Ammiel Alcalay – After Jews And Arabs. Remaking Levantine Culture

Ammiel Alcalay – Ills.: Joseph Sassoon Semah

Abstract
By exposing the rich and diverse textual and cultural legacy of this time and space, Alcalay reassesses the exclusion of Semitic culture in Europe from the perspective of contemporary Arabic culture and opposing images of the Israeli-Palestinian conflict.  This book will compel a revision of Jewish studies by placing contemporary Israeli culture within its Middle Eastern context and the terms of colonial, postcolonial, and multicultural discourse.

Introduction
The modern myth of the Jew as pariah, outsider and wanderer has, iron- ically enough, been translated into the postmodern myth of the Jew as “other,” an other that collapses into the equation: writing = Jew = Book. By what sleight of hand? Metaphor? Metaphysics? Such an exclusive ad- dress (whether it is an open or a closed book) ultimately obscures the necessity of mapping out a space in which the Jew was native, not a stranger but an absolute inhabitant of time and place. The urgency of reiterating not only the memory but the possibility of such a world can be felt most acutely now, upon the present scene, where the political context of “the people of the Book” has undergone a radical transformation while the terms used to record and interpret their history and culture have not only remained static but even regressed into a kind of fixed, iconic solidity.

Writing and reading—interpretation—no matter where, have a lot to do with the unearthing, the grasp, the mastery of and giving over to both presences and absences: reading as recovery and relapse; the ink of writing as lifeblood, animator, nourishment—the book as fertile ground nurtured by ink. But the “furrow,” the “fold” that may be both “history” and the “Jew,” runs the risk of diffusion, dispersion, and, finally, inertia. Like anything that looms large in a people’s memory, this field can become muddy, and these furrows turn to drainage ditches that empty out into a stillborn swamp, final resting place for what is allowed to go un- questioned, uninterpreted, and unrelated to social fact or present circum- stance. Paradoxically, the movement of memory too often reappears in the form of inert, unyielding images: resilient and indelible, their clarity is blinding. In his Commentary on the Mishnah, also known as The Eight Chapters, Maimonides wrote:

One action may resemble another action, so that the two actions are thought to be identical even though they are not. For example, consider three dark places: the sun shines upon one of them, and it is illumined; the moon rises over the second place, and it is illumined; a lamp is lit in the third place, and it is illumined. Light is found in each one of them, but the reason for the first light and its cause is the sun, the cause of the second is the moon, and the cause of the third is fire. . . . There is no notion common to all of them except through equivocation. Grasp this notion, for it is extraordinarily marvelous.

History, with its rigid paradigms of order, comes to shore up the insecure ramparts of a failing memory. Untangling the strands of the past—or submitting to their confusing but exhilarating intricacy— cannot simply be an act of recognition, of fitting events into fixed patterns, ofjust seeing the light. It must begin, rather, by apprehending the sources of light and the present objects they shade or illuminate, and follow with an active, incessant engagement in the process of naming and renaming, covering and uncovering, consuming and producing new relations, investigating hierarchies of power and effect: distilling light into sun, moon, and fire. Just as maps interpret and redefine terrain in the im- age of their makers, readings can yield both past and prospective orders: in the Crimean port of Theodosia, not far (in mind) “from Smyrna and Baghdad,” Osip Mandelstam wrote of a “bookish earth” and dreamt of a place that, within the inherited wisdom of its people, embodied an allegiance to words. Sentenced to internal exile, Mandelstam placed the form of his vision and the memory of his biblical ancestry in a Mediterranean world in which Spain and, even more specifically, Andalusia was central: sowing dormant seeds, he unearthed his own genealogy.
[…]

Published by the University of Minnesota Press, 1992. ISBN 978-0-8166-2155-2

The complete book (PDF): https://muse.jhu.edu/book/31473




Een bom in Londen – Joseph Conrad, zijn roman The Secret Agent en een Franse kleermaker

Greenwich Royal Observatory

De Pools-Engelse schrijver Joseph Conrad (1857-1924), auteur van onder meer Heart of Darkness en Lord Jim, liet zich voor zijn roman The Secret Agent (1907) inspireren door een ware gebeurtenis: een poging tot een bomaanslag op het Greenwich Royal Observatory in 1894. De gebeurtenis was niet meer tot dan de aanleiding voor de roman, stelde Conrad. Van de achtergronden ervan zou hij niet op de hoogte zijn geweest. Maar was dat wel zo? Wat waren dan deze achtergronden?

Joseph Conrad

Revolutionairen
In The Secret Agent beschrijft Conrad hoe Adolf Verloc, een winkelier in brocante, pornografie en voorbehoedsmiddelen, de broer van zijn vrouw aanzet een aanslag te plegen op het Greenwich Royal Observatory. Het verhaal speelt zich af in 1886. Verloc behoort tot een geheime anarchistische groep die in Londen opereert. Maar ook verricht hij hand en spandiensten in opdracht van een buitenlandse – Russische? – ambassade. Een diplomaat van de ambassade vertelt dat zijn land de Britse respons op de activiteiten van revolutionairen uit zijn land te zwak vind. Een eventuele aanslag zou de waakzaamheid zeker opvoeren. Verloc weet zijn inwonende zwager Stevie, een jongen met een verstandelijke beperking, aan te zetten een bomaanslag te plegen op het Greenwich Royal Observatory.
Ook heeft Verloc goede contacten met hoge politiefunctionarissen. Die laten hem bij de voorbereidingen oogluikend zijn gang gaan.
Met een bom in de zak van zijn overjas, struikelt Stevie halverwege het pad heuvelopwaarts naar het observatorium en blaast zichzelf op. Een briefje dat wordt gevonden in de resten van zijn overjas, zet de politie op het spoor van Verloc. Wanneer zijn vrouw Winnie achter de waarheid komt, zijn de gevolgen voor Verloc noodlottig: hij wordt door Winnie vermoord.
Wanneer Winnie daarna vlucht en een nieuw leven wil beginnen, blijkt ook haar geluk van korte duur.

Persiflage
Naast dit tragische familiedrama kent het boek ook een luchtiger kant. Zo is de karakterschets die Conrad geeft van de anarchistische kringen waarin Verloc verkeert, nogal dik aangezet, een persiflage bijna. De leden van zijn geheime anarchistische groepje worden neergezet als grotesk orerende beroepsrevolutionairen, die soms de zelfkant van de maatschappij nauwelijks ontstegen lijken te zijn. Karikaturale personages weliswaar, maar toch geïnspireerd op bestaande personen uit de anarchistische beweging. Michaelis, de filosoof van de groep, lijkt geënt op Michael Bakoenin en Peter Kropotkin, twee van de grote denkers van het anarchisme. Een ander lid, bijgenaamd The Professor, is een deskundige in explosieven, en vertoont grote gelijkenis met de Duitse anarchist Johann Most, onder meer auteur van het boekwerkje Revolutionäre Kriegswissenschaft, een handleiding tot het fabriceren van bommen.
Centraal staat in het boek echter de aanslag die Stevie moet gaan plegen: een vrijwel exacte kopie van wat er op 15 februari 1894 gebeurde op het wandelpad naar het Greenwich Royal Observatory.

Martial Bourdin

Motieven
Op die dag verliet de Franse anarchist Martial Bourdin zijn kamer in Fitzroy Street in Londen.
Bij zich droeg hij een handgemaakte bom. Op Westminster nam hij de tram naar Greenwich Park. Daar nam hij een pad naar het Royal Observatory. Halverwege de heuvel kwam hij vermoedelijk ten val waarbij de bom tot ontploffing kwam. Zwaar gewond werd Bourdin naar het dichtstbijzijnde ziekenhuis vervoerd. Zonder dat hij zijn naam noemde of iets zei over zijn motieven, overleed hij daar een half uur later. Waarschijnlijk had hij een aanslag willen plegen op het observatorium.
Het is altijd een raadsel gebleven wat Bourdins beweegredenen voor de aanslag waren. Het observatorium gold niet als een markant kapitalistisch symbool. Ook als symbool van de Britse staat lijkt het vergezocht. Iets als de Houses of Parlement zou in dat geval meer voor de hand gelegen hebben. Het observatorium diende immers in de eerste plaats de wetenschap.
Wel bevond zich in het observatorium de klok die sinds 1852 de Greenwich Mean Time (GMT) aangaf. In 1880 besloot de Britse regering deze als standaardtijd te hanteren. Met enige fantasie valt hooguit te beargumenteren dat de klok een symbool vormde voor de controle die de Britse staat dankzij de GMT uitoefende over het dagelijks leven van de arbeidende bevolking. Maar deze redenering lijkt vergezocht.
Een andere vraag die politieonderzoekers zich stelden was of de actie van Bourdin een soloactie was of dat hij bij de voorbereiding hulp had gehad. Opvallend was verder dat Bourdin een groot geldbedrag bij zich droeg. Waarom? Wilde hij na zijn daad mogelijk snel het land verlaten? En hoe was de Fransman eigenlijk in Londen verzeild geraakt en wat voerde hij er uit?

Strenge wetten
Londen was in de jaren rond 1890 een toevluchtsoord geworden voor socialisten, anarchisten, Russische nihilisten en andere revolutionairen die, op het gevaar vervolgd te worden, niet langer in eigen land konden blijven. Buitenlandse politieke bannelingen van allerlei pluimage en nationaliteit vonden in Londen makkelijk hun draai. In kringen van landgenoten werden ze snel opgenomen.
Peter Kropotkin had na zijn gevangenschap in Rusland, spoorslags het continent verlaten – Frankrijk dreigde hem uit te leveren aan Rusland – en had zich in 1886 in Londen gevestigd. Daar was hij in dat jaar betrokken bij de oprichting van de Freedom Group. Ook de Russische revolutionairen Stepniak en Félix Volkhovsky hadden zich in Londen gevestigd, evenals de Duitse anarchist Rudolf Rocker en de Oostenrijkse historicus van het anarchisme Max Nettlau.
In Frankrijk brak tijdens de jaren van het ‘anarchisme van de daad’ een ware heksenjacht op anarchisten uit. De bomaanslagen door Ravachol (1892) en Vaillant (1893) waren aanleiding voor het aannemen van strenge wetten, gericht op het vervolgen van anarchisten. Door deze Lois scélérates werd de persvrijheid aanzienlijk beknot en anarchistische propaganda verboden. Antimilitaristische activiteiten en propaganda tegen de staat waren niet langer toegestaan. Voor de anarchistische beweging in Frankrijk betekende dit een enorme aderlating. Het publiceren van tijdschriften en het organiseren van bijeenkomsten waren vrijwel onmogelijk geworden. Naar schatting zo’n vijfhonderd Franse anarchisten namen de wijk naar Londen, onder wie Louise Michel, de heldin van de Commune.

Kleermaker
Ook de Nederlandse anarchist Alexander Cohen, volop actief in de anarchistische beweging in Parijs, ondernam de reis over het Kanaal. Cohen schreef in Parijs voor een aantal anarchistische tijdschriften en was correspondent voor Recht voor Allen van de socialistische voorman Domela Nieuwenhuis. Hij was zeer goed bevriend met anarchistisch publicist en kunstcriticus Félix Fénéon en de latere anarchist van de daad Emile Henry. Henry pleegde onder meer de beruchte bomaanslag op Café Terminus in Parijs op 12 februari 1894, slechts drie dagen voor de bomontploffing in Greenwich. Voor zijn daden werd hij op 12 mei 1894 terechtgesteld. Ook Henry verbleef enige tijd in Londen.
Vanuit Parijs kwam ook de Parijse kleermaker Martial Bourdin naar Londen. Hij was 26 jaar oud, geboren in Tours. In Parijs was Bourdin lid geweest van L’Aguille (De Naald), een organisatie van anarchistische kleermakers. Na een korte gevangenisstraf voor het organiseren van een anarchistische bijeenkomst vertrok hij naar Londen waar hij werk vond in de kleermakerswerkplaats van zijn broer. In Londen werd hij een geregelde bezoeker van de Autonomie Club, waar discussie- en propagandabijeenkomsten werden gehouden. Bourdin was een tijdje secretaris van de Franse sectie van de club. Hij was een geregelde bezoeker van de drukkerij van het tijdschrift The Torch of Anarchy, voor een praatje of om de laatste nieuwtjes op te pikken.

Olivia en Helen Rossetti en vader William Rossetti

Tijdschrift
Dit tijdschrift werd tussen 1891 en 1894 gemaakt door twee zussen, Olivia Rossetti (1875-1960) en Helen Rossetti (1879-1969), dochters van de schrijver William Rossetti. Hun moeder was Lucy Madox Brown, auteur van een biografie van Mary Wollstonecraft. Haar halfzuster was de moeder van de Britse schrijver Ford Madox Ford.
Zowel vader Rossetti als oom Ford Madox Ford verkeerden in vooruitstrevende literaire en politieke kringen. Het huis van de Rossetti’s is wel beschreven als een soort salon waar progressief denkende en kunstminnende figuren graag over de vloer kwamen en van gedachten wisselden over politiek en cultuur. De Rosetti’s raakten onder meer bevriend met Peter Kropotkin, Stepniak en andere Russische revolutionairen, William Morris en George Bernard Shaw.
Nog in hun tienerjaren, beïnvloed door de brochure An Appeal to the Young van Kropotkin, besloten de zussen Rossetti een tijdschrift uit te geven, gewijd aan het anarchistisch gedachtegoed. Vanuit de kelder van hun ouderlijk huis maakten ze de eerste paar nummers en gaven ze de brochure Why I Am An Anarchist van George Bernard Shaw uit. Een vriend van de familie zorgde voor de toebehoren voor een kleine drukkerij. In Ossulston Street, in een arme buurt van Londen, vestigden ze de drukkerij en de redactieruimte van het tijdschrift. De drukkerij werd een aanloopplek voor allerlei actieve anarchisten, en diende ook als vergaderlokaal. Vaak werd er gezamenlijk gegeten. Max Nettlau was een geregelde bezoeker, net als Louise Michel en de Italiaanse anarchist Malatesta. Alexander Cohen liep er regelmatig binnen, evenals Emile Henry en Martial Bourdin.
In The Torch verschenen artikelen van onder anderen Louise Michel, Sébastien Faure, Malatesta, Emile Zola, Octave Mirbeau en de jonge Ford Madox Ford. De impressionistische schilder Camille Pissarro maakte enkele tekeningen voor het blad. Alexander Cohen schreef voor The Torch een fel artikel waarin hij de zojuist wegens homoseksualiteit veroordeelde Oscar Wilde verdedigde, en het artikel The Case for Mrs. Eden, waarin hij als een van de eersten in de Engelse taal, voor de vrouw het recht op abortus bepleitte.[1]

Provocateur
Conrad had weliswaar een ware gebeurtenis als uitgangspunt voor zijn roman genomen, maar hij stelde dat de inhoud verder geheel aan zijn verbeelding was ontsproten. Destijds, in 1894, zo beweerde hij, waren de berichten over de geplande aanslag hem volledig ontgaan omdat hij in het buitenland verbleef. Conrad was in Frankrijk, maar daar kan de door Emile Henry gepleegde aanslag hem toch moeilijk zijn ontgaan. Ongetwijfeld zal de Franse pers ook naar de Greenwich bom hebben verwezen. Die was immers slechts drie dagen na de aanslag in Parijs.
Conrad hoorde pas van de Greenwich bom in 1906, zo stelde hij, toen de affaire in een gesprek met zijn goede vriend Ford Madox Ford, toevallig ter sprake kwam. Dat lijkt echter onwaarschijnlijk. Conrad wist wel degelijk meer over de achtergronden, zo schreef Ford Madox Ford later.
In het boek zet Verloc Stevie aan tot het plegen van de aanslag. Ook in werkelijkheid was het aannemelijk dat een provocateur actief betrokken was bij de voorbereidingen. Verschillende bronnen maken althans melding van de rol van een politiespion.
Sir Robert Anderson, in 1894 Second Assistant Commissioner van de Metropolitan Police, schreef later in zijn memoires dat de politie van te voren op de hoogte was van activiteiten van Bourdin, maar die dag niet kon ingrijpen. Toen Bourdin op 15 februari 1894 zijn huis verliet, werd hij gevolgd maar in het straatgewoel raakte men hem kwijt. Anderson ‘vergat’ echter te vermelden dat zijn eigen dienst kennis had van de voorbereiding van een aanslag en Bourdin min of meer zijn gang had laten gaan.

Ford Madox Ford

‘Halve gek’
In een brochure over de affaire beweerde de anarchist David Nicoll destijds dat H. B. Samuels, de zwager van Bourdin en uitgever van het anarchistische blad Commonweal, een politiespion was. Hij zou Bourdin tot zijn daad hebben aangezet. Nicoll beweerde dat een man genaamd Fauset McDonald het zwavelzuur voor de bom aan Bourdin had geleverd. Ook anderen uit de beweging onderschreven de beweringen van Nicoll over Samuels.
Toen Nicholl echter meer personen uit de beweging ervan ging betichten voor de politie te spioneren, kreeg hij een deel van de beweging tegen zich. Prominente anarchisten als Kropotkin en Charlotte Wilson distantieerden zich in een open brief van Nicholl. De rol van Nicholl was daarmee uitgespeeld, maar in de Engelse beweging bleef de affaire nog jaren doorsudderen.
Het meest overtuigend zijn echter de verklaringen van Ford Madox Ford (1873-1939). Als schrijver is hij tegenwoordig vrijwel vergeten, ook al wordt zijn roman The Good Soldier gerekend tot één van de beste romans van de twintigste eeuw. Veel lezers kennen hem als een van de figuren in de literaire kring rond James Joyce en Ernest Hemingway in de jaren twintig in Parijs. In A Moveable Feast, de memoires van Hemingway over zijn tijd in Parijs, geeft hij een niet al te flatteus beeld van Ford.
Ford was een groot bewonderaar van Kropotkin. Vaak zocht hij hem op in zijn cottage en maakten ze lange wandelingen in de natuur. Ford was geen actieve anarchist, maar dankzij zijn contacten met de zussen Rossetti verkeerde hij aan de zijlijn van de beweging. Hij was dan ook goed op de hoogte van wat daar speelde. In zijn memoires beschrijft hij hoe hij in 1906 Joseph Conrad, die toen aan The Secret Agent werkte, had voorzien van anarchistische literatuur en hem informatie over bepaalde anarchisten had gegeven. Zelfs over het plot van de aanslag op het Observatory kon Ford inlichtingen geven, hem verteld door Herbert Asquith, de vroegere Home Secretary. Het idee van een aanslag op het Greenwich Observatory zou afkomstig zijn van een Russische agent-provocateur genaamd Azev. De Rus was in de jaren negentig actief geweest in Londen. Hij had geopperd een ‘halve gek’ in te huren en hem met een bom op pad te sturen naar het observatorium, om zodoende een reactie van de Britse regering ten aanzien van Russische revolutionairen te kunnen uitlokken.

Het ongemarkeerde graf van Martial Bourdin op St. Pancras Cemetary, Londen

Roman
Dat Martial Bourdin het slachtoffer was geworden van de manipulaties van een agent-provocateur was een opvatting die onder anarchisten in Londen breed werd gedragen. Dat blijkt ook uit de roman van Isabel Meredith uit 1903, getiteld A Girl among the Anarchists.
De roman beschrijft het wel en wee rond een anarchistisch tijdschrift genaamd The Bomb, en de drukkerij waar het vervaardigd wordt, in het Londen van rond 1894. Dat The Bomb niets anders dan The Torch kan zijn is duidelijk, want Isabel Meredith was het pseudoniem van Olivia en Helen Rossetti. De roman is geen geromantiseerd of fictief verhaal. Volgens tijdgenoten van de Rossetti’s is het een meer dan waarheidsgetrouwe beschrijving van de jaren dat de zussen het blad in Ossulton Street drukten en uitgaven. De namen van personen zijn echter gewijzigd. In de persoon Augustin Myers is niettemin Martial Bourdin te herkennen. Bourdins zwager H.B. Samuels wordt in de roman opgevoerd als zijn broer Jacob Myers. Fauset McDonald, de man die Bourdin waarschijnlijk van zwavelzuur voorzag, krijgt de naam Dr. Armitage. Alexander Cohen figureert in de roman als Armand Sylvestre. Dat Cohen bekend stond als een notoire grappenmaker wordt ook in de roman duidelijk. Ook komt hij met een ingenieus plan om een gezochte Italiaanse anarchist onopvallend uit de drukkerij te smokkelen.

Reputatie
Door literatuurcritici en –historici zijn veel studies verricht over de thema’s, opbouw, chronologie en achtergronden van The Secret Agent. Zelfs over het sfeerbeeld van Londen in de roman.
Een vraag blijft echter waarom Conrad beweerde niets te weten van de achtergronden van de affaire. Was hij misschien bang dat hij zijn serieuze reputatie als romanschrijver teniet zou doen wanneer hij zou toegeven zich verdiept te hebben in het anarchisme? Is dat ook de reden waarom hij een karikaturaal beeld schetst van anarchisten? Blijkbaar wilde hij onder geen beding met het anarchisme geassocieerd worden.
Een aantal elementen uit de informatie van Ford paste hij toe in de roman: een man met een bom op weg naar het observatorium blaast zichzelf op; de agent-provocateur en zelfs de ‘halve gek’ van Azev, geprojecteerd op de verstandelijk beperkte Stevie. Het drama van de familie Verloc voegde hij eraan toe.
Aan de Schotse politicus R.B. Cunninghame Graham schreef hij in 1907: ‘ …I am glad you like the S. Agent. Vouz comprenez bien that the story was completely written without malice. It had some importance for me as a new departure in genre and as a sustained effort in ironical treatment of a melodramatic subject, – which was my technical intention…’

Alexander Cohen

Verontwaardiging
Enkele dagen na de ontploffing schreef een Nederlandse krant: ‘De man, die met de ontplofbare stoffen in zijn zak te Greenwich struikelde en op de meest pijnlijke wijze zelf het slachtoffer werd der vernietigingswerktuigen, waarmede hij de maatschappij bedreigde, schijnt in relatie te staan tot andere te Londen vertoevende anarchisten. Door de bij hem gevonden papieren zal het misschien aan de Engelsche politie gelukken, eenige gevaarlijke personen het land uit te zetten.’
Daarmee verwoordde de krant in eerste instantie de verontwaardiging bij de Britse pers en in de publieke opinie. De woede zakte echter snel weg toen meer en meer duidelijk werd dat de politieautoriteiten een dubieuze rol in de affaire hadden gespeeld. Arrestaties in verband met de zaak bleven uit en niemand werd het land uitgezet.
Alexander Cohen besteedt in zijn memoires Van anarchist tot monarchist (1936) slechts enkele regels aan het gebeuren. Hij noemt Bourdin zelfs niet bij naam, maar geeft wel keurig antwoord op de vraag wie nu eigenlijk blaam trof in de affaire: ‘De énige ‘outrage’, of vóórbereiding daartoe, die, destijds in Engeland plaats had: men vond […] het verminkte lichaam van een, door de bom die hij vervoerde uiteengereten persoon, een Frans kleermaker, wiens naam mij is ontschoten, deze aanslag, zeg ik, werd vrij algemeen toegeschreven aan den overdreven dienstijver der continentale politie, die, met de oogluikende instemming van Scotland Yard, m.a.w. van de Engelse Intelligence Service, de Britse regering wilde nopen tot de uitbanning van de reeds in Engeland vertoevende, en het niet-toelaten, op haar grondgebied, van toekomstige anarchistische uitwijkelingen. Maar de grove toeleg was zódanig in het oog gelopen, dat zelfs de aanvankelijk het hevigst misbaar makende kranten al gauw haar gekunstelde verontwaardiging tegen de, van Albions gastvrijheid misbruik makende ‘foreign criminals’ lieten uitgloeien als een stervend stoppelvuurtje.’

Noot:
[1] Op 12 juni 1895 schreef Alexander Cohen aan Domela Nieuwenhuis: ‘Die lui [van The Torch] krygen nog steeds Recht voor Allen niet in ruil van hun blad, in weerwil van myn herhaald verzoek en uwe belofte. Waarom niet?’




StAWIL: Steun Acroniem – Weg met Initiaal- of Letterwoord

In het spraakgebruik wordt elke schrijfwijze die korter is dan het volledige woord of de volledige woorden – KNVB, NPO, bios, svp, VARA, p.n.o.k., O.T, bv. – een afkorting genoemd. En als er al een onderscheid wordt aangebracht, is het tussen letterwoord – UNO, JAC – en afkorting de rest.

Er is een verfijnder – en zinniger – indeling te bedenken. Dat is bijvoorbeeld gedaan door Dr. C.G.L. Apeldoorn. In het ‘Voorbericht’ bij zijn Afkortingen (Utrecht, 1983) oppert hij een indeling in verkortingen, afkortingen en initiaalwoorden.

De driedeling van Apeldoorn maakt het volgende onderscheid :
1. verkorting, waarbij het eind van een woord – prof(essor) – of het begin van een woord – (auto)bus – wordt weggelaten;
2. afkorting, waarbij van een of meer woorden een of meer letters gebruikt worden: m.m., B.Z.N., v.m., h., n.v.t.;
3. initiaalwoord.

Die laatste groep valt in drie soorten uiteen: 1. de initialen vormen een uitspreekbaar woord (AVRO, FIFA); 2. ze zijn niet als één woord uit te spreken (CDA, NCB, PVC); 3. om er een normaal uit te spreken woord van te maken, neemt men meer dan alleen de beginletters (BENELUX).
Een bezwaar tegen Apeldoorns indeling is, dat er drie te onderscheiden vormen onder één term (initiaalwoord) gebracht worden, terwijl één daarvan (PSP, DDR, WVC, enz.) onder zijn eigen definitie van ‘afkorting’ valt en een andere (FEBECOOP: Federatie der Belgische Coöperatieven) zich niet tot de initialen beperkt.

De resterende vorm (UNIFIL, NOS) is derhalve de zuiverste vorm van het initiaalwoord, en het is die vorm die nog altijd hardnekkig met ‘letterwoord’ wordt aangeduid. Een foeilelijk woord en nog zinledig ook, al was het maar omdat elk woord per definitie een letterwoord is, zoals ook elk getal een cijfergetal is.. Die nietszeggende, hoogst verwarrende term dient snel vervangen te worden door een betere, een duidelijke, een informatie-dragende naam. Acroniem, bijvoorbeeld.
Er is geen reden waarom dit type afkorting in het vervolg in het Nederlands níét acroniem zou heten.
En er zijn – ten minste twee – uitstekende redenen waarom we ze voortaan wèl zo zouden noemen.

De eerste is dat het initiaal- of letterwoord in alle moderne vreemde talen met deze term wordt aangeduid. De tweede reden is dat het woord acroniem is opgebouwd uit twee delen die beide in tal van gebruikelijke Nederlandse woorden voorkomen. Acro, van het Griekse akron (punt, spits, uiteinde), verschijnt bijvoorbeeld in acropolis (letterlijk: stad op de top), acrobaat (van akrobatos: op de tenen gaand) en acrofobie (hoogtevrees). Tot de mooiste reken ik acromegalie (het Griekse megas is groot; vandaar de afwijking die reuzengroei van handen en voeten veroorzaakt) en acrostichon, het gedicht waarvan de eerste letters van elke versregel een woord, naam of uitspraak vormen.
Het tweede deel van acroniem stamt van het Griekse onuma (naam) en komt voor in onder meer pseudoniem, synoniem en anoniem. Zonder overdrijven kan daarom geconcludeerd worden dat ‘acro’ en ‘niem’ al lang en in tal van samenstellingen in onze taal gebruikt worden, alleen nog niet of nauwelijks in combinatie met elkaar. Er is dus alle reden om wat tot nu toe doorgaans met letterwoord werd aangeduid, namelijk een afkorting die zich als één woord laat uitspreken, voortaan acroniem te noemen.

Historie
De laatste tijd, laten we zeggen vanaf de Tweede Wereldoorlog, is er een explosie van acroniemen, maar dat wil niet zeggen dat het verschijnsel niet al veel ouder is. Het oudste voorbeeld komt wellicht uit de bijbel: de tekst op het bord dat boven Christus’ hoofd aan het kruis bevestigd werd.
Die tekst luidt: INRI, het acroniem van het Latijnse Iesus Nazarenus Rex Iudaeorum, Jezus van Nazareth, Koning der Joden.
In de begintijd van het christendom was ICHTHUS (Grieks voor vis) het symbool voor Christus en diende het als wachtwoord voor de geheime, want verboden bijeenkomsten van de eerste christenen. ICHTHUS is de afkorting van Iesous CHristos THeou hUios Soter, Jezus Christus, Zoon van God, Verlosser.
Veel meer biedt de historie niet, tot in 1602 de VOC, de Vereenigde Oostindische Compagnie, werd opgericht, al is het twijfelachtig of dat toen als één woord werd uitgesproken.
Het eerste moderne acroniem danken we waarschijnlijk aan het ontstaan van de Algemeene Vereniging Radio Omroep in 1923. Ook hierbij is het trouwens de vraag of er van het begin af AVRO gezegd is. Het lijkt me geen onredelijk criterium dat iets niet alleen een acroniem kàn zijn, maar het in de praktijk ook is. Om die reden valt bijvoorbeeld KRO uit de boot. Veilig kan gesteld worden dat het zuivere acroniem een kind van de twintigste eeuw is.

UNO en ONU
Een sector waar al snel veel acroniemen verschenen, was de voetbalsport. Met het toenemen van de FC Plaatsnaam verdwijnen de mooiste uit de publiciteit, maar bij de ware liefhebbers worden nostalgische herinneringen opgeroepen door namen als DOS en NOAD: Door Oefening Sterk; Nooit Ophouden, Altijd Doorgaan. Dat waren de dagen van Rigtersbleek en Limburgia, Enschedesche Boys en Zwartemeer. Die tijd komt nooit meer terug.
De Tweede Wereldoorlog gaf een ferme stoot tot de verdere opmars. Tot de meest praktische behoorde LIB, dat zowel in het Engels (Light Infantery Batallion) als in het Nederlands (Lichte Infanterie Bataljon) inzetbaar was, en tot de welluidendste AMACAB (Allied Military Administration, Civil Affairs Branch).
Maar pas na die oorlog nam het gebruik van acroniemen serieuze vormen aan. De UNO ontstond, de United Nations Organization, en de NATO, de North Atlantic Treaty Organization. In het Frans bestaan ze precies andersom maar niet minder acroniem: ONU en OTAN. Door de UNO werden andere organisaties in het leven geroepen. Daaronder UNICEF, het United Nations International Children’s Emergency Fund, en UNESCO, de United Nations Educational, Scientific and Cultural Organization.

Vruchtbare bronnen zijn ook het onderwijs – de Mammoetwet bracht ons, onder veel meer, MAVO en HAVO, LEAO, MEAO en HEAO – en de sociaal-economische hoek. De SER, de Sociaal-Economische Raad, heeft zijn licht laten schijnen over deels door de tijd al achterhaalde onderwerpen als de VAD, de VermogensAanwasDeling, de WIR, de Wet op de InvesteringsRekening, APO, een ArbeidsPlaatsenOvereenkomst, en VUT, Vervroegde UitTreding.
Tot de jongste lichting behoren acroniemen uit het ARC, het Alternatieve Relaties Circuit, zoals de LAT-relatie, Living Apart Together, de WOP-relatie (wippen, ontbijten, pleite) en de BOM, de Bewust Ongehuwde Moeder.
Veel komen er ook voort uit het ruimte-onderzoek. Bekend zijn de ANS (Astronomische Nederlandse Satelliet) en de IRAS (InfraRed Astronomy Satellite), maar minder lees je over MRUASTAS, een Medium-Range Unmanned Aerial Surveillance and Target Acquisition System, en DISCO, Dual Irradiance and Solar Constant Orbiter.
Aan sommige voorbeelden – WIR, DISCO – is te zien dat er wel eens een paar tussenwoordjes weggesmokkeld moeten worden; bij andere – ICHTHUS, RADAR (RAdio Detecting And Ranging) – wordt meer dan alleen de beginletter van elk woord gebruikt. Ook dat is een argument vóór het gebruik van de term acroniem (acro betekent immers punt, spits) boven namen als initiaalwoord of beginletterwoord.

Bloody Awful
Het is een zeker teken dat iets leeft in de taal, als er door de gebruikers van die taal mee gespeeld wordt, als er varianten op bedacht worden of grappen mee gemaakt. Voor HEMA circuleert behalve de officiële – Hollandse EenheidsprijzenMaatschappij Amsterdam – ook een officieuze invulling: Hier Etaleert Men Afval. En NOZEM heette de afkorting te zijn van Nederlandse Onderdaan Zonder Enig Moraal.

Dankbare voorwerpen van milde spot zijn de namen van luchtvaartmaatschappijen. Zo wordt de voormalige SABENA in plaats van Société Anonyme Belge d’Exploitation de la Navigation Aérienne ook opengevouwen tot Sauf Accidents, Bien Entendu, Nous Arriverons (ongelukken daargelaten, wel te verstaan, zullen we aankomen). En GARUDA, de Indonesische luchtvaartmaatschappij, kreeg als postkoloniale variant: Good And Reliable Under Dutch Administration (goed en betrouwbaar onder Nederlands beheer). Britse luchtvaartmaatschappijen kunnen helemaal geen goed doen: voor BOAC – inmiddels ter ziele – bedachten collega’s van de concurrentie Better On A Camel en voor BA (British Airways) Bloody Awful.

Niet zelden worden acroniemen voor de gelegenheid bedacht. Dat lijkt het geval met het 13 letters tellende EENHEIDSWORST: de Enige Echte Nederlandse Hardwerkende En Intellectueel Denkende Sportvereniging Welke Onder Rustige Situaties Traint.
Wie er eenmaal oog voor heeft, ontdekt voortdurend nieuwe en verrassende kanten aan het acroniem. Zoals VOLDULOSTA, de Vereniging van Oud-Leerlingen Der ULO-School Te Aalsmeer, dat een acroniem binnen een acroniem bevat. Of de ware achtergrond van het ogenschijnlijk nederige woordje PEC, de naam van een voetbalclub uit Zwolle. In PEC gingen ooit twee clubs samen wier namen het Champions League-gebeuren een onverwachte glans gegeven zouden hebben, waren zij niet opgegaan in de Prins Hendrik Ende Desespereert Niet Combinatie.

De komende tijd zal, zo moet maar gehoopt worden, het makkelijk uit te spreken en beter te onthouden acroniem in steeds meer gevallen verkozen worden boven de traditionele afkorting.
Voorbeelden te over in de commercie, maar vooral in de techniek, zoals in de astronomie, de wapenwedloop (AWACS, START) en de computerwereld: BASIC (Beginners All-purpose Symbolic Instructions Code) of COBOL (COmmon Business Oriented Language).
En anders moet misschien maar de Actiegroep Steun Acroniem – Weg met Initiaal- of Letterwoord opgericht worden.

Robert-Henk Zuidinga (1949) studeerde Nederlandse en Engelse Moderne Letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam. Hij schrijft over literatuur, taal- en bij uitzondering – over film.
De drie delen Dit staat er bevatten de, volgens zijn eigen omschrijving, journalistieke nalatenschap van Zuidinga. De boeken zijn in eigen beheer uitgegeven. Belangstelling? Stuur een berichtje naar: info@rozenbergquarterly.com– wij sturen uw bericht door naar de auteur.
Dit staat er 1. Columns over taal en literatuur. Haarlem 2016. ISBN 9789492563040
Dit staat er II, Artikelen en interviews over literatuur. Haarlem 2017. ISBN 9789492563248
Dit staat er III. Bijnamen en Nederlied. Buitenlied en film, Haarlem 2019. ISBN 97894925636637




NIOD – Instituut voor oorlogs-, holocaust- en genocidestudies. Paula Bermann – Het origineel van het dagboek online

Het volledige dagboek staat online op archieven.nl via het NIOD. Op dit moment zijn de scans nog niet downloadbaar als één bestand.
Zie: https://www.archieven.nl/Bermann
Klik op: Ga naar scans (links boven onder illustratie)

 

 

 

 

 

 

Beschrijving NIOD:

Openbaarheid:
Volledig openbaar
Vorm:
Dagboek (6 cahiers – deel 1 (13 juli 1942 t/m 23 januari 1943); deel 2 (15 juni 1940 tot juni 1942); deel 3 (niet aanwezig); deel 4 (25 januari 1943 t/m 25 mei 1943); deel 5 (7 juni 1943 t/m 10 oktober 1943); deel 6 (17 oktober 1943 t/m 20 december 1943); deel 7 (eind december 1943 t/m eind maart 1944))
Omvang:
702 pagina’s
Periodisering:
15 juni 1940 – 19 maart 1944
Periode van ontstaan:
15 juni 1940 – 19 maart 1944
Localisering:
Amsterdam; Westerbork (Drenthe); Bergen-Belsen (Duitsland)
Taal:
Duits (Het Duitse Kurrentschrift)
Inhoud:
De Duits-Joodse Paula Bermann (1895-1945) trouwt in 1918 met de Amsterdamse Joodse zakenman Coenraad van Es. Van 1940 tot 1944 houdt Paula in Amsterdam een dagboek bij. Dat doet ze in het Kurrentschrift, een Duitse schrijfmethode die nog maar weinigen kunnen lezen. Het dagboek vormt een beklemmend verslag over de wereld in oorlog, haar Nederlandse gezin, haar familie in Duitsland. Bermann is politiek zeer goed geïnformeerd en beschrijft het dagelijks leven in Amsterdam gedetailleerd. Tussen de regels door klinken haar angsten en verlangens, en haar weerzin tegen een opgelegde identiteit: zowel Duits als joods. Als Duitse wordt ze gewantrouwd, als joodse opgejaagd. Bermanns dagboekaantekeningen zijn doortrokken van weemoed, boosheid, zorg om haar kinderen Hans, Sonja en Inge, afkeer van haar landgenoten en angst voor verraad. Het dagboek eindigt abrupt: voorjaar 1944 worden Paula, haar man Coen en hun dochter Inge verraden, opgepakt en via Westerbork naar Bergen-Belsen gedeporteerd. Vlak voor de bevrijding sterven Paula en Coen: hij bezwijkt aan difterie, waarna zij zelfmoord pleegt door tegen stroomdraad aan te lopen. De drie kinderen overleven de oorlog. (Bron: Uitgeverij Balans)
NB:
Op 31 augustus 2018 verscheen bij Uitgeverij Balans “Een ontspoorde wereld, Het oorlogsdagboek van Paula Bermann” (ISBN: 9789460038792 paperback en 9789460039171 ebook). Het betreft een Nederlandse vertaling van dit in cahiers geschreven dagboek. Het bevat tekeningen van Sonja van Es, de dochter van Paula.
Datum beschrijving:
19 april 2018
Illustratie:
Eén van de tekeningen van Paula’s dochter Sonja.



Ella Shohat – Dislocated Identities: Reflections Of An Arab-Jew

Ella Shohat – Ills.: Joseph Sassoon Semah

When issues of racial and colonial discourse are discussed in the United States, people of Middle Eastern and North African origin are often excluded. This piece is written with the intent of opening up the multicultural debate, going beyond the U.S. census’s simplistic categorization of Middle Eastern peoples as “whites.” Provoked by the Gulf War, my personal narrative questions the Eurocentric opposition of Arab and Jew, particularly the denial of Arab-Jewish (Sephardic) voices both in the Middle Eastern and American contexts.

I am an Arab-Jew. Or, more specifically, an Iraqi Israeli woman living, writing and teaching in the United States. Most members of my family were both and raised in Baghdad, and now live in Iraq, Israel, the United States, England, and Holland. When my grandmother first encountered Israeli society in the ‘50s, she was convinced that the people who looked and ate so differently—the European-Jews—were actually European-Christians. Jewishness for her generation was inextricably associated with Middle Easterness. My grandmother, who still lives in Israel and still communicates largely in Arabic, had to be taught to speak of “us” as Jews and “them” as Arabs. For Middle Easterners, the operating distinction has always been “Muslim,” “Jew” and “Christian,” not Arab versus Jew. The assumption was that “Arabness” referred to a common shared culture and language, albeit with religious differences.

The complete essay:
https://www.academia.edu/Dislocated_Identities_Reflections_of_an_Arab_Jew

Originally published in Movement Research 5 (Fall 1991/Winter 1992), p. 8




The Art Of Cooking – T’beet – Iraqi Slow-Cooked Chicken And Rice

This seemingly simple dish is a classic staple of the Iraqi Shabbat lunch! Normally prepared a day in advance and left in the oven overnight.

In this recipe, I will like to stay true to the original flavor of the dish and make sure that your kitchen will smell like an Iraqi Saturday morning.

The flavors are soft and comforting, which together with the juicy chicken and sticky rice –  is a dish that cannot fail!
Trust me, this is the dish that I always ate on the day of my arrival at the home of my grandmother in Israel; I would eat this dish next to all the other colorful and more exciting dishes, and yet even though it does not stand out, it connects all the other dishes together.

Ingredients:
1 whole chicken
Minced beef for the stuffing, make sure it has some fat in it!
Rice
1 large onion
1 can of tomatoes
Oil
Chicken stock
Salt
Cardamon
Cinnamon
Nutmeg
Cloves

Stuffing the chicken:
First mix in a bowl the minced meat in a 50/50 ratio with washed rice.
Add into it the following spices, 1 teaspoon Kardemon, 1 teaspoon cinnamon, 1 teaspoon nutmeg, half a teaspoon cloves, 1 teaspoon salt.
Do not over mix it, and make sure that the minced meat and the rice are loose, then place the mixture inside the chicken cavity, and tie the legs in front of the opening to block it.

Cooking the T’beet:
Cut the onion into small pieces and put them into a big non-stick pot, (The non-stick pot is very important, because we would like the bottom of the pot to caramelize), then add some oil and fry on a low heat until translucent. When the onion is ready add the canned tomatoes and make sure they are softened up.
At this point, if you wish you can add some dried bay leaves or dried chili pepper, to give a bit more depth to the flavor, but this extra addition is optional.
Now add the whole chicken into the pot and fry it on all sides until the entire skin of the chicken is golden brown.
When the skin is brown and crispy add a liter of chicken stock and let it simmer on very low heat for 1 to 2 hours with the lid on.

The longer one simmers the chicken, one should remember to check if there is enough liquid in the pot, add water accordingly.

So, 15 minutes before you are ready to eat, add into the pot the 1 and a half cup of washed rice and make sure the rice is covered by the stock and put the lid back on.
Then, when the rice has absorbed all the liquid, the dish is done – there will be some crispy dark parts at the bottom, this is supposed to be the best part of the rice!
It is a very comforting dish and it works well as a lunch or dinner!
It is nice to eat it with some salad or some other Iraqi dishes, for example, Kubbah!
Remember to eat the T’beet surrounded by your family, and friends! Beteavon.