Hail Freedonia, Land of the Free! De satirische maatschappijkritiek van de Marx Brothers

De Amerikaanse Marx Brothers maakten tussen 1929 en 1949 dertien films. Centraal daarin staat de non-conformistische, vaak surrealistische, absurde humor van Groucho, Chico, Harpo en (soms) Zeppo Marx. Het verhaal doet er daarbij niet zoveel toe. De films zijn satirisch, anti-establishment en anti-autoritair. In de jaren zeventig werden hun films door de protestgeneratie van die dagen herontdekt. Niet alle films van de Marx Brothers zijn vandaag de dag nog het aanzien waard. Hoogtepunt in hun œuvre is Duck Soup (1933) – zonder meer de aller leukste antimilitaristische film ooit – een politieke satire die in de jaren dertig gezien werd als kritiek op de totalitaire regiems in Duitsland en Italië en waarvan de boodschap niet aan waarde heeft ingeboet.

It’s war!’… It’s war!’… At last!’ – De Marx Brothers in Duck Soup

Vaudeville
Gepokt en gemazeld door jarenlange ervaring in het Amerikaanse vaudevilletheater in de jaren tien en twintig van de vorige eeuw, namen de Marx Brothers in 1929 hun eerste speelfilm op, The Cocoanuts. Al bijna twintig jaar toerden de broers Groucho, Chico, Harpo, en later ook Zeppo, met hun theaterprogramma’s door de VS: hilarische shows met nauwelijks een verhaallijn, vol absurde dialogen en bizarre sketches. Groucho Marx (1890–1977), met licht door de knieën gezakt loopje, geverfde snor en continu sigaar rokend – lijkt daarin voortdurend aan het woord: ad rem, niets en niemand ontziend in zijn commentaren en beledigingen, zowel tegen medespelers als publiek, altijd op zoek naar een winstgevende deal of een rijke weduwe, maar vaak gaat dat samen. Chico Marx (1887-1961) speelt een niet al te snuggere Italiaan, weliswaar een virtuoos pianist, maar veel verder dan het maken van woordgrappen in overbodige dialogen met Groucho komt hij niet. Harpo Marx (1888-1964) is de clown van het gezelschap, een ongeleid projectiel, die iedere situatie uitbuit om een grap uit te halen, blonde vrouwen achterna jaagt, bestek, serviesgoed en wekkers uit zijn jas tevoorschijn haalt, maar wel prachtig harp speelt. Hij zegt nooit een woord en communiceert door middel van een autotoeter en door op zijn vingers te fluiten. Zeppo Marx (1901-1979) is een humorloze straight man met nauwelijks tekst. Na de vierde film van de broers verdween hij geruisloos uit beeld.

Wanhoop en chaos
Hun eerste films, The Cocoanuts (1929) en Animal Crackers (1930) zijn eigenlijk niet meer dan gefilmde registraties van eerder gespeelde theatershows. In The Cocoanuts wordt de draak gestoken met de grondspeculatie in de jaren twintig in Californië, Animal Crackers is een satire op de Amerikaanse high society, die zich verpoost op feestjes, in Horsefeathers (1932) gaat het doen en laten op een Amerikaanse universiteit op de schop. De verhalen werden voor de verfilmingen wat meer gestroomlijnd, maar in essentie bleven het theaterstukken. In Monkey Business (1931) en Duck Soup (1933) is het statische van de toneelversies geheel verdwenen en komen de broers pas echt op dreef. Deze twee films hebben – ook nu nog – een ongelooflijke vaart: snelle montage en rappe dialogen. De volgende scene buitelt als het ware over de vorige heen, grappen volgen elkaar in razendsnel tempo op. Groucho is voortdurend aan het woord en lanceert de ene oneliner na de andere.
Harpo steelt de show met uiterst originele gimmicks en visuele grappen, Chico laveert, Italiaans-Engels babbelend, tussen de scènes door. Een doorwrocht verhaal hebben deze twee films niet, maar dat is ook niet nodig. In Monkey Business zijn de broers verstekelingen op een oceaanstomer, in Duck Soup staat de onenigheid tussen twee dwergstaatjes centraal. Maar juist deze simpele situaties bieden meer dan voldoende ruimte om te talenten van de broers te kunnen etaleren. Daarmee drijven ze anderen tot wanhoop, creëren ze een gezonde chaos en voeren ze de absurditeit ten top. Binnen die situaties ontrolt zich een caleidoscoop van onlogisch opgebouwde sketches, woordspelingen, onzinnige hilarische grappen, beledigingen, achtervolgingen en overbodige dialogen. Autoriteiten worden geïntimideerd, ambtenaren en directeuren, gezagsdragers als politici en agenten, dwars gezeten en voor gek gezet. Ladies in society worden geschoffeerd en beledigd. Bij de slachtoffers ontstaat ontreddering, wanhoop en paniek.

Groucho: ‘A four-year-old child could understand this report! Run out and find me a four-year-old child.’

Ideologie
Vaak worden de films van de Marx Brothers geassocieerd met het surrealisme en het dadaïsme. De Spaanse kunstenaar Salvador Dalí was een groot bewonderaar van de Marx Brothers. Hij gaf Harpo een harp met prikkeldraadsnaren cadeau en schreef een filmscript voor de broers, Giraffes on Horseback Salad, waar echter niets mee gebeurde. Volgens Groucho was het ‘not funny’.
Vanwege de chaos die de broers in korte tijd weten te creëren worden hun films ook vaak als anarchistisch betiteld. In dit geval is dat geen juiste omschrijving. Anarchistisch zijn de films juist omdat ze een satire zijn op burgerlijkheid en samenleving, de gevestigde orde en autoriteiten aanvallen, ook al was één en ander niet direct zo bedoeld.
‘Most old movies, they’re not about anything. I thought ours were generally about something. They were attacking the contemporary establishment of those days,’ zegt Groucho in een interview in 1973. En hij vervolgt: ‘We did a picture called Duck Soup, which was about monarchy. We did a funny picture about a school, and we certainly satirized the opera in America. So I think our pictures were about something, whereas in most cases – Harold Lloyd, Keaton, and those fellows – they weren’t about anything, they were just trying to be funny. We were trying to be funny, but we didn’t know that we were satirizing the current conditions. It came as a great surprise to us.’
Nat Perrin (1905-1998),scriptschrijver voor enkele Marx Brothersfilms, bevestigde de toevalligheid van die ideologische achtergrond. In een interview met Vrij Nederland in 1991 zei hij: ‘De Marx Brothers hadden absoluut geen ideologische bedoelingen. Natuurlijk haalden ze alles wat met waardigheid te maken had onderuit en ridiculiseerden zij de moraal en de instituties. Niet omdat ze de wereld of de maatschappelijke structuren wilden veranderen, maar omdat chaos nou eenmaal hun stijl was.’
Niet alleen door de satire, maar ook door het gebruik van verschillende vormen van humor – slapstick, woordgrappen, parodie en het loslaten van de klassieke sketchvorm – en door het overtreden van de ongeschreven wetten van de film – bijvoorbeeld wanneer Groucho zich tot het publiek wendt door rechtstreeks in de camera te spreken – zijn de films als anarchistisch te betitelen. Dit in de betekenis van vernieuwend, baanbrekend en vooruitstrevend.

Politieke satire
Door velen worden met name de latere films A Night at the Opera (1935) en A Day at the Races (1937) als de hoogtepunten van de Marx Brothers gezien. De humoristische scènes in deze films zijn zonder uitzondering goed – de stateroom-scène in A Night at the Opera geldt inmiddels als een klassieker. De films bieden een concreter verhaal dan de eerdere films en een spectaculaire slotscène, maar de lovestory in het verhaal – een poging van producer Irving Thalberg om ook vrouwelijk publiek te trekken – en musicalachtige liedjes, halen de vaart uit de films. ‘It makes you want to strangle the romantic couple’, schreef een criticus eens.
De films die de broers daarna nog maakten, zijn magere aftreksels van deze twee producties. Go West (1940), The Big Store (1941) en A Night in Casablanca (1946) zijn met moeite uit te zitten. Grappen, dialogen, de oneliners van Groucho, het is allemaal van een beduidend minder kaliber. De broers zelf ogen vermoeid en blinken zichtbaar niet uit in enthousiasme. Met de beste wil halen deze laatste films nog niet het niveau van de films van Abbott en Costello of het latere – zwakke – werk van Laurel en Hardy.
In Duck Soup (1933) echter valt het beste van de Marx Brothers op zijn plaats: satire, humor, snelheid en absurditeit. Dit alles niet opgehouden door de verplichte piano- en harpnummers van Chico en Harpo of tenenkrommende musicalliedjes, zoals in A Night at the Opera en andere latere films. De film is een politieke satire op militarisme, oorlog, spionage, politici, parlementarisme, monarchie, diplomatie, rechtspraak en dictatuur.

Ambassadeur: ‘I did everything to prevent this war’. Groucho: ‘I already paid a month’s rent for the battlefield’.

Een van de laatste foto’s van de broers samen. V.l.n.r. Zeppo, Chico, Groucho, Harpo, Gummo

Oorlogsclichés
In Duck Soup verkeert het dwergstaatje Freedonia (‘Hail Freedonia, land of the free!!’ zingt men als nationale hymne, terwijl ondertussen roken, spugen, fluiten en dergelijke verboden zijn) in financiële moeilijkheden. Rufus T. Firefly (Groucho) wordt als president aangesteld om het land te redden. Hij is echter alleen uit op de miljoenen van Mrs. Teasdale, een rijke weduwe die het staatje min of meer financiert. Ondertussen probeert het naastgelegen staatje Sylvania op allerlei manieren Freedonia in te lijven: door te proberen een revolutie te ontketenen, met een ambassadeur die eveneens de miljoenen van Mrs. Teasdale probeert binnen te slepen, en met twee volstrekt incompetente spionnen (Chico en Harpo), die echter meer belang hechten aan eigen gewin dan aan het landsbelang. Na een serie komische verwikkelingen, lijkt oorlog tussen de staatjes onvermijdelijk.
Nooit was een oorlog zo leuk. Alle clichés die we kennen uit latere oorlogsfilms komen voorbij, maar dan geheel op z’n kop gezet. De absurditeit van oorlog wordt teruggebracht tot haar essentie. Oorlog is onzin, oorlog is een grap, zeggen de Marx Brothers eigenlijk. In de slotscène laten ze dan ook geen moment onbenut om de kijker dit onder de neus te wrijven.
Rufus T. Firefly leidt de strijd tegen Sylvania vanuit een huis in de frontlinie, spionnen Harpo en Chico zijn inmiddels overgelopen naar Freedonia. Harpo mobiliseert de bevolking door al trompetterend op een wit paard door de dorpen te galopperen. Freedonia wordt aangevallen, maar na een oproep schieten apen, brandweerauto’s, motorrijders, olifanten en dolfijnen te hulp. Voor het graven van loopgraven is geen tijd, en dus worden ze gekocht. De minister van
oorlog steekt zijn kaart in een prikklok voordat hij het slagveld betreedt; een gasaanval is het beste te genezen met een glas water en soda. Voortdurend verschijnen de broers in andere militaire uniformen – uit de Amerikaanse burgeroorlog, napoleontische of Russische uniformen met berenmutsen, Franse uniformen uit de Eerste Wereldoorlog. Het schieten op eigen troepen wordt afgedaan met een boete van vijf dollar en de strijd wordt gevoerd met tanks, geweren, gangstermitrailleurs en met het gooien van sinaasappels. Het aantal gevangen genomen vijandige soldaten wordt geteld als ware het een kaatswedstrijd. In de film zitten meerdere verwijzingen naar de politieke gebeurtenissen en situaties in de eerste decennia van de vorige eeuw. De massale vreugde-uitbarsting in het parlementsgebouw, na de oorlogsaankondiging, is een verwijzing naar soortgelijke verschijnselen in Duitsland en Frankrijk na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog. Die oorlog zou immers – zo werd gedacht – maar tot de Kerst duren.
Het gekonkel tussen beide landen lijkt op dat van kleine staatjes op de Balkan, rond diezelfde tijd. Het proces dat Freedonia voert tegen spion Chico, verwijst mogelijk naar de stalinistische showprocessen in de Sovjet-Unie. Freedonia heeft weliswaar een parlement, maar onder het dictatoriale staatshoofd Rufus T. Firefly heeft dat niets in brengen. Het filmpubliek in de jaren dertig zag de film als een satire op de dictaturen in Europa. Let wel, dit was zes jaar voordat
Chaplin The Great Dictator uitbracht.
De machtsovername door Hitler in Duitsland in 1933 kan echter nauwelijks een rol gespeeld hebben tijdens het schrijven van het script van Duck Soup, omdat Hitler maar net aan de macht was toen de film werd gedraaid. Maar dat de film verwees naar de Sovjet-Unie onder Stalin en naar Italië – waar Mussolini sinds 1926 aan de macht was – moet duidelijk geweest zijn. Dat laatste moet ook Mussolini begrepen hebben, want in 1934 verbood hij vertoning
van de film. Voor het Spaanse publiek moet de film ook herkenbaarheid hebben geboden – bureaucratie, oorlog, militarisme – want in 1936, tijdens de Spaanse burgeroorlog, was de film in Madrid een ongekend succes, schrijft Hugh Thomas in het standaardwerk The Spanish Civil War.

Soldaat: ‘Message from the front, sir!’
Groucho: ‘I’m sick of messages from the front. Can’t we have a message from the side?’

Groucho Marx

Antimilitarisme
De hilarische wijze waarop in Duck Soup een antimilitaristische boodschap in beeld wordt gebracht is uniek, want meestal gaat een dergelijke uiting in films met veel geweld, bloed en tranen gepaard.
Een antimilitaristische boodschap is in veel films verkondigd, van All Quiet on the Western Front (Lewis Milestone, 1930) tot Flags of our Fathers (Clint Eastwood, 2006), van Paths of Glory (Stanley Kubrick, 1957) tot M.A.S.H. (Robert Altman, 1969). Vooral in het begin van de jaren zeventig, met de oorlog in Vietnam op haar hoogtepunt, produceerde Hollywood diverse films met een antimilitaristische strekking, geregisseerd door ambitieuze regisseurs als Robert Altman, Mike Nichols (Catch 22, 1970. Nichols is de kleinzoon van de Duitse anarchist Gustav Landauer) en Robert Aldrich (The Dirty Dozen, 1967).
De filmbazen in Hollywood hadden echter het maken van films over Vietnam verboden, en dus speelden deze films in een andere oorlog: de Tweede Wereldoorlog, Korea of zelfs de Amerikaanse burgeroorlog. In films als Little Big Man (1970), M.A.S.H. (1969), Kelly’s Heroes (1970), Catch 22 en Soldier Blue (1970), lag het anti-Vietnamoorlog standpunt er duimendik bovenop. Ze sloten perfect aan bij de acties en het vrijheidslievende gedachtegoed van de zogenaamde ‘protestgeneratie’ en de Vietnambeweging van de jaren zestig en zeventig. Tegelijkertijd herontdekte men de films van de Marx Brothers. Daarin herkende men anti-autoritaire karakter en de anarchistische vorm van humor, vergelijkbaar met de ludieke protestacties van de Yippies van Jerry Rubin en Abbie Hoffman. Al in mei 1968, tijdens de studentenopstand in Parijs, stond op muren gekalkt: Je suis marxiste, tendence Groucho! (Ik ben marxist, van de Groucho-soort!)

Groucho Marx in 1972

FBI dossier
Tot verbazing van velen bleek Groucho Marx nog in leven te zijn. Toen na acties van Amerikaanse studentenorganisaties de Marx Brothersfilms opnieuw in roulatie werden gebracht, maakte Groucho tournees langs Amerikaanse universiteiten om vertoningen bij te wonen, draafde hij op in talkshows en gaf hij zelfs (op zijn 81ste) een avondvullende voorstelling in Carnegie Hall.
In interviews stak hij zijn mening over de toenmalige politieke situatie niet onder stoelen of banken. Over Vietnam zei hij (1971): ‘If I were a youngster, I wouldn’t march into the firing lines with any bravado. I would go to Canada or Sweden, or hide, or go to jail. If I had a son twenty years old I’d encourage him to evade the war. He has a right to his life’. Voor de regering en met name president Richard Nixon had hij geen goed woord over: ‘I think the establishment now is hopeless. This whole gang in Washington, at least half of them are thieves – I don’t think there’s any question about that’.
Regisseur Robert Altman vroeg Groucho tijdens een interview (1970): ‘Do you think there’s any hope for Nixon?’ Groucho’s antwoord: ‘No. I think the only hope this country has is Nixon’s assasination’, was voor de FBI reden om prompt een dossier over Groucho Marx te openen (hij was 80!).
Op zich niets nieuws, want al in 1953 had Groucho de aandacht van de FBI getrokken. Men had hem verdacht van communistische sympathieën. In het enkele jaren geleden vrijgegeven FBI-dossier over Groucho Marx brengt de rapporteur zijn chef in herinnering dat Groucho zich in 1934 positief had uitgelaten over de Sovjet-Unie. Bovendien had hij zijn verontwaardiging uitgesproken over de gevangenisstraf van Tom Mooney, een lid van de vakbond Industrial Workers of the World. In 1916 was Mooney tot levenslang veroordeeld voor een bomaanslag waaraan hij geen deel had gehad.
Ondanks zijn glorieuze comeback, begin jaren zeventig, was Groucho’s overlijden op 19 augustus 1977 in veel kranten een page four-berichtje. Zijn dood werd overschaduwd door de dood van een andere entertainer, drie dagen eerder, die ook vernieuwend en baanbrekend was geweest, die in zijn jonge jaren een hele jeugdcultuur in gang had gezet die tot op dat moment voortduurde: Elvis Presley. Groucho zou er ongetwijfeld een goeie grap over gemaakt hebben.

Literatuur
Joe Adamson, Duck Soup for the Rest of Your Life, in: Take One, 8-12-1971;
Joe Adamson, Groucho, Chico, Harpo and sometimes Zeppo, Coronet, London, 1973;
Robert Altman, Jon Carroll, Michael Goodwin, Groucho Marx, Portrait of the Artist as an Old
Man, in: Take One Vol. 3, no. 1, sept/okt 1970;
Sarena Davies, Harpo and Dalí: a surreal double act, in: The Daily Telegraph, 26-5-2007;
Fred van Doorn, Het marxisme volgens Groucho, in: Haagse Post, 3-9-1977;
Tonko Dop, Ergens in de tweede scène heb ik, geloof ik, een van de originele teksten gehoord. Interview met Nat Perrin, scriptschrijver voor de Marx Brothers, in: Vrij Nederland, 27-1-1990;
Groucho Marx & Richard J. Anobile, The Marx Bros. Scrapbook, Perennial Library, New York 1989.

De films van de Marx Brothers zijn op dvd verkrijgbaar. Wie een indruk wil krijgen van hoe de broers in de jaren twintig in het theater speelden, moet eens kijken naar een chaotische scène uit hun theaterprogramma I’ll Say She Is! (1924), in 1931 nog eens door de broers nagespeeld: