Beleving van de werkstraf in de buurt door jeugdigen ~ De werkstraf
De werkstraf
Borden wassen, bedden verschonen, prullen prikken of muurtjes verven. Na het intakegesprek en de matching tussen jongere en project (hoofdstuk 5) is het dan tijd om te gaan werken. In dit hoofdstuk worden de werkzaamheden van de jongeren op de werkplek beschreven. De beleving van de werkstraf en de reacties door omstanders laten we nog zoveel mogelijk buiten beschouwing, want daar worden latere hoofdstukken aan gewijd.
Centraal in dit hoofdstuk staat de beantwoording van de tweede onderzoeksvraag naar kenmerken van werkstraffen in de buurt. Daarnaast komt ook de vierde onderzoeksvraag aan de orde: zijn de jongeren tijdens het uitvoeren van de werkstraf in de buurt herkenbaar als werkgestraften? Op basis van (participerende) observaties, informele gesprekken en interviews met de jongeren, interviews met de taakstrafcoördinatoren en informele gesprekken en verslagen van werkmeesters/begeleiders worden deze onderzoeksvragen uitgediept. Wat doen de jongeren als werkstraf en waar? Onder welke omstandigheden? Zijn er verschillen te zien tussen projecten in de stad en die op het platteland? Hoe lang duurt een werkstraf? Ook wordt aan de hand van de interviews met taakstrafcoördinatoren, de observaties en informele gesprekken de rol van de werkmeester besproken.
Inhoud werkstraf
De meeste onderzochte projecten vinden plaats in de woonbuurt van de jongere; dat wil zeggen: in de eigen woonwijk, woonplaats en/of op een half uur reisafstand van waar zij wonen. Sommige projecten herbergen ook het element van herkenbaarheid. De aard en de zwaarte van de werkzaamheden verschillen per project.
Het Buitengewoon Schoon project (Roosendaal) en Vegen Escamp (Den Haag) lijken op elkaar qua werkzaamheden. ‘Vuil opruimen’ zijn de toverwoorden. Blikjes op straat, sigarettenpakjes, weggegooide folders, plastic zakjes en allerlei andere troep die zich verzamelt in de berm, langs de weg en in het gras. De jongeren zijn herkenbaar aan oranje hesjes, een vuilniszak en een prikker. Met extreme weersomstandigheden wordt veelal rekening gehouden, maar sommige werkmeesters zijn stellig:
“Het weer is geen factor om een werkdag af te zeggen. Bij een heftige regenbui, schuilen we in een bushokje, maar als het echt de hele dag regent, werken we gewoon door. Er zijn regenjacks beschikbaar met capuchons. Als het sneeuwt, gaan we sneeuwruimen in de wijken zodat de wegen weer begaanbaar worden.” (Werkmeester Vegen Escamp)
Bij het Haagse Vegen Escamp wordt straatvuil geprikt in een buurt die binnenkort gesloopt wordt en volgens de taakstrafcoördinator “erg smerig” is. Het is een buurt waar het zomaar kan dat iemand het raam open doet en vanaf drie hoog een vuilniszak naar beneden gooit, maar ook een buurt waar een oud vrouwtje met een zak Marsrepen klaar staat als de jongens weer komen werken. De hele dag prikken zorgt ervoor dat je als werkgestrafte de hele dag naar de grond kijkt op zoek naar vuil, waardoor de jongeren niet zo veel merken van wat er om hen heen gebeurt. (Zie verder hoofdstuk 9).
De werkmeester heeft een milde strengheid, maar zorgt er wel voor dat iedereen continu bezig is. Er mag van de werkmeester gekletst en gelachen worden (graag zelfs), maar het werk mag er niet onder lijden. Iedereen is constant in beweging en er wordt flink wat af gelopen op zo’n dag. Roken mag absoluut niet tussendoor, maar zowel in de morgen als in de middag last de werkmeester een rookpauze van tien minuten in. De rest kan dan even rusten. Deze pauze mag overigens niet gebruikt worden om bijvoorbeeld even naar de supermarkt te lopen voor een blikje cola of een pakje sigaretten. Dat mag alleen tijdens de lunch.
Ook bij de start van het Bosproject in Venlo wordt meteen hard gewerkt. De jongeren dragen hun eigen (oude) kleren en geen speciale werkschoenen en dergelijke. Op het takenlijstje staan: verven, snoeien, onkruid wieden, sjouwen en kleine reparaties in het bos. Allemaal klusjes die vaak onder het kopje ‘jongensdingen’ worden geplaatst. Daarom geldt dit project, net als de beide hiervoor genoemde projecten, meer als ‘jongensproject’, waar flink de handen uit de mouwen moeten worden gestoken en waarbij het werk later op de dag zwaar kan worden. Heel zelden worden hier meisjes geplaatst, al is het volgens de taakstrafcoördinatoren niet uitgesloten. (Overigens ligt het niet plaatsen van meisjes in dit type projecten ook aan de groepssamenstelling en bijbehorende dynamiek).
Daarentegen werken jongens en meisjes bij het Kringloopproject in Apeldoorn in een gemengde groep. ’s Morgens is het pand geopend voor goedereninname van klanten. Klanten worden onder andere door de taakgestrafte jongeren ontvangen en vervolgens worden de in te leveren spullen bekeken. Dit zijn soms grote kasten, stoelen en tafels, maar ook bestek, kaarshouders en computers. De jongens zijn verantwoordelijk voor het zwaardere werk, de meisjes krijgen toch vaak de schoonmaak- of sorteertaken. Om 13:00 uur gaat het hek dicht en begint het uit elkaar halen, schoonmaken en sorteren van de spullen. De jongeren hebben verplichte oranje hesjes en werkschoenen aan. Van de werkbegeleider (een personeelslid van het Kringloopcentrum zelf) krijgen ze te horen wat er die dag allemaal moet gebeuren en in principe moet dit werk aan het eind van de werkdag af zijn, of ze nou met z’n achten of met z’n vieren zijn. Het is dus zeker wel hard werken, maar op een andere manier dan bij de eerdergenoemde projecten. Roken mag alleen op aangegeven momenten. Als er geen klanten zijn ’s morgens, mag dit vaak wel even om de hoek, uit het zicht van klanten. De dagopbouw bij het Kringloopcentrum ziet er elke zaterdag in grote lijnen hetzelfde uit.
Dit is wel anders bij het project Werkstraffen in de buurt in Maastricht. De jongeren dragen geen speciale werkkleding, maar ze zijn tot op zeker hoogte wel herkenbaar voor de buurt omdat ze als groep aan de slag moeten. Om ervoor te zorgen dat jongeren zich niet gaan vervelen, proberen de betrokkenen te zorgen voor afwisseling. Elke zaterdag wordt een ander deel van de wijk aangepakt en ook op een andere manier. Zo komen ze bijvoorbeeld regelmatig vuil ruimen, maar gaan ze ook langs de begraafplaats om deze te fatsoeneren. Voor de jongeren die dit eng vinden, wordt een ander klusje verzonnen, maar wel binnen het toezichtgebied van de werkmeester. Tijdens onze observaties van dit project moesten de jongeren bijvoorbeeld enkele hekken van een lokale winkelier van een nieuwe verflaag voorzien. Door het project wordt intensief contact gezocht met ondernemers en bewoners in de buurt voor eventuele klusjes die de jongeren kunnen opknappen. Er mag worden gerookt tijdens het schuren en verven, als er maar doorgewerkt wordt.
Bij de zojuist besproken groepsprojecten zijn de taakgestraften voor omstanders soms herkenbaar aan hun werkkleding – ook al betekent dit niet vanzelfsprekend dat omstanders de kleding direct associëren met een werkstraf (zie hoofdstuk 9). Dat ligt anders bij de individuele projecten. In Zwolle leidt de personeelsingang aan de achterkant van een ziekenhuis naar de beddencentrale diep weggestopt in de kelder. Hier worden taakgestrafte jongeren individueel geplaatst, vaak ook als enige taakgestrafte, maar volgens de taakstrafcoördinator soms ook met z’n tweeën, zolang dit niet voor problemen zorgt en er voldoende toezicht is. De jongere draait mee met de reguliere beddenploeg. Er is veelvuldig contact met patiënten tijdens het werk, omdat door deze ploeg bedden van patiënten worden verschoond. Er is iemand van het ziekenhuis aangesteld om op de taakgestrafte jongeren te letten. Het meedraaien in een reguliere werkploeg, betekent dat er minder focus is en hoeft te zijn op de groepsdynamiek van taakgestrafte jongeren, maar meer op het werk zelf (zie verder hoofdstuk 7). Zo gaat het ook op twee andere werkstrafplekken: de spoel- en afwaskeukens van het ziekenhuis en een bejaardentehuis. De jongeren zijn gewoon hard aan het werk, net als het overige personeel, en er wordt niet zichtbaar extra op de werkgestrafte jongeren gelet. Het enige verschil met de beddencentrale is dat de jongeren die in de spoelkeukens werken, nauwelijks tot geen contact hebben met patiënten/klanten. Wel met overig personeel.
Individuele plaatsingen zijn er ook op de activiteitenboerderij van een gehandicaptendorp aan de rand van Eindhoven. Een medewerker van de boerderij fungeert als werkbegeleider van de werkstraf, maar is tevens de baas van de andere tieners die daar werken. Het werk is in de buitenlucht, met kruiwagens, schoffels, dieren en modder. De werkbegeleider vindt het leuk dat er soms hulp komt vanuit de Raad voor de Kinderbescherming en vooral dat de taakgestrafte jongeren leren hoe het is om met gehandicapten om te gaan.
Het lijkt op een soort bungalowpark, maar dan uitsluitend voor gehandicapten. Zij wonen hier onder begeleiding. Na aanwijzingen van de receptie rij ik naar de activiteitenboerderij in het midden van het park. Op het terras zitten bewoners met begeleiders of familie met een glaasje cola van de zon te genieten. Er zijn schommels, een trampoline, circusfietsen en een enorme boerderij. Tussen alle gehandicapte tieners die hier ook werken, zie ik Tinus staan. Hij is hard aan het werk. Balen hooi worden versleept, het gras moet nog gemaaid worden, de dieren gevoederd en de mest verzameld. Samen met twee gehandicapte jongens maakt hij een kippenhok schoon. (Veldnotitie)
Grote stad en platteland
Een opvallend verschil wat betreft werkstraffen in de buurt tussen de grote stad enerzijds en kleinere steden en het platteland anderzijds is te zien in de zojuist beschreven individuele projecten. De (individuele) projecten in de wat kleinere stad Zwolle zijn allemaal binnen, redelijk ‘weggestopt’ en de hier geplaatste jongeren komen er in principe geen leeftijdsgenoten tegen. De jongeren die hun werkstraf uitvoeren, komen door de achteringang naar binnen of werken op een afdeling die niet zichtbaar en toegankelijk is voor patiënten en anderen. Het lijkt alsof de werkzaamheden worden ‘afgeschermd’, zodat de jongere ongestoord zijn of haar werk kan afmaken in een professionele omgeving zonder te veel invloeden van buitenaf. In Zwolle zijn er alleen incidenteel groepsprojecten. In grotere stad Eindhoven zijn veel van de individuele projecten (deels) buiten, zoals de boerderij, maar er is ook een papegaaienopvang en een bosproject. Volgens de taakstrafcoördinator krijgen ze veel jongeren uit arbeiderswijken en die willen “gewoon lekker de handen uit de mouwen steken en aan de slag, het liefst in de buitenlucht”. Zo’n jongen kan je dan niet ‘wegstoppen’ in een afwaskeuken of bij de catering. Groepsprojecten zijn meer typerend voor grotere gemeenten; ze komen ook voor in de kleinere steden, maar dan op kleinere schaal. Op het platteland komen groepsprojecten nauwelijks voor, omdat het praktisch gezien niet haalbaar is. Er is te weinig instroom en de afstanden tussen woning en werklocatie zijn te groot om groepen te kunnen maken.
Groepsprojecten en individuele projecten
Alle groepsprojecten hebben een maximum van acht deelnemers. In de praktijk zijn dit er veelal drie tot zeven, omdat er altijd afmeldingen, no-shows en zieken zijn. De meeste groepen zijn gemengd qua etniciteit, geslacht en leeftijd, maar er zijn ook groepen waar geen meisjes of geen 12/13-jarigen worden geplaatst vanwege de aard van de werkzaamheden of om de groepsdynamiek zo min mogelijk negatief te verstoren. De individuele projecten zijn alle in een instelling waar de jongere de enige werkgestrafte is. Soms zijn zij wel in een groep aan het werk, maar dan is de jongere de enige taakgestrafte. De frequentie van de projecten verschilt. Sommige lopen het hele jaar door op elke zaterdag, andere alleen in de schoolvakanties. Bij individuele projecten is meer ruimte voor werk op doordeweekse dagen. Dit is fijn voor bijvoorbeeld jongeren die op zaterdags een bijbaantje hebben of in clubverband voetballen, maar doordeweeks wel kunnen werken. Groepsprojecten zijn doorgaans op de zaterdag of een volle week in de vakantieperiode.
De geïnterviewde jongeren is ook gevraagd naar hun oordeel over hun huidige werkstraf in vergelijking met eerdere werkstraffen. De first offenders konden niet teruggrijpen op eerdere eigen ervaring, maar konden meestal wel hun huidige straf vergelijken met straffen die vrienden hadden gekregen of waarvan ze hadden gehoord. De meeste jongeren zijn positief over eerdere groepsprojecten waarin ze hebben gezeten. Dit verdient wel een kanttekening: de gezelligheid in de groep wordt namelijk geroemd, maar het werk zelf wordt minder positief beoordeeld. Het werken met leeftijdsgenoten ervaren jongeren voornamelijk als een leuke bijkomstigheid, maar het werk in groepsprojecten wordt meer dan eens benoemd als “vreselijk”.
Duur werkstraf
Alle coördinatoren vinden het belangrijk dat snel met de taakstraf begonnen kan worden en deze ook binnen redelijke termijn volbracht wordt. De uren moeten bijvoorbeeld niet over zes maanden worden uitgesmeerd, want dat gaat volgens de taakstrafcoördinatoren ten koste van de motivatie.
Het opgelegde aantal uren van een werkstraf varieert van 4 tot en met 200 uur (dit is tevens het wettelijk maximum). Hoger komt bijna niet voor; deze jongeren krijgen dan meestal detentie opgelegd of een combinatie met een leerstraf. Een werkstraf vanaf 150 uur komt al niet vaak voor en jongeren met een werkstraf van meer dan 100 uur voltooien deze vaak deels in een (incidenteel) groepsproject doordeweeks, bijvoorbeeld in de vakantie(s). Als er dan nog uren resteren, kunnen deze in een individueel project doordeweeks of op zaterdagen afgemaakt worden. De mogelijkheden zijn schier oneindig. Coördinatoren kiezen er dan ook vaak voor om de jongere in verschillende projecten na elkaar te plaatsen, zodat het niet saai wordt. Jongeren met een klein aantal uren worden vaak op zaterdagen ingedeeld. Afhankelijk van het aantal uren kan een jongere klaar zijn in een dag(deel) of moet hij/zij een aantal zaterdagen aanwezig zijn. Een jongere met een taakstraf van 40 uur kan bijvoorbeeld in een (groeps)project van een volle werkweek worden geplaatst of vijf zaterdagen aan de slag gaan.
Factoren die kunnen zorgen voor vertraging in de duur van een werkstraf kunnen liggen in het project zelf. Er moet uiteraard plaats zijn in het project, anders moet de jongere wachten. En het komt zelden voor, maar als er op een zaterdag maar twee jongeren komen opdagen, gaat het project soms niet door die dag. De meeste coördinatoren hanteren een minimum van drie jongeren per groep. De werkmeester moet namelijk ook betaald worden. Maar ook de jongere zelf kan voor vertraging zorgen. Op een werkdag wordt doorgaans vier, zes of acht uur gewerkt. Zo kan het dus zijn dat een jongere op een zaterdag om 14.00 uur naar huis gaat, omdat hij al een aantal dagen achter de rug heeft en nu nog maar zes uurtjes moest volmaken. Dit gegeven zorgt mede voor de vele wisselingen en het snelle verloop in groepen.
Tot slot kunnen de regels met betrekking tot de lunchpauzes verschillen. Doorgaans wordt het half uurtje lunchpauze bij een reguliere betaalde baan niet uitbetaald. Bij de werkstraf wordt het dan ook meestal niet afgetrokken van het aantal opgelegde uren. Sommige coördinatoren en werkmeesters gaan hier echter anders mee om en wel om een bijzonder doordachte reden:
“Als de lunchpauze niet bij het aantal uren van die dag wordt opgeteld, geldt dit automatisch als zijn/haar eigen tijd. We hebben een tijd gehad dat jongeren in de pauze buiten het terrein een jointje gingen roken of een blikje bier halen. Als we ze aanspraken op het feit dat ze stoned of dronken waren, kreeg je te horen dat het hun eigen tijd was en dus daarin mogen doen wat ze willen. Om dit te voorkomen, telt de lunchpauze mee bij het aantal gewerkte uren van die dag. Al is het alleen maar om ervoor te zorgen dat jongeren op het terrein blijven.” (Taakstrafcoördinator)
Rol werkmeester
De begeleiding op de werkplek zelf geschiedt door een werkmeester en/of een werkbegeleider. Het verschil is dat een werkmeester door de Raad voor de Kinderbescherming wordt ingehuurd bij een extern bureau (speciaal voor het project), terwijl een werkbegeleider bij de instelling waar de taakstraf wordt uitgevoerd zelf werkzaam is. Een goed voorbeeld is het Kringloopproject in Apeldoorn. Hier is een werkmeester ingehuurd die ervaring heeft met jongeren, leiding kan geven, groepen aansturen en werkzaamheden structureren. Daarnaast is er een werknemer van het kringloopcentrum aangewezen als werkbegeleider. Hij weet welke werkzaamheden er die dag uitgevoerd moeten worden en bijvoorbeeld hoe de heftruck werkt. In dit geval zijn er dus twee begeleiders op de werkplek. In de praktijk is het echter vaker zo dat in groepsprojecten alleen een werkmeester aanwezig is en bij individuele projecten alleen een werkbegeleider. De laatstgenoemde hoeft, in tegenstelling tot een werkmeester, geen groep met taakgestrafte jongeren te begeleiden. Wel kan het zo zijn dat hij/zij leiding geeft aan een team waarin de taakgestrafte jongere wordt geplaatst. Verder hoeft de werkbegeleider niet over specifieke, aanvullende vaardigheden te beschikken.
Deze rolverdeling tussen werkmeester en werkbegeleider kwam ook duidelijk tot uitdrukking tijdens onze (participerende) observaties van de projecten. Vooral het Kringloopproject liet de rolverdeling goed zien. De werkbegeleider- en meester werkten nauw samen, maar de één bemoeide zich eigenlijk niet met het werk van de ander, al was het heel helder voor de groep dat ze allebei evenveel autoriteit hadden.
De werkmeesters hebben doorgaans geen opleiding of training van de Raad voor de Kinderbescherming gekregen en zijn ook niet (speciaal hiervoor) gecertificeerd, maar voldoen wel aan een vooropgesteld functieprofiel. Sommigen hebben een achtergrond als marinier of gevangenisbewaarder, anderen komen uit de hulpverlening, maar een ieder moet volgens de maatstaven van de Raad sociale vaardigheden hebben: “Alleen maar disciplineren werkt niet”, aldus een coördinator.
De rol van de werkmeesters op de werkdag zelf is groot. Zij heten de jongeren welkom, soms samen met de taakstrafcoördinator, en leggen de werkzaamheden en regels uit.[i] In het kader van het toezichthoudende element in hun takenpakket reageren ze op ongeregeldheden en proberen deze te voorkomen. Tevens hebben zij een pedagogische functie. Zij zien erop toe dat men netjes met elkaar omgaat, de regels worden nageleefd en spelen hier op in als dit niet het geval is. Niet zozeer met een belerend praatje of moraliserend, maar meer zoals bijvoorbeeld een leraar het zou doen in de klas. Zo mag er vaak alleen gerookt worden op gezette tijden, mag er geen rotzooi op de grond gegooid worden en vraagt de werkmeester een vriendelijke en positieve houding van de jongeren, tegenover elkaar, de werkmeester, maar zeer zeker ook tegenover omstanders.
Veel van de werkmeesters hebben gedurende de dag contact met de taakstrafcoördinator. In het bijzonder als een jongere vervelend of onacceptabel gedrag vertoont. Op het moment dat een jongere van het project wordt weggestuurd, is er eerder die dag al contact geweest met de taakstrafcoördinator hierover, dit komt nooit uit de lucht vallen. Verder ontvangt de taakstrafcoördinator altijd op de maandag, na de zaterdag waarop gewerkt is, van de werkmeester een rapport over de gang van zaken. Hierin staat het functioneren van elke jongere beschreven, zodat de taakstrafcoördinator meteen op de hoogte is. Hieronder volgen drie geanonimiseerde voorbeelden.
Mussaf was keurig op tijd bij het station. Zijn bedeesdheid duurde een minuut of tien. Daarna alleen maar vragen, de hele dag door. Uiteindelijk werden het vragen naar de bekende weg. Waar gaan we naar toe, wat moet ik doen, mag ik eerder weg, hoe laat ga ik eten, etc. Was vandaag de jongste van de groep, maar ik vind dat geen excuus. Is traag in en met alles. Moet constant gecorrigeerd en beslist aangespoord worden. Ondanks goede voorbeelden van anderen, correcties nodig betreffende tenue, opschieten met in orde maken materiaal, opruimen van het zwerfvuil, mekkeren over (niet) te volle zakken. Altijd de laatste. Ik besef dat dit met slechts drie ook omgebogen kan worden naar een derde podiumplaats, maar deze dag beslist niet. Eenmaal in bijzijn van de anderen duidelijk verteld wat ik er van vond, en in de middag hem een fikse uitbrander gegeven. Deze taakstraf gaat wel lukken met de jongeman, maar er mag best wat meer werklust vanuit gaan. Kortom redelijk lui. Heeft deze dag matig gewerkt.
Joop is en blijft stille Jopie. Weinig mededeelzaam, althans niet op eigen initiatief. Ook zijn werktempo is niet noemenswaardig gestegen, afgezet tegen de vorige weken. Is wel minder wantrouwend geworden. Mag graag tutoyeren, echter zonder dat dit ergernis opwekt. Minder sociaal vond ik het feit, toen er op de markt een gratis verstrekking van coca cola was, en het tegen zijn einde werkdag liep hij mij vroeg: Mijnheer mag ik een blikje cola ophalen. Mijn antwoord was ja dat mag, maar dan vijf, tenslotte zijn we met vijven. Ik ga niet met 5 cola sjouwen was Joops antwoord. Ik heb hem daarop geen toestemming gegeven om voor zichzelf een cola op te halen, in het kader allemaal of niemand. Het verbaasde mij wel dat dit zonder mokken werd geaccepteerd. Het was zijn laatste werkdag. Heeft zijn taakstraf, gezien zijn traag tempo, matig tot redelijk afgesloten.
Bibi is een meisje dat zeer aanwezig is. Ze deelt graag haar gemoedstoestanden en meningen met anderen. Zo heeft ze al vier weken pijn in de buik en vandaag drie blaren en heeft ze heel wat te puffen en te blazen. Iedereen die het wel of niet wil horen mag het van haar weten. Het eerste uur loopt niet echt lekker. Ze zoek de grenzen op en wil bepalend zijn. Als ik haar aanspreek wil ze verdergaan in haar werk en vermijd ze oogcontact en probeert ze de confrontatie te vermijden en af te kappen. Ik heb even strak aangepakt zodat ze weet waar ze aan toe is. Wat later zie ik dat zij heel goed aan het werk is.
Bij de individuele projecten heeft de taakstrafcoördinator eigenlijk alleen contact met de begeleider als er zich ongeregeldheden voordoen, dus in het geval van te laat komen, niet op tijd van pauze terug komen, brutaliteit, werk weigeren et cetera. Tot slot hebben coördinatoren een controlerende taak ten opzichte van de werkmeesters. Als zij het gevoel hebben dat hij het niet goed aanpakt en/of onrechtvaardig is, is het de taak van de coördinatoren om in te grijpen.
De werkmeesters (“coaches”, zoals ze zelf genoemd willen worden) in het Maastrichtse project Werkstraffen in de Buurt zijn van een andere orde. De oprichter is een voormalig glazenwasser die door een ongeval niet meer zijn beroep kan uitoefenen. Hij wilde altijd al graag met jongeren werken. Eerst draaide hij dit project alleen met zijn broer, maar er kwamen steeds meer aanmeldingen binnen van vrijwilligers die in de buurt woonden. Er loopt nu zelfs een meisje stage om ervaring op te doen. De oprichter:
“De vrijwilligers zijn een grote succesfactor van dit project. Jongeren hebben bewondering voor het feit dat zij niet betaald krijgen, maar wel op hun vrije zaterdag een groep willen begeleiden.”
Naast overeenkomsten zijn er soms duidelijke verschillen in de aanpak van werkmeesters. Van hard en gedisciplineerd tot zacht doch rechtvaardig en alles ertussenin. Tijdens de pauzes wordt er in sommige projecten gepraat en gediscussieerd over relevante onderwerpen. De werkmeester neemt dan een redelijk neutrale rol in, maar probeert de jongeren wel te confronteren. Zo vroeg een jongere waarom hij prulletjes moest prikken. De werkmeester ging daarom het gesprek met hem aan door te vragen wat hij er niet leuk aan vond. Na uitleg van de jongere zei de werkmeester: “Laat dit dan vooral een les zijn voor wat je NIET zou willen worden in je leven.”
Jongeren over de werkmeester
Jongeren zelf beoordelen de werkmeester over het algemeen positief. Er komt zeker geen beeld naar voren van de werkmeester als drilinstructeur. Termen als ‘chill’, ‘relaxed’ en ‘aardig’ passeren juist de revue. Ook vinden veel jongeren – in de interviews, maar ook in informele gesprekken – dat hij goed met de groep klikt. Verder is er volgens de jongeren ruimte voor humor en een praatje, maar soms ook een wijs woord (hoewel dit niet door iedereen op prijs wordt gesteld). Het woord ‘streng’ als typering van de werkmeester valt weinig. Wel denken jongeren dat hun werkmeester zeer zeker streng kan zijn als het zou moeten.
Een minder positief geluid komt van enkele jongeren die de werkmeester niet consequent vonden in het hanteren van de rookregels. Volgens hen rookt hij soms in zijn kantoor, terwijl de jongeren zelf niet mogen roken. Regels zijn regels en ook de werkmeester moet zich daaraan houden, zo vinden deze jongeren.
Daarnaast brengen sommige jongeren in informele gesprekken naar voren het soms lastig te vinden om zich ‘sociaal wenselijk’ op te stellen, terwijl de werkmeester hier wel op let en dit van de jongeren verlangt. Zo valt het bijvoorbeeld op als een jongere, die wel zijn werk goed doet, de hele dag met niemand praat. Jongeren zeggen zeker te weten dat je dan een aantekening krijgt die naar de coördinator gaat. Dit terwijl je volgens hen niets fout doet. De jongeren in de individuele projecten reppen hier met geen woord over. Integendeel, een recidivist die voorheen in een groepsproject zat, vertelt dat er nu juist minder op hem wordt gelet en dat hij dit erg prettig vindt. Zo kan hij gewoon in stilte zijn werk doen en uren voltooien, zonder dat dit tegen hem wordt gebruikt.
Bijna alle jongeren vinden dat ze niet veroordelend behandeld of met een scheef oog door de werkmeester bekeken worden. Eén jongen die voor diefstal was opgepakt, vertelde wel dat hij niet zo gecharmeerd was van zijn werkbegeleider, toen die hem vroeg of hij hem wel kon vertrouwen met alle tassen van het personeel in de kleedkamer. Maar dit is een enkel geval, want over het geheel genomen zijn de jongeren juist heel tevreden over de werkmeesters en begeleiders en de manier waarop zij hun werk doen.
Conclusie
De aard en de zwaarte van de werkzaamheden verschillen per project. Bij groepsprojecten is er altijd een werkmeester en vaak ook een werkbegeleider, bij individuele projecten alleen een werkbegeleider. Werkmeesters hebben veel ervaring in het werken met jongeren, maar hebben geen speciale opleiding voor de begeleiding van taakgestraften. De jongeren uiten zich overwegend positief over de werkmeester.
Bij individuele werkstraffen spelen groepsprocessen hoogstens een rol voor zover de jongeren ook contact hebben met anderen op de werkplek die soortgelijke activiteiten verrichten, zoals ziekenhuismedewerkers. Bij de groepsprojecten is het sterk afhankelijk van de werkzaamheden of er sprake kan zijn van groepsprocessen. Het ene project leent zich hier in principe meer voor dan het andere. Tegelijkertijd is gebleken dat jongeren lang niet altijd als groep van begin tot aan het eind samen een groepswerkstraf uitvoeren. In het volgende hoofdstuk gaan we hier uitgebreid op in.
Afhankelijk van het project en/of de locatie waar de werkstraf wordt uitgevoerd, zijn de jongeren meer of minder herkenbaar voor de omgeving. Die herkenbaarheid kan een rol spelen bij de beleving van de werkstraf, samen met onder andere de aard van de werkzaamheden en de werkwijze van de werkmeester. Terloops zijn deze aspecten in dit hoofdstuk al enigszins naar voren gekomen, maar in hoofdstuk 8 worden deze uitvoeriger besproken.
Het ene project leent zich (in principe) meer voor interactie met en reacties van de omgeving. Grosso modo lenen groepsprojecten zich hier eerder voor dan individuele projecten. Maar we hebben ook gezien dat de jongeren in groepsprojecten zo druk bezig kunnen zijn met hun werk, dat zij, ook als zij qua kleding en dergelijke herkenbaar zijn voor de buurt, weinig of niet bezig kunnen zijn met omstanders. In hoofdstuk 9 wordt dit thema nader uitgediept.
NOOT
i. Vaak zijn de regels al in een eerder stadium met de jongere en de taakstrafcoördinator besproken, maar deze worden altijd nog door de werkmeester op de dag zelf uitgelegd.
LITERATUUR
Agar, M.H. (1980) The professional stranger. An informal introduction to Ethnography. Orlando: Academic Press.
Aldridge, J., & Cross, S. (2008). Young people Today. News Media, Policy and Youth Justice. Journal of children and media, 2(3), 203-218.
Ausubel, D.P. (1955). Relationships between Shame and guilt in the Socializing Process. Psychological Review, 62(5), 378-390.
Becker, H.S. (1963) Outsiders. Studies in the sociology of deviance. The Free Press: New York.
Bianchi, H. (1971) Stigmatisering. Deventer: Kluwer.
Braithwaite, J. (1989) Crime, Shame and Reintegration. Melbourne: Cambridge University Press.
Braithwaite, J. (2000). Shame and criminal justice. Canadian Journal of Criminology, 42(3), 281-298.
Decorte, T. & Zaitch, D. (2009) Kwalitatieve methoden en technieken in de criminologie. Leuven/Den Haag: Acco.
Doek, J. (2008). Juvenile Justice: International Rights and Standards. In R. Loeber, N.W. Slot, P.H. van der Laan & M. Hoeve (eds.) Tomorrow’s Criminals. The development of Child Delinquency and Effective Interventions. (pp. 229-246) Surrey/Burlington: Ashgate.
Dijk, J.J.M. van, Sagel-Grande, H.I. & Toornvliet, L.G. (2006) Actuele criminologie. Den Haag: SDU Uitgevers.
Fetterman, D.M. (1998) Ethnography: Step by Step. Thousand Oaks, CA: Sage.
Gemert, F. van (1998) Ieder voor zich. Kansen, cultuur en criminaliteit van Marokkaanse jongens. Amsterdam: Het Spinhuis.
Glaser, B.G. & Strauss, A. L. (2008, 1st edition 1967) The discovery of grounded theory. Strategies for qualitative research. Chicago: Aldine Publishing Company.
Glaser, B. G. (1992) Basics of Grounded Theory Analysis: emergence vs forcing. Mill Valley, Ca.: Sociology Press.
Goffman, E. (1971) Relations in public. Microstudies of the public order. London: Penquin Press.
Gottfredson, M., & Hirschi, T. (1990). A General Theory of Crime. Standford: Stanford University Press.
Hinds, L., & Daly, K. (2001) The War on Sex Offenders: Community Notification in Perspective. The Australian en New Zealand Journal of Criminology, 34(3), 256-276.
Hirschi, T. (1969) Causes of delinquency. Berkeley: University of California Press.
Imkamp, F. (2002). Werken met taakgestraften. Ervaringen van projectbegeleiders. Ars Aequi Libri.
Jong, J.D. de (2007) Kapot moeilijk. Een etnografisch onderzoek naar opvallend delinquent groepsgedrag van ‘Marokkaanse jongens. Amsterdam: Aksant.
Katz, J. (1988) Seductions of Crime. Moral and Sensual Attractions in Doing Evil. New York: Basic Books.
Koster, F., Goudriaan, H., & Schans, C. van der (2009). Shame and Punishment: An International Comparative Study on the Effects of Religious Affiliation and Religiosity on Attitudes to Offending. European Journal of Criminology, 6 (6), 481-495.
Kugler, K., & Jones, W.H. (1992). On Conceptualizing and Assessing Guilt. Journal of personality and Social Psychology, 62(2), 318-327.
Laan, A. M. van der, Vervoorn, L., Schans, C. A. van der, & Bogaerts, S. (2008) Ik zit vast – een exploratieve studie naar emotionele verwerking van justitiële vrijheidsbeneming door jongeren. Den Haag: Boom Juridische uitgevers.
Lünnemann, K. (2005). Werkstraffen: succes verzekerd? Succes- en faalfactoren bij werkstraffen van meerderjarigen. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut.
Miedema, S. (2002) Onderzoek nader onderzocht. Een vergelijkende analyse van etnografisch onderzoek naar de relatie tussen etniciteit, groepsvorming en delinquentie bij jongens. Tijdschrift voor Criminologie, 44(2), 150-161.
Mulbregt, J.M.L., van (2000). Het betere werk. Verwachtingen en ervaringen met betrekking tot het strafkarakter van een werkstraf. Boom Juridische uitgevers.
Noaks, L. & Wincup, W. (2004) Criminological research. Understanding qualitative methods. London: Sage.
Pawson, R. (2002). Does Megan’s Law Work? A theory-driven systematic review. ESRC UK Centre for Evidence Based Policy and Practice: Working paper 8, University of London.
Pawson, R. (2006) Reviewing outer contexts: naming & shaming. In: Evidence-based policy, pp. 151-166. London: Sage.
Presser, L., & Gunnison, E. (1999). Strange Bedfellows: Is Sex Offender Notification a Form of Community Justice? Crime Delinquency, 45(3), 299-315.
Ronken, C., & Lincoln, R. (2001). Deborah’s Law: The Effects of Naming and Shaming on Sex Offenders in Australia. The Australian en New Zealand Journal of Criminology, 34(3), 235-255.
Rose, T. (1994) Black noise: rap music and black culture in contemporary America. New England: Weslyan University Press.
San, M. van (1998) Stelen en steken. Delinquent gedrag van Curaçaose jongens in Nederland. Amsterdam: Het Spinhuis.
Sansone, L. (1992) Schitteren in de schaduw. Overlevingsstrategieën, subcultuur en etniciteit van Creoolse jongeren uit de lagere klasse in Amsterdam 1981-1990. Amsterdam, Het Spinhuis.
Staring, R. & Swaaningen, R. van (2009) Naar een kwalitatieve criminologie. De relatie tussen theorie, onderzoeksvragen en methode. In: Decorte, T. & Zaitch, D. (eds.) Kwalitatieve methoden en technieken in de criminologie. Leuven/Den Haag: Acco.
Tangey, J.P. (1990). Assessing Individual Differences in Proneness to Shame and Guilt: Development of the Self-Conscious Affect and Attribution Inventory. Journal of personality and Social Psychology, 59(1), 102-111.
Terpstra, J. (1996) Over families, piraten en beunen. Achterstand en subcultuur in een Nederlandse nieuwbouwwijk. Sociologische Gids, 43(3): 204-224.
Terpstra, J. (1997) Jeugdsubcultuur en de reproductie van maatschappelijke achterstand. Sociologische Gids, 44(3): 205-229.
Wicker, F.W., Payne, G.C., & Morgan R.D. (1983). Participant Descriptions of guilt and Shame. Motivation and Emotion, 7 (1), 25-39.
Wing-Cheong C. (2003). A review of the Corrective Work Order in Singapore. The British Criminology Conference: Selected Proceedings. Volume 5. Papers from the British Society of Criminology Conference, Keele, July 2002.
Zandbergen, A. (1996). Shaming in a Dutch diversion project. European Journal on Criminal Policy and Research, 4(4), 95-112.