21 juni 1943

Begin van de zomer! Het zou een stralende zomerdag moeten zijn maar het regent. Gisteren was het warm, een onweer zorgde voor regen. De langste dag. Voor ons blijven het lange dagen.
De schrik van vorige week zit nog in mijn benen en omdat ik Hans eigenlijk zaterdag verwacht (soms komt hij onaangekondigd), zit ik alweer in angst. Stilletjes, want ik mag de anderen niet aansteken, maar mijn angst om Hans en Inge groeit elke dag, neemt enorme proporties aan. Ik weet dat mijn zenuwen me die streek leveren maar de angst om je kinderen is ook zoiets verschrikkelijks.
Morgen komt misschien Inges vriend (vorige week kwam hij niet) en ik blijf onrustig over hoe het met het kind gaat, of zij zich kan aanpassen, of ze kan blijven.

Van Sigrid Undset heb ik Ida Elisabeth gelezen. Wat schrijft die vrouw mooi, eenvoudig, en juist in de eenvoud van haar stijl ligt haar meesterschap. De moeder in haar laat haar zo prachtig schrijven. Baren is alleen het onbewerkte materiaal leveren, laat ze Ida zeggen, daarom mag een moeder haar kinderen nooit loslaten, totdat ze volwassen zijn. Zo dacht ik ook altijd, ik ging nooit op reis, en ik hoor daarover nog steeds verwijten van mijn man, die me dit nooit heeft vergeven.

Van Pierre Benoit heb ik zijn beroemde boek Atlantis gelezen.
Wat een geluk dat hier een tamelijk goede bibliotheek is. Benoit fantaseert over het door Plato beschreven verloren land Atlantis, midden in de Sahara, met koningin Antinea, die een verzameling Europese minnaars aanlegt en die diverse gestrikten – uit liefde gestorven en door een onbekend procedé gebalsemd – in een zaal van haar paleis bewaart.
De geest van de mens die ons door zo’n boek steeds weer bezielt. Het goddelijke in de mens en in de natuur dat je ertoe dwingt te denken dat er toch iets tussen hemel en aarde bestaat wat wij niet begrijpen. Het is alsof een vroegere geest in het hoofd van de nu levenden is gekomen en deze beelden uit oude, oeroude tijden voor ons doet herleven.
En dan de werkelijkheid. Ik word wakker uit een mooie droom als ik zo’n boek lees en ons zie zitten met z’n drieën, ondergedoken, omdat we weer zoveel eeuwen zijn teruggeworpen.