Beeldvorming in Berichtgeving; Joden toen en Moslims nu

No comments yet

Inleiding
“Heb ik, in strijd met uw verwijt, de Nederlandsche gastvrijheid in het verleden dankbaar herdacht. Thans echter is van gastvrijheid geene sprake meer, want gij en ik zijn beide staatsburgers met gelijke rechten en plichten. Ik ben niet uw gast en gij zijt niet mijn gastheer – maar gesteld eens, gij waart het, dan neemt gij de honneurs al vrij gebrekkig waar” (Open brief van A.C. Wertheim aan L.W.C. Keuchenius. Algemeen Handelsblad, 24 januari, 1891).

“Ik vraag me af of we pas acceptabel zijn voor de VVD als we ons geloof vaarwelzeggen. Moeten we eerst vrijzinnig worden. Wij zijn geen gastarbeiders en al helemaal geen gast. Wij zijn Nederlanders” (Karacaer, 2004).

Met het “Ik ben niet uw gast en gij zijt niet mijn gastheer” reageert het liberale Eerste Kamerlid Wertheim (1832-1897) via een open brief vol zelfvertrouwen op de verwijten van het antirevolutionaire Tweede Kamerlid Keuchenius (1822-1893). Subtiel laat Wertheim weten dat hij niet gediend is van de door Keuchenius toebedachte positie van joden, aan het einde van de 19de eeuw, als gasten en tweederangsburgers in de Nederlandse samenleving. Zij zijn staatsburgers met gelijke rechten en plichten. Een vergelijkbaar citaat “Wij zijn geen gastarbeiders en al helemaal geen gast.” verschijnt ruim een eeuw later in het dagblad Trouw over de positie van moslims in de Nederlandse samenleving. Dit citaat van de toenmalig Milli Görüş directeur Haci Karacaer, is een reactie op het liberale VVD Kamerlid Hirsi Ali. Karacaer maakt door het stellen van de (retorische) vraag of moslims pas acceptabel zijn als ze het geloof vaarwelzeggen, de ervaring vanondergeschiktheid nog zichtbaarder dan Wertheim destijds deed.

Beiden reageren op de positie die zij krijgen toegewezen als gast in de samenleving. Hebben zij dan geen gelijke rechten, zoals Wertheim stelt, of hebben zij wel gelijke rechten, maar moeten zij zich toch eerst aanpassen voordat zij echt gelijk zijn zoals Karacaer vermoedt. Er zijn verschillen tussen beide reacties. Wertheim en Karacaer maken deel uit van twee verschillende religieus etnische gemeenschappen en tussen beide reacties bestaat een tijdsverschil van ruim een eeuw. Toch zijn er ook grote overeenkomsten in hun reacties. Zij reageren op de ondergeschikte positie die anderen (Keuchenius en Hirsi Ali) hen, als joden respectievelijk moslims, in de Nederlandse samenleving toewijzen en zij gebruiken nieuwsbladen [De omschrijving ‘nieuwsbladen’ wordt gebruikt, in plaats van de gebruikelijkere omschrijvingen ‘dagbladen’ of ‘kranten’, omdat één van de onderzochte bladen een weekblad is] als platform om hun reacties te uiten, terwijl zij geen van beiden journalist zijn.

Het lijkt oude wijn in nieuwe zakken. Natuurlijk, de Nederlandse samenleving aan het eind van de 19e eeuw is niet de huidige Nederlandse samenleving, en joden en moslims behoren niet tot dezelfde religieus etnische gemeenschap. Maar vervang in een 19e-eeuws nieuwsbericht over joden de woorden joden en synagoge door moslims en moskee, pas het woordgebruik aan het huidige Nederlands aan en honderd jaar oud nieuws kan opnieuw als een 21e-eeuwse actualiteit worden uitgevent.

Waarom onderzoek ik de berichtgeving over juist deze groepen, joden en moslims en waarom ben ik geïnteresseerd in de beeldvorming over hen in nieuwsbladen? Wat beide groepen, ondanks grote verschillen, gemeen hebben is dat ze zich een plaats wilden en willen verwerven binnen de Nederlandse samenleving.
Er bestaan op het eerste gezicht veel overeenkomsten tussen de huidige berichtgeving over moslims en de toenmalige berichtgeving over joden, onder meer in de vaak negatieve en problematische boodschap die in de berichten doorklinkt. In hoeverre zijn deze overeenkomsten nog steeds zichtbaar als de berichtgeving systematisch over een langere periode wordt onderzocht? En in hoeverre bestaan er binnen beide perioden verschillen tussen nieuwsbladen in hun berichtgeving? Deze vragen vormden de aanleiding voor mijn onderzoek waarbij ik de berichtgeving over moslims tussen 1990 en 2013 en de berichtgeving over joden tussen 1890 en 1910 systematisch analyseer en vergelijk.

De manier waarop nieuwsbladen over moslims en over joden schrijven, wordt medebepaald door bewuste en onbewuste keuzes die gemaakt worden bij de productie van nieuws door o.a. journalisten, redacties en nieuwsorganisaties (Galtung en Ruge, 1965). Door de vergelijking kunnen deze keuzes en selecties aan het licht komen. Het gaat hier om keuzes die gemaakt zijn over de onderwerpen of personen die ter sprake komen, de mensen die aan het woord gelaten worden en de gebeurtenissen en gedragingen die aanleiding waren voor een bericht. Wanneer in de berichten over moslims steeds dezelfde onderwerpen en personen aan bod komen, dan is het aannemelijk dat bij de productie van het nieuws voortdurend dezelfde keuzes zijn gemaakt. Wanneer de berichtgeving tussen nieuwbladen niet veel verschilt dan zijn de keuzes over de inhoud van het bericht zeer waarschijnlijk niet exclusief door de journalisten, de redactie of elders binnen de nieuwsorganisatie, maar buiten het nieuwsblad gemaakt. Het nieuwsblad functioneert in een dergelijke situatie vooral als een doorgeefluik van het nieuws.

In de berichtgeving kan elke beschrijving van moslims en joden worden onderzocht, maar in mijn onderzoek gaat het om de beschrijvingen waarin het nieuwsblad niet alleen benadrukt waarover (een onderwerp, persoon of gebeurtenis) het de lezer informeert, maar daarbij ook aangeeft wat (een interpretatie) de lezer daarvan moet denken of vinden (Entman, 2007). Ik ben op zoek naar specifieke interpretaties van de positie van moslims en joden in de samenleving.
Deze interpretaties maken deel uit van een min of meer gesloten (samenhangend) geheel van interpretaties, resulterend in een beoordeling van nieuws, die ik in het vervolg omschrijf als normatieve referentiekaders. Deze referentiekaders beschouw ik als normatief omdat zij richtinggevend zijn voor de wijze waarop nieuwsbladen onderwerpen, personen en/of gebeurtenissen beschrijven. Wanneer ik deze referentiekaders vaak en met enige regelmaat in de berichtgeving aantref, dan spreek ik van beeldvorming. Beeldvorming die ook zichtbaar kan worden door de aan de referentiekaders gerelateerde aandacht voor bepaalde onderwerpen, personen en gebeurtenissen. Het zijn deze vaste patronen en kenmerken die ik in de berichtgeving over moslims en joden wil achterhalen.

Deze beeldvorming kan per nieuwsblad verschillen en na verloop van tijd veranderen. Berichtgeving en de beeldvorming die daaraan ten grondslag ligt, draagt in een belangrijke mate bij aan de meningsvorming van de lezer en de publieke opinie (Entman, 2007; McCombs, 2004; Lippmann, 1961). Het systematisch onderzoek naar beeldvorming in berichtgeving over moslims en joden kan ons inzicht verschaffen in de rol die media spelen bij het ontstaan of het verminderen van spanningen rond de positie van minderheidsgroepen in de samenleving.
Dit proefschrift is geen media-effect studie, dus dit onderzoek richt zich niet op de feitelijke beïnvloeding van de publieke opinie door berichtgeving.

Voor de inhoudelijke analyse heb ik voor beide perioden een selectie van berichten uit nieuwsbladen gemaakt. De berichten over moslims uit de periode 1990-2013 zijn afkomstig uit de vijf belangrijkste landelijke dagbladen met een betalend lezersbestand: NRC Handelsblad, Algemeen Dagblad, Trouw, De Volkskrant en De Telegraaf (Bakker & Scholten, 2014). Het gaat om een groot, maar niet volledig, bestand van digitaal beschikbare artikelen. De berichten over joden uit de periode 1890-1910 zijn afkomstig uit: Algemeen Handelsblad, De Telegraaf, De Tijd, De Standaard, Het Volk en Nieuw Israelietisch Weekblad.

Ik begon allereerst op een nog niet heel systematische manier te grasduinen door de verzameling berichten over moslims uit de periode 1990-2013. Ik vroeg me af waarover de berichten die ik als problematiserend aanmerkte, gingen.
Wat waren de problemen die aan de orde kwamen in deze berichten? Opvallend vaak trof ik in deze teksten het woord integratie of vervoegingen van dit woord aan. Een eerste analyse van de berichten met het woord integratie gaf een gemêleerde verzameling van beelden over moslims te zien, waarbij het regelmatig ging om de vraag wat de plaats van moslims is in de samenleving en hoe die plaats er in de toekomst mogelijk uit gaat zien. In die berichtgeving viel op dat begrippen gebruikt werden die overeenkwamen met de beschrijvingen van emancipatieprocessen door Verwey-Jonker (1983). In de berichtgeving komen naast integratie ook met enige regelmaat de begrippen assimilatie en segregatie voor. De betekenis van deze begrippen ligt niet vast en heeft vaak weinig te maken met de manier waarop Verwey-Jonker (1983) deze in haar analyse gebruikte. De begrippen assimilatie, integratie en segregatie lijken een eigen leven te leiden in het publieke debat en in de berichtgeving. Juist dat ‘publieke’ gebruik is voor mijn analyse van belang.

Brubaker (2013) spreekt van analytische en gebruikscategorieën om te laten zien hoe dezelfde begrippen enerzijds als analytische concepten worden gebruikt in wetenschappelijk onderzoek, en anderzijds als categorieën in media en publieke debatten, waarbij de betekenis door het veelvuldig en clichématige gebruik niet scherp is af te bakenen of te definiëren. In mijn analyse richt ik mij op de begrippen assimilatie, integratie en segregatie als gebruikscategorieën. In hoofdstuk 1 ga ik daar wat uitvoeriger op in.

Was het mogelijk om op basis van deze eerste waarnemingen de berichtgeving over joden op een vergelijkbare manier te onderzoeken, en trof ik daarbij dezelfde begrippen aan? Hoewel ik niet altijd dezelfde begrippen vond – integratie komt in deze berichtgeving niet voor – trof ik wel vergelijkbare uitspraken over de plaats van joden in de samenleving aan. De aanwezigheid van deze gelijksoortige thematiek bood mij een aanknopingspunt om een vergelijking tussen de berichtgeving uit beide perioden te maken.

Natuurlijk ligt een vergelijking niet in alle opzichten voor de hand. Het gaat om een totaal andere historische en politiek maatschappelijke context, maar er zijn niettemin opmerkelijke overeenkomsten. Een historische vergelijking tussen de beeldvorming over beide gemeenschappen is ook niet nieuw, maar vormt slechts een klein deel van de literatuur over de vergelijking tussen beide groepen. Ook historisch onderzoek naar de beeldvorming in nieuwsmedia gedurende langere perioden is eerder uitgevoerd (Poorthuis en Salemink, 2006 en 2011). Ik beperk mij in het vervolg van dit onderzoek tot de bespreking van literatuur waarin de beeldvorming wordt vergeleken.

In veel gevallen beperkt de vergelijking zich tot een specifiek deel van beeldvorming, namelijk antisemitisme en islamofobie (Meer, 2013; Klug 2014). In deze studies vormt een negatieve houding ten opzichte van beide groepen het uitgangspunt voor een vergelijking tussen verschillende samenlevingen of tussen verschillende perioden. Farris (2014) kiest voor een historische vergelijking van het ‘joodse’ vraagstuk in het midden van de 19e eeuw, onder meer verwoord door Bruno Bauer (1809-1882) en Karl Marx (1818-1883), en het ‘moslim’ vraagstuk zoals dat in de huidige Franse samenleving vorm krijgt. Ook bij haar vormt de geproblematiseerde situatie het uitgangspunt voor de vergelijking van beeldvorming zoals onder meer door een afgedwongen emancipatie van moslims in de Franse seculiere publieke ruimte (Farris, 2014, p. 296). Wertheim (2017) vergelijkt de toetreding van Heinrich Heine tot zijn niet-joodse en christelijke omgeving aan het begin van de 19e eeuw met de toetreding van Hirsi Ali tot haar niet-moslim en seculiere omgeving. Hij vergelijkt beide situaties omdat de keus van Heine en Hirsi Ali om zich volledig aan te passen aan hun omgeving, hen gelijktijdig het verwijt oplevert dat zij door hun aanpassing of assimilatie niet authentiek zijn. Hij beschrijft deze situaties als voorbeelden van de toepassing van dubbele standaarden voor emancipatie (Wertheim, 2017, p. 268).

Mijn onderzoek sluit aan bij deze historische en diachrone benaderingen. In een aantal opzichten is mijn onderzoek vernieuwend. Vooral de vergelijking van een grote verzameling berichten over twee verschillende groepen gedurende twee lange perioden in een groot aantal nieuwsbladen was tot voor kort niet mogelijk.

Grootschalig en digitaal onderzoek naar recente berichtgeving over moslims is al vaker uitgevoerd. Dit geldt in een veel beperktere mate voor de analyse van de berichtgeving over joden in de periode 1890-1910. De beperkte mogelijkheid om het materiaal digitaal te onderzoeken speelde hierbij een belangrijke rol. Mijn populatieonderzoek (het betreft namelijk een onderzoek waarin alle beschikbare teksten worden gebruikt) is een van de eerste waarin de berichtgeving over joden uit verschillende gedigitaliseerde nieuwsbladen voor een zo lange periode wordt onderzocht. De historische vergelijking die zo mogelijk wordt, levert aanvullende en nieuwe inzichten op over de berichtgeving over moslims nu en joden toen. Het brengt andere maatschappelijke, historische en mediafactoren aan het licht, die bij een vergelijking van de berichtgeving over één gemeenschap of over één periode niet altijd zichtbaar worden.

Met deze historische vergelijking van de berichtgeving over beide groepen beantwoord ik de volgende onderzoeksvragen:
Waarin onderscheidt de beeldvorming over moslims in Nederlandse nieuwsbladen tussen 1990 en 2013 zich van de beeldvorming over joden in Nederlandse nieuwsbladen tussen 1890 en 1910? Wat zijn de overeenkomsten en verschillen, en hoe zijn deze te verklaren?

Zoals gezegd, onderzoek ik niet alle beschrijvingen van moslims en joden, maar alleen beschrijvingen en interpretaties die betrekking hebben op hun positie in de samenleving. Juist hierin zijn opmerkelijke overeenkomsten te zien in de berichtgeving over joden toen en moslims nu, hetgeen vergelijking interessant maakt. De wijze waarop ik deze beschrijvingen en interpretaties categoriseer, gebruikmakend van de begrippen assimilatie, segregatie, integratie en dominantie, bespreek ik uitgebreid in hoofdstuk 1. In hetzelfde hoofdstuk schets ik een beeld van de toenmalige Nederlands joodse gemeenschap en de huidige Nederlandse moslimgemeenschap. Daarmee plaats ik de berichtgeving over beide groepen binnen hun historische en maatschappelijke context.

In het tweede hoofdstuk beschrijf ik hoe ik de berichtgeving ga onderzoeken.
Eerst bespreek ik verschillende vergelijkbare studies naar de beeldvorming over beide gemeenschappen in beide perioden in Nederlandse media en ga ik na op welke wijze zij deze beeldvorming hebben onderzocht. Vervolgens ga ik in op de door mij gekozen ‘mixed methods’ benadering (Creswell, 2003), waarin ik kwalitatieve en kwantitatieve analysemethodes combineer bij mijn onderzoek.

Media- en communicatietheorieën vormen een belangrijke schakel bij de mogelijke verklaring van de uitkomsten van de afzonderlijke deelonderzoeken en de onderlinge vergelijking. In hoofdstuk drie bespreek ik een aantal theorieën over de selectie en de productie van nieuws, de rol van media, de positie van nieuwsbladen ten opzichte van andere nieuwsmedia in de samenleving, destijds en nu. Voor een deel zijn deze theorieën op beide situaties van toepassing, maar wat betreft de positie van nieuwsbladen ten opzichte van andere nieuwsmedia en de samenleving in het algemeen zijn er duidelijke verschillen aan te wijzen, die ik in hoofdstuk drie uitvoerig zal bespreken. Ondanks de verschillen tussen beide perioden bestaat de huidige berichtgeving over moslims, net als de berichtgeving over joden rond 1900, nog steeds voor een belangrijk deel uit geschreven teksten die met behulp van dezelfde methode kunnen worden onderzocht en vergeleken. Ik had ervoor kunnen kiezen om wat betreft de berichtgeving over moslims ook gebruik te maken van digitale media. Dit zou echter tot methodologische en inhoudelijke problemen leiden die ik in hoofdstuk 2 bespreek.

Om te onderzoeken welke onderwerpen, personen en gebeurtenissen regelmatig voorkomen in de berichtgeving over moslims en joden, heb ik, net zoals voor de beschrijvingen van hun de positie in de samenleving, zoekopdrachten met combinaties van zoektermen ontwikkeld. Deze zoekopdrachten verschillen voor de beide onderzoeken. De uitwerking hiervan staat centraal in hoofdstuk 4.

Na aandacht te hebben besteed aan geldigheid en betrouwbaarheid van de methode van onderzoek, sluit ik het vierde hoofdstuk af met het analyseplan. Ik beschrijf daarin de opzet van de inhoudsanalyse en de uitwerking van de probleemstelling in de onderzoeksvragen voor beide deelonderzoeken.

De uitkomsten van beide deelonderzoeken bespreek ik in twee afzonderlijke hoofdstukken. Hoofdstuk vijf bespreekt de uitkomsten van de analyse van de berichtgeving over moslims. Als eerste presenteer ik de belangrijkste onderwerpen, de toonaangevende nieuwsactoren en gebeurtenissen in deze berichtgeving. Daarna bespreek ik de mogelijke samenhang tussen de aandacht voor deze nieuwselementen en de weergave van de posities in de samenleving in de berichtgeving. Verder kijk ik naar verschillen of overeenkomsten in de bladen wat betreft hun berichtgeving over moslims. Onderscheidt een zogenaamde populaire krant als De Telegraaf zich in de berichtgeving over moslims sterk van de berichtgeving in bijvoorbeeld Trouw? Na bespreking van de resultaten van de kwantitatieve analyse bespreek ik de beeldvorming zoals die naar voren komt in de uitkomsten van een kwalitatieve analyse van een aantal specifieke, door mij op basis van beschreven criteria geselecteerde, artikelen. Zo’n analyse is noodzakelijk om inzicht te krijgen in het type betogen en de talloze variaties daarbinnen die met een kwantitatieve analyse niet kan worden verkregen.

Op een vergelijkbare wijze behandel ik in hoofdstuk 6 de uitkomsten van de analyse van de berichtgeving over joden. Bij de selectie van nieuwsbladen heb ik rekening gehouden met hun maatschappelijke achtergrond, zo heeft het Algemeen Handelsblad een liberale, Het Volk een socialistische en hebben De Tijd en De Standaard een religieuze achtergrond. Het is daarom interessant om na te gaan of deze verschillen ook leiden tot een andere berichtgeving over joden. Het feit dat een van de onderzochte bladen het Nieuw Israelietisch Weekblad is, maakt de onderlinge vergelijking van de nieuwsbladen mogelijk nog interessanter. Wat betekent het als de berichtgeving over joden afkomstig is van een joods nieuwsblad en in hoeverre wijkt deze berichtgeving af van de overige nieuwsbladen? Wordt een eigen kleur zichtbaar of lijkt de berichtgeving sterk op de berichtgeving van een algemener nieuwsblad zoals het Algemeen Handelsblad?
De mogelijkheid om de berichtgeving over joden door een joods nieuwsblad te onderzoeken, is ook interessant voor de vergelijking met de huidige berichtgeving over moslims. Er is namelijk geen met het Nieuw Israelietisch Weekblad vergelijkbaar islamitisch nieuwsblad beschikbaar. In hoeverre wordt dit verschil zichtbaar als we de resultaten van beide analyses met elkaar vergelijken?

De feitelijke vergelijking van beide deelonderzoeken vindt plaats in het zevende hoofdstuk. Ik bespreek de belangrijkste overeenkomsten en verschillen in de beeldvorming over moslims en over joden. Ik zal deze verklaren met behulp van mediatheorieën, de veranderde maatschappelijke positie van nieuwsbladen en de historisch maatschappelijke context waarbinnen de berichtgeving verschijnt.

In de epiloog ga ik in op de betekenis van dit onderzoek voor de berichtgeving in het huidige debat over de positie van moslims en daarmee voor de huidige journalistieke praktijk.

Aalt Smienk is als docent verbonden aan de afdeling Sociale en Culturele Antropologie van de Vrije Universiteit Amsterdam

Rozenberg Publishers, Amsterdam, 2022. ISBN 978 90 361 0568 2
348 pag. Euro 37,50 –  Bestelling (tijdelijk): aukevdberg@gmail.com

Zie: https://rozenbergquarterly.com/aalt-smienk-beeldvorming-in-berichtgeving-joden-toen-en-moslims-nu/

image_pdfimage_print
Bookmark and Share

Comments

Leave a Reply





What is 20 + 19 ?
Please leave these two fields as-is:
IMPORTANT! To be able to proceed, you need to solve the following simple math (so we know that you are a human) :-)


  • About

    Rozenberg Quarterly aims to be a platform for academics, scientists, journalists, authors and artists, in order to offer background information and scholarly reflections that contribute to mutual understanding and dialogue in a seemingly divided world. By offering this platform, the Quarterly wants to be part of the public debate because we believe mutual understanding and the acceptance of diversity are vital conditions for universal progress. Read more...
  • Support

    Rozenberg Quarterly does not receive subsidies or grants of any kind, which is why your financial support in maintaining, expanding and keeping the site running is always welcome. You may donate any amount you wish and all donations go toward maintaining and expanding this website.

    10 euro donation:

    20 euro donation:

    Or donate any amount you like:

    Or:
    ABN AMRO Bank
    Rozenberg Publishers
    IBAN NL65 ABNA 0566 4783 23
    BIC ABNANL2A
    reference: Rozenberg Quarterly

    If you have any questions or would like more information, please see our About page or contact us: info@rozenbergquarterly.com
  • Follow us on Facebook & X & BlueSky

  • Archives