Eerste liefde

Deze week werd ik erop gewezen dat je herinneringen zo nu en dan gekleurd worden door dromen die je koestert.
De rouwkaart vertelde dat een vroegere buurvrouw uit het dorp waar ik opgroeide op achtenzeventigjarige leeftijd is overleden.
Met die kaart viel een mooi verhaal in duigen.
Jarenlang heb ik geloofd en verteld dat die buurvrouw mijn kleuterjuf was. Dat zij de juf was die mij zich thuis liet voelen in het dorp waar we kwamen te wonen, dat zij de juf was die me vertelde dat ik op school Nederlands moest spreken, maar dat ik tegen haar stiekem wel Fries mocht blijven gebruiken. De juf die je wilt hebben als je dan toch naar school moet.
Er klopt niets van het verhaal. Ik was een jaar of negen toen we verhuisden binnen het dorp en daar, op die nieuwe plek, werd de kleuterjuf onze buurvrouw.

Ik kwam graag bij die nieuwe buren, dronk er een kopje thee en speelde met de kleinere kinderen die er rondhuppelden.
Mijn zus sloopte mijn herinneringen toen ik haar deze week belde om het overlijden van de buurvrouw te melden. Maar zei daarna: ‘Ach, dat was jouw eerste liefde. Je kwam altijd vrolijk terug van een bezoek aan haar. Weet je niet meer dat we je daarmee plaagden?’
Ontkennen is altijd al een sterke eigenschap van me geweest.
‘Je vertelde niet alleen waar jullie het over gehad hadden. Maar ook welke jurk ze aan had bijvoorbeeld. Wij hadden daar altijd plezier om.’
Tot troost meldde ze dat mijn ontluikende hartje niet verkeerd gemikt had.
‘Maar je had gelijk, hoor. Het was een slimme,mooie vrouw.’
Mijn kleuterjuf.

image_pdfimage_print
Bookmark and Share

Spinoza en Amsterdam in symbiose

Baruch Spinoza (1632-1677

De uit de Joodse gemeenschap gestoten filosoof Baruch Spinoza, of Benedictus, zoals hij zichzelf na de verbanning hernoemde, wordt vaak gezien als een icoon voor de 17e-eeuwse Nederlandse Republiek, die op haar beurt een icoon vindt in de stad Amsterdam. Spinoza (1632-1677) is opgegroeid in het tolerante Amsterdam, ontwikkelde zich er tot filosoof (naast handelaar), en trok zich daarna meer en meer terug om lenzen te slijpen en verder te denken. ‘Verder’, in dit verband, betekent onvoorstelbaar veel verder, voorbij tot dan toe bestaande limieten van het denken. Spinoza’s denken is daarom wel omschreven als een anomalie. Antonio Negri deed dat in Savage Anomaly: The Power of Spinoza’s Metaphysics and Politics, om aan te geven hoe ver Spinoza ging in het doorbreken van bestaande kaders. Hij was niet zozeer vernieuwend als wel nieuw – werkelijk nieuw. Het onvoorziene en principieel niet te voorziene ‘nieuwe’ impliceert volgens Gilles Deleuze de sprong van virtueel naar actueel. Beide zijn reëel, maar alleen het laatste is werkelijk kenbaar, voelbaar, traceerbaar, denkbaar. In het kader daarvan was Spinoza’s denken dramatisch in een zin die aan dat woord is gegeven door Gilles Deleuze. ‘Dramatisatie’  voor Deleuze is de handeling of het denken door middel waarvan het virtuele actueel wordt, dat wil zeggen: waardoor het voorheen ondenkbare denkbaar wordt.[i]

De vragen die ik naar aanleiding hiervan stel zijn: gebeurde dat nu toevallig door Spinoza in Amsterdam, gebeurde dat door Amsterdam, of gebeurde dat door Spinoza in symbiose met Amsterdam? Als het dat laatste is dan kan Amsterdam zelf een vorm zijn van Deleuzes ‘dramatisatie’; dan kan zich in Amsterdam een handeling hebben voltrokken die wat virtueel was, actueel maakte. Dan is Amsterdam nog steeds nieuw gebouwd in concrete zin, als een uit het water getrokken of in de grond gestampte stad. Maar in dat geval is Amsterdam ooknieuw in conceptuele, filosofische zin. De relatie tussen Amsterdam en Spinoza wordt daarmee een dramatische relatie, omdat ze onverbrekelijk met elkaar handelen of tezamen onverbrekelijk in een dramatische handeling zijn verbonden. Dat is een ander soort relatie dan een relatie waarin de twee op elkaar reflecteren of elkaar bespiegelen, of waarin de een verschijnt in het kader van de ander. Toch is het vaak in zo’n visueel kader waarbinnen de twee in relatie tot elkaar zijn geschetst. Amsterdam is veelal het ‘toneel’ waarop Spinoza verschijnt. Dat is onmiddellijk een begrijpelijk beeld dankzij een millennium oude metafoor die in hedendaagse studies als kenmerkend wordt gezien voor de 16e en 17e eeuw: die van de theatrum mundi. Is dat een adequaat beeld; en is die theatrum mundimetafoor zo kenmerkend?

1. Theatrum Mundi of geschiedenis maken
Een van de dominante metaforen waarmee het wereldbeeld van zowel renaissance als barok wordt aangeduid is die van het leven als schouwtoneel. Erika Fischer-Lichte is slechts een van de velen die dat aangeeft, bijvoorbeeld inHistory of European Drama and Theatre. De metafoor heeft een stoïsche origine, maar het christendom geeft daaraan een neo-Platoonse invulling. Daardoor krijgt wat voor de stoïci een levenshouding was, bij christenen een ontologische status. De stoïsche levenshouding die zit vervat in deze metafoor kwam hierop neer: een gelijkmatige of onverstoorbare houding ten opzichte van de grillen van het lot kon het best worden volgehouden als de wereld werd gezien op afstand, als bij een toeschouwer die naar een toneelstuk kijkt. De metafoor is hier werkelijk een vergelijking. De werkelijke wereld was voor de Stoïci niet theatraal in de zin van poëtisch of artificieel. De wereld was datgene waarin geschiedenis moest worden gemaakt of de wereld die door de geschiedenis moest worden gemaakt. Een van de grote bezwaren van Cicero tegen het door Lucretius zo briljant verdedigde Epicurisme in De Rerum Natura was dat daarin “historia muta est”, zoals Cicero het formuleerde (in De finibus II, 21). De Romeinen die aan de basis stonden van een imperium hielden zeker van spektakel. Maar hun core business was geschiedenis maken, in een werkelijke wereld. De narigheid die dat met zich mee bracht, moest standvastig worden doorstaan en daartoe kon het helpen de wereld metaforisch op afstand te houde, te bezien als een theater.

Hoe anders wordt dat in de christelijke middeleeuwen, of beter daardoor. De metafoor van de wereld als schouwtoneel wordt dan ofwel synecdoche of metoniem. Het aardse leven, het leven in en van de wereld, wordt in het christendom gezien als illusoir. Het werkelijke leven wordt pas gerealiseerd in het hemelse domein, of in de hemelse stad: Jeruzalem. Het theater dat zich in de wereld hier beneden afspeelt, en daar een onderdeel van uitmaakt, is daarmee synecdoche voor de onwerkelijkheid van de omvattende wereld. Maar het theater grenst ook aan het werkelijke leven van alledag. Als zodanig is het een metoniem voor de artificiële, soms zelfs bedrieglijke aard van al het maatschappelijke bestaan. In die illusoire, bedrieglijke wereld is werkelijke geschiedenis, een geschiedenis die de wereld maakt, muta: ze is zwijgend, of onmogelijk. Read more

image_pdfimage_print
Bookmark and Share

November 2019 ~ Meer Amsterdammers dan ooit

Amsterdam heeft eind deze maand meer inwoners dan ooit tevoren! Naar schatting zijn het er op 30 november 873.200. Het record van 872.428 inwoners op 1 januari 1959 is daarmee verbroken.

Strikt genomen kan het inwonertal pas achteraf worden vastgesteld, als ook alle nagekomen overlijdens- en verhuisberichten zijn verwerkt. Het gaat hier dus om een schatting, op basis van voorlopige cijfers tot en met eind oktober en de gemiddelde groei per maand in de afgelopen jaren.

10.000 per jaar
Sinds 2008 groeit Amsterdam met gemiddeld 10.000 inwoners per jaar. In de 10 jaar daarvoor kwamen er gemiddeld steeds zo’n 3.000 inwoners bij. Tot 2015 werd de groei vooral veroorzaakt doordat er meer geboorte was dan sterfte. De afgelopen paar jaar groeide het inwonertal vooral door de buitenlandse migratie.

Stadje in, stadje uit
De afgelopen decennia werd de stad steeds populairder, maar dat is niet altijd zo geweest. Vanaf halverwege de jaren ’60 verloor Amsterdam 20 jaar lang gemiddeld 10.000 inwoners per jaar doordat mensen weggingen uit de stad. 1973 was het dieptepunt: er vertrokken toen 20.000 inwoners.

De afgelopen paar jaar verruilden weer meer gezinnen de stad voor een woonplaats in de regio. In 2018 gingen er zelfs nog meer mensen weg dan in 1973. Tegelijkertijd kreeg Amsterdam er meer inwoners vanuit het buitenland bij dan ooit en zette de bevolkingsgroei verder door.

Zie verder: https://www.amsterdam.nl/recordaantal-inwoners/

image_pdfimage_print
Bookmark and Share

Polycracy As An A-System Of Rule? Displacements And Replacements Of The Political In An Unbounded Dictatorship

Abstract

The concept of polycracy is beset by a number of paradoxes: it designates a form of political rule in the absence of such rule. In such circumstances, a
multiplicity of social formations, economic and financial agencies and operational functions install themselves anomically at local level and extend independently of and beyond policy and legislation. In doing so, they split and supplant frameworks of the state and of political and societal institutions. This article sets out to trace the lineages of the concept of polycracy and its instantiations in a system of rule that involves a process of political de-structuring. More specifically, the question explored here is what takes place in the destroyed political space and what takes its place in the unbounded state of the Nazi dictatorship.

Keywords: polycracy; National Socialist totalitarianism; Nazi regime; party–state relationship; occupying regime; Weimar Republic; quantitatively total state

Introduction
Even with historical hindsight, the phenomenon termed “totalitarianism” presents a number of conundrums. To start off with, it resists definition. To describe it as a “system of rule” risks contradiction (see Kershaw 1999, 222), because “a-systematicity” is its most pertinent characteristic. As a particular type of modern dictatorship, it has invited comparisons, yet such comparisons remain limited and general (considering e.g. the limited comparability of the National Socialist regime in Germany and the Stalinist regime in the Soviet Union—see Kershaw 1999). The process of political disintegration described by it is bound to leave the concept under-theorised (see Kershaw 1991, 98) and possibly even to impress itself on the theorist as incomprehensible (see Arendt [1951] 1994, viii), both conceptually and politically. In this article, we propose to put one of the elements specifying “totalitarianism” to the test: Can “polycracy” provide a specifying criterion for the definition of “totalitarianism”? If so, how would it have to be conceptualised in order to be able to account for the simultaneous diffraction and concentration of structures and agencies that reconfigure governance for conditions of geopolitical expansion, invasion, annexation and occupation; total mobilisation for war; and population relocations, forced labour and genocide?

The term “polycracy”, as Walther Hofer points out, is of recent coinage. It designates social and political processes unlike those described by any of the classical theories of political organisation (Hofer 1986, 249; see also Arendt [1951] 1994, 461; also Schmitt 2000, 66) or system or type of rule.

Writing in the aftermath of war and genocide in the late 1940s, Hannah Arendt ventures this description: “We always suspected, but we now know that the [National Socialist] regime was never ‘monolithic’ but ‘consciously constructed around overlapping, duplicating, and parallel functions’ …” (Arendt [1951] 1994, xxxii–xxxiii; also 404 fn. 8).

What she pinpoints here had, in fact, been articulated by Carl Schmitt even before the Second World War in his prescient analyses of the Nazi dictatorship (1933) and by Ernst Fraenkel and Franz Neumann during the course of the War and in its immediate aftermath. The multi-levelled dynamic functioning of the Nazi regime became the subject of further investigation in the 1960s and 70s, first by Klaus Hildebrand, Karl Bracher and Peter Hüttenberger and later by Ian Kershaw. Even as they differed in the details of their analysis, all of these historians and political theorists either explicitly or implicitly returned to Johannes Popitz’s concept of “polycracy”, coined in the late 1920s to take account of the decline of the German state during the late Weimar period.

“Polycracy”—A conceptual–political history
Popitz held on to a substantive universal idea of the state against its devolution and dissolution into concrete orders and functions. In his positions in the Finance Ministry in the latter half of the 1920s, he was intent on clearing up Weimar’s “administrative confusions” (see Kennedy 2004, 147; also Schmitt 2000, 62 fn. 4) and on restoring the authority of a centralised state.

Carl Schmitt’s conversations with Johannes Popitz (the friendship with whom Schmitt only reluctantly admitted to) trace the decline of the state in the Weimar Republic with its proliferation of special interests, political parties and particularist movements. Popitz views this process as the replacement of “the state as the source of order and the locus of authoritative decisions … by the notion of ‘free competition’ and ‘the self-organisation of society’” (see Kennedy 2004, 33). This defines Popitz’s notion of polycracy. “Pressures from within the private sector and the party politics of the Reichstag had created,” he argued in 1927, “a ‘polycratic’ system that displaced parliamentary democratic will formation” (Kennedy 2004, 147). What these “diverse forms of economic organisations and public/private partnerships” had in common was the “fact that they retained a degree of independence from the state” while assuming responsibility for “important public functions” (Kennedy 2004, 142 fn. 3). Read more

image_pdfimage_print
Bookmark and Share

Jarig

Hij hangt onderuit.
‘Moet alleen de motivatie even vinden. Maar ik heb lang genoeg niks gedaan. Ik solliciteer nu actief. Nou ja, ik heb op Instagram gezet dat ik wel wil werken.’
Hij luistert.
‘Nee, ik kan niet komen vanmiddag. Heb nog maar twee euro op mijn kaart.’
Een paar minuten later gaat de deur open.De conducteur meldt zich.
De jongen legt de telefoon neer, gaat rechtop zitten.
Als hij zijn kaart geeft, zegt hij: ‘Ik heb maar niet ingecheckt. Er staat toch te weinig op.’
‘Waar ga je naartoe?’
‘Naar Sloterdijk. Maar ik moet naar Hoofddorp. Daar woont mijn moeder. Die is vandaag jarig.’
‘Hoe kom je daar dan?’
‘Mijn zus pikt me zo op.’
De conducteur aarzelt een paar tellen, haalt zijn schouders op en geeft de kaart terug.
‘Omdat je moeder jarig is.’
Als de conducteur verder loopt, grijnst de jongen naar me , pakt zijn telefoon en zegt: ‘Shit, man.’

image_pdfimage_print
Bookmark and Share

Sushi

Ze stappen vrolijk kletsend binnen.
Zodra ze zitten opent de langste haar AH-sushi-bakje en hapt enthousiast in zo’n zwart rolletje.
De kleinere luistert naar het verslag van het concert waar haar blonde vriendin van genoten heeft.

“Heb je al een nieuwe kamer?”, vraagt de lange even later.
“Nee”, antwoordt de kleinere, “maar misschien kan ik volgende maand bij Emily intrekken.”
De blonde schudt haar hoofd. “Daar zou ik niet tegen kunnen”, zegt ze met een zucht en pakt weer zo’n dingetje uit het AH-bakje.
De kleine kijkt opzij naar haar vriendin. Ze lijkt wat onder de indruk van het zelfverzekerde gedrag.
“Volgend jaar wordt Jeroen negentien”, vervolgt Sushi, “en ik achttien. Dan gaan we misschien een huis kopen. Dat moet toch een keer.”
De kleinere kijkt naar de grond. Een paar tellen maar.
“Wat een kutleven lijkt me dat”, zegt ze dan.

 

image_pdfimage_print
Bookmark and Share
image_pdfimage_print

  • About

    Rozenberg Quarterly aims to be a platform for academics, scientists, journalists, authors and artists, in order to offer background information and scholarly reflections that contribute to mutual understanding and dialogue in a seemingly divided world. By offering this platform, the Quarterly wants to be part of the public debate because we believe mutual understanding and the acceptance of diversity are vital conditions for universal progress. Read more...
  • Support

    Rozenberg Quarterly does not receive subsidies or grants of any kind, which is why your financial support in maintaining, expanding and keeping the site running is always welcome. You may donate any amount you wish and all donations go toward maintaining and expanding this website.

    10 euro donation:

    20 euro donation:

    Or donate any amount you like:

    Or:
    ABN AMRO Bank
    Rozenberg Publishers
    IBAN NL65 ABNA 0566 4783 23
    BIC ABNANL2A
    reference: Rozenberg Quarterly

    If you have any questions or would like more information, please see our About page or contact us: info@rozenbergquarterly.com
  • Like us on Facebook

  • Archives