Anaclept en cento: de kunst van het herdichten
Buiten de limerick en het sonnet, het ollekebolleke en het Sinterklaasgedicht kent de letterkunde nog veel meer versvormen, waarvan de meeste zich verborgen houden in de nevelen der eeuwigheid.
Een ondergewaardeerd genre is het herdichten. Sommige dichters hebben namelijk niet genoeg aan hun eigen werk, maar vieren hun inspiratie ook bot op andermans verzen, niet zelden zo intensief dat dat hele bundels vol persiflages en parodieën, parafrases en pastiches opgeleverd heeft. Drs. P vulde, als Coos Neetebeem, de bundel Antarctica (’s-Gravenhage, 1980), waarin hij bijvoorbeeld de kern van Willem Kloos’ bekendste sonnet terugbracht tot
Ik ben een God in`t diepst van mijn gedachten
En zit in’t binnenst van mijn ziel ten troon
Maar verder ben ik helemaal gewoon
Met haaruitval en spijsverteringsklachten
en die van A.C.W. Starings’ Oogstlied (‘Sikkels klinken; Sikkels blinken; Ruisend valt het graan. Zie de bindster garen! Zie, in lange scharen, Garf bij garven staan!) tot
Sikkels klinken
Sikkels blinken
Ruisend valt het graan
Als je iemand weg ziet hinken
heeft hij’t fout gedaan
Gerrit Komrij publiceerde een bundel met de alleszeggende titel Onherstelbaar verbeterd (Amsterdam, 1981), waarin hij een aantal gedichten compleet herschreef. ‘De Dapperstraat’ van J.C. Bloem, althans het eerste kwatrijn daarvan,
Natuur is voor tevredenen en legen.
En dan: wat is natuur nog in dit land?
Een stukje bos, ter grootte van een krant,
Een heuvel met wat villaatjes ertegen.
werd bij Komrij
De Kalverstraat
Cultuur is om m’n reet mee af te vegen.
En dan: wat is cultuur nog in dit land?
Een steekje los, een stukje in de krant,
Gekeuvel met wat prietpraatjes ertegen.
Het leukste voorbeeld van een volledige herdichting leverde Kees Stip, die J.W.F. Werumeus Bunings Mária Lécina (1932) parodieerde tot Dieuwertje Diekema (1943), dat alleen al herinnerd dient te worden omdat het Werumeus Bunings regels
Honderd klokken van Londen doen Londen bonzen
en vier kathedralen Genua
Maar geen brons kan zo in het donker bonzen
als het hart van Mária Lécina
verbeterde tot
In Huizen suizen de buizen en de waterleiding in Amsterdam
maar geen buis kan zo in het duister suizen
als het suisde in zijn hersenpan.
Anderen stellen zich een nog zwaardere taak, het schrijven van een anaclept. Battus definieert in zijn Opperlandse taal- en letterkunde (Amsterdam, 1981) het anaclept als ‘een gedicht dat alle woorden van een ander gedicht, in andere volgorde, bevat’. (De term ‘anaclept’ is opgebouwd uit ana-, Grieks voor terug, opnieuw, dat wij kennen uit woorden als analoog en analyse, en klèptein, Grieks voor stelen, vooral bekend van kleptomanie. Je zou anaclept dus bijvoorbeeld kunnen vertalen met ‘geretourneerd jatwerk.’)
Het verschijnsel moge onbekend en zelfs onbemind zijn, het is te leuk om ongenoemd te laten en, belangrijker dan dat, het bestaat, al was het maar omdat Rudy Kousbroek het beoefend heeft (en, voor zover ik kon nagaan, niemand anders).
Zijn bundel De logologische ruimte. Opstellen over taal (Amsterdam, 1984) is een boek over tal van aspecten van taal, dat niet genoeg geprezen kan worden. Er staan, onder het hoofdstuk ‘Verborgen wijsheid van de poëzie’, enkele anaclepten in. Het sonnet ‘De Zee’ van Willem Kloos (u weet wel: ‘De Zee, de Zee klotst voort in eindeloze deining’, de Zee waarin mijn Ziel zichzelf weerspiegeld ziet’) werd herdicht tot een 16 regels tellend vers dat begint met ‘De menslijke ziel kent duizenderlei belustheid En klotst zichzelven af in eindeloze vreugd’. Zo’n herordening is geen geringe taak, althans als de anaclepticus het gedicht een rudimentaire toegankelijkheid wil laten behouden (wat overigens, zoals bekend, geen vereiste voor poëzie is).
Ter illustratie dat het wel kan, volgt hier een gedicht van Vasalis
Tijd
Ik droomde dat ik langzaam leefde…
langzamer dan de oudste steen.
Het was verschriklijk: om mij heen
schoot alles op, schokte of beefde,
wat stil lijkt. ‘k Zag de drang waarmee
de bomen zich uit de aarde wrongen
terwijl ze hees en hortend zongen;
terwijl de jaargetijden vlogen
verkleurende als regenbogen…
Ik zag de tremor van de zee,
zijn zwellen en weer haastig slinken,
zoals een grote keel kan drinken.
En dag en nacht van korte duur
vlammen en doven: flakkrend vuur.
De wanhoop en welsprekendheid
in de gebaren van de dingen,
die anders star zijn, en hun dringen,
hun ademloze, wrede strijd…
Hoe kan ik dat niet eerder weten,
niet beter zien in vroeger tijd?
Hoe moet ik het weer ooit vergeten?
en het anaclept dat Kousbroek daarvan gemaakt heeft
Vroeger droomde ik van welsprekendheid:
Ik leefde niet om drang en tremor,
Alles was wat langzamer, niet dat ademloze,
En de dingen van de dag zongen beter
Dan eerder. Hoe kon ik ooit weten
Dat de regenbogen duur zijn?
Hortend en flakkrend drinken ze zich
Weer hees als vlammen in de keel. ‘k Zag
Hoe de nacht haastig vuur kan doven:
De strijd moet stil zijn, of anders
Star zien, zoals die korte wanhoop
Waarmee de jaargetijden uit de bomen vlogen;
En hun slinken en dringen lijkt
Een verschriklijk zwellen, terwijl
Wrede gebaren mij hun verkleurende
Steen in de schoot wrongen…
De zee van tijd schokte het grote vergeten
En terwijl ik langzaam beefde
Zag ik de oudste heen en weer op aarde.
Een tamelijk nieuwe ontwikkeling is het samplen (van het Engelse to sample, letterlijk: een steekproef nemen), een term die stamt uit de muziek, waar het tegenwoordig zeer gangbaar is fragmenten (gitaarsolo’s, basloopjes, een pianoakkoord) digitaal op te slaan en niet zelden elektronisch onherkenbaar te vervormen. Daarmee wordt een nieuw nummer samengesteld, bij voorkeur ondersteund met een dreunende housebeat, en onder eigen naam uitgebracht, en zo kan de eerste de beste computerfanaat die geen noot muziek kan lezen en geen twee regels Engels op elkaar kan laten rijmen toch een wereldhit scoren.
Hoewel, tamelijk nieuw, sampling bestaat in de letterkunde al langer. Veel langer zelfs. Een tekst die samengesteld is met regels uit bestaande werken, heet een cento, wat Latijn is voor lappendeken of, poëtischer, bedelaarsdeken en dus niet, zoals ik jaren gedacht heb, betekent dat het werk 100 regels moet beslaan.
Vooral de Grieken en Romeinen mochten zich er graag mee bezighouden. Klassieke voorbeelden zijn de pikante Cento Nuptialis, door Ausonius (310-395) samengesteld uit regels van Vergilius, en de uit werk van Homerus bijeengejatte Homerocentones. De Romeinse keizerin Eudoxia schreef een leven van Christus eveneens met regels van Homerus en de Romeinse dichteres Faltonia Proba deed dat in Cento Vergilianus de laudibus Christi met verzen van Vergilius. In de twaalfde eeuw schiep de monnik Metellus christelijke gezangen met behulp van regels uit de Oden van Horatius. En het Italië van de renaissance kende het Petrarcacento.
De bekendste cento in het Nederlands is wellicht ‘De Keesiade’, geschreven door J.J.A. Goeverneur (1809-1899), die later in zijn leven bekend werd met buitengewoon zoete poëzie, maar in zijn studententijd in Groningen een heel andere kant had laten zien. Hij betrapte de hoogleraar Cornelis de Waal bij het bezoek aan een bordeel en schreef daarover met enkele medestudenten het gedicht ‘Minerva’s vloek’.
De Waal, in eer en goede naam aangetast, achterhaalde dat Goeverneur een van de makers was en het universiteitsbestuur legde de ongemanierde student veertien dagen huisarrest op. Die tijd benutte hij om zijn werk uitgebreid over te doen. Het resultaat was ‘De Keesiade’ (zo genoemd naar De Waals voornaam), een `Heldendicht, door verschillende dichters’ in vijf zangen en tal van talen, waar hij voor het gemak van de lezer meteen maar de bron bij vermeldde. Het verhaal wil, dat hij zijn ballade schreef zonder ook maar een boek te raadplegen.
Het naderend moment van De Waals ontluistering luidt:
Daar zit hij nu (Rotgans)
En kust het lieve wicht
De roode koontjes warm, (Bellamy)
Und zupft ihr, um nicht lass zu seyn,
Die Busenschleifen los, (Hölty)
En… (Bilderdijk);
O giustizia del ciel, quanto men presto.
Tanto piu grave sovra il popol rio! (Tasso)
Hij waant zich onbespied; (Vondel)
Doch ach, das Verrtheraug schlummerte nicht! (Burger)
Rumor venit... (Terentius)
Studenten zijn’t (Frank van Berkhey)
Hör’s näher und näher brausen! (Körner)
Hoor, welk een blij geschater
En vroolijk juichen! (Antonides)
Een onverwacht gebruiker van de cento was Frater Venantius, een creatie van Wim Sonneveld die, gesouffleerd door Michel van der Plas, in zijn meezinger ‘Zeg maar ja tegen ‘t leven’ klassieke Nederlandse versregels naar eigen inzicht aaneenreeg
Ziet de lelies rustig dromen
Ziet hoe ‘t dartel bijtje doet
Zie de maan schijnt door de bomen
Schittert in de zonnegloed
Moeder de kat heb jongen gekregen
Oh, als eieren zo groot
Bij de muur van ‘t ouwe kerkhof
Schoon zijn vader het hem verbood
Laat een lied uw hart doorklinken
en uw hart verliest zijn steen.
Sikkels blinken, sikkels klinken,
vliegen als een schaduw heen.
Niets te mokken, niets te maren,
niets te druilen van verdriet.
Uren, dagen, maanden, jaren
mist men een, twee pruimpjes niet.
Een alternatief slot, van enigszins obscure herkomst, luidt
Niets te mokken, niets te maren,
alleman van Neerlands stam.
Uren dagen maanden jaren,
‘t is weer naatje op de Dam.
Een van de recentste Nederlandse cento’s is van Dr. Who (pseudoniem van de anglist Dr Wiebe Hogendoorn), die een sonnet, inclusief de titel, geheel samplede uit de Nederlandse poëzie.
Ach, herinnert u zich zelf even welke regel uit welk gedicht stamt?
Mathilde
In’t huis mijns vaders waar de dagen trage waren
(En dan: wat is natuur nog in dit land?)
Staan wetten in de weg en praktische bezwaren –
Ik heb een ceder in mijn tuin geplant!
Er loopt een kind met lange ruige haren.
Zij kent de onderkant van kast en ledikant.
Men meet de dood soms na bij vol verstand
En wat zij zong hoorde ik dat psalmen waren.
‘k Ben Brahman. Maar we zitten zonder meid,
Zoo zeker als de bloemen wederkomen
En voor den uchtend van haar bloei vergaan.
Ik houd het meest van de halfland’lijkheid.
Een tent werd door de stormwind meegenomen:
Voor de avond nog bereik ik Ispahaan!
—
Robert-Henk Zuidinga (1949) studeerde Nederlandse en Engelse Moderne Letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam. Hij schrijft over literatuur, taal- en bij uitzondering – over film.
De drie delen Dit staat er bevatten de, volgens zijn eigen omschrijving, journalistieke nalatenschap van Zuidinga. De boeken zijn in eigen beheer uitgegeven. Belangstelling? Stuur een berichtje naar: info@rozenbergquarterly.com – wij sturen uw bericht door naar de auteur.
Dit staat er 1. Columns over taal en literatuur. Haarlem 2016. ISBN 9789492563040
Dit staat er II, Artikelen en interviews over literatuur. Haarlem 2017. ISBN 9789492563248
Dit staat er III. Bijnamen en Nederlied. Buitenlied en film, Haarlem 2019. ISBN 97894925636637