De Walrus of Love en de King of Rock: opmerkelijke bijnamen in de popmuziek

Elvis Aaron Presley (1935-1977)

Ella Fitzgerald is the First Lady of Song, Aretha Franklin heet the Queen of Soul, Chuck Berry is the Father of Rock and Roll en Michael Jackson is bekend als the King of Pop: in de wereld van de jazz en popmuziek is aan bijnamen waarlijk geen gebrek. Meestal zijn die, zoals hierboven geïllustreerd, voor de hand liggend en weinig geïnspireerd. Verfrissend is het daarom op een ongebruikelijke, originele of anderszins verrassende bijnaam te stuiten.
Een mooi voorbeeld is die voor de omvangrijke Amerikaanse zanger Barry White (1944- 2003). Zijn toegewijde fans noemen hem vertederd the Walrus of Love. En inderdaad, wie een paar foto’s van de zingende zeerob meer dan vluchtig bekijkt, kan enige gelijkenis niet ontgaan.
Het love-deel van deze eretitel verwijst naar het diep-bronzen stemgeluid – in vaktermen: een driedubbele bas -, waarmee hij nummers als You’re the first, the last, my everythingNever never gonna give ya up en Let the music play voor zich uit bromt.

Barry White, geboren als Barry Carter en toen nog van normaal gewicht, kruiste eens op onverwachte wijze mijn pad. Voor het radioprogramma Het Zout in de Pap maakte ik literaire portretten van een uur. De gesproken delen werden afgewisseld met muziekfragmenten, waarvoor ik gewoonlijk de geïnterviewde auteur naar een voorkeur vroeg. In 1992 maakte ik zo’n portret van Bas Heijne naar aanleiding van zijn toen jongste roman Suez. Op mijn vraag naar een muzikale wenslijst bekende hij zijn liefde voor het werk van White. In diezelfde periode trad de zwoel zwijmelende zwaargewicht op in Rotterdam en zo kon het gebeuren, dat er van Bas Heijne, toen nog niet de huisfilosoof van het NRC/Handelsblad, naast zijn opiniërende stukken een interview met Barry White verscheen.

Het beste voorbeeld, evenwel, is Elvis Aaron Presley (1935-1977). Of Aron, zoals zijn ouders hem genoemd hadden. De dokter die aangifte deed, gaf echter de meer gangbare spelling – met dubbel A – op en zo staat het ook op zijn grafsteen.
De naam Elvis dankt hij aan de middelste naam van zijn vader, Vernon Elvis Presley. Een weinig gangbare naam, behalve onder de arme blanke bevolking in het zuiden.
Het beste voorbeeld om meer dan één reden. Niet zozeer vanwege zijn gangbare bijnamen, zoals the Mississippi Flash, omdat hij werd geboren in Tupelo in de staat Mississippi -, of the Memphis Flash. Hij overleed immers in Memphis, Tennessee. Graceland, zijn woonhuis en landgoed daar, is sindsdien meer dan een Elvis-museum. Het is een bedevaartsoord. (Ter contrastering: het Nederlandse Elvis Presley-museum is te vinden in een antiekboerderij in Molkwerum, in de provincie Friesland.) Of neem, als cliché aller clichés, the King.
Maar wel om het onwaarschijnlijke toeval dat zijn voornaam perfect rijmt op pelvis, naar het Latijnse pelvis voor bekken. En laten nu de ritmisch schokkende bewegingen met zijn bekken typerend zijn voor Elvis’ manier van bewegen op ritmische muziek.
Met die weinig verhullende maar alles suggererende bewegingen lag de bijnaam Elvis the Pelvis al snel voor de hand. Wellicht onbedoeld effect van dat heftige geschok was, dat de gezagsgetrouwe ouders van voornamelijk blanke kinderen met lede ogen aanzagen hoe die kinderen niet alleen die bewegingen overnamen – niet voor niets werd dat al snel rock-and-roll genoemd, zeer vrij te vertalen als heen-en-weer-en-op en-neer -, maar ze in toenemende mate zelfs op ideeën bracht.

Een eveneens interessante maar wat onderbelicht gebleven reden is de invloed die het verschijnsel Elvis, afgezien natuurlijk van zijn muziek, had in de popmuziek, bijvoorbeeld op het gebied van namen.
Enkele opmerkelijke voorbeelden. De Amerikaanse zanger Martin Benefield had als Vince Everett een paar bescheiden hits. Zijn pseudoniem had hij geleend van het door Elvis gespeelde personage in diens eerste grote speelfilm, Jailhouse Rock (1957). De Londense band The Sid Presley Experience putte voor zijn naam zelfs uit drie popbronnen: Sid Vicious, frontman van The Sex Pistols, Elvis Presley en The Jimi Hendrix Experience.

Reginald Maurice Ball, kortweg Reg Ball, was de zanger van de Britse groep The Troggs, maar had volgens zijn manager Larry Page niet echt de naam van een popster. Als grap opperde Page de naam Presley en sindsdien heette de zanger Reg Presley.
The Troggs hadden tussen 1966 en 1968 wereldhits met Wild thing (“you make my heart  sing”), With a girl like you en Love is all around, maar hadden daarvoor wel hun oorspronkelijke naam, Ten Foot Five, veranderd. Trogg was de verkorte vorm van troglodyte ofwel grotbewoner en was destijds gangbaar als scheldnaam voor het meer suffe type medemens. In 1967 verscheen hun album Trogglodynamite.
Ook de Engelse zanger Declan Patrick Aloysius McManus voorzag geen grootse carrière met zijn eigen naam. Toen hem een platencontract werd aangeboden waarin de voorwaarde was opgenomen dat hij een commerciëler artiestennaam zou nemen, viel de keuze op de meest commerciële voornaam die hij kon bedenken.
De achternaam Costello lijkt een verwijzing naar Lou Costello, de komische helft van het Amerikaanse duo Abbott and Costello, wereldberoemd vanwege hun dialoog Who’s on first?
In werkelijkheid was Costello de meisjesnaam van zijn moeder en was de voornaam van the King of Rock een idee van zijn manager, Jake Riviera. Dat pakte nog bijna ongelukkig uit, toen Costello’s eerste album, My aim is true, uitkwam rond het overlijden van Elvis Presley op 16 augustus 1977 en hij beschuldigd werd van lijkenpikkerij.
En voor de volledigheid: in 1986 bracht hij een album uit met de titel The King of America.


Robert-Henk Zuidinga (1949) studeerde Nederlandse en Engelse Moderne Letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam. Hij schrijft over literatuur, taal- en bij uitzondering – over film.
De drie delen Dit staat er bevatten de, volgens zijn eigen omschrijving, journalistieke nalatenschap van Zuidinga. De boeken zijn in eigen beheer uitgegeven. Belangstelling? Stuur een berichtje naar: info@rozenbergquarterly.com– wij sturen uw bericht door naar de auteur.
Dit staat er 1. Columns over taal en literatuur. Haarlem 2016. ISBN 9789492563040
Dit staat er II, Artikelen en interviews over literatuur. Haarlem 2017. ISBN 9789492563248
Dit staat er III. Bijnamen en Nederlied. Buitenlied en film, Haarlem 2019. ISBN 97894925636637




7 februari 1941

Een stille week vol kou, snijdende wind. Dit jaar duurt de winter lang. Het zal voor arme mensen moeilijk zijn, want kolen zijn moeilijk te krijgen. Mijn broer moest zijn kolen (vijf zakken) zelf halen op de fiets. Ja, de tijden zijn veranderd. Tegenwoordig is niet de klant koning maar de winkelier.

De kinderen eten veel brood. Ik zou nooit uitkomen als ik niet elke week bonnen kreeg voor twee broden. Ook mijn schoonmoeder stuurt er af en toe een paar die ze van kennissen krijgt die weinig brood eten. En ik krijg bonnen van een buurvrouw wier man we ervan verdenken pro-Duits te zijn. Hij tolkt voor Duitse officieren, ik heb hem een keer met hen gezien en soms staat er een Duitse auto voor de deur. Met die vrouw maak ik af en toe een praatje. Ze is gesloten, op zichzelf. Terloops vroeg ze me of ik veel kopzorgen heb over de bonnen. Ik zei: ‘Ja, met brood is het een heel gedoe.’ Sindsdien gooit ze elke zaterdag broodbonnen door de brievenbus.
Ik vind dat heel aardig, maar toch benauwt het me. Want zij weten dat wij Joden zijn en zij sympathiseren met Duitsland. Of is zij alleen pro-Duits en geen NSB’er? Er zijn ook NSB’ers die het Joodse vraagstuk een schande vinden. Of heeft ze medelijden met ons en heel andere ideeën dan haar man? Ze is zonderling en je zou het je bij haar kunnen voorstellen. Of maakt ze zichzelf diep in haar hart verwijten dat het zover is gekomen en wil ze mij zo haar sympathie laten blijken?
Ik schaam me ervoor bonnen van haar aan te nemen, maar Coen zegt: ‘Ze weigeren zou een belediging zijn, je weet toch niet precies hoe het zit. Tussen pro-Duits en Jodenhaat bestaat een groot verschil. Deze vrouw vindt vast en zeker dat de Joden onrecht wordt aangedaan en wil op haar manier de schuld lenigen die haar geen rust geeft.’
Ik schaam me ervoor, voel me er eerloos bij. Maar omdat ik vogelvrij ben, moet ik de judasbonnen wel aannemen, beledigen mag je deze mensen niet. Ze kunnen ons schade berokkenen.

In Hilversum schijnt een soldaat die op wacht stond op slinkse wijze te zijn beschoten. Omdat de dader ontkwam en zich niet meldde, werden er 35 burgers gearresteerd, onder wie enkele artsen. Een laffe daad, nu moeten onschuldige mensen ervoor boeten. Als hier in Amsterdam alles maar rustig blijft. Gebeurt er wat, dan moeten Joodse mensen er ongetwijfeld voor boeten. Daarom vind ik zulke daden verschrikkelijk en verafschuw ik ze. Niemand heeft er profijt van, ze richten alleen maar veel schade aan.