A. Ellian, G. Mollier & B. Rijpkema (Red.)~ De strijd om de democratie. Essays over democratische zelfverdediging
‘De strijd om de democratie’ bevat elf essays, geschreven vanuit een politiek en rechtsfilosofisch perspectief. De democratie en democratische rechtsstaat staan in de hele wereld onder druk. De trias politica wordt ondergraven. In bijna alle Europese landen groeien extreemrechtse en populistische partijen en ‘salafistische groeperingen’ die de democratische rechtsstaat ondermijnen. Waar ligt de grens in zelfverdediging van de democratie als het ernstig wordt bedreigd?
Centraal staat dan ook de weerbaarheid van de democratie, en hoe we ons juridisch kunnen verhouden tot groepen die zich niet houden aan de regels van de rechtsstaat. In het boek wordt een aantal rechtvaardigingen gepresenteerd wanneer mag worden ingrepen. Juridische procedures zijn echter niet voldoende, er moet tevens sprake zijn van een democratische gezindheid, hetgeen voortdurende oefening vereist. Ook worden de EU argumenten aangedragen om zich te bemoeien met de democratische rechtsstaat in de lidstaten. Ze liggen vooral in haar eigen voortbestaan en in het gegeven van een sterk geïntegreerde Europese constitutionele orde, want een aantasting van de nationale constitutionele orde is ook een aantasting van de Europese constitutionele orde. Een weerbare democratie kan ook gevolgen hebben voor de godsdienstvrijheid voor zover het salafistische (en islamitische) organisaties betreft.
Het eerste deel gaat vooral in op de essentie, de grondslagen van de democratie; het tweede deel behandelt de Europese dimensie van een weerbare democratie en het derde deel is gewijd aan de verhouding tussen de vrijheid van godsdienst en het concept van een weerbare democratie.
Bastiaan Rijpkema, docent rechtswetenschap in Leiden, is auteur van het eerste hoofdstuk ‘Democratie als zelfcorrectie revisited’; een aanvulling op zijn eerder in 2015 verschenen en vaak in de andere essays aangehaalde publicatie ‘Weerbare democratie. De grenzen van democratische tolerantie’. Rijpkema baseert zich op de staatsrechtdenker George van den Bergh wiens oratie over antidemocratische partijen uit 1936 vanwege de actualiteit in 2014 opnieuw werd uitgegeven. Van den Bergh beschouwt het vermogen tot zelfcorrectie als het wezen van de democratie. Ook Rijpkema’s uitgangspunt is dat de democratie niet zozeer wordt gevormd door meerderheidsbesluitvorming, maar met name door haar vermogen tot zelfcorrectie: alle besluiten zijn tijdelijk, behalve het besluit om de democratie zelf af te schaffen (als gevolg van een vaak sluipend proces). Het is het enige definitieve besluit in een democratie, en tegen dat onherroepelijke besluit mogen/moeten democratieën zich verzetten. Hij onderscheidt de formele democratie (meerderheidsbesluit), de materiële democratie (meerderheidsbeslissingen plus aantal grondrechten) en vooral dus de democratie als zelfcorrectie.
Om het begrip zelfcorrectie handen en voeten te geven, analyseert hij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) en het Duitse Bundesverfassungsgericht, die het begrip democratie concretiseren. Op basis daarvan komt Rijpkema met drie beginselen die het zelfcorrigerende vermogen van de democratie dragen: evaluatie, politieke concurrentie en de vrijheid van meningsuiting.
Zelfcorrectie blijft mogelijk, aldus Rijpkema, zolang deze principes zijn gewaarborgd. Partijen die een of meerdere van die beginselen bedreigen komen in aanmerking voor een verbod. Bij democratie als zelfverdediger is het de wetgever die de beginselen aan de rechter meegeeft én de beginselen worden beperkt tot het strikt noodzakelijke voor democratische zelfcorrectie, aldus Rijpkema. Het uitsluiten van politieke partijen is slechts gerechtvaardigd als zij de democratie in haar geheel aantasten, de grens ligt niet bij het aantasten van onderdelen.
Hij verzet zich tegen de opvatting dat de ‘moderne uitdagers van de democratische rechtsstaat zich niet richten tegen de democratie, maar tegen de rechtsstaat’. Rijpkema is overigens niet blind voor antirechtstatelijke partijen, maar vindt niet dat ze moeten worden verboden.
De EU als supranationale organisatie heeft er belang bij om haar lidstaten democratisch te houden alhoewel elke inmenging zal worden gezien als een aantasting van de nationale soevereiniteit. Ze kunnen wel ingrijpen op basis van art.7 (VEU) van het Verdrag van Lissabon. Maar, aldus Rijpkema, art.7 VEU en de opmaat er naartoe middels het Rule of Framework (sinds 2014) zijn weinig gedifferentieerd, de sanctiemogelijkheden zijn relatief onevenwichtig, en ook lijkt de politieke wil klein om dergelijke stappen te zetten. De EC heeft echter onlangs voor het eerst de art.7 VEU procedure gestart tegen Polen vanwege de dreigende politisering van de rechtsstaat. Rijpkema sluit af met de woorden dat de verdediging van de democratie uiteindelijk afhankelijk is van de mensen die haar instituties bevolken.
Patrick van Schie ondersteunt in zijn essay ‘Democratie moet leven’ het ‘zelfcorrectiecriterium’van Rijpkema, maar heeft twijfels over de mogelijkheid om dit juridisch vorm te geven. Leeft het idee van een democratie wel genoeg in de samenleving en zijn mensen wel bereid om de democratie daadwerkelijk te verdedigen? Het leren van democratisch burgerschap is daarom van groot belang.
Gelijn Molier beoordeelt in zijn essay ‘Drie typen van weerbare democratie’ (Radbach, Hong en Rijpkema) op hun consistentie en de mogelijkheid voor minderheden een meerderheid te kunnen worden. Bart Verheyen analyseert de vaak aangehaalde Franse politieke denker Claude Lefort, in wiens werk het wezen van de democratie als politiek regime centraal staat. Ook voor hem geldt dat in een democratie een meerderheid nooit zijn wil kan opleggen. ‘Onbepaaldheid is een constructief principe van de democratie en dat vereist het respecteren van pluraliteit, en daarmee mensenrechten’.
Jasper Doomen heeft in zijn essay ‘Het antidemocratische karakter van ‘militante democratie’ met name theoretische bezwaren tegen de weerbare democratie.
Afshin Ellian meldt in zijn essay ‘L’Amour de la démocratie versus de dictatuur van de rechtsstaat: de weerbaarheid van de democratie zelf’ dat de weerbaarheid van de democratie niet kan worden afgeleid uit de rechtsstaat, ook niet uit de staat, maar uit de democratie zelf. De uiterste afgrond van de democratie is het totalitarisme. Lefort speelt hierbij een belangrijke rol die als kenmerk van de democratie het onderscheid tussen macht,
kennis en recht aangeeft, die bij een totalitair systeem juist in de staat samenvallen. Voor Lefort is de moderne democratie een historische samenleving die in haar vorm de onbepaaldheid toelaat en bewaart. Niets is eeuwig. De essentie van de democratie ligt niet expliciet in haar vermogen tot zelfcorrectie, maar vooral ‘in de kracht van haar openheid, onbepaaldheid en tijdelijkheid.’
Het huidige westerse populisme ziet Ellian als een voortbrengsel en uitdrukking van de democratie. Zij kaarten, aldus Ellian, ‘een aantal serieuze problemen aan, zoals het islamisme, immigratie, burgerschap in de multiculturele samenleving, de mondiale economische betrekkingen en het verlies van eigen identiteit’. Voor Ellian is de democratie een riskante eventualiteit. De weerbare democratie vanuit de democratie zelf is het correctieve vermogen van de democratie.
In deel II analyseert Leonard Besselink in ‘Europese democratie – uitdaging en opdracht’ het vraagstuk wanneer het rechtvaardig is dat de EU ‘weerbare democratiemaatregelen’ neemt ter bescherming van de democratie in de lidstaten. Rick Lawson gaat in op de vraag hoe de EU, de Raad van Europa, en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, moeten reageren op de opkomst van ‘illiberale democratieën’ zoals Polen en Hongarije. Zijn zij in staat een effectief rechtsstaat- en mensenrechtenbeleid te voeren? Dat is vooral afhankelijk van ‘de politieke wil en bereidheid van politici om in Europees verband op te treden als de situatie daarom vraagt. “Als wordt aanvaardt dat staten zich eenzijdig terugtrekken op het gebied van de rechtsstaat, dan tast dat niet alleen het morele zelfbeeld van Europa aan, maar ook de geloofwaardigheid van de hele Europese samenwerking. Voor de Unie is dat bedreigender dat de Brexit-crisis”, aldus Lawson in zijn essay ‘Pourquoi mourir pour Dantzig?’
Het derde en laatste deel is gewijd aan religie, aan de islam in al zijn verschijningsvormen. David Suurland stelt zich de vraag of islamitische uitingen, en de organisaties waarin zij plaatsvinden, verboden mogen worden vanwege hun potentie voor politiekgeweld. Hij analyseert wat ideologisch denken inhoudt, en hoe zich dat verhoudt tot een totalitaire rechtsorde. Wat is islamisme en impliceert dat een totalitaire rechtsorde? Kunnen juridische maatregelen worden genomen tegen geweldloze islamitische organisaties, instellingen en personen? Suurland stelt in zijn essay ‘Totalitarisme, islamisme en het EVRM’ dat politiek geweld nooit ontstaat in een vacuüm; het betreft een sluipend proces. Het is het gevolg van voorafgaande structurele agitatie en propaganda, zoals we bij het nazisme en het communisme hebben gezien. Hij ziet een overeenkomst tussen de islamisten van nu en de totalitaire bewegingen uit het verleden in hun bereidheid de democratische mensrechtelijke rechtsorde daadwerkelijk af te schaffen en dat verbindt de islamisten van nu met de totalitaire bewegingen uit het verleden. Hij stelt dat het islamitische ideaal van de implementatie van de sharia noodzakelijkerwijs leidt tot de afschaffing van de democratische rechtsorde en de toepassing van structureel legitiem geweld. Het islamisme reduceert de mensheid tot een strijd tussen islam en ongeloof. “Het islamisme heeft de Jodenhaat van de nazi’s vrijwel letterlijk overgenomen en gelegitimeerd met een beroep op haar eigen canonieke bronnen”, aldus Suurland. “De substroming van het islamisme heeft de zuivering van de theologie (salafisme) opgerekt naar het sociale, educatieve, maatschappelijke en politieke domein en vertoont alle tekenen van een totalitaire beweging”. De AIVD moet dan ook geen onderscheid maken tussen enerzijds het jihadi salafisme, dat geweld goedkeurt en anderzijds het a-politiek en politiek salafisme anderzijds. Het EVRM (het artikel 17) heeft voldoende ruimte om vanuit een mensenrechtelijk kader op te treden tegen het islamisme. De vraag is echter of de politiek de ernst van de situatie erkent en bereid is in te grijpen.
Ook Dirk Verhofstadt gaat in op de verhouding tussen een weerbare democratie en de vrijheid van godsdienst, waarbij hij in tegenstelling tot Suurland onderscheid maakt tussen islamisme en radicale islamitische organisaties. Hij concentreert zich in zijn essay ‘Salafisme versus democratie’ op deze laatste stroming. Hij ziet de radicale islam, meer in het bijzonder het salafisme, als grootste bedreiging van de democratie. Meer en meer roepen radicale religieuze organisaties op tot haat en geweld en tot het plegen van terroristische daden. Ook hij ziet aanleiding tot verbod in het gegeven om de vrijheid van godsdienst net zo te behandelen als de vrijheid van meningsuiting (art.17 van het EVRM).
Bij de verdediging van de democratie tegen de radicale islam is Verhofstadt schatplichtig aan Karl Popper, te weten dat het wezen van de democratie bestaat uit het voorkomen van tirannieke of totalitaire regimes. Popper verzette zich ook tegen ‘anti humanitaire religies’. Geen Allah boven de civiele wetgeving dus. Anders dan Suurland gelooft Verhofstadt er niet in dat de islam en de democratie per definitie niet met elkaar zijn te verenigen. Gematigde moslims moeten juist worden gesteund in hun strijd tegen de radicale islam. Zowel Suurland en Verhofstadt zijn voor juridische maatregelen die de overheid ter bescherming van de democratische rechtsstaat tegen islamitische en salafistische organisatie moet nemen. De radicale islam is het grootste gevaar voor de vernietiging van onze democratie en een terugkeer naar het totalitarisme, aldus Dirk Verhofstadt.
Paul Cliteur benadrukt in zijn essay ‘Weerbare en meebuigende democratie’ de weerbare democratiehouding van de politiek en bestuurders, die helaas vaak ontbreekt omdat ze het gevaar niet herkennen. Vanuit het salafisme wordt een serieuze poging gedaan de vrijheid van meningsuiting als principe om zeep te helpen en de politiek-bestuurlijke elite neemt onvoldoende stelling. Er is eerder sprake van impliciete concessies aan het salafisme.
Er moet erkend worden dat er een probleem is. Meebuigende democratie is een democratie waarbij de politieke leiders concessies doen aan antidemocratische krachten die uiteindelijk de democratie zullen afschaffen. De affaire Rudi Carrell, de Rushdie-affaire, de moord op Theo van Gogh, en de ‘cartoonaffaires’ illustreren dat, aldus Cliteur. De vrijheid van meningsuiting moet feitelijk worden versterkt “desnoods zou er een apart gebied moeten worden ingesteld waar schrijvers en kunstenaars op koste van de staat in alle veiligheid kunnen doorgaan met hun werk.” Voordat er een weerbare vorm kan ontstaan, is het noodzakelijk dat men onderkent “dat op dit moment de democratie weerloos is en samenwerkt met het kwaad.”
Afshin Ellian, Gelijn Molier, Bastiaan Rijpkema (Red.)- De strijd om de democratie. Essays over democratische zelfverdediging.
Boom uitgevers, Amsterdam, 2018 | Paperback ISBN 9789024411634 – E-book ISBN 9789024420582
————————-
De democratie is in het Westen niet langer vanzelfsprekend. Als we de democratie in stand willen houden is het hoogstnoodzakelijk dat we de haar ondermijnende signalen herkennen en erkennen dat er een groot probleem is. Trump met zijn America first politics, de verregaande ondermijning van de rechtsstaat in o.a. Hongarije, Polen en Turkije, het opkomend rechts extremisme en populisme, het antidemocratische gedachtegoed van de radicale islam dat aan invloed wint, de media en de vrijheid van mening die onder druk staan en de groeiende scheidslijn tussen arm en rijk bedreigen de democratie.
‘De strijd om de democratie’ roept op tot bewustwording en actie voordat het te laat is.
Europa wake up!
Zie de eerste editie Nacht van de Rechtsstaat, 19 november 2010, Felix Meritis, Europees Centrum voor kunst,cultuur en wetenschap.
Linda Bouws – St. Metropool Internationale Kunstprojecten