Woerden overstappen! De geniale slotregels van Kees Stip
Marten Faber was een van de godfathers van de Nederlandse reclame. Heel copywritend Nederland sidderde als hij zijn stem verhief, bijvoorbeeld zoals hij weer eens deed in De wellustige streling van kamerbrede behaaglijkheid, een nieuwjaarsgeschenk voor relaties van Van Dale Lexicografie over reclame en taal. Faber leverde voor dat boekje een bijdrage met als titel de retorische vraag ‘Kunnen tekstschrijvers wel schrijven?’ en nam zichzelf als voorbeeld. Niet ten onrechte, zoals zal blijken.
Hij verhaalt in dat stuk hoe hij ooit voor een farmaceutisch bedrijf twintig weken lang een mailing voorzag van ‘versjes à la Trijntje Fop’. Ongehinderd door gêne citeert hij het volgende vers van zijn hand:
Op een pancreas
Een oude pancreas uit Heze
kon niet zo bijsterbest meer lezen.
Toen hij dus eens te Sint Pancras
zijn bijna-naam op ‘t bordje las,
sprak hij geroerd: ‘Aanschouw thans hier
de eerste heilige oude klier!’
Daarna klaagt hij huilerig: ‘Wat ben ik minder dan die hoogst overschatte hermafrodiet Trijntje/Kees-Fop/Stip? Dat mag maar raak bundelen. En ik?’ Het antwoord op de vraag ‘Wat ben ik minder?’ is kort: ongeveer alles. De zes regels rijmen, maar alleen voor wie niet aan metrum hecht, de derde regel met een verkeerde klemtoon eindigt en de laatste regel als ‘de eerste heil’ge oude klier’ leest.
Onoverkomelijker is dat Faber zijn rijmpje afrondt met een regel waaraan letterlijk niets geestigs te ontdekken valt. Hij doet niets met het kernwoord klier. Het Nederlands kent niet de uitdrukkingen eerste klier, heilige of oude klier. De enige vaste combinatie is ‘vervelende klier’ en die blijft ongebruikt. Zelfs Neerlands oudste grap – ‘Dokter, ik heb een klier die niet werkt.’ ‘Ach, mevrouw, ik heb ook een zoon in 4-Havo.’ – zien we hier niet terug. Faber produceert geen pointe, geen frappe, geen woordspeling, geen gedachtenkronkel.
De arrogantie die hij tentoonspreidt – en daarna zelf logenstraft –, is typerend voor het dedain waarmee het werk van Stip lang bezien is. Versjes van in doorsnee 6 regels, rijmend volgens het schema a-a b-b c-c, over een mus, een koe, een wesp: dat moet niet moeilijk zijn.
Dat vindt overigens niet iedereen. Battus wijdde een van zijn artikelen over nonsensdichters aan Stip (Vrij Nederland, 22 augustus 1981). Hij noemt hem, in verband met het dierdicht, ‘de grootmeester van het genre’ en wat verder heeft hij het over ‘een geniaal dichter’. Drs. P vermeldt in het Handboek voor Plezierdichters ‘de brillante Kees Stip’.
Een nadere analyse van die ogenschijnlijk eenvoudige dierdichten leert, dat het geniale en brillante van Stip met name blijkt in de slotregel, en dat hij daarvoor ruwweg drie procedés hanteert. Voor een deel exploiteert Stip bestaande uitdrukkingen. Zijn bekendste Fop, bijvoorbeeld, ‘Op een made’, eindigt met ‘Er zijn hier heel wat maden bij, die made zijn in Germanij’. Minder geciteerd, maar zeker zo geslaagd is
Op een woerd
‘Den Haag,’ zo zegt een woerd, ‘is blijkbaar
per trein uit Utrecht onbereikbaar.
Want telkens als ik het probeer,
begint een goudgebiesde heer
zijn longen vol met lucht te happen
en roept dan: “Woerden overstappen!”’
Een tweede aanpak is het maken van grappen (met uitzondering van woordspelingen), zoals in
Op een brilslang
Een dikke brilslang zat parterre
vooraan in de Folies-Bergère.
‘Van allerhande euvelen’
– zo hoorde men hem keuvelen –
‘plaagt de bijziendheid mij het meest.
Zijn er al doelpunten geweest?’
De grootste vaardigheid toont Stip in het maken van woordspelingen; niet voor niets heeft hij jarenlang teksten geleverd voor Wim Kans conferences. Het vindingrijkst toont hij zich in slotregels waarin hij twee of drie woorden naadloos tot één vondst aaneensmeedt. Zo creëert hij moeiteloos het bloemetjesbehangbuikzwijntje, de zomerpostzeeëgel, woestijnzandbakkebaarden en de moeraskikvorsmajeur. Bijzonder knap is het vers over twee Russische partijbonzen (‘twee reeds lang ontvleesde zwijnen’), wier eerherstel gevangen wordt in het woord ‘reïntercarbonationale’. De meesterproef legt Stip naar mijn oordeel af met
Op een zeeroos
Een zwarte zeeroos aan de Zaan
was uiterst anemonomaan.
Het beest zat bij de psychiater
en wachtte tot het onder water
weer zeeneurozengeur zou zijn
en anemonomaneschijn.
Hoe lichtvaardig Faber denkt over het maken van ‘versjes à la Trijntje Fop’, moge ook blijken uit het feit dat niemand het Stip op vergelijkbaar niveau heeft nagedaan. Tot Ivo de Wijs – ook een groot bewonderaar van Stip – voor het zondagochtendprogramma Vroege Vogels met grote spitsvondigheid versjes ging schrijven over vogels en andere dieren. Die zijn bijeengebracht in diverse Vroege Vogels-bundels, met name Vroege vogel. Nieuwe en oude verzen uit het Varaprogramma ’Vroege vogels’ (Amsterdam, 1999) en Vroege vogels’ Zwanezang. Verzen uit het Vara-programma Vroege vogels (2003-2005) (Amsterdam, 2005).
Ze verrijkten onze literaire fauna met onder meer de duizenden-één-nachtegalen, gruttogrut, Biesbosbosbesbeestjes en het tweetal uit
Sperweruil en kerkuil
Uit mijn zelfgegraven werkkuil
Keek ik naar de partnerruil
van een Lekkerkerkerkerkuil
en een Weespersperweruil
Ook leuk, deze voor de meester zelf:
Op een muis
Voor Kees Stip
Een muizenman uit Chippendale
Was als erkend transseksueel
Intens bewerkt met siliconen
En vrouwelijke muishormonen
‘Als alles lukt,’ zo sprak dit type,
‘Dan zal ik straks wel anders piepen’
Inmiddels heeft Kees Stip de erkenning gekregen die hem toekomt: hij is opgenomen in de poëziecanon – i.c. de ‘dikke Komrij’ en De Spiegel van de Nederlandse poëzie) – en de enige literaire prijs voor light verse in Nederland, de Tweede Ronde-prijs, werd in 1985 als eerste aan hem toegekend en vervolgens omgedoopt in de Kees Stip-prijs. In Het Grote Beestenfeest. De beste Trijntje Fops aller tijden (Amsterdam, 1988) zijn 615 Foppen bijeengebracht en in Mag ik uw muze even lenen? (Amsterdam, 1989) alle parodieën. Stip dankt zijn populariteit immers, naast de Foppen, aan enkele pastiches, met name aan Dieuwertje Diekema, Een Lied in Dertig Verzen Waar Geen Woord Spaansch bij Is (1945), Stips versie van Werumeus Bunings Mária Lécina, en het ‘bloedig moordverhaal van Pyramus en Thisbe’, een van de Zes variaties op een misverstand (1950, 1984).
Behalve die klassiekers bevat deze bundel ook tot dan ongepubliceerd werk. Daaronder de Vijf variaties op een misgreep, waarin het trekken aan de noodrem in de trein verwoord is door onder anderen Henrik Ibsen, Aeschylus en als middeleeuws wagenspel – ‘den spoortreyne hebbic gebracht tot stant. Hoe sere moetict becopen: nu dwinctmi tlot tot lopen’ – en een aantal pastiches op Gerrit Achterberg.
Op latere leeftijd ontdekte Stip het sonnet. De mooiste en leukste werden gebundeld, onder meer in Au! De rozen bloeien. Sonnetten van Bedreigd Geluk (Amsterdam, 1983). Dat kwam voor het parodiëren van Achterberg mooi uit. ‘Passage,’ dat Achterberg schreef over de befaamde winkelpassage – ‘Den Haag, je tikt ertegen en het zingt’ –, werd bij Stip een sonnet ‘ter gelegenheid van het niet laten bouwen van een nieuw stadhuis’:
Ode aan Den Haag
Vioolkisten vol aardappels, zo zingen
de Hagenaars hun eigenheimwee uit.
Met vers gebak van gisteren als buit
staan dames in konijne-nerts te dringen.
Wie zee wil zien, hoeft niet naar Scheveningen:
het Panorama geeft je hom of kuit.
Bij Mesdag stoort geen hedendaags geluid
de broosheid van voorbijgegane dingen.
Den Haag, je schopt ertegen en het scheurt.
Met houten hammen en papieren plannen
komt nergens iets in kruiken of in kannen.
Dus als het desondanks nog ooit gebeurt
dat ik dit stadsbestuur om een faveur zeur,
schuif je stadhuis dan maar onder mijn deur deur.
—
Eerder gepubliceerd: De Tijd, 17 maart 1989.
Robert-Henk Zuidinga (1949) studeerde Nederlandse en Engelse Moderne Letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam. Hij schrijft over literatuur, taal- en bij uitzondering – over film.
De drie delen Dit staat er bevatten de, volgens zijn eigen omschrijving, journalistieke nalatenschap van Zuidinga. De boeken zijn in eigen beheer uitgegeven. Belangstelling? Stuur een berichtje naar: info@rozenbergquarterly.com– wij sturen uw bericht door naar de auteur.
Dit staat er 1. Columns over taal en literatuur. Haarlem 2016. ISBN 9789492563040
Dit staat er II, Artikelen en interviews over literatuur. Haarlem 2017. ISBN 9789492563248
Dit staat er III. Bijnamen en Nederlied. Buitenlied en film, Haarlem 2019. ISBN 97894925636637