een paar meter voor me. Zijn knuistje in de hand van zijn moeder.
Hij kijkt naar de bomen. Naar de gracht.
‘Welke kleur heeft je werk?’, vraagt ie opeens.
Zijn moeder lacht.
‘Welke kleur heeft mijn werk?’, herhaalt ze.
‘Grijs’, zegt ze dan.
Ze beseft zo te horen dat ze haar hummel hiermee ieder perspectief op een vrolijke toekomst afpakt, want, legt ze uit, ‘Ik bedoel, ik werk op een kantoor met grijze muren.’
Ja, dan kun je niet wachten op later.




Terras

‘Vanaf mijn twaalfde denk ik, wat ben ik een wanhopig gebeuren.’
Ze lacht. Ze kijkt naar haar vriendin en dan naar haar glas.
‘Ik was bang. Ik was dit en was dat. Je hebt dan al achtduizend tikken op je hoofd gehad en al tienduizend ruzies meegemaakt.’
Ze neemt een slok. Haar vriendin steekt een sigaret op.
‘Ik weet nog dat toen ik acht was mijn broertje werd geboren. Ik zei iets tegen mijn vader dat hem niet beviel. Toen sloeg hij de deur van de wc tegen mijn hoofd.’
Ze houdt het glas even wat schever.
‘Ik dacht, dit is hard en mijn moeder is er niet.’
Ze neemt nog een slokje.
‘Nou, dan weet je het wel. Het wordt een pittige kluif.’
Ze kijkt naar buiten.
De lucht is grijs.
Lichtgrijs.