George Orwell – Politics And The English Language

“Politics and the English Language” (1946) is an essay by George Orwell that criticised and ended the “ugly and inaccurate” written English of his time and examines the connection between political orthodoxies and the debasement of language.

The essay focuses on political language, which, according to Orwell, “is designed to make lies sound truthful and murder respectable, and to give an appearance of solidity to pure wind”. Orwell believed that the language used was necessarily vague or meaningless because it was intended to hide the truth rather than express it. This unclear prose was a “contagion” which had spread to those who did not intend to hide the truth, and it concealed a writer’s thoughts from himself and others. Orwell encourages concreteness and clarity instead of vagueness, and individuality over political conformity.

Source: https://en.wikipedia.org/wiki/Politics_and_the_English_Language




Dit staat er: openings– en slotzinnen

Klassieke regels uit de literatuur zijn vaak openingszinnen. Daardoor hebben ze al gauw de eigenschap dat ze zich makkelijk in het geheugen van de lezende gemeente vastzetten. Maar er zitten nog meer opmerkelijke kanten aan. Zo lijkt het bepaalde auteurs gegeven haast elk boek te beginnen met een zin die klassiek wordt, en andere niet of nauwelijks. De meest geciteerde beginzin uit de Nederlandse letteren – ‘Behalve den man, die de Sarphatistraat de mooiste plek van Europa vond, heb ik nooit een wonderlijker kerel gekend dan den uitvreter’, uit De Uitvreter (1911) – heeft als nummer één eigenlijk alleen concurrentie van een andere openingszin van Nescio, ‘Jongens waren we – maar aardige jongens. Al zeg ik ‘t zelf.’, uit Titaantjes (1915). Een uitgave ter gelegenheid van de 75 ste Boekenweek, waarin ‘75 auteurs een brief aan hun jonge ik’ schrijven, heet Titaantjes waren we (2010).
Van enkele van onze meest succesvolle of op z’n minst productieve schrijvers laat slechts één zin zich op commando reproduceren; uit W.F. Hermans’ oeuvre waarschijnlijk alleen die van Nooit meer slapen (1966) – ‘De portier is een invalide’ – en van Gerard Reve alleen het begin van De Avonden (1947):

Het was nog donker, toen in de vroege morgen van de tweeëntwintigste december 1946 in onze stad, op de eerste verdieping van het huis Schilderskade 66, de held van deze geschiedenis, Frits van Egters, ontwaakte.

En van andere, neem Vestdijk, Claus, Brakman, Wolkers, niet één.
Maar af en toe krijgt niet de beginzin maar een regel uit het midden of het slot van een tekst eeuwigheidswaarde, soms zelfs de titel van een boek. Een voorbeeld uit het vorige millennium: Andrej Amalrik, destijds dissident in de communistische Sovjet-Unie, refereerde in de titel van zijn boek Haalt de Sovjet-Unie 1984? (1975) aan die van een ander boek, George Orwells Nineteen eighty-four (1949).
Amalriks vraag is sindsdien niet meer uit ons taalgebruik weg te denken; als er een cliché gewenst was, greep men naar dat boek: ‘Haalt Reagan 1984?’ of ‘Haalt Italië 1984?’ In ‘Spektator, tijdschrift voor neerlandistiek’ (februari 1980) noemt Rien T. Segers zijn ‘beschouwing over enkele mogelijke consequenties van een lezersgerichte literatuurbenadering’ zelfs ‘Haalt de receptie-esthetica 1984?’
Er is ongetwijfeld het nodige gevarieerd op ‘Domweg gelukkig, in de Dapperstraat’ en ‘Tussen droom en daad staan wetten in de weg’. Oktober 2015, bijvoorbeeld, was de Maand van de Geschiedenis. Het thema was Tussen Droom & Daad, het daarbij horende essay, geschreven door de Rotterdamse burgemeester Ahmed Aboutaleb, heette Droom en daad.
Maar het Nederlandse voorbeeld bij uitstek is een dichtregel van Martinus Nijhoff. Hij staat ergens midden in het gedicht Awater uit de bundel Nieuwe Gedichten (1934):’Lees maar, er staat niet wat er staat’. Dat die regel een eigen leven is gaan leiden, is niet in de laatste plaats te danken aan het feit dat hij ook de titel werd van een, door Nijhoff zelf samengestelde, bloemlezing.
Het betreffende fragment uit Awater (de naam van de hoofdfiguur, die op een kantoor werkt) luidt:

De schrijfmachine mijmert gekkepraat.
Lees maar, er staat niet wat er staat. Er staat:
“O moeder, nooit zult gij de bontjas dragen
waarvoor elk dubbeltje werd omgedraaid,
en niet meer ga ik op mijn vrije dagen
met een paar bloemen naar het hospitaal,
maar breng de rozen naar de Kerkhoflaan…”
Dit staat er, en Awater’s strak gelaat
geeft roerloos zijn ontroering te verstaan.

Martinus Nijhof 1894 – 1953 Foto: literatuurmuseum.nl

Uiteraard noodde deze regel vooral tot toepassing op het werk van Nijhoff zelf. Van Ronald Spoor verscheen in Tirade (november/december 1966) een artikel over Awater onder de kop ‘Lees maar, er staat wel degelijk wat er staat’. In het al genoemde Spektator (september 1976) publiceerde P.P.J. van Caspel een stuk om de hoofdfiguur uit het gedicht ‘aan een proces van ontmythologisering te onderwerpen’. Hij gaf zijn studie de verrassend speelse titel ‘Er staat wel wat er staat’. Noot 12 begint hij, niet zonder opzet, met ‘Dat staat er niet, ik weet het.’
Op zijn opstel werd in hetzelfde tijdschrift (januari 1977) gereageerd door F.K.M. Mars met ‘Staat er wel wat er staat?’ De Vlaming Willy Spillebeen vroeg in de Dietsche Warande en Belfort (februari 1981) ‘Wat staat er nu eigenlijk wel?’, en voegde daar vermoeid aan toe ‘Nog maar eens over Nijhoffs Awater.’
Maar de regel bleek ook voor algemener doelen toepasbaar. Een studieboekje over ‘tekst, kennis en leesbaarheid’ heet Er staat meer dan er staat (Assen, 1983). En hij kwam de Amsterdamse hoogleraar taalkunde Wim Klooster van pas. Samen met Marjolijn van Dort-Slijper en Jan Luif creëerde hij een cursus ‘moderne taalkunde voor het eerste leerjaar MAVO, HAVO en VWO’, wat vroeger gewoon ontleden heette. De cursus noemden zij Je weet niet wat je weet. Nicolaas van der Wal hield in 1990 een afscheidscollege aan de Rijksuniversiteit Groningen onder de titel Lees maar, er staat niet wat er staat: gebruik en misbruik van vertalingen in het kerkelijk recht van het laat-Romeinse rijk.

De dichteres Ida Gerhardt schreef bij het overlijden van Nijhoff in 1953 dit prachtige vers

Voor dag en dauw

In memoriam M. Nijhoff

Wel elke ochtend ligt de dauw
over uw verzen, als dien dag
dat morgenlijk uw hand hen schiep.
De donkere wereld merkt het nauw,
maar wie niet tot de morgen sliep
leest tussen maan en dageraad
de bladzij die hij éénmaal zag
en sedert leest met de ogen dicht.

‘Er staat geschreven wat er staat.’

En wat uw taal heeft aangeraakt,
thans is het aan uzelf verricht:
de dag, die uit de nacht ontwaakt,
de dauw, het ongerepte licht.

Soms is het de vraag of er sprake is van een verwijzing of parafrase. In de roman Grip (2011), waarmee Stephan Enter in 2012 de Gouden Boekenuil Literatuurprijs won, staat de regel ‘Hij nam de krant voor zich maar las niet wat er stond.’
Toevalstreffer of knipoog naar de kenner?

W.F. Hermans 1921 – 1995 Foto: literatuurmuseum.nl

Er wordt trouwens ook op andere fragmenten in Awater gevarieerd.
Willem Frederik Hermans verzamelde typemachines, in totaal 161 exemplaren.
Hij stelde daarover een fotoboek samen en noemde dat De schrijfmachine mijmert gekkepraat (geschiedenis van de schrijfmachine) (1989). Een selectie uit die verzameling, gefotografeerd door Philippe Debeerst, verscheen onder de voor de hand liggende titel Nooit meer typen (2015).
Hermans’ biograaf Willem Otterspeer stelde een bundel samen uit de verhalen die Hermans schreef over – kort samengevat – psychische problemen en noemde die uiteraard Gekkenpraat  (2015), daarmee ongevraagd een -n aan Nijhoffs regel toevoegend. De volledige titel luidt overigens Gekkenpraat. Verhalen, gedichten en essays over waanzin en paranoia.

Hoezeer Nijhoffs regel deel is gaan uitmaken van ons taalgoed, bleek mij toen ik eens in een exemplaar van het computertijdschrift PC Thuis een artikel zag met 15 tips voor wie de aanschaf van een computer overweegt. Geïnspireerd door het Paul Simon-nummer Fifty ways to leave your lover noemt de auteur zijn artikel Fifteen ways to buy your system. En parafraserend op Simon-regels als You don’t need to be coy, Roy en Hop on the bus, Gus voorziet hij elke tip van een kopje als ‘Denk aan de poen, Jeroen’ en Niet als een kip zonder kop, Rob’.
Een van de tips heet: ‘Er staat niet wat er staat, Aad’.

Opmerkelijker, echter, dan de belangstelling voor de openingszin vind ik het gebrek aan belangstelling voor de slotzin. Legt u gerust uw leesstof een minuutje neer en probeert u zich één – slechts één – slotzin van een literair werk te herinneren die u is bijgebleven.

Quod erat demonstrandum.

Ofwel: dat bedoel ik maar.
Wellicht dacht u aan het imposante slotakkoord van de Max Havelaar (1860), maar wilde u het gedeelte tussen

Want aan U draag ik mijn boek op, Willem den Derden, Koning, Groothertog, Prins… meer dan Prins, Groothertog en Koning… Keizer van ‘t prachtig rijk van Insulinde dat zich daar slingert om den evenaar, als een gordel van smaragd…
en
...dat daarginds Uw meer dan dertig miljoenen onderdanen worden mishandeld en uitgezogen in Uwen naam?

niet letterlijk meer te binnen schieten.

Een voorkeur voor slotzinnen is niet minder subjectief dan die voor openingszinnen. Hier volgen enkele van mijn favorieten, uit de Nederlandse literatuur en daarbuiten.
Tot de slotzinnen die het verdienen blijvend herinnerd te worden – en tevens tot de leukste die ik ken -, hoort zeker die van het titelverhaal van Frans Kellendonks debuutbundel Bouwval (1977). Daarin figureert een kinderrijk gezin, dat behalve uit tante Carolien en oom Joop bestaat uit een tiental kinderen. Een van de belangrijker personages in het verhaal, de achtjarige Aapje, heeft ze allemaal op een rijtje:

‘En oom Joop en Tante krijgen het huis omdat ze zoveel kinderen hebben. Wist je dat ik alle kinderen uit mijn hoofd ken?’ Ze stak haar hand omhoog en telde ze op haar vingers af. Alleen om te laten zien dat haar nagels roze gelakt waren. ‘Tinie. Kees. Jopie. Huub. Jozefien. Yvonne. Elsbeth. Daantje. Dorien. Wimpie.’

Het pand waar dit gezin onderdak moet vinden, komt aan het eind van het verhaal terug:
Tante en oom Joop kochten een groot huis in de stad. Zij noemden het Jocatikejohujoyveldadowi.

Philip Roth 1933 – 2018 Foto: en.wikipedia.org

Befaamd is het slot van Philip Roths roman Portnoy’s Complaint (1969). Het boek begint met een stukje informatie, afgedrukt als een lemma uit een encyclopedie of medisch handboek.
Daaruit blijkt dat ‘Portnoy’s Klacht’, genoemd naar de hoofdpersoon, Alexander Portnoy, een stoornis is waarin ethiek en extreme seksuele behoeften met elkaar conflicteren. Daarover heeft, nog steeds volgens hetzelfde lemma, Dr. O. Spielvogel het artikel The Puzzled Penis gepubliceerd in het Internationale Zeitschrift fur Psychoanalyse.
Het boek, waarin Portnoy uitgebreid verhaalt hoe de obsessieve bezorgdheid van zijn moeder zijn seksleven blijvend beïnvloed heeft, eindigt met: ‘So [said the doctor]. Now vee may perhaps to begin. Yes?’, waarmee de complete roman in één simpele handbeweging tot een raamvertelling gemaakt wordt, i.c. de monologen van iemand in psychoanalyse. De Nederlandse vertaling ‘Zo [zei de dokter]. Und nun kunnen wij wellicht aanvangen, ja?’ – maakt van het Dr. Ruth-Engels noodgedwongen het Nederduits uit een Bommelstrip.
Om te voorkomen dat door die coda zijn boek minder serieus genomen zou worden, had Roth haar al vooraf laten gaan door de in hoofdletters gezette waarschuwing PUNCHLINE. Maar hij zal niet voorzien hebben, dat zijn vormgrap nog eens serieus genomen zou worden. De Oostenrijkse psychiater Bruno Bettelheim publiceerde in 1969 in het tijdschrift Midstream het artikel Portnoy in psychoanalysis, als waren het de ‘Therapie-aantekeningen aangetroffen in de dossiers van Dr. O. Spielvogel, psychoanalyticus in New York’. Daarin worden Portnoys sessies bij Dr. Spielvogel geestig en accuraat beschouwd. Het werd later opgenomen in Bettelheims bundel Surviving and Other Essays (New York, 1979) en verscheen in de vertaling van Frank van Meurs in het literaire tijdschrift De Tweede Ronde van zomer 1985.

De meest bestudeerde slotzin zal die van James Joyces Finnegans Wake (1939) zijn, al moet daarvoor het begrip slotzin wat opgerekt worden. Het werk ‘roman’ te noemen zou het geen recht doen, en gedurende de zestien jaar dat Joyce er aan bezig was, noemde hij het niet voor niets Work in Progress.
Finnegans Wake heeft geen eind en geen begin. Het is circulair en lijkt slechts om druktechnische redenen op een bepaald punt ‘doorgeknipt’. De eerste woorden die de lezer onder ogen krijgt

riverrun, past Eve and Adam’s, from swerve of shore to bend of bay, brings us by a commodius vicus of recirculation back to Howth Castle and Environs.

volgen immers logisch op de laatste van het boek:

We pass through grass behush the bush to. Whish! A gull. Gulls. Far calls. Coming, far! End here. Us then. Finn, again! Take. Bussoftlhee, mememormee! Till thousendsthee. Lps. The keys to. Given! A way a lone a last a loved a long the’.

Niks End here. De titel gelieve u, behalve als de dodenwake voor Tim Finnegan, te lezen als Finn (einde) & again wake: weer vrolijk verder.
Dat staat er.

Robert-Henk Zuidinga (1949) studeerde Nederlandse en Engelse Moderne Letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam. Hij schrijft over literatuur, taal- en bij uitzondering – over film.
De drie delen Dit staat er bevatten de, volgens zijn eigen omschrijving, journalistieke nalatenschap van Zuidinga. De boeken zijn in eigen beheer uitgegeven. Belangstelling? Stuur een berichtje naar: info@rozenbergquarterly.com– wij sturen uw bericht door naar de auteur.
Dit staat er 1. Columns over taal en literatuur. Haarlem 2016. ISBN 9789492563040
Dit staat er II, Artikelen en interviews over literatuur. Haarlem 2017. ISBN 9789492563248
Dit staat er III. Bijnamen en Nederlied. Buitenlied en film, Haarlem 2019. ISBN 97894925636637




Revolutie in galop – De onmisbare rol van het paard in de Mexicaanse Revolutie

Diego Rivera – Emiliano Zapata

De Mexicaanse kunstenaar Diego Rivera maakte in 1932 een litho van de legendarische Mexicaanse boerenleider Emiliano Zapata (1879-1919). Niet zonder reden beeldde hij deze af staand naast zijn witte paard. Zapata was niet alleen een groot paardenliefhebber, maar Rivera symboliseerde hiermee de rol van het paard in de zapatistische revolutie. Hij realiseerde zich dat Zapata en zijn boerenlegers onmogelijk zonder paarden hun revolutionaire strijd hadden kunnen voeren. Dat gold eveneens voor Zapata’s evenknie tijdens de Mexicaanse Revolutie, Pancho Villa (1877?-1923). De tactische strijdmethodes die door beide legerleiders werden toegepast waren alleen mogelijk dankzij een grootschalige inzet van paarden.

Strijdtoneel
Wie wel eens een speelfilm over de Mexicaanse Revolutie (1910-1920) heeft gezien, kent de beelden: in opstuivend zand stormen legers te paard een stad binnen en mannen met sombrero’s, behangen met kogelgordels, schieten schijnbaar doelloos alle kanten op. In de meeste gevallen geven deze films een nogal geromantiseerd beeld van de revolutie en van de leiders Zapata en Villa.[1] Authentieke filmbeelden van Zapata en Villla uit de revolutie hebben echter wel degelijk de basis gelegd voor de uit Hollywood afkomstige clichébeelden.
Over de Mexicaanse Revolutie zijn honderden boeken geschreven.[2] Daarin wordt uitgebreid aandacht besteed aan de door Zapata en Villa toegepaste guerrillatechnieken.
In tegenstelling tot de Franse Revolutie van 1789 en de revoluties in de negentiende eeuw (1848 en de Commune van Parijs in 1871) die plaatsvonden in een stedelijk decor, was de Mexicaanse Revolutie de eerste grootschalige revolutie waarbij steden niet het strijdtoneel vormden. De revolutie speelde zich af in een diversiteit van landbouw- en veeteeltgebieden, woestijn, plattelandsdorpen en bergen.
Zonder gebruik te maken van het paard als vervoermiddel en strijdmiddel, zou deze revolutie in de ontstane vorm nooit hebben plaatsgevonden. De vanzelfsprekende, onmisbare rol van het paard in het dagelijks leven van de meeste Mexicanen – als vervoermiddel en op boerenbedrijven – ontwikkelde zich bijna vanzelfsprekend naar die van essentieel hulpmiddel in de strijd om een beter bestaan.

Emiliano Zapata

Hacendados
Emiliano Zapata, geboren in de zuidelijke Mexicaanse staat Morelos, behoorde niet tot de armste klasse in Mexico. Zijn familie had een klein boerenbedrijf. In Morelos leden de kleine boeren voortdurend onder de misdaden van de grote landeigenaren, de hacendados. Deze eigenden zich land, waterbronnen en soms hele dorpen (pueblos) toe om hun suikerplantages te kunnen uitbreiden. De hacendados voelden zich gesteund door de Mexicaanse dictator Porfirio Díaz, die regeerde van 1876 tot 1911. De kleine landeigenaren en onafhankelijke boeren stonden volgens Díaz de vooruitgang van Mexico in de weg. Zapata wierp zich op als hun vertegenwoordiger en protesteerde voortdurend bij de lokale autoriteiten tegen de handelswijze van de hacendados. Dit had geen enkel resultaat. Zij zagen Zapata als een vervelend obstakel voor hun belangen. Om hem uit de streek weg te krijgen, wist men hem over te halen dienst te nemen in het leger. Daar viel hij op door zijn vakmanschap in de omgang met paarden. Na een half jaar hield hij het leger voor gezien en keerde hij terug naar zijn dorp waar hij als burgemeester werd gekozen. Al voor 1910 begon hij met medestanders stukken land die door de hacendados waren ingepikt, terug te veroveren.

Aanhangers van Madero

Landhervormingen
In 1911 moest Díaz onder druk van presidentskandidaat Francisco Madero het land verlaten.[3] Madero had plannen tot landhervorming en zocht daarvoor steun bij lokale leiders. In de noordelijke staat Chihuahua vond hij de plaatselijke bandiet Doroteo Arango, beter bekend als Pancho Villa, aan zijn zijde. Zapata steunde weliswaar de plannen van Madero, maar vanwege diens achtergrond als grootgrondbezitter, bleef hij hem wantrouwen.
Eenmaal president, kwam van de landhervormingen van Madero niets terecht. Zapata keerde zich tegen Madero en kwam met een eigen plan voor landhervorming, het Plan de Ayala. Zapata wilde de landerijen van de grootgrondbezitters onteigenen en teruggeven aan de kleine boeren en aan de pueblos. Zapata heeft zich nooit anarchist genoemd maar was in belangrijke mate beïnvloed door de anarchistische ideeën van de broers Enrique en Ricardo Flores Magon en door de geschriften van Kropotkin. In 1915 wist hij na verovering van grote delen van Morelos het gebied te herverdelen zoals hij in zijn plan had voorgesteld en tegelijk de levensstandaard voor de boerenbevolking aanzienlijk te verbeteren.
Madero benoemde de meedogenloze generaal Victoriano Huerta tot legerleider, om zo Zapata te kunnen bestrijden. Huerta liet Madero vervolgens uit de weg ruimen en benoemde zichzelf tot president. Het jaar 1914 werd gekenmerkt door een felle strijd tussen het federale leger en de opstandelingen. Het boerenleger van Zapata in Morelos en de troepen van Villa in het noorden, bestookten voortdurend het Mexicaanse leger. Aanvankelijk steunde Villa weliswaar Huerta, maar al snel keerde hij zich van hem af. Villa wilde in de eerste plaats de macht van de grootgrondbezitters doorbreken.

Derde van rechts: Pancho Villa

Paarden
Zapata en Villa waakten ervoor geen grootschalige confrontaties met het federale leger aan te gaan. Vaak werd een hinderlaag opgezet of werden snelle verrassingsovervallen uitgevoerd op kleine legereenheden in het veld of op dorpen en kleine steden die in handen waren van het leger. Omsingelde legereenheden werden tot overgave gedwongen of men ging de strijd aan.
Soldaten die zich aan Zapata overgaven werd de keuze gegeven zich bij hem aan te sluiten of de wapens in te leveren en naar huis te gaan. Officieren werden in de meeste gevallen geëxecuteerd. Na de inname van een stad of dorp werd het stadhuis in brand gestoken waarna men weer verdween. Expedities van het leger op zoek naar de zapatistas bleven meestal zonder resultaat. Na een snelle terugtocht naar eigen gronden, verdwenen de zapatistas geruisloos in de anonimiteit van het dagelijkse boerenleven.

Generaal Huerta inspecteert zijn troepen

Verrassingsaanvallen
Het leger van Zapata bestond uit zo’n drie- tot vijfduizend man, meestal opererend in groepen variërend van tientallen tot enkele honderden. Een belangrijke voorwaarde om snel tot actie te kunnen overgaan, was al vervuld: vrijwel alle soldaten hadden voor hun dagelijks werk al de beschikking over een paard. Wel was het voor Zapata aanvankelijk lastig om aan voldoende wapens te komen. Door haciendas van landeigenaren te overvallen werd het wapenbezit aangevuld. Het doel van Zapata’s guerrillatactiek was door telkens verrassingsaanvallen uit te voeren, de vijand te verzwakken. Daarbij was het zaak de eigen verliezen zo laag mogelijk te houden. Bij voorkeur vielen de zapatistas te paard aan op voor hen bekend terrein, ongeschikt voor de inzet van grote vijandige legers of infanterietroepen. Doorslaggevend voor de successen van de zapatistas was dat de soldaten geworteld waren in de lokale bevolking en er deel van uitmaakten. Zowel met voedselvoorziening als logistiek met de toelevering van paarden, werden de zapatistas door de lokale bevolking ondersteund. Het federale leger bestond uit vijfentwintigduizend man, veelal gelegerd in garnizoensplaatsen. Van daaruit beperkte het zich vooral tot het controleren van de omgeving.
Met weliswaar de beschikking over kanonnen, was het vooral gericht op een negentiende eeuwse, Europese wijze van oorlog voeren, zoals tijdens de Napoleontische oorlogen en de Frans-Duitse oorlog van 1870: een massale inzet van infanterietroepen die slag konden leveren met een soortgelijke tegenstander. Het Mexicaanse leger kon daarom niet effectief reageren op tegenstanders die van guerrillatactieken gebruik maakten. Met name in woestijngebieden en de bergen bleek het leger niet doeltreffend te kunnen opereren.

Pancho Villa voert zijn leger aan

Treinen
Door eveneens guerrilla-aanvallen uit te voeren kon Pancho Villa met zijn leger – variërend van vijf- tot zestienduizend man – in de staat Chihuahua een groot gebied bestrijken. Villa paste graag een overrompelingstactiek toe op zijn tegenstanders, door massaal met zijn manschappen, in volle galop al schietend de vijand tegemoet te treden. Dezelfde aanvalstactiek werd al eerder door de Noord-Amerikaanse Comanche- en Apache-indianen toegepast.
Villa vergrote zijn mobiliteit aanzienlijk door gebruik te maken van gekaapte treinen. Zo kon binnen enkele dagen honderden kilometers verderop een aanval worden uitgevoerd. De paarden van de soldaten werden in de trein gestald, de mannen namen plaats op de daken van de wagons. Met een tweede trein volgden de vrouwen van de soldaten. Villa hechtte er aan dat de echtgenotes en vriendinnen van de soldaten gedurende een veldtocht altijd in de nabijheid waren. Zo werd de desertie van villistas beperkt en de kans op verkrachtingen in veroverde pueblos verkleind. Vrouwen zorgden meestal voor de maaltijden en verzorgden de gewonden. Sommige vrouwen, de soldaderas, reden en vochten in de voorste linies mee.[4]
In het leger van Zapata was het zeker niet ongewoon wanneer een vrouw een officiersrang vervulde.[5]
Van Villa wordt beweerd dat hij zo nu en dan een trein kaapte achter de vijandelijke linies, deze volstopte met explosieven en vervolgens op de vijand liet inrijden. Bekend is dat Villa meerdere malen verslagen tegenstanders zonder pardon liet executeren.

Bankbiljet met Zapata 1994

Triomf en dood
Zapata en Villa hadden geen presidentiële ambities. Hun grootste symbolische triomf was het moment waarop beide mannen in 1914 onder het gejuich van tienduizenden, gezamenlijk Mexico City binnenreden, nadat ze tegenstanders Carranza en Obregón hadden verslagen. In de jaren twintig kwam de Partido Revolucionario Institucional, voortgekomen uit de revolutie, aan de macht. Enkele punten uit het Plan de Ayala werden weliswaar gerealiseerd, maar de landhervormingen werden niet doorgevoerd op de wijze zoals Zapata ze zich had voorgesteld. Nog steeds is de Partido Revolucionario Institucional de toonaangevende partij in Mexico, maar deze is vervallen tot een brede sociaaldemocratische beweging zonder revolutionair elan. Zapata heeft in Mexico nog steeds een legendarische status. In 1919 werd hij in een ingewikkeld complot in een val gelokt. Bij het oprijden van het dorpsplein van Chinameca, werd hij door veronderstelde medestanders doodgeschoten. Pancho Villa trof in 1923 hetzelfde lot. Nadat hij bij een plaatselijke bank goud had opgenomen, werd hij in de hoofdstraat van het plaatsje Parral door tegenstanders onder vuur genomen. Opmerkelijk detail: Villa was niet te paard, maar reed op dat moment in zijn auto, een Dodge.(6)

Noten
[1] De bekendste film is Viva Zapata! (1952) van regisseur Elia Kazan, naar een scenario van John Steinbeck, met Marlon Brando als Zapata, helaas een wat minder goede film van Kazan.
Pancho Villa is in veel Hollywoodproducties meestal vervallen tot een karikatuur, zoals in Villa Rides (1968) met Yul Brynner als Villa, of in Pancho Villa (1972) met Telly Savalas in de hoofdrol. Villa was een ijdele man en niet wars van publiciteit. Een aantal malen werden zijn acties vastgelegd door Amerikaanse filmploegen en in drie films speelde Villa zichzelf.
Een uitstekende documentaire over de Mexicaanse Revolutie en haar betekenis, The Storm that Swept Mexico (2011), is te vinden op Youtube en bevat veel authentieke filmopnames uit de revolutiejaren. Zie hieronder.
[2] Op het verloop van de revolutie kan in het bestek van dit artikel slechts kort worden ingegaan. Enkele titels over de Mexicaanse Revolutie: Ronald Atkin, Revolution! Mexico 1910-1920 (1969); Adolfo Gilly, The Mexican Revolution (1983), Robert E. Quirk, The Mexican Revolution 1914-1915 (1960). Over Zapata zijn o.a. verschenen: Peter E. Newell, Zapata of Mexico (1979); Robert P. Millon, Zapata (1969); John Womack Jr., Zapata and The Mexican Revolution (1969). De Amerikaanse auteur John Reed (de latere schrijver van Ten Days that Shook the World) reisde enige tijd mee met de troepen van Pancho Villa en deed daarvan verslag in zijn boek Insurgent Mexico (1914).
[3] Porfirio Díaz (1830-1915) sleet zijn laatste jaren in Parijs. Hij ligt begraven op Cimetière du Montparnasse (15 e Division) in Parijs.
[4] Tijdens de revolutie ontstond het volksliedje La Adelita. Het lied is een eerbetoon aan de soldaderas en wordt in Mexico nog steeds gespeeld.
[5] Zo werd de onderwijzeres Dolores Jiménes y Muro (1848-1925) in 1914 brigadegeneraal in het leger van Zapata. Ze werkte mee aan het opstellen van het Plan de Ayala en was redactrice van de krant La Voz de Juárez.
[6]  De auto waarin Villa werd gedood is te bezichtigen in het Francisco Villa Museum in Chihuahua, Mexico. Zie https://en.wikipedia.org/wiki/Francisco_Villa_Museum

The Storm that Swept Mexico