Beleving van de werkstraf in de buurt door jeugdigen ~ Beleving van de werkstraf in de buurt

Straatveger2

Foto: beeldbank.amsterdam.nl

Beleving van de werkstraf in de buurt
Hoe ervaren jongeren zelf de werkstraf in de buurt? Bestaan hierbij verschillen tussen de jongeren en maakt het uit in wat voor buurt zij de werkstraf moeten doen? Deze (zesde en achtste) onderzoeksvragen staan centraal in dit hoofdstuk. Uiteraard komen de jongeren zelf aan het woord, maar daarnaast vertellen taakstrafcoördinatoren en werkmeesters over hoe zij denken dat de jongeren werkstraffen in de buurt beleven. Ook wordt geput uit wat uit veldobservaties valt op te maken over hoe de jongeren de werkstraf beleven. Wat vinden zij positief en negatief aan een werkstraf in de buurt? Welke praktische, psychische en sociale aspecten zijn te onderscheiden? Speciale aandacht wordt besteed aan gevoelens van schaamte en schuld.

Beleving volgens taakstrafcoördinatoren en werkmeesters
De coördinatoren merken dat allochtone jongeren tijdens de uitvoering van de werkstraf over het algemeen meer moeite hebben met hun herkenbaarheid en zichtbaarheid op straat dan autochtone jongeren. Vooral projecten in de stad en op stations pakken hierdoor lang niet altijd goed uit en hebben volgens coördinatoren en werkmeesters meer uitvallers. Een aantal coördinatoren ziet ook een verschil tussen jongeren die voor de rechter zijn verschenen (en dus gehoord zijn) en jongeren die via de officier van justitie hun taakstraf hebben gekregen. Laatstgenoemden vinden volgens de coördinator vaak dat ze het niet verdiend hebben en zijn dan minder gemotiveerd.

Volgens de taakstrafcoördinatoren toont een deel van de werkgestraften zich tamelijk ongevoelig voor passerende leeftijdsgenoten. Deze onverschilligheid wordt verklaard vanuit het feit dat de betrokken jongeren zouden weten dat deze leeftijdsgenoten zelf ook wel eens gestraft zijn. Er zijn ook jongeren die zich verre van schamen, maar juist trots lijken te zijn op het feit dat ze iets fouts hebben gedaan. Een coördinator (Eindhoven) refereert naar een ter ziele gegaan project, toen vrienden van werkgestrafte jongeren op nabijgelegen bankjes rondhingen, praatjes aanknoopten en sigaretten uitdeelden. Dergelijk gedrag wordt in de praktijk niet getolereerd en zo nodig bestraft.

Visie van een werkmeester
Omdat elke groep gebaat is bij heldere en duidelijke instructies blijf ik hameren op de regels: kom op tijd; meld je als je naar de wc wil, praat niet met volle mond, loop de kantjes er niet van af, werk niet alleen maar als groep, geef elkaar netjes een hand et cetera. Bij elke groep zoek ik naar een werkbare balans tussen aanmoedigen en strengheid. Vaak geef ik er een pedagogische draai aan als ze tijdens mijn uitleg iets niet begrijpen of fout doen. Over punctualiteit bijvoorbeeld: ‘Je baas wil later toch ook niet dat je te laat komt’ of ‘Als jullie verlangen dat ik mij aan de afspraken houdt over rookpauzes, werkuren et cetera, dan verlang ik dat ook van jullie.’ Als ik zie dat de planten veel te weinig water krijgen dan vraag ik of zijn scooter ook zo weinig benzine krijgt. Ik leg ook veel accent op samenwerking en voor elkaar opkomen. Veel jongeren zijn egoïstisch tijdens het klussen en denken niet aan een ander. Ik leer ze dat respect voor elkaar en samenwerking tot het beste resultaat leidt. Het is heel belangrijk dat je de jongeren als groep gelijk behandelt. Tussendoor neem ik ze soms apart en geef ik complimenten als ze het goed doen. Het verbaast mij dat sommigen dat helemaal niet gewend zijn. Die zie je dan ook meteen opbloeien. Even wat persoonlijke aandacht geven is een kleine moeite. Toch? Het werkt heel goed omdat je daarna met ze kunt lezen en schrijven.”

Praktisch
Vanuit praktisch negatief oogpunt vinden jongeren het volgens taakstrafcoördinatoren vreselijk vervelend dat ze hun vrije zaterdagen moeten opofferen voor een werkstraf. Ook met het gedwongen karakter hebben sommigen moeite. Dit speelt voornamelijk bij de groepsprojecten een rol. Ze moeten duidelijk herkenbare en ‘lelijke’ hesjes dragen. In principe moeten de jongeren ongeacht het weer de werkzaamheden verrichten.[i] Jongeren zien volgens de taakstrafcoördinatoren ook wel eens op tegen zwaar, saai of vervelend werk. In een project (Den Haag) is het vegen van de straat zo’n beetje het ergste wat je kan overkomen, met als gevolg dat jongeren trucs gebruiken om hier onderuit te komen. Een zekere sleur is niet altijd te voorkomen, wat ten koste kan gaan van de motivatie.
Vanuit de positieve kant bekeken vinden sommige jongeren volgens taakstrafcoördinatoren het een praktisch voordeel dat ze zichtbaar aan het werk zijn, zodat mensen kunnen zien dat ze ook écht aan werken en hun straf ook daadwerkelijk uitvoeren. Hier geldt dat je schuld aan de buurt en/of maatschappij inlossen, pas echt betekenis krijgt als omstanders dit als zodanig herkennen.

Psychisch
Vanuit negatief perspectief hebben jongeren volgens taakstrafcoördinatoren psychisch vooral grote moeite met de bij verschillende projecten verplichte hesjes. De jongeren denken onmiddellijk dat de buurt weet dat zij een straf moeten uitvoeren. Ook de herkenbaarheid bij leeftijdsgenoten ligt in het begin nogal gevoelig, maar verdwijnt naarmate de tijd verstrijkt meer naar de achtergrond. Ook de positieve reacties uit de buurt zwakken het aanvankelijke verzet af.
Vanuit positief oogpunt bekeken vinden jongeren het fijn als ze complimentjes krijgen (zowel van de werkmeester als van de buurt). Ze hikken aan tegen mogelijke negatieve opmerkingen en reacties. Als deze uitblijven en ze ook nog positieve signalen krijgen, dan blijft het werk voor de meesten dragelijk.

Sociaal
Coördinatoren benadrukken de gezelligheid in de groep vaak als een positief aspect. Ook zouden de jongeren iets opsteken van de nuttige adviezen van de werkmeester en/of werkbegeleider. Bij de individuele projecten wordt juist de omgang met andere mensen als nuttig, effectief en leerzaam gezien. Een coördinator (Breda) probeert jongeren in te peperen hoe blij ze wel niet moeten zijn met de schoonmaakklus in Roosendaal. In tegenstelling tot degenen die in een bedompte ruimte in het bejaardenhuis de ganse dag de vaatwasmachine moeten inruimen, mogen zij lekker in de buitenlucht lopen, praatjes maken, roken en onder een boom hun boterhammen eten. Of de jongeren het ook als zodanig ervaren, zal straks blijken.

Afsluitende rapportage
Aan het eind van de werkstraf maakt de taakstrafcoördinator een afsluitende rapportage die naar de officier van justitie, jeugdreclassering en ouders of voogd wordt gestuurd. Een taakstrafcoördinator meldt echter dat hij het betreurt dat de jongere na zijn taakstraf geen laatste brief van het OM krijgt in de trant van: “Gefeliciteerd met het afronden van je werkstraf.” Deze geste zou zeer bevorderend kunnen werken. Als ze iets fout doen weet iedereen je te vinden en krijg je stapels papier toegestuurd. Maar na een geslaagde werkstraf ontvangen jongeren vanuit de Raad hoogstens een onpersoonlijke standaardbrief. Daarnaast streven veel vestigingen naar een eindgesprek, wat niet altijd haalbaar of zinvol blijkt te zijn. Jongeren met weinig uren worden in de regel niet meer ‘lastiggevallen’. Een deel van de jongeren zegt volgens de coördinatoren geen behoefte te hebben aan een eindgesprek. Ze zijn zo geschrokken van hun delict, dat ze hun werk naar behoren doen en er na de taakstraf niet meer aan herinnerd willen worden. Deze groep zien de coördinatoren ook bijna niet meer terug.

Beleving volgens de jongeren
Een manier om de beleving van jongeren zelf te peilen is door hen te vragen naar hun ervaring met werkstraffen. Wat vinden ze er goed en slecht aan, gelet op de aard en organisatie van werkzaamheden? Vinden zij hun werkstraf in relatie staan tot het gepleegde delict? Hoe ervaren zij de contacten met de andere jongeren? Hebben ze waardering voor de taakstraf-coördinatoren en hoe is hun omgang met de werkmeesters?

Positieve en negatieve beleving van de werkstraf
Een meerderheid van de jongeren ziet positieve kanten aan de werkstraf. Ze vinden het vooral gezellig en leuk om met anderen te zijn; als de groep relaxed is en er een goede sfeer hangt tijdens de werkzaamheden. Zo zegt een jongen (020, 15 jaar) dat hij zich op zijn gemak voelt omdat niemand in de groep stoer wil doen. De setting is ook van invloed. Het bosbouwproject wordt gewaardeerd omdat het in de natuur is. Het is rustgevend en je kunt je beter concentreren dan in een stadsproject waar veel meer externe prikkels (meisjes, vrienden, passanten, etalages, etc.) zijn. Aan de individuele projecten vinden jongeren positief dat je vrij (in het zonnetje, de keuken, op de afdeling, in de paardenstal, etc.) kunt rondlopen en met anderen (patiënten, gehandicapten, etc.) in contact bent.
In mindere mate wordt (ook) de aard, variatie en omstandigheden van de werkzaamheden positief beleefd. Het werk is licht en/of niet superzwaar, er worden genoeg (rook)pauzes ingelast. Enkele jongens met een technische achtergrond vinden het juist leuk om schilderklusjes te doen. Sommige jongeren vinden het prettig dat ze zich tijdens werkstraffen goed kunnen concentreren en met een concrete taak aan de slag moeten. Een jongen (007, 17 jaar) die geplaatst is in de ziekenverzorging heeft zich hier gerealiseerd hoe goed hij het eigenlijk zelf heeft. En een meisje (001, 15 jaar) ziet het als voordeel dat ze even niet met haar ouders zit opgescheept. Soms wordt ook de pedagogische aanpak van de werkmeester geroemd.

Maar de werkstraf kent ook negatieve kanten. In je vrije weekend werken voelt echt als een straf. Over het type werk wordt nog wel eens badinerend gedaan. Het geklaag en gemopper is soms niet van de lucht. De individuele vrijheid in een verzorgingstehuis mag dan vergeleken met een groepsproject wel prettig zijn, maar bedden reinigen en bloed en braaksel opruimen is beduidend minder leuk. Vies, zwaar en saai werk of ‘domme’ klussen (wieden, prullen prikken, etc.) is sommigen een doorn in het oog. Het sjouwen met vuilniszakken vinden sommigen vermoeiend. Werkstraffen in de buitenlucht zijn helemaal vervelend als het heet is of plenst van de regen. Een jongen (023, 15 jaar) ziet geen zin in schoonmaken. “Je ruimt het op en er wordt weer rommel gemaakt!” Een ander vertelt ernstig dat hij niet van werken houdt en liever op kantoor zit. Ook de ‘lange’ reistijd valt niet altijd in goede aarde, net als de locatie van de taakstraf, vooral wanneer je erg opvalt (met hesje, op drukke plekken) en je soms het liefst weg wil duiken (zie ook hoofdstuk 9). Sommigen zeggen zich te vervelen als het werk af is of er bijna niks valt op te ruimen. Enkelen klagen over de druk die er op de werkstraf staat; wanneer het werk niet wordt uitgevoerd, dan buigt de rechter zich er weer over. Daar tegenover staat een jongen (R30, 17 jaar) die het eigenlijk slecht vindt dat hij geen profijt heeft van de op zichzelf ‘leuke’ taakstraf in het bos, want die voelt namelijk niet als een ‘echte’ straf, zoals papiertjes opruimen in de berm van parkeerplaatsen.
Als we de jongeren vragen of ze, door de positieve en negatieve ervaringen tegen elkaar af te wegen, iets hebben geleerd, dan antwoordt een minderheid bevestigend. Hoewel een flink deel zegt niets geleerd te hebben, vinden sommigen wel dat ze lering hebben getrokken uit de werkstraf. Een meisje (011, 14 jaar) zal nooit meer doorrijden na een ongeluk en een jongen (013, 14 jaar) zal proberen niet meer zo snel in een vechtpartij verwikkeld te raken. Een ander meisje (009, 15 jaar) heeft weliswaar (praktisch gezien) niets geleerd van het werk dat zij moest doen, maar vindt het wel balen dat ze vrije zaterdagen moest inleveren en dat vindt zij (psychisch) wel een zinvolle leerervaring. Een bijdehante jongen (017, 17 jaar) heeft geleerd dat hij later geen schoonmaker wil worden.
Ten slotte zijn er jongeren die met voorbeelden op het sociale vlak komen. Door anderen te leren respecteren verdien je bijvoorbeeld volgens een jongen (023, 16 jaar) zelf ook eerder respect. En leren weglopen bij een ruzie in plaats van er volop in te gaan is de meest slimme manier.

Iedereen kent elkaar in Roosendaal
De werkmeester wijst naar twee (Turkse) jongens die op een bankje in het ‘flikkerpark’ zitten. Hij herkent ze nog van een poos geleden.“Die moet je maar eens spreken, want ze hebben dit project niet met succes afgerond.” Eerder vertelde de werkmeester ons dat hij grote moeite heeft als leeftijdsgenoten zich tegenover taakstraffers schamper gedragen, uitdagen of naroepen. Vooral als het ex-werkers zijn. Maar deze twee jongens reageren totaal niet op de taakgestraften die het park schoon prikken. We lopen naar ze toe en ze begroeten vriendelijk de werkmeester. Als deze zich wat later weer ontfermt over de groep, maken we een kort praatje met de jongens. Ze hebben dezelfde taakstraf uitgevoerd in Roosendaal maar zijn snel afgehaakt door gewoon niet meer op te komen dagen. De jongens tonen duidelijk minachting voor het schoonmaakwerk. Ze voelen zich te trots voor dit ‘stompzinnig’ werk. Het is ook nog in het openbaar, waar vrienden en familie je misschien zien in een opvallend werkkostuum. Ze zijn toch geen vuilnisman! Nee, dan gaan ze liever nog op een bedje in de cel liggen in plaats van dit nutteloze werk. Bovendien krijg je bij de meisjes een slechte reputatie. Sommigen vallen misschien dan wel op bad boys, maar de meesten willen geen jongen met een strafblad. Want in Roosendaal kent iedereen elkaar. (Veldnotitie)

Relatie tot delict
Een meerderheid van zowel recidivisten als first offenders zegt het eens te zijn met de opgelegde straf. Als je steelt en wordt betrapt, dan moet je op de blaren zitten. Opvallend is dat jongeren hun straf eerder als (te) licht dan te zwaar beoordelen. Sommigen hadden voor het gepleegde delict meer uren werkstraf verwacht, zoals een jongen (027, 17 jaar) die een halfjaar niet op school is geweest. “Mazzel dus.” Soms heeft een advocaat een fors aantal uren af weten te knabbelen van het door de officier van justitie geëiste aantal uren. Een enkeling had liever een geldboete gewenst dan een werkstraf, of een werkstraf meer passend bij zijn interesse. Anderen zijn weer blij met een werkstraf in plaats van detentie.
Jongeren die het oneens zijn met hun taakstraf vinden dat ze in verhouding met het gepleegde delict onevenredig zwaar gestraft zijn. De redenering luidt dan: “Die andere jongen heeft niets gehad, terwijl hij ook heeft gevochten.” Of: “Ik was alleen maar medeplichtig en werd toch net zo zwaar gestraft.” Een jongen (028, 17 jaar) had zijn 8 uur werkstraf liever gehad voor iets wat hij naar eigen zeggen wèl had gedaan. Nu werd hij gestraft omdat hij op een gestolen fiets zat die hij niet eens zelf gestolen had. Een andere jongen (012, 16 jaar) met 20 uur werkstraf heeft het slachtoffer nog benaderd, de ruzie uitgepraat en excuses aangeboden en begrijpt niet waarom hij er dan nog een straf bovenop krijgt. Nog een andere jongen (010, 16 jaar) beweerde dat hij een misdrijf wilde voorkomen, dus niet hij heeft een straf verdiend, maar die gozer die heimelijk drugs in het drankje bij een ander had gedaan.

Contact met werkgestraften en mening over de coördinator en werkmeester
In hoofdstuk 7 werd geconstateerd dat de persoonlijke inbreng in de groep beperkt is. Het adagium is: vooral je best doen. “Ook als je geen zin hebt. Dat is tenslotte in ieders belang”, aldus een jongen (030, 17 jaar). Praten met een maatje of in een groepje komt voor, maar écht contact met elkaar zoals met vrienden, is toch wat anders, zo vinden de meesten. Sommigen worden liever helemaal met rust gelaten. Ze voelen geen behoefte om contacten met anderen te leggen.
De meeste jongeren oordelen positief over hun coördinator en werkmeester. In de werkpraktijk zijn de werkmeesters aardig én streng tegelijk. Soms te streng, volgens een jongen die een flinke uitbrander kreeg toen hij voor de tweede keer een boer liet tijdens de lunch-pauze. “Je kan met hem lachen, maar het blijft een werkmeester”, aldus een andere jongen (027, 17 jaar). Werkmeesters zijn vaak op gepaste wijze betrokken bij de groep. Het wordt gewaardeerd dat werkmeesters niet heel fanatiek achter je broek aan jagen. De meesten vinden het prettig als werkmeesters duidelijk zijn in hun houding, gedrag en instructies tijdens de taakoverdracht. Een rechtvaardige behandeling voor een ieder wordt als waardevol gezien. De boodschap van een werkmeester over respect geven en nemen komt duidelijk over. Daarnaast begrijpen de meeste jongeren tijdens het uitleggen van de regels wel dat je niet met een sigaret in de mond het bos mag rooien of boven de soeppan staat. Sommigen waarderen de gesprekken in de pauzes met de werkmeester, hoewel eentje vindt dat hij ook weer niet al te veel wijze dingen moet zeggen.

Hakken en zagen
Enigszins afwijkend van de andere projecten is het bosproject. Jongeren die reeds eerder werkstraffen hebben gehad zien dit project in de natuur eerder als een soort ‘werkvakantie’. Hoewel ze beslist niet minder hard hoeven te werken dan in de andere projecten, ervaren ze de straf als ‘relaxed’ en ‘chill’. De jongeren bevestigen wat de werkmeester vertelt over de verschillen tussen een prikkelarme omgeving en de stad of buurt. Hier zijn ze ontspannen, meer zichzelf. En komen ze geen buurtvrienden of familieleden tegen (waarvoor je je misschien zou schamen). Omdat er geen extra prikkels van buitenaf zijn, is de groepssfeer goed. Voor sommigen is de natuur een openbaring. Ze zijn nog nooit in het bos geweest. De informatie van de boswachter is leerzaam en draagt bij aan het nut van het werk dat ze moeten verrichten. Een pad effenen bijvoorbeeld langs de boswand. De boswachter motiveert hen door telkens de zin van dit onderhoudswerk toe te lichten. Behalve dat je meer licht schept voor de jonge aanplant, wordt van de afgezaagde takken een haag langs de kant van de weg gemaakt, waar konijnen weer holletjes maken en vogels kunnen schuilen. De jongeren worden tussen de werkzaamheden bijgeschoold over het groepsgedrag van zwijnen, het houden van bijen en het maken van honing, het broeden van de torenvalk, hoe je een bosplee onderhoudt, van welke planten je thee kunt trekken en wat je moet doen bij droge bliksem als het begint te onweren. Meteen wegwezen!

Tabel 8.1 Straf en attitude van jongeren met werkstraf in de buurt

Tabel 8.1 Straf en attitude van jongeren met werkstraf in de buurt

Indrukken van beleving werkstraffen in de buurt
Observaties tijdens de werkstraffen kunnen verhelderend zijn om inzicht te krijgen in hoe jongeren, binnen beperkte marges en onder leiding van een werkmeester, omgaan met hun werkstraf in de buurt. Welke invloed heeft dit op het gedrag van jongeren en welke attitude houden ze erop na? In tabel 8.1 is het gedrag en attitude van werkgestrafte jongeren per project schematisch en kernachtig samengevat. Daarnaast worden de profielen die van toepassing zijn op de projecten in een extra kolom genoemd. Over het algemeen kan worden gezegd dat jongeren het lang niet altijd bezwaarlijk vinden als ze een werkstraf in de (woon) buurt hebben. Bij de individuele projecten en in het bosproject levert dit de minste wrijving op, aangezien het feit dat jongeren grotendeels ‘uit het zicht’ (van bekenden, vrienden en familieleden) werken in een geborgen en prikkelarme omgeving. Bij de individuele projecten draai je gewoon mee in een organisatie waar de medewerkers gewend zijn aan jongeren met een werkstraf. In het bosproject moeten de jongeren het onder leiding van een werkmeester en boswachter vooral met elkaar rooien in een afgezonderde omgeving. De groep oogt meer ontspannen. In de andere groepsprojecten lijken de jongeren uit Apeldoorn en Maastricht de minste hinder te ervaren van de werkstraf in de buurt. De jongeren dragen geen voor buitenstaanders herkenbare uniformen. Hoewel ze het werk als redelijk ‘relaxed’ ervaren, doet een deel er liever het zwijgen toe. In Den Haag en Roosendaal hebben jongeren de meeste moeite om werk in de buurt te verrichten. In Den Haag vanwege herkenbaarheid, maar meer nog hiermee gepaard gaand reputatieverlies. En in het winkelgebied in Roosendaal vooral vanwege de herkenbaarheid. De attitude van jongeren in Den Haag is meer op ‘verzet’ en ‘confrontatie’ gestoeld dan in Roosendaal.

Schaamte en schuld
In hoofdstuk 2 zijn we uitgebreider ingegaan op de begrippen schaamte en schuld. Kernachtig samengevat vloeit schaamte voort uit een negatieve evaluatie door anderen; kortom het pijnlijke besef niet te voldoen aan idealen. Schuldgevoel appelleert aan het overschrijden van door de persoon zelf geïnternaliseerde normen en waarden. Overigens vinden jongeren – zoals ook op basis van de literatuur in hoofdstuk 2 te verwachten viel – het lang niet altijd eenvoudig om schuld en schaamte uit elkaar te houden, hierop betrekking hebbende gevoelens specifiek te benoemen of op henzelf toe te passen. Wanneer we toch proberen om uit wat de 30 geïnterviewde jongeren hierover vertelden in een schema te vatten, dan komen we op vier categorieën (tabel 8.2).

Tabel 8.2 Schuld en schaamte bij werkstraf in de buurt (N=30)

Tabel 8.2 Schuld en schaamte bij werkstraf in de buurt (N=30)

Schaamte
Bijna de helft (12/30) van de jongeren zegt zich niet te schamen voor de afkeuring van anderen. Het gepleegde delict wordt geneutraliseerd door de schuld bij een ander te leggen zoals: “De politieagent zat ook fout”; “De ander begon met slaan, dus kan hij een klap terug verwachten”; “Ik kreeg geen antwoord van het internaat op mijn hulpvraag, dus zag geen andere oplossing dan criminaliteit”. Een deel vindt de straf niet terecht, dus waarom zou je schaamte moeten voelen? Sterker nog: één van de jongeren zegt de volgende keer weer het hetzelfde te doen. Het afzwakken of ontberen van enige schaamte wordt bekrachtigd door de bezwering dat anderen zijn daad ‘ook tof vonden’ of omdat hij ‘nu eenmaal zo is’ als je hem uitdaagt. Ten slotte weigert een jongen het gepleegde delict als een delict te zien. Waarom schamen als het de normaalste zaak is dat er pakjes cocaïne in zijn kamer (bestemd voor de handel) liggen?

Ruim de helft (18/30) zegt zich wel te schamen, variërend van een klein beetje tot heel erg. De aard van het delict en de mate van schaamte komen echter niet altijd overeen met elkaar. Een paar zeggen slechts een beetje schaamte te voelen. Ze zijn ‘stom’ geweest, op heterdaad betrapt, of verloren vanwege een geldcrisis slechts voor een moment de controle. Eén van de geïnterviewden zegt bijvoorbeeld dat hij doorgaans toch door het leven gaat als een ‘goede jongen’? De meesten zeggen zich te schamen tegenover hun ouders, familieleden en – in mindere mate – tegenover vrienden. Een jongen verwoordt het als volgt:
Ik schaam me voor mijn moeder als ik word opgepakt omdat ik weer iets heb misdaan. Als ik mijn moeder in de ogen kijk dan breek ik uit schaamte, omdat ik weet dat ik verkeerd ben geweest en zij daar heel verdrietig over is. Voel pijn en explosies van woede en verdriet. Vooral bij haar, omdat mijn familiestructuur zwak is.” (030, 17 jaar)

Teleurgestelde reacties van anderen worden doorgaans als meer vernederend ervaren dan boosheid of een woedeuitbarsting. Het is helemaal pijnlijk als je eigen moeder je moet aangeven bij de politie. Ook wordt schaamte tegenover het slachtoffer en de omstanders gevoeld, zoals bij het meisje dat in paniek op haar scooter wegreed in plaats van hulp te bieden.
Een paar jongens voelen de meeste schaamte tegenover hun vriendinnetjes. Bang dat ze in de steek worden gelaten. Een jongen (028, 17 jaar) zegt zich, minder nog dan bij zijn klasgenoten, vooral te schamen voor de buurtmeisjes en vreest dat hij een slechte reputatie krijgt.
Ten slotte is er schaamte die meer specifiek te maken heeft met de zichtbaarheid van bepaalde werkstraffen in de buurt: een groepje (vooral allochtoon) schaamt zich voornamelijk voor het feit dat ze verplicht met hesjes, werkschoenen en prikkers moeten lopen of nog erger, in een grote felle regenjas die je van grote afstand al ziet. Een jongen (019, 16 jaar) loopt nog liever in de stromende regen met een klein hesje, dan met ‘zo’n lelijke jas’. Bevreesd als ze zijn voor reputatieschade bij vrienden, lijken ze zich meer te schamen vanwege (de aantasting van) hun uiterlijk dan voor de familie of de leraar. De ‘lulligheid’ of ‘viezigheid’ van het werk versterkt dit gevoel nog. Maar andersom kan ook gebeuren, toen een jongen zich tegenover andere werkgestraften schaamde, omdat hij door de groep werd uitgelachen toen hij in nette kleding verscheen in plaats van in werktenue.

Schuld en schaamte
Schuldgevoelens komen bij de geïnterviewde jongeren ongeveer even vaak voor als schaamtegevoelens. Jongeren met schuldgevoelens voelen meestal ook schaamte. Het gaat hierbij vaak om delicten als fietsen, scooters of andere goederen stelen van particulieren en winkeliers of betrokkenheid bij een vechtpartij. Soms toont de dader berouw door het aanbieden van excuses en/of het schrijven van een brief waarin spijt wordt betuigd aan het slachtoffer.

Wel schuld, geen schaamte
Bij een minderheid van de jongeren die wel schuld voelen, gaat dit niet gepaard met schaamtegevoelens. Andersom bekeken lijkt het ontbreken van schaamtegevoelens vaker gepaard te gaan met het eveneens achterwege blijven van schuldgevoelens dan met het wel hebben van schuldgevoelens. Als er wel schuld wordt beleden, is dat niet altijd van harte – en soms maar een beetje. Bijvoorbeeld in de trant van “hij (= slachtoffer) moest wel gestraft worden, maar op een normale manier. Ik begrijp wel dat ik fout ben geweest.” (015, 16 jaar). Een andere jongen (016, 17 jaar) blijft van mening dat zijn slachtoffer klappen heeft verdiend, maar voelt wel aan dat hij fout zat omdat hij door het freefighten juist agressiever is geworden. Hij is zich meer bewust geworden van zijn vechtcapaciteiten.

Wel schaamte, geen schuld
Drie jongeren zeggen geen schuld, maar wel schaamte te voelen. Zo is er de jongen (029, 17 jaar) die zich schaamt omdat zijn ouders erachter zijn gekomen dat hij blowt. Maar schuldig voelt hij zich niet, want hij is er trots op dat hij een vriend niet verraden heeft. “Als ik nou wat ergs had gedaan, dan had ik mij schuldig gevoeld. Maar opgepakt voor een beetje wiet?”. Een andere jongen (R30, 17 jaar) kan niet tegen de spanning als zijn moeder zonder geld het huishouden moet bolwerken. “Als je financieel krap zit en je ouders worden achternagezeten door incassobureaus, dan voel ik weinig schuld als ik uit frustratie de fout in ga.”

Schaamte noch schuld
Ten slotte zijn er zeven werkgestraften zonder zowel schaamte als schuldgevoelens. De overtuiging van hun eigen gelijk is zo sterk en ze vinden dat hen zoveel onrecht is aangedaan, dat er geen plaats is voor schaamte- en schuldgevoelens, zoals spijt en berouw. Zo vertelde een jongen (027, 17 jaar) dat hij zich niet lekker in zijn vel voelde zitten toen hij langdurig spijbelde. “Een goede toekomst begint met een goede basis thuis. En die was er gewoon niet.”

Conclusies
Vanuit de jongeren bekeken, vindt een meerderheid dat er positieve kanten aan een werkstraf zitten. Een relaxte sfeer en een leuke werkplek (vooral individuele projecten) worden genoemd; in mindere mate ook de aard en variatie van het werk. Op zaterdag een taakstraf uitvoeren ervaren veel jongeren als een straf, evenals het verrichten van saai of vervelend werk.
Uitzonderingen daargelaten, zegt een meerderheid, vooral praktisch gezien, weinig of niets te hebben geleerd van de werkstraf. Zowel recidivisten als first offenders zijn het vaak eens met de opgelegde straf, die soms zelfs lager uit blijkt te vallen dan verwacht. Wie het oneens is, vindt dat hij onevenredig zwaar is gestraft voor het gepleegde delict. De jongeren oordelen doorgaans positief over de werkmeester, die ze vaak aardig én streng vinden. Vooral duidelijkheid en rechtvaardigheid in taakuitleg en sociale omgang worden op prijs gesteld.
Jongeren, zo blijkt ook uit de (participerende) observaties, vinden het lang niet altijd bezwaarlijk dat ze een werkstraf in de buurt moeten verrichten, zolang ze maar niet al te duidelijk herkenbaar zijn voor omstanders en leeftijdgenoten. De meeste problemen met werkstraffen in het openbaar ervaren ze in Den Haag (vanwege herkenbaarheid, maar vooral reputatieverlies) en in Roosendaal (vooral herkenbaarheid). Het verplicht dragen van duidelijk zichtbare hesjes roept vaak weerstand op, maar verdwijnt enigszins naarmate de werktijd verstrijkt. Positieve reacties zijn er ook. Vooral als jongeren laten zien dat ze hun straf ook daadwerkelijk uitvoeren. Ze stellen het ook op prijs als ze complimenten krijgen uit de omgeving.
Volgens coördinatoren en werkmeesters zijn de projecten in de stad en op stations moeilijker beheersbaar. Minder gemotiveerde jongeren verhogen de kans op uitval in een project. Over de hele linie hebben jongeren moeite met herkenbaarheid en zichtbaarheid van werkstraffen in de buurt, maar zelfstandige jongeren en laatste kans jongeren meer dan buurtjongeren (die ook het vaakst first offender zijn). Ook hebben allochtone jongeren er – over de hele linie – volgens taakstrafcoördinatoren en werkmeesters meer moeite mee dan autochtone jongeren.
Doorgaans tonen de jongeren zich minder gevoelig voor passerende leeftijdsgenoten die in hetzelfde schuitje hebben gezeten. Een kleine minderheid lijkt status te ontlenen aan ‘fout gedrag’. De reputatiegevoeligheid is het hoogst bij stadse jongeren en gaat vaker gepaard met obstinaat en soms confronterend gedrag. Toch kan samenvattend worden gesteld dat de overgrote meerderheid van de jongeren gewoon de taken uitvoert en betrekkelijk weinig te duchten heeft van kritische omstanders. Ondanks de soms grote tegenzin, proberen ze er het beste van te maken. Dat doen ze liever op een zwijgende en timide, dan op een confronterende manier.
Zoals verwacht werd op basis van de literatuur (hoofdstuk 2), is het voor de jongeren vaak niet eenvoudig om schaamte- en schuldgevoel duidelijk van elkaar te onderscheiden en op henzelf toe te passen. Op grond van wat de 30 geïnterviewde jongeren hierover vertelden, zijn vier categorieën te onderscheiden.
Een forse minderheid heeft geen schaamte (gepleegde delict wordt geneutraliseerd door schuld bij de ander te leggen). Een kleine meerderheid zegt zich wel te schamen. Hoeveel hangt echter af van de aard van het delict. Schaamte hebben ze vooral tegenover hun ouders en familieleden. Er is ook schaamte tegenover vriendinnetjes, slachtoffers en vrienden.
Schuldgevoelens komen ongeveer even vaak voor als schaamtegevoelens; en wie schuld voelt, voelt meestal ook schaamte (vooral bij het stelen van goederen). Een minderheid toont wel schuld, maar geen schaamte. En een ‘schuldbelijdenis’ gaat lang niet altijd van harte (te hard slaan, maar verdiende loon). Een kleine groep zegt geen schuld, maar wel schaamte te voelen (ze vinden bijvoorbeeld dat er niks mis is met blowen, maar hun ouders wisten het niet). Ten slotte zijn er taakgestraften, die sterk overtuigd zijn van hun eigen gelijk en schaamte noch schuld voelen.

NOOT
i. In de praktijk houden werkmeesters rekening met extreme omstandigheden, zoals bij harde hagelbuien en extreme hitte of kou (zie ook hoofdstuk 6). In het laatste geval wordt er meer tussendoor gedronken en/of wordt de kleding hierop aangepast. Werkmeesters zijn er ook verantwoordelijk voor dat de werkzaamheden zo veilig mogelijk worden verricht. Bij het Bosproject bijvoorbeeld, verlaat de groep bij (stevig) onweer subiet de werkplek.

LITERATUUR
Agar, M.H. (1980) The professional stranger. An informal introduction to Ethnography. Orlando: Academic Press.
Aldridge, J., & Cross, S. (2008). Young people Today. News Media, Policy and Youth Justice. Journal of children and media, 2(3), 203-218.
Ausubel, D.P. (1955). Relationships between Shame and guilt in the Socializing Process. Psychological Review, 62(5), 378-390.
Becker, H.S. (1963) Outsiders. Studies in the sociology of deviance. The Free Press: New York.
Bianchi, H. (1971) Stigmatisering. Deventer: Kluwer.
Braithwaite, J. (1989) Crime, Shame and Reintegration. Melbourne: Cambridge University Press.
Braithwaite, J. (2000). Shame and criminal justice. Canadian Journal of Criminology, 42(3), 281-298.
Decorte, T. & Zaitch, D. (2009) Kwalitatieve methoden en technieken in de criminologie. Leuven/Den Haag: Acco.
Doek, J. (2008). Juvenile Justice: International Rights and Standards. In R. Loeber, N.W. Slot, P.H. van der Laan & M. Hoeve (eds.) Tomorrow’s Criminals. The development of Child Delinquency and Effective Interventions. (pp. 229-246) Surrey/Burlington: Ashgate.
Dijk, J.J.M. van, Sagel-Grande, H.I. & Toornvliet, L.G. (2006) Actuele criminologie. Den Haag: SDU Uitgevers.
Fetterman, D.M. (1998) Ethnography: Step by Step. Thousand Oaks, CA: Sage.
Gemert, F. van (1998) Ieder voor zich. Kansen, cultuur en criminaliteit van Marokkaanse jongens. Amsterdam: Het Spinhuis.
Glaser, B.G. & Strauss, A. L. (2008, 1st edition 1967) The discovery of grounded theory. Strategies for qualitative research. Chicago: Aldine Publishing Company.
Glaser, B. G. (1992) Basics of Grounded Theory Analysis: emergence vs forcing. Mill Valley, Ca.: Sociology Press.
Goffman, E. (1971) Relations in public. Microstudies of the public order. London: Penquin Press.
Gottfredson, M., & Hirschi, T. (1990). A General Theory of Crime. Standford: Stanford University Press.
Hinds, L., & Daly, K. (2001) The War on Sex Offenders: Community Notification in Perspective. The Australian en New Zealand Journal of Criminology, 34(3), 256-276.
Hirschi, T. (1969) Causes of delinquency. Berkeley: University of California Press.
Imkamp, F. (2002). Werken met taakgestraften. Ervaringen van projectbegeleiders. Ars Aequi Libri.
Jong, J.D. de (2007) Kapot moeilijk. Een etnografisch onderzoek naar opvallend delinquent groepsgedrag van ‘Marokkaanse jongens. Amsterdam: Aksant.
Katz, J. (1988) Seductions of Crime. Moral and Sensual Attractions in Doing Evil. New York: Basic Books.
Koster, F., Goudriaan, H., & Schans, C. van der (2009). Shame and Punishment: An International Comparative Study on the Effects of Religious Affiliation and Religiosity on Attitudes to Offending. European Journal of Criminology, 6 (6), 481-495.
Kugler, K., & Jones, W.H. (1992). On Conceptualizing and Assessing Guilt. Journal of personality and Social Psychology, 62(2), 318-327.
Laan, A. M. van der, Vervoorn, L., Schans, C. A. van der, & Bogaerts, S. (2008) Ik zit vast – een exploratieve studie naar emotionele verwerking van justitiële vrijheidsbeneming door jongeren. Den Haag: Boom Juridische uitgevers.
Lünnemann, K. (2005). Werkstraffen: succes verzekerd? Succes- en faalfactoren bij werkstraffen van meerderjarigen. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut.
Miedema, S. (2002) Onderzoek nader onderzocht. Een vergelijkende analyse van etnografisch onderzoek naar de relatie tussen etniciteit, groepsvorming en delinquentie bij jongens. Tijdschrift voor Criminologie, 44(2), 150-161.
Mulbregt, J.M.L., van (2000). Het betere werk. Verwachtingen en ervaringen met betrekking tot het strafkarakter van een werkstraf. Boom Juridische uitgevers.
Noaks, L. & Wincup, W. (2004) Criminological research. Understanding qualitative methods. London: Sage.
Pawson, R. (2002). Does Megan’s Law Work? A theory-driven systematic review. ESRC UK Centre for Evidence Based Policy and Practice: Working paper 8, University of London.
Pawson, R. (2006) Reviewing outer contexts: naming & shaming. In: Evidence-based policy, pp. 151-166. London: Sage.
Presser, L., & Gunnison, E. (1999). Strange Bedfellows: Is Sex Offender Notification a Form of Community Justice? Crime Delinquency, 45(3), 299-315.
Ronken, C., & Lincoln, R. (2001). Deborah’s Law: The Effects of Naming and Shaming on Sex Offenders in Australia. The Australian en New Zealand Journal of Criminology, 34(3), 235-255.
Rose, T. (1994) Black noise: rap music and black culture in contemporary America. New England: Weslyan University Press.
San, M. van (1998) Stelen en steken. Delinquent gedrag van Curaçaose jongens in Nederland. Amsterdam: Het Spinhuis.
Sansone, L. (1992) Schitteren in de schaduw. Overlevingsstrategieën, subcultuur en etniciteit van Creoolse jongeren uit de lagere klasse in Amsterdam 1981-1990. Amsterdam, Het Spinhuis.
Staring, R. & Swaaningen, R. van (2009) Naar een kwalitatieve criminologie. De relatie tussen theorie, onderzoeksvragen en methode. In: Decorte, T. & Zaitch, D. (eds.) Kwalitatieve methoden en technieken in de criminologie. Leuven/Den Haag: Acco.
Tangey, J.P. (1990). Assessing Individual Differences in Proneness to Shame and Guilt: Development of the Self-Conscious Affect and Attribution Inventory. Journal of personality and Social Psychology, 59(1), 102-111.
Terpstra, J. (1996) Over families, piraten en beunen. Achterstand en subcultuur in een Nederlandse nieuwbouwwijk. Sociologische Gids, 43(3): 204-224.
Terpstra, J. (1997) Jeugdsubcultuur en de reproductie van maatschappelijke achterstand. Sociologische Gids, 44(3): 205-229.
Wicker, F.W., Payne, G.C., & Morgan R.D. (1983). Participant Descriptions of guilt and Shame. Motivation and Emotion, 7 (1), 25-39.
Wing-Cheong C. (2003). A review of the Corrective Work Order in Singapore. The British Criminology Conference: Selected Proceedings. Volume 5. Papers from the British Society of Criminology Conference, Keele, July 2002.
Zandbergen, A. (1996). Shaming in a Dutch diversion project. European Journal on Criminal Policy and Research, 4(4), 95-112.