Rozen verwelken: Drs. P en het poesiealbum

In zijn artikel Gesunkenes Kulturgut, gepubliceerd in 1985 in de bundel Het verleden, doet Drs. P (pseudoniem van Heinz Polzer (1919-2015) een opmerkelijke bekentenis.
Het Boekenweekgeschenk 1972 gaat over poesieversjes en poesiealbums en bevat, naast voorbeelden van traditionele versjes en voor de gelegenheid geschreven poesieverzen door eigentijdse dichters als Hans Andreus, Rutger Kopland, Judith Herzberg, C. Buddingh’ en Kees Stip, een inleiding van Drs. P.
In deze inleiding, die overigens “een wijsgerige verhandeling” wil heten, geeft de Doctorandus onomwonden toe, dat hij voor de ontwikkeling van de poesiealbumtraditie eigenhandig een verklaring had bedacht. Woordelijk schrijft hij: “Ik greep een ontstaansgeschiedenis uit de lucht”.
Die komt neer op een verhaal over Mathilde en Ernestine, twee vriendinnen in een vorige eeuw, die toevalligerwijs beiden de tijdspassering hadden opgevat gedichten van hun voorkeur – de wijsgeer noemt hier Lamartine en Schiller – over te schrijven “in een dik, gloednieuw schoolschrift waarop ze zo sierlijk mogelijk het woord Poésie (hadden) getekend”.
De boezemvriendinnen staan elkaar toe in elkaars schrift te schrijven en als zich een derde poëziepuber bij hen voegt, die naast gedichten ook plaatjes introduceert, is de kiem voor de latere rage gelegd.
En de Doctorandus, hij fantaseerde voort:

“Esmeralda was lang niet zo exclusief als Ernestine of Mathilde. Ze sjouwde met haar Poésieboek de hele klas af, behalve Adelheid en Suzanne, want die kon ze niet uitstaan. De ene bladzijde na de andere werd beschreven, en al kwam er een paar keer hetzelfde vers in de verzameling terecht, ze zag de snelle groei tevreden aan – en een spelfout hier of daar deerde haar niet. Of ontging haar.”
Kortom, het was als verklaring voor het ontstaan van die rage geheel fictief. Hij werd dan ook al snel tot de orde geroepen, i.c. door Jo Daan (1910-2006). Zij was tientallen jaren wetenschappelijk medewerkster van het P.J. Meertens-Instituut, een onderzoeksinstituut naar Nederlandse taal en cultuur en beter bekend als Het Bureau in de boeken van J.J. Voskuil. Lezers van de gebeurtenissen op Het Bureau kunnen haar herkennen in de figuur van Dé Haan, een groep lezers waar ze overigens zelf niet toe behoort: haar relatie met Voskuil was niet bepaald warm, getuige ook deze uitspraak in een interview: “Ik lees geen boeken van mensen waaraan ik een hekel heb.”
Aangemoedigd door “een vriendelijk vermanende brief van Jo Daan” wijdt Polzer zich in Gesunkenes Kulturgut aan een serieuzere geschiedschrijving van het poesiealbum, te beginnen met het album amicorum.

Boekenweekgeschenk 1972

“Einde 15 de eeuw kwamen deze documenten in omloop, vooral in Duitsland. In zo’n boek verzamelde de eigenaar bijdragen van vrienden, als aandenken. Aanvankelijk waren deze fantasieloos, om niet te zeggen ambtelijk: familiewapen en devies, daar kwam het gewoonlijk op neer. (..)
In Nederland drong het album amicorum ook door, waar het nog weer later de naam vriendenrol kreeg.
Gaandeweg werden de albums wat persoonlijker. Sommigen voegden inscripties aan hun wapenen toe, anderen brachten eigen illustraties aan. Deze verrijking kwam in de 16 de en 17 de eeuw pas goed op gang. (..)

Dit is één beslissende factor voor de overgang van liber amicorum naar poesieboek. Wel handhaafde zich de vriendenrol tot laat in de vorige eeuw, maar tegen die tijd waren ‘vriendinnenrollen’ al in overweldigende meerderheid. (..)
De andere fundamentele wending betrof de inhoud. Tijdens de eerst helft van de 19 de eeuw werd die namelijk zeer smachtend. Waren voordien de teksten vooral decoratief, de Romantiek maakte innige gevoelens los. Hartstochtelijke vriendschap, eeuwige trouw, lyrische ingevingen waren niet van de lucht. Begrijpelijk dat die sentimentaliteit door meisjes gretig werd overgenomen. (..) Het zonk maatschappelijk, het werd tevens kinderlijk. (..)
Poesieboeken (die wat mij betreft ook nog wel poëziealbums mogen heten) appelleren niet alleen aan primitieve smaak, maar ook aan de hang naar traditie die ‘nostalgie’ genoemd wordt (..)
De sfeer van het verleden – de legendarische tijd van vóór de televisie, ja en nog verder terug – blijft bekoren, zeker als die wordt belichaamd door mooi gedrukte roosjes, vergeet-mij-nietjes, duifjes, kleuters, poesjes, enveloppen met lakstempel, harten, engeltjes, bloemenmandjes… en door versjes die cadans en rijm hadden, of minstens nastreefden, en herkenbare, overzichtelijke gevoelens uitdrukten.”

Eén element mag tot op de dag van vandaag niet ontbreken:

“Poesieboeken zijn kitsch, en behoren dat te zijn. Het is als met levensliederen: stereotiep en zelfbestendigend materiaal is bestand tegen alle vernieuwing, alle spot, alle esthetische voorlichting. Goede kitsch kan niet kapot.”

Een onuitroeibaar voorbeeld daarvan is de klassieker

Rozen verwelken,
Schepen vergaan,
Maar onze liefde
Blijft altijd bestaan

of een variant daarop.

In zijn inleiding noemt Drs. P dit genre “albumpoëzie (een aparte tak van letterkunde)”, zonder verdere toelichting of historische achtergrond. Ook in zijn theoretische werken – Plezierdichten (1979), Handboek voor plezierdichters (1983), Het rijmschap compleet (1984) – komt de term albumpoëzie nergens voor.

Maar Drs. P zou Drs. P niet zijn, als hij in zijn wijsgerige verhandeling niet ook wat tips en vormvoorschriften voor het poesievers zou vervlechten:

“Wat het onderwerp aangaat kunt u kiezen uit:
vermaning (leef gelukkig en tevreden)
plantkunde (ik ken een bloempje klein en wit)
reportage (ge wilt mijn handschrift en mijn naam)
vooruitzicht (als ge eens als Grootmama)
fantasie (eer zal de kat de klok opwinden)”.

Voor de lay-out heeft hij ongebruikelijk veel oog, zeker voor de hoekjes van een bladzij:

“De linkerpagina reserveert u in principe voor plakplaatjes (of eigen werk), maar u mag de beschreven rechterbladzij ook wel versieren; vooral als uw gedicht kort en/of vervelend is.
Houd vooral rekening met het hoekwerk. Een viooltje of duif met brief mist zijn uitwerking nooit, maar er bestaan ook alleraardigste hoekteksten. Bijvoorbeeld:

Hond poes kat
Josephientje is een schat

of

Rit rat roe
Gehoorzaam aan je moe

U schrijft zulke teksten scheef, dat is duidelijk.”

Gesunkenes Kulturgut verscheen in Het verleden (Amsterdam, 1985), een van de vier boekjes met bijdragen aan het NOS-radioprogramma Wat een taal, maar is in dat programma nooit te horen geweest. Heinz Polzer heeft het op verzoek van de redactie geschreven.
Behalve het historisch overzicht geeft hij hierin ook, en met voor zijn doen opmerkelijke rekkelijkheid, plezierdichtadviezen:

“Poesieversjes hebben een sober rijmschema.(..) Enige smaakvolle slordigheid in het metrum kan geen kwaad, en zelfs mag het rijm hier en daar tekortschieten (naam op gedaan, lief op blieft); deze foutjes kenmerken alleen maar de authenticiteit”

Of, erger nog, een verschrijving.

“Wat deed men in zo’n geval? Doorstrepen? Dat nooit; daarmee zou het album verknoeid zijn. Neen, er kwamen haakjes om het misbaksel, en daarachter de correctie.”

Tot besluit brengt P gewoontegetrouw zijn eigen adviezen in de praktijk:

Als u in zo’n album schrijft
Zorg dan dat het gangbaar blijft
Niet diepzinnig, niet apart
Maar verheugend voor het
(spijsverteringskanaal) hart


Robert-Henk Zuidinga (1949) studeerde Nederlandse en Engelse Moderne Letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam. Hij schrijft over literatuur, taal- en bij uitzondering – over film.
De drie delen Dit staat er bevatten de, volgens zijn eigen omschrijving, journalistieke nalatenschap van Zuidinga. De boeken zijn in eigen beheer uitgegeven. Belangstelling? Stuur een berichtje naar: info@rozenbergquarterly.com– wij sturen uw bericht door naar de auteur.
Dit staat er 1. Columns over taal en literatuur. Haarlem 2016. ISBN 9789492563040
Dit staat er II, Artikelen en interviews over literatuur. Haarlem 2017. ISBN 9789492563248
Dit staat er III. Bijnamen en Nederlied. Buitenlied en film, Haarlem 2019. ISBN 97894925636637




It’s Time To Nationalize The Fossil Fuel Industry

Robert Pollin

The COVID-19 pandemic’s impact on the economy provides a golden opportunity for creating a fairer, more just and sustainable world as it shatters long-held assumptions about the economic and political order. Its impact on the energy industry in particular can boost support for tackling the existential threat of global warming by raising the prospect of nationalizing and eventually dismantling fossil fuel producing companies, a position argued passionately by one of the world’s leading progressive economists, Robert Pollin, distinguished professor of economics and co-director of the Political Economy Research Institute at the University of Massachusetts at Amherst.

C.J. Polychroniou: It has been argued by many that the coronavirus pandemic is a game changer for numerous industries, and could change the way we work and the way we use energy. We could also see the possible return of the social state and thus the end of austerity. First of all, are there any comparisons to be made between the current health and economic crises and what took place during the Great Depression?

Robert Pollin: There is one big similarity between the economic collapse today and the 1930s Great Depression. That is the severity of the downturns in both cases. The official U.S. unemployment rate coming from the Labor Department as of May 2020 was 13.3 percent. But a more accurate measure of the collapsing job market is the number of workers who have applied for unemployment insurance since the lockdown began in mid-March. That figure is 44 million people, equal to about 27 percent of everyone in the current U.S. labor market, employed or unemployed. By contrast, during the Great Recession of 2007-09, official unemployment peaked, and for one month only, at 10.0 percent.

However, between 1930 and 1939, U.S. unemployment averaged about 18 percent, peaking at nearly 25 percent in 1933. The obvious difference between the 1930s and now is that the 1930s figure is an average over 10 brutal years. Our current severe job market is not going to last for 10 years. It could only last for a few more months, before the official unemployment rate gets to something like the more “benign” levels of Great Recession years, i.e. “only” 8-9 percent. Still, since the March lockdown, the severity of the unemployment crisis has been comparable to the 1930s.

This brings up the single most critical point of contrast between the 1930s and today. That is, we could have easily seen a decade-long economic depression now, except for the fact that the federal government today has intervened to an unprecedented extent to counteract the depression, while in the 1930s, the government did not intervene at the necessary scale until World War II.

The list of ways in which orthodox economists and government policymakers today are clueless is very long indeed. But they have at least figured out that, to stave off a 1930s-level depression, you pump massive amounts of money into the economy. For now, this has thus far included the so-called CARES Act, which passed Congress and Trump signed in March. This was a $2 trillion injection, equal to about 10 percent of the overall U.S. economy (Gross Domestic Product, or GDP), and still more important, Federal Reserve bailout funds for big corporations and Wall Street, to the tune of something like $5 trillion — 25 percent of GDP — and counting. Without the CARES Act and Federal Reserve bailouts, we could easily be looking right now at a replay of the 1930s. Things are bad enough as it is, of course. Plus, it is clear that the federal government funds are largely being stuffed into the pockets of corporations instead of where they are needed. Spending on public health — in the midst of a pandemic no less — as well as public education, and direct support for workers and the poor are getting short shrift, as usual.

The oil and gas industry has been particularly hard hit during the coronavirus pandemic. In that context, some, including yourself, have argued quite passionately that the time is ripe for nationalizing the fossil fuel industry. What would be the advantages of doing so? And how could we finance the transition to a sustainable energy future?

The underlying issue here is that, according to the thoroughly mainstream and highly cautious projection of the Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) we, the residents of planet Earth, have 30 years total to achieve net zero carbon dioxide (CO2) emissions to have a reasonable chance of avoiding the most severe impacts of climate change — in terms of heat extremes, heavy precipitation, droughts, floods, sea-level rise and biodiversity, and the corresponding impacts on health, livelihoods, food security, water supply and human security. There is no avoiding what this means — which is that the global fossil fuel industry simply must be put out of business within the next 30 years. This is for the simple reason that burning fossil fuels to produce energy is what spews CO2 into the atmosphere, and is therefore the primary cause of climate change. The need to put an end to the fossil fuel industry remains an imperative, regardless of whether the industry is facing financial difficulties, as they are at present, or swimming in profits. Everyone on the planet simply has to stop burning oil, coal and natural gas to produce energy. We can, of course, take it as a given that the fossil fuel companies will fight fiercely, using every single tool at their disposal, to keep themselves alive, so that they can continue to reap big profits from destroying the Earth.

For that reason, probably the best way to defeat the fossil fuel companies, at least in the U.S., is for the federal government to buy them. That would bring the companies under public scrutiny and control, which should, in turn, create a clear path for giving them more than what they actually deserve — which is a well-thought-out plan for a relatively painless death over the next 20 years or so.

Now it so happens that the U.S. and global oil industry is experiencing a severe crisis at present unrelated to climate change issues. The current crisis has resulted from the collapse of demand for energy resulting from the pandemic and recession, and even before this, in early 2020, an oil price war between Russia and Saudi Arabia. Thus, the global price of oil fell by more than 50 percent in early 2020, before the onset of the pandemic. Reflecting these developments, a report on March 26 by the Federal Reserve Bank of Dallas presented a “bleak outlook” for the oil industry over the near future, stating that “industry layoffs and bankruptcies and lower U.S. crude oil production seem inevitable.” Given these conditions, the U.S. oil and gas industry has been a major recipient of bailout funds, to keep the sector alive. But why should we keep these industries alive in the first place, since they absolutely must be phased out within the next 20 years anyway?

It is critical to recognize that combined market value of the U.S. energy sector fell by nearly 50 percent between the beginning of 2020 and mid-April, from $1.27 trillion to $700 billion. The industry has rebounded modestly (but only modestly) since April as lockdown conditions are loosening. The point, in any case, is that the U.S. federal government could purchase a controlling interest in the entire U.S. industry now for around $350-$400 billion. This amounts to less than 10 percent of the bond purchases that the Federal Reserve has undertaken since March and is expected to continue doing in the coming months to bail out Wall Street. To be a bit specific, the federal government could borrow the money to purchase a controlling interest in the U.S. oil industry, and the Federal Reserve could buy the Treasury Bonds, thereby effectively taking these bonds off the government’s books. It’s the type of financial engineering operation that the Treasury and Fed could execute easily within the existing policy environment.

If this sounds like an outlandish proposal, it is useful to keep in mind that, during the 2007-09 Great Recession, the federal government did nationalize General Motors and Chrysler, two iconic U.S. corporations. It was at that time, moreover, the Obama administration that established stringent fuel efficiency standards for the industry — the standards that Trump has been trying to revoke, of course.

Is the plan that you advocate for the nationalization of the fossil fuel industry similar to the one that was advocated by the Labour Party in the U.K. a few years ago — namely, a publicly owned but decentralized energy system?

I actually favor a mix of ownership forms for a transformed energy system — that is, some public ownership, but also private ownership, especially at smaller scale, including community and cooperative private ownership. Opportunities to develop these alternative smaller-scale ownership forms become a realistic possibility with a transformation to an energy system that relies primarily on solar and wind power, with all economic sectors operating at high efficiency. The issue of who owns the energy resources is obviously of major significance. At the same time, in my view, the single most important question is not the ownership form per se, but rather whether we are truly on the path to completely supplanting the existing fossil fuel-dominant energy system with one dominated by clean renewable energy sources and high efficiency.

Can nationalization of the energy industry alone guarantee that we will avert a climate change catastrophe?

The answer is clearly “no.” In fact, throughout the world, the energy sector has long operated under a variety of ownership structures, including public/municipal ownership, and various forms of private cooperative ownership in addition to private corporate enti­ties. Indeed, in the oil and natural gas industry, publicly owned national companies control approximately 90 percent of the world’s reserves and 75 percent of production. They also con­trol many of the oil and gas infrastructure systems. These national corporations include Saudi Aramco, Gazprom in Russia, China National Petroleum Corporation, the National Iranian Oil Company, Petróleos de Venezuela, Petrobras in Brazil and Petronas in Malaysia. None of these publicly owned companies operates with the same profit imperatives as big private energy corporations, such as ExxonMobil, BP and Royal Dutch Shell. But this does not mean that they are prepared to commit to fighting climate change simply because we face a global environmental emergency. Just as with the private companies, most of the time, producing and selling fos­sil fuel energy generates huge revenue flows for these com­panies. National development projects, lucrative careers and political power all depend on continuing the flow of large fos­sil fuel revenues. We should therefore not expect that public ownership of energy companies will, by itself, provide a more favorable framework for advancing effective clean energy industrial policies.

Wouldn’t there be job loss in the fossil field industry because of decarbonization? If so, how do we ensure that trade unions go along with the idea of nationalizing the fossil fuel industry?

This is a critical question. Everyone needs to recognize that workers and communities in the United States, as well as throughout the world, whose livelihoods depend on people consuming oil, coal and natural gas are going to lose out in the clean energy transition. It is therefore only a modest exaggeration to say that the fate of the planet depends on whether we can put in place what the late, great labor organizer Tony Mazzocchi initially called just transition policies for these workers and communities. Just transition policies have to include job, wage, pension and health care guarantees, along with retraining and relocation support, as needed, for all displaced workers. A just transition must also include large-scale investments in heavily impacted communities. These investments could be, for example, in the areas of land reclamation and repurposing, as well as new investments in clean energy manufacturing. Such policies are certainly justified according to any standard of fairness. But they are also a matter of strategic politics. Without such adjustment assistance programs operating at a major scale, the workers and communities facing retrenchment from the clean energy investment project will — along with their union representatives — predictably and understandably fight to defend their communities and livelihoods. This in turn will create unacceptable delays in proceeding with effective climate stabilization policies.

If the coronavirus pandemic offers an opportune time to reshape advanced capitalist societies, what other sectors of the economy would you recommend that they fall under public ownership?

I don’t think we should assume that a transformation of the U.S. economy to advance equality, economic stability and ecological sanity necessarily requires public ownership across the board. As I mentioned before, how do we deal with the fact that most of the world’s energy assets are already publicly owned? But let’s consider our ever more obviously disastrous health care system as another case in point. The U.S. health care system is currently dominated by giant private insurance and pharmaceutical companies as well as big hospital conglomerates. Here I would say step one is to establish Medicare for All — that is, everyone having the right to decent health care, with nobody facing any financial challenges at all in getting the care they need, including for all types of COVID testing and treatment, along with paid sick days off. Under Medicare for All, some health care providers and hospitals could still operate as private entities, under the regulatory system established by Medicare for All. I would call that a mixed system, with public ownership of the health insurance provision, with some private ownership of physicians’ practices, community clinics and hospitals.

To me, the overarching question is not public or private ownership as such. The fundamental challenge is rather to always try to understand the alternative pathways to most effectively build truly egalitarian, democratic and ecologically sustainable societies, putting all labels aside. That should always be our starting point in addressing the issue of public ownership, in the U.S. or anyplace.

This interview has been lightly edited for clarity and length.
Copyright © Truthout. May not be reprinted without permission.

C.J. Polychroniou is a political economist/political scientist who has taught and worked in universities and research centers in Europe and the United States. His main research interests are in European economic integration, globalization, the political economy of the United States and the deconstruction of neoliberalism’s politico-economic project. He is a regular contributor to Truthout as well as a member of Truthout’s Public Intellectual Project. He has published several books and his articles have appeared in a variety of journals, magazines, newspapers and popular news websites. Many of his publications have been translated into several foreign languages, including Croatian, French, Greek, Italian, Portuguese, Spanish and Turkish. He is the author of Optimism Over Despair: Noam Chomsky On Capitalism, Empire, and Social Change, an anthology of interviews with Chomsky originally published at Truthoutand collected by Haymarket Books.




Please do not disturb

“Slaap je hier iedere dag?”
Dat kan toch niet de eerste vraag zijn die je aan iemand stelt. Maar dit is Mumbai en hier heeft niemand de tijd om een gesprek met een wijdlopige inleiding te beginnen. Daarom kan in Mumbai elke willekeurige vraag een eerste vraag zijn. En ook een laatste.
In ieder geval, Rohini – die zo’n beetje languit op de rode sofa in de hoek van de receptie van de studio lag – sloot haar ogen zonder op antwoord te wachten. Rohit wist niet wat hij moest zeggen.
Hij kon niet eens de leeftijd van Rohini, die een strakke spijkerbroek en een topje met wijde mouwen droeg, schatten. Ze kon vijfendertig zijn, maar net zo goed vijfentwintig. Tussen leeftijd en kleding bestaat geen verband. In feite bestaat er geen enkel verband tussen leeftijd en uiterlijk, karakter, gedrag.
Zulke halfbakken gedachten komen nu bij Rohit naar boven, sinds hij in Mumbai woont.
Z’n baas had Rohit aangeraden om nachtdiensten te draaien, met de belofte dat hij dan dinsdag en woensdag vrij zou zijn. De belofte van z’n baas om hem die vrije dagen te geven is net zo gevaarlijk als de belofte van een minnaar. Als ze niet wordt nagekomen, heb je een probleem, als ze wel wordt nagekomen, is het je ondergang.
Kortom, de baas zou zich niet aan z’n belofte houden en voor Rohit was dat niet rampzalig. Hij grijpt elke kans aan om in de studio te zijn. Ten eerste heeft hij daar geen last van de vochtige hitte van juli en ten tweede moet hij toch aan de nachtdienst wennen. Hij wil binnen twee jaar assistant-editor worden en binnen vijf jaar editor. Dat zou niet mogelijk zijn zonder dag en nacht in de studio te werken.

“Ben je nog altijd wakker?” Rohini had haar ogen weer geopend. “Mijn editor is gaan slapen. Ik heb niks te doen. Kom op, laten we een pakje sigaretten gaan kopen bij Lokhandwala Crossing.”
Rohit keek als vanzelf naar de vierkante klok die verderop aan de muur tikte.
“Ben je hier soms nieuw? Weet je niet dat je hier geen nacht hebt? Als je bang bent, dan ga ik alleen. Blijf maar hier, angsthaas. Als m’n editor wakker wordt, zeg hem dan dat ik er in een kwartiertje weer ben.”
“Nee mevrouw, ik ga wel met u mee. U kunt toch niet in uw eentje gaan.”
“Denk je soms dat je Salman Khan bent in Bodyguard?”
“Nee mevrouw, ik wil alleen maar …”
“Heb je iets gegeten of hang je hier maar wat rond? Het is half drie. Als je honger hebt, dan kun je beneden bada-pav halen.”
“Ik heb gegeten, mevrouw.”
“Ga dan naar boven en zeg tegen die sukkel dat we in tien minuten terug zijn. Het is nergens voor nodig dat we hier de hele nacht maar zitten. Er is absoluut niets te doen en ik kan ook niet slapen, fuck.”
“Ja mevrouw.”
“Ben jij soms regelrecht uit dat bekakte Lucknow gekomen? Als je zo spreekt, dan maken ze hier gehakt van je, stoppen je in de vrieskist en nemen af en toe een lekker hapje van je. Schiet op, ga’t ’m boven even zeggen. Dan kunnen we er even uit.” Rohini had zich weer op de sofa opgerold.
Terwijl hij de trap op liep, keek hij nog eens steels naar Rohini: gaat ze echt zo laat de deur nog uit?

Boven in de editor’s suite lag de editor innig tevreden te slapen. Hij snurkte zo hard dat je hem buiten de sound-proof room kon horen. De timeline van Final Cut Pro liep nog heel traag door, alsof hij wel een oppeppertje kon gebruiken. Of misschien eerder Autodesk Smoke.
Deze film zou nog met Smoke bewerkt worden, zoals de baas gisteren zei. Dat is wel nodig ook. Het eerste shot is zo vlak. Rohit herinnerde zich opeens dat de held in de eerste opname de kamer uit kwam gerend. Niets nieuws, niet in het shot, niet in de editing.
Rohit liet de timeline lopen. Er waren na gisteren nog vier scènes die niet gemonteerd waren.
Waarom moeten ze eigenlijk ’s nachts doorwerken? Kost het zoveel tijd om een scène te editen?
Toen hij de ongeordende shots zag, probeerde hij een tijdje ze te rangschikken maar hij herinnerde zich de instructie van de baas om zich niet met andermans werk te bemoeien. Hij hield ermee op en ging weer staan.
Ook nadat hij een tijd had gestaan, kon hij niet besluiten of hij de editor wakker zou maken of teruggaan. Een andere mogelijkheid was de sleutel van de studio te pakken en deze van buitenaf op slot doen. Als de editor toch wakker zou worden, dan zou hij vast Rohini bellen. Maar omdat hij diep in slaap was, leek het er niet op dat hij de komende twee uur iets anders zou doen dan hard snurken.
Zelfs de koning van het dodenrijk zou van schrik maken dat hij weg kwam.

Rohit sloot de studio af en volgde Rohini op enige afstand. Ten eerste had hij dan geen last van de rook van haar sigaret, en ten tweede ontliep hij zo de extra straf om onderweg met haar te moeten praten.
Ze liepen de trap af vanaf de vierde verdieping maar voordat ze de weg naar Lokhandwala Crossing waren ingeslagen, ging Rohini op het voetpad langs de straat zitten. Rohit bleef staan en volgde haar bewegingen met een onzekere blik.
Eerst rolde Rohini met haar rechterhand haar linkermouw op tot aan haar schouder, daarna bleef ze een tijd kijken naar het pakje sigaretten in haar linkerhand. Met haar rechterhand pakte ze een sigaret, tikte die drie keer tegen het pakje, haalde een aansteker tevoorschijn uit een zak van haar spijkerbroek, stak de sigaret aan, nam een diepe haal en bleef rustig zitten, diep inhalerend en diep in gedachten verzonken.
“Waar kom je vandaan?” Rohit schrok van de onverwachte vraag van Rohini en keek in verwarring naar de grond.
“Ik vraag waar je vandaan komt, zeker niet uit Mumbai.”
“U heeft gelijk, ik kom uit Ilahabad.”
“Ben je van huis weggelopen?”
“Wat zegt u? Nee hoor.”
“Zeker ruzie gemaakt?”
Rohit sloeg z’n ogen neer.
“Hé zeg, voel je je dáár schuldig over? Je bent weggelopen naar Mumbai, dan moet je hier wat van je leven maken. Wil je roken?”
Rohit schudde van nee. Je kunt al in een paar tellen verslaafd raken. Je hebt een heel leven nodig om van je slechte gewoontes af te komen.
“Ik ben ook weggelopen. Niet van heel ver. Uit Ratlam, vlakbij. Western Railway had een rechtstreekse verbinding. Ik kwam om filmster te worden, en kijk wat ik ervan gemaakt heb.”
“Wat doet u dan, didi?”
“Zusje? Binnen tien minuten heb je me tot familie gebombardeerd. Dat is razendsnel. Van je familie moet je ’t hebben.” Rohini’s opmerking maakte Rohit verlegen. Hij deed een paar stappen terug en probeerde de modellen van de auto’s bij de benzinepomp langs de weg thuis te brengen.
“Heb je een girlfriend?”
“Hoe bedoelt u?”
“Een girlfriend. Daarginds, in Ilahabad.”
“Ja, heb ik.”
“Good. Daar doe je het dus voor. Waarom vroeg je wat ik doe? Vraag liever wat ik niet doe.”
“Hoe bedoelt u?”
“Al die tuthola’s die naar Mumbai komen, kunnen toch niet het geluk hebben van Kangana Ranaut. Hoe vind je dat ik eruit zie?”
“Hoe bedoelt u?”
“Hoe bedoelt u? Hoe bedoelt u? Hoe bedoelt u? Is dat al het Engels dat je geleerd hebt?”
“Nee. Ja, ik bedoel… ik heb meer geleerd dan dat.”
“Spreek dan Engels, hoe zie ik eruit?”
“Eh … beautiful.”
“Meer niet? Doe eens wat beter je best.”
“Pretty… eh… lovely… eh…”
“Sukkel, sexy, zeg sexy. Durf je dat niet te zeggen? Zeg dat ik er sexy uit zie, een echte seksbom.”
“Ja, precies.”
“Met jou valt niets te beginnen. Hoe heb je je girlfriend versierd?”
“We zijn gewoon verliefd geworden.” Toen Rohit aan Latika dacht, begon hij vanzelf te glimlachen.
De honende reactie van Rohini zette hem weer met beide benen op het harde wegdek van Link Road.
“Wat ben je nog een jochie. Het zal nog wel een tijdje kosten voordat je een echte man bent. Anyway, ik ben hier gekomen om filmster te worden, maar nu doe ik alles wat ze me laten doen. Preproductie, postproductie, productiecontrole, en als het moet, ook de opstelling van de casting couch. Die lui van de productie hebben me zo te grazen genomen dat ik dacht, ik ga de productie zelf doen, ze kunnen allemaal doodvallen. Nu pak ik ze terug. Ik maak je toch niet bang met m’n scheldpartijen?”
“Nee. Bij ons in Ilahabad spreken ze ook allemaal zo. Maar bij mij thuis vinden ze dat niet netjes.”
“Bij mij ook niet. Toen ik uit huis wegging, heb ik m’n manieren ook achtergelaten. Met jou zal het nog wel in orde komen, verdomme. Kom op, ik trakteer je op een kop koffie bij de barrista.”
“Eh, ik drink geen koffie.”
“Maar wat voer je dan uit in je leven, behalve verliefd zijn?”
“Ik leer editing.”
“Dat moet je vooral doen. Laat het me weten als je klaar bent. Ik zal zorgen dat je een baantje krijgt. Hoef je niets voor te doen. Je lijkt me geschikt.”
“Het zal nog wel even duren. Ik oefen nog op de basics.”
“Vertrouw op jezelf, het gaat lukken. Dan ligt er werk voor je klaar. Heb je mijn editor niet gezien? Die lul monteert niet één opname met begrip. Als je het aan hem overlaat, heeft hij twee weken nodig voor het werk van twee dagen. Ik doe net of ik respect heb voor z’n werk. Het is dat die ellendeling er zo goed uit ziet, anders had het geen zin om ’s nachts m’n slaap te laten verpesten.”
“Eh?”
“Wat eh? Weet je dan niet dat hij m’n nieuwste boyfriend is? Heb je ooit die mensen van de productie zien monteren? Het zal je echt veel tijd kosten om het goed te doen. Je hebt niet eens je basics helder.”
Toen hij het woord boyfriend hoorde, had Rohit zich het harde snurken van de editor herinnerd. Die verkeerde nu in zo’n diep coma dat z’n tong waarschijnlijk tegen z’n gehemelte zat gekleefd. Voor Rohits ogen schommelde het bordje met Please do not disturb, dat gisterennacht buiten de edit room hing, heen en weer.
Rohini was net begonnen om met dezelfde nonchalance als waarmee ze gisternacht het bordje buiten de edit room moet hebben opgehangen, haar derde sigaret op te steken.


De blauwe sjaal en andere verhalen
De blauwe sjaal is het titelverhaal van deze bundel korte verhalen die vanuit verschillende invalshoeken inzicht geven in het hedendaagse India. India, het land van de hechte familieverbanden, maar ook van echtscheidingen, religieuze tegenstellingen, jonge mensen die uit de dorpen naar de grote stad trekken en daar het hoofd boven water moeten houden. De schrijfster, Anu Singh Choudhary, belicht daarbij vooral het leven van Indiase vrouwen.
Het India van de stedelijke middenklasse is inmiddels een land van hypermoderne communicatiemiddelen. Maar op het platteland is veel nog onveranderd, zoals we lezen in het aangrijpende verhaal van de dienstmeid Bisesar Bo, die door haar schoonfamilie aan de landheer wordt ‘verkocht’ in ruil voor een oude motorfiets.

Anu Singh Choudhary is documentairemaker, journalist en auteur. In de loop van 2020 wordt de door haar bewerkte Hindi-versie van de Nederlandse tv-serie Penoza uitgezonden. Ze heeft een aantal boeken gepubliceerd en wordt geprezen om haar fraaie, moderne Hindi.

De verhalen zijn uit het Hindi vertaald door Lodewijk Brunt en Dick Plukker. Verschenen in 2020, 176 pagina’s, ISBN 978 90 801437 7 7, prijs € 18,90, verzendkosten € 3,64. Het kan worden besteld bij de uitgever, het India Instituut, indiainstituut@yahoo.com, en is ook verkrijgbaar in de boekhandel.
Bij www.bol.com of bij www.kobo.com kan de digitale versie (epub) worden gedownload, voor € 4,99, ISBN 978 90 801437 8 4.

Zie ook: http://rozenbergquarterly.com/laghukatha-het-zkv-in-de-hindi-literatuur/




Nagekomen post

In 1984 vroeg de PTT kunstenaar Jan Bons een aantal postzegels te ontwerpen voor de veertigjarige herdenking van de Bevrijding in 1985. Voor zijn 60-cent zegel wilde hij een uitspraak van een van de aartsvaders van het anarchisme, Michael Bakoenin gebruiken: ‘Ik ben pas werkelijk vrij als alle mensen om mij heen ook vrij zijn’.
De PTT wees het ontwerp af. Anarchisten op postzegels, het is geen voor de hand liggende combinatie. De uitgifte van postzegels is immers van oudsher een staatsaangelegenheid en anarchisten zijn tegenstanders van iedere staatsvorm. Helemaal wereldvreemd is het verschijnsel toch niet.
Jan Bons had voor zijn ontwerp nog wel advies gevraagd aan historicus en Bakoenin-deskundige Arthur Lehning over de juistheid van de uitspraak. De beoordelingscommissie van de PTT had echter alleen maar negatief commentaar op de zegels van Bons, ook op het feit dat een uitspraak van een anarchist was gebruikt. Na veel geharrewar en nieuwe ontwerpen die opnieuw werden afgewezen, was Bons het zat en gaf hij de opdracht terug. Een velletje van de door Bons ontworpen zegels verscheen later als bijlage in een brochure over de affaire.

Vredesduif
Op Nederlandse postzegels zijn geen anarchisten afgebeeld. Wel ontwierp kunstenaar Chris Lebeau (1878-1945), overtuigd anarchist, in de jaren dertig een telkens herdrukte reeks zegels die ook meerdere malen werd uitgebreid. Op een gekleurde ondergrond plaatste hij een witte vredesduif, met het aangezicht naar de kijker, op het buikje van de duif oplopende frankeringen: een halve cent, één cent, anderhalve cent, twee cent etc. Ook ontwierp hij nog enkele luchtpostzegels. Hij weigerde echter zegels met de koningin te ontwerpen. Lebeau ontwierp batikdoeken, tafelkleden, lampen, glas-in-loodramen, maar ook tapijten, glaswerk en affiches in art-decostijl. Tijdens de oorlog vervalste hij persoonsbewijzen. Hij stierf in het concentratiekamp Dachau. Wrang is dat tijdens de oorlog de bezetter, bij gebrek aan nieuwe postzegels, reeds gedrukte vellen van Lebeau’s zegels, overdrukte met een hakenkruis over de vredesduif. Deze zegels zijn echter nooit in omloop gebracht.

Partijleiders
De meest voorkomende figuur op postzegels is het staatshoofd, of deze nu gekozen is, of via erfopvolging, of dictatoriale weg op die plek terecht is gekomen. Op zegels van dictatoriaal geregeerde landen zijn veelal heroïsche gebeurtenissen uit de geschiedenis van het land afgebeeld. Zegels van het Libië onder Gadaffi en van het Korea van de familie Kim zijn daar sprekende voorbeelden van. Dit soort zegels zijn vooral een vorm van propaganda voor het regiem.
Ook in het vroegere communistische Oostblok was dat het geval, zoals in de DDR. Daar verschenen in de jaren vijftig en zestig veel zegels met Marx, Engels en Lenin en werden partijleiders Wilhelm Pieck en Walter Ulbricht vaak prominent geportretteerd. Onder de leiding van Erich Honecker verminderde echter het aantal zegels met Marx, Engels en Lenin.
Partijleiders verschenen ook steeds minder vaak op zegels. In die jaren verschoof het beeld naar bloemen, vogels en vlinders, industriële producten en telkens weer de Olympische Spelen, waar het land natuurlijk hoge ogen probeerde te gooien.

Volksopstand
De DDR eigende zich op zegels historische personen en gebeurtenissen toe, hoewel die op zich geen verbintenis hadden met het land. Reeds overleden wetenschappers, kunstenaars, schrijvers en filosofen werden zonder probleem ingelijfd in de DDR-ideologie.
Communistische verzetsstrijders uit de nazitijd waren tijdens de Koude Oorlog een geliefd onderwerp op postzegels, bij voorkeur wanneer deze geboren waren of geleefd hadden op het toekomstige grondgebied van de DDR. Maar blijkbaar was dat niet altijd nodig want ook verzetstrijdster Hannie Schaft werd door de DDR op een zegel afgebeeld.
Zo kon de DDR ook honderd jaar na de spontane volksopstand van de Commune van Parijs (1871), deze met vier zegels moeiteloos in de communistische propaganda inlijven. Dat Karl Marx zich in enige bochten had moeten wringen om de opstand van de Commune in zijn ‘wetenschappelijke theorie’ van het communisme in te voeren, maakte het voor de DDR al een stuk makkelijker.

Franse Revolutie
In Frankrijk zijn nooit postzegels verschenen met de Commune als onderwerp. Dit is een gevolg van de ambivalente houding die de Franse staat altijd inneemt ten opzichte van haar verleden. Aan de ene kant probeert zij haar glorieuze verleden – als staat – met prominente staatslieden en belangrijke momenten uit haar geschiedenis in stand te houden, aan de andere kant moet Frankrijk als voorvechtster van vrijheid, gelijkheid en broederschap hoog in het vaandel gehouden worden. Een lastige combinatie, zo illustreert de uitgifte van enkele zegels daar.
Aan de Franse Revolutie als gebeurtenis heeft de Franse staat nooit een zegel gewijd, al werden hoofdrolspelers Robespierre en Danton wel eens vereeuwigd. Frankrijk publiceerde zegels met staatslieden als Napoleon I en Napoleon III en veel historische monumenten als de Arc de Triomphe, het Élysée-paleis en het Louvre. Presidenten als Mitterrand, Pompidou en De Gaulle en enkele sociaal-democratische politici als Jean Jaures en Léon Blum zijn voor de eeuwigheid op zegels vastgelegd. Zo ook de conservatieve politicus Adolphe Thiers, de ‘slachter van de Commune’.
In de schemering van deze figuren staan sporadisch afgebeelde socialisten en anarchisten, echter niet in die hoedanigheid. Pierre-Joseph Proudhon (1809-1865), een der grondleggers van de anarchistische theorie, verscheen in 1948 op een zegel. Dit een serie ter herdenking van de revolutie van 1848, met onder anderen portretten van Louis Blanc, Louis-Auguste Blanqui en Armand Barbès. De rol van Proudhon tijdens die revolutie was overigens beperkt.

Commune van Parijs
Weliswaar is de bekendste deelnemer aan de Parijse Commune, Louise Michel (1830-1905), de ‘Rode Maagd’, in Frankrijk op een postzegel afgebeeld, maar niet vanwege haar rol tijdens die opstand. Tijdens de Commune vocht ze op de barricades en verzorgde ze gewonde opstandelingen. Later was Michel actief als voorvechtster van vrouwenrechten en organiseerde ze onderwijs voor kinderen uit arme milieus. Het Franse eerbetoon aan haar is nogal beperkt, hoewel veel scholen naar haar vernoemd zijn. In Parijs is geen straat die haar naam draagt, al is er in de Parijse wijk Levallois Perret, niet ver van de begraafplaats waar haar graf te vinden is, een metrostation Louise Michel. Op een postzegel uit 1986 krijgt haar portret het predicaat ‘Hommage aux Femmes’ mee.
Voor een andere deelnemer aan de Commune geldt hetzelfde: Jules Vallès (1832-1885). Namens het 15e Arrondissement werd hij gekozen in de Raad van de Commune. De zegel die in 1982 verscheen met zijn beeltenis, herdenkt alleen zijn 150 e geboortedag en eert hem als schrijver en journalist, niet als betrokkene bij de Commune.

Protestsongs
Anders ging het in Zweden, waar de posterijen in 1980 de syndicalistische vakbondsstrijder, folkzanger en schrijver van tientallen protestsongs, Joe Hill (1879-1915) herdachten. De zegel heeft als toevoeging: ‘We’ll have freedom, love and health, When the grand red flag is flying, In the Workers’ Commonwealth.’ De oorspronkelijk in Zweden geboren Hill werd het boegbeeld van de vakbond Industrial Workers of the World (IWW). Met zijn venijnige songs, die opriepen tot een arbeidersrevolutie, was hij een doorn in het oog van mijnbazen en fabriekseigenaren. Toen hij na een roofoverval gearresteerd werd – waarvan nooit duidelijk is geworden of hij die pleegde – leek het een uitgelezen kans de populaire zanger de mond te snoeren. Na een dubieus proces werd hij in 1915 in Utah geëxecuteerd.

Verzamelaars
In zijn algemeenheid is de politieke overtuiging van anarchisten vrijwel nooit een reden om hun portret op een zegel te plaatsen, maar spelen andere redenen een rol om naam en persoon te vereeuwigen.
Mexico staat niet bekend als een gedecentraliseerde, optimaal democratische staat. Toch beweert de regering nog steeds te handelen vanuit het gedachtegoed van Emiliano Zapata, de anarchistische boerenleider die tijdens de Mexicaanse Revolutie (1910-1920) streed voor landhervormingen. Het uitbrengen van zegels met Zapata heeft dan ook slechts een propagandistische waarde.
De reden waarom Micronesië, een eilandenstaat in de Stille Zuidzee, Sacco en Vanzetti – twee onschuldig in de Verenigde Staten in 1927 ter dood veroordeelde Italiaanse anarchisten – op een zegel plaatste, blijft echter nogal duister. Want zelfs voor verzamelaars is de waarde van dit soort zegels vrijwel nihil.




The Meaning Of Galut | On Friendship/(Collateral Damage) III

I went to perform with Joseph Semach in Amsterdam as part of the his art exhibition “On Friendship/(Collateral Damage) III“. His artistic partner Linda Bouws interviewed me about the meaning of “GALUT” (Exile in Hebrew).

Here is my site: https://mati-s.com/




שיר פטריוטי – Patriotic Poem

Ronnie Someck. Ills. Joseph Sassoon Semah

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

שיר פטריוטי

ֲאנִי ִעיָרִקי-ִפּיָג’ָמה,ִאְשִׁתּי רוָֹמנִיָּה
וְַהַבּת ֶשָׁלּנוּ ִהיא ַהַגּנָּב ִמַבְּגָדד.
אָמּא ֶשִׁלּי ַמְמִשׁיָכה ְלַהְרִתּיַח ֶאת ַהְפָּרת וְַהִחֶדֶּקל, ֲאחוִֹתי ָלְמָדה ְלָהִכין ִפּירוְּשִׁקי ֵמִאמּוֹ ָהרוִּסיָּה ֶשׁל ַבֲּעָלהּ.
ֶהָחֵבר ֶשָׁלּנוּ, ָמרוֹקוֹ-ַסִכּין, תּוֵֹקַע ַמזְֵלג
ִמְפָּלָדה נְְגִלית ְבָּדג ֶשׁנּוַֹלד ְבּחוֵֹפי נוְֹרֶבְגיָה. ֻכָּלּנוּ פּוֲֹעִלים ְמֻפָטִּרים ֶשׁהוְּרדוּ ִמִפּגּוֵּמי ַהִמְּגָדּל ֶשָׁרִצינוּ ִלְבנוֹת ְבָּבֶבל.
ֻכָּלּנוּ ֲחנִיתוֹת ֲחֻלדּוֹת ֶשׁדּוֹן ִקישוֹט ֵהִעיף
ַעל ַטֲחנוֹת ָהרוַּח.
ֻכָּלּנוּ ֲעַדיִן יוִֹרים ְבּכוָֹכִבים ְמַסנְוְֵרי ֵעינַיִם ֶרַגע ִלְפנֵי ֶשֵׁהם נְִבָלִעים
ִבְּשִׁביל ֶהָחָלב.

PATRIOTIC POEM

I’m a pajama Iraqi, my wife’s a Romanian gal
and our daughter is the thief of Baghdad.
My mother still boils the Euphrates and the Tigris,
my sister has learned how to make piroshki
from her Russian mother-in-law.
Our friend, a knife Moroccan, stabs an English
steel fork into a fish born on Norwegian shores.
All of us are workers sacked from the scaffoldings
of the tower we wanted to build in Babel.
All of us are rusty spears
that Don Quixote threw at the windmills.
All of us are still shooting at dazzling stars
a moment before they are swallowed up
into the Milky Way.

Translated by Vivian Eden