Besame Mucho – Een saxofonist verstript

No Comments yet

De muziek van de film Ascenseur pour l’échafaud uit 1958 – regie Louis Malle – is bekender dan de film zelf. Miles Davis maakte de soundtrack, die niet alleen bij jazzliefhebbers bekend is. Vaak is de muziek te horen als achtergrond bij documentaires of televisiereportages. Het onmiskenbare trompetspel van Davis wordt afgewisseld met melancholische saxofoonklanken. Er ontstaat een serie lang uitgesponnen saxofoon- en trompetsolo’s met een simpel, telkens terugkerend thema, zonder echte melodie, wat zich eindeloos lijkt te herhalen.
Filmkijkers herinneren zich vooral deze muziek bij de scènes waarin een wanhopige Jeanne Moreau, op hakjes, verdwaasd over de beregende kinderhoofdjes van straten in Parijs beweegt. Het zijn ook de enige beelden uit de film die blijven hangen. Zonder de muziek van Miles Davis zou de film waarschijnlijk al lang in de vergetelheid zou zijn geraakt.

Film noir
Ascenseur pour l’échafaud is de eerste lange speelfilm van regisseur Louis Malle (1932-1995). Het is een in zwart/wit gedraaide film noir die bij vlagen hitchcock-achtig aandoet.
Een vrouw – Jeanne Moreau in de rol die haar doorbraak zou betekenen – en haar minnaar zijn van plan haar echtgenoot te vermoorden. Het plan dreigt te mislukken wanneer de minnaar opgesloten raakt in een lift in een verder verlaten kantoorgebouw en zo zijn afspraak met de vrouw misloopt. Wanhopig dwaalt ze ’s nachts door een uitgaanswijk van Parijs, in café’s en nachtclubs op zoek naar haar minnaar.

Nouvelle Vague
Hoewel Ascenseur pour l’échafaud niet door alle filmhistorici gerekend wordt tot de Nouvelle Vague, de Franse filmstroming die brak met de traditionele wijze van filmen, geldt de film wel als voorloper ervan. Zeker is dat de film een belangrijke inspiratiebron was voor regisseurs als François Truffaut en Jean-Luc Godard, toonaangevende vertegenwoordigers van de Nouvelle Vague.
Eind jaren vijftig en in het begin van de jaren zestig weken Truffaut en Godard, maar ook regisseurs als Claude Chabrol, Eric Rohmer en Agnès Varda, met hun werkwijze fundamenteel af van de tot dan toe heersende filmtradities. Hun aanpak was niet gebaseerd op van te voren geprogrammeerde scènes en dichtgetimmerde scenario’s, maar ging uit van experiment en improvisatie tijdens de opnames, in camerawerk, chronologie en editing, net als de soundtrack.

Jean Seberg en Jean-Paul Belmondo

Straatscènes
Als een van de eersten nam Louis Malle – later de regisseur van onder meer Zazie dans le Metro (1960), Pretty Baby (1978) en My Dinner with André (1981) – de camera mee de straat op. Niet om vanuit een vast standpunt te filmen, maar juist om op straat met personages mee te kunnen bewegen. Om Jeanne Moreau lopend door straten te kunnen filmen, werd de camera op een kinderwagen gemonteerd zodat ze overal gevolgd kon worden. François Truffaut filmde later op soortgelijke wijze straatscènes in Parijs voor zijn debuutfilm Le Quatre Cents Coup (1959). Truffaut liet de camera op een 2CV zonder dak monteren om de jonge Antoine Doinel te kunnen volgen op zijn zwerftochten door Parijs.

Schatplichtig aan Ascenseur pour l’échafaud is ook de beroemde straatscène in Godards A Bout de Souffle (1959), waarin Jean Seberg de Herald Tribune verkoopt op de Avenue des Champs- Élysées en door Jean-Paul Belmondo wordt aangesproken. Door – op de openingsscène na – de hele film op locatie te draaien in plaats van in een studio, doorbrak Godard fundamenteel de bestaande filmtraditie en baande hij de weg voor een nieuwe manier van film maken.

Jeanne Moreau en Miles Davis

Jazz in Parijs
In november 1957 was Miles Davis voor enkele optredens geboekt in de Club Saint-Germain in Parijs, een bekende jazzclub in de Rue Saint-Benoît. Franse jazzmusici als Barney Wilen, Stéphane Grapelli, René Urtreger en Boris Vian traden er frequent op, maar ook voor Amerikaanse jazzmuzikanten als Art Blakey, Kenny Dorham, Bud Powell en Kenny Clarke was het een geliefde plek. Parijs was een stad waar Amerikaanse musici graag verbleven.
Trompettist Chet Baker nam in Parijs een aantal van zijn beste platen op (op cd als Chet in Paris vol. 1-4).
In de jaren vijftig werd Parijs de stad ‘waar het gebeurde’. Europa herstelde zich van de Tweede Wereldoorlog, en Parijs was de stad waar de voorhoede van een nieuwe toekomst zich leek te kunnen manifesteren. Nieuwe stromingen in kunst, mode, cultuur en filosofie kondigden zich aan. Hoogwaardige journalistiek – de International Herald Tribune vindt zijn oorsprong in Parijs – en literaire tijdschriften als The Paris Review en Les Temps Modernes (onder redactie van Jean-Paul Sartre en Simone de Beauvoir) bepaalden mede het sociaal-culturele klimaat.

Drugs
Zwarte musici hadden er nauwelijks last van racistische vooroordelen en discriminatie zoals ze dat in de Verenigde Staten meemaakten. Bovendien heerste er een gunstiger klimaat ten opzichte van drugsgebruik. Heroïne was een veel gebruikte drug onder musici. In Parijs was het niet al te problematisch om in die behoefte te kunnen voorzien. Bovendien was het Franse rechtssysteem aanzienlijk minder streng ten opzichte van het gebruik van harddrugs in vergelijking met de Verenigde Staten, waar de criminalisering en segregatie hand in hand gingen.

Juliette Greco en Miles Davis

Saint-Germain
Het was niet het eerste bezoek van Miles Davis aan Parijs. Al in 1949 had hij in Parijse clubs gespeeld. De Amerikaanse bebop was in Parijs ongekend populair, met name in de jazzcafé’s in Saint-Germain-des-Près. In Parijs werd Davis verliefd op chanteuse en actrice Juliette Gréco, die in bohemienachtige, existentialistische kringen rondom Jean-Paul Sartre verkeerde. In 1957 hernieuwde hij in Parijs zijn relatie met Gréco. Inmiddels was hij wereldberoemd, na het uitbrengen van de legendarische serie platen Cookin’-, Relaxin’-, Workin’- and Steamin’ with The Miles Davis Quintet.
Jean-Paul Rappeneau, jazzfan en assistent van Malle, kwam met de suggestie Davis te vragen voor de filmmuziek. Voor Louis Malle een uitgelezen kans zijn film publicitair een stuk aantrekkelijker te maken.

Improvisatie
De opnames vonden plaats op 4 en 5 december 1957 in de Le Poste Parisien Studio in Parijs, 116bis Avenue Champs-Élysées. Behalve Miles Davis, bestond de band uit de Amerikaan Kenny Clarke op drums, en de Franse musici Barney Wilen op tenorsax, René Urtreger op piano en Pierre Michelot, bass. Davis gaf de andere bandleden slechts wat globale aanwijzingen over de harmoniestructuur en volgorde van akkoorden. Terwijl scènes uit de film in de studio op een doek werden geprojecteerd, improviseerden de bandleden op de beelden.
Het samenspel met de bandleden en de ingetogen, trage soundtrack inspireerden Davis vervolgens tot het maken van de plaat Milestones (1958) en van Kind of Blue (1959), volgens velen de beste jazzplaat ooit gemaakt.
In Europa werd de soundtrack door Fontana uitgebracht op een ten-inch elpee. De eind jaren tachtig verschenen cd bevat ook de alternate takes.

Barney Wilen

Filmmuziek
Voor saxofonist Barney Wilen (1937-1996) geldt Ascenseur pour l’échafaud als de start van zijn carrière. Direct werd hij gevraagd de filmmuziek voor een tweetal Franse films te componeren: Un témoin dans le ville (1958) en Jazz sur scène (1958), waaraan Kenny Clarke meewerkte. Ook maakte hij de muziek bij Les Liaisons Dangereuses (1959) van regisseur Roger Vadim, met medewerking van Thelonius Monk. Ook trad hij op het Newport Jazz Festival op.
In de jaren zestig experimenteerde hij met free jazz en ging zich oriënteren op niet-westerse muziek. In 1968 bracht hij de plaat Dear Prof. Leary uit, een eerbetoon aan lsd-profeet Timothy Leary. In de jaren zeventig en tachtig maakte hij muzikale uitstapjes naar de rock en punk en bracht hij lange tijd in Afrika door, waar hij speelde en toerde met Afrikaanse musici.
Uit het Franse clubcircuit was hij verdwenen. Zo nu en dan maakte hij nog een plaat en produceerde hij muziek van anderen.

Stripverhaal
Wilen moet stomverbaasd zijn geweest toen hij in 1987 in een Franse kiosk exemplaren aantrof van het striptijdschrift (A Suivre), met daarin het stripverhaal Barney et la note bleue.
Overduidelijk hadden scenarist Phillipe Paringaux en tekenaar Jacques Loustal zich voor de strip laten inspireren door het leven van Barney Wilen. Het verhaal: een jonge tenorsaxofonist genaamd Barney, die een opmerkelijke gelijkenis vertoont met Barney Wilen, speelt in de jaren vijftig met jazzmusici als Art Blakey en Kenny Clark, raakt verslaafd aan heroïne en beleeft meerdere tragische affaires met vrouwen. Hij moet in zijn onderhoud voorzien door te spelen in tweederangs jazzorkestjes, die een weinig indrukwekkend repertoire van uitgemolken jazzstandards spelen. Tegen wil en dank wordt het nummer Besame Mucho zijn handelsmerk. Het trieste bestaan van Barney speelt zich af in troosteloze casino’s, verlaten Franse badplaatsen en derderangs clubs, om vervolgens iedere dag op een haveloze hotelkamer een spuit met heroïne in zijn arm te kunnen zetten. Vergeten door jazzliefhebbers en zonder vrienden sterft hij in alle eenzaamheid.

Barney Wilen bekijkt de tentoonstelling met tekeningen uit La Note Bleue

Comeback
Waarheidsgetrouw was het verhaal zeker niet, want Barney Wilen was springlevend, en ook Wilens levensloop had zich duidelijk anders voltrokken. Juist vanwege deze verschillen meende Wilen bij de makers van de strip verhaal te moeten halen. Er volgden pittige gesprekken tussen Wilen, Paringaux en Loustal. Het verhaal – inmiddels als stripalbum gepubliceerd – was wel degelijk bedoeld als eerbetoon aan Wilen, zo was de verklaring van de makers, maar hun research was niet al te nauwkeurig geweest. Onterecht hadden ze gemeend dat Barney reeds was overleden.
Er kwam een compromis, die zowel voor Wilen als de makers publicitair een gouden vondst bleek te zijn. Wilen nam een nieuwe cd op getiteld La Note Bleue, met nieuwe nummers en enkele standards, inclusief Besame Mucho. De nummers kregen de titels van de hoofdstukken in het stripalbum, Loustal maakte het hoesontwerp. Wilen maakte met de cd een comeback, Loustal kreeg een tentoonstelling met zijn werk en zou later furore maken als striptekenaar en illustrator. Het stripalbum moest meerdere malen worden herdrukt.
In 1987 kreeg de cd de prijs voor het beste Franse jazzalbum van dat jaar. In de herfst van datzelfde jaar speelde Wilen avond aan avond in de Parijse jazzclub Le Petit Opportun nummers van de cd. Dankzij de strip voor een opvallend jong publiek. Vaste prik iedere avond is een enthousiast gespeelde versie van Besame Mucho.

Soundtrack Ascenseur pour l’échafaud

Barney Wilen, Bud Powell, Kenny Clark e.a, Club Saint-German, 6 November 1959

Barney Wilen Quartet, Antibes Jazz Festival, Juli 1961

image_pdfimage_print
Bookmark and Share

Comments

Leave a Reply





What is 10 + 5 ?
Please leave these two fields as-is:
IMPORTANT! To be able to proceed, you need to solve the following simple math (so we know that you are a human) :-)

  • About

    Rozenberg Quarterly aims to be a platform for academics, scientists, journalists, authors and artists, in order to offer background information and scholarly reflections that contribute to mutual understanding and dialogue in a seemingly divided world. By offering this platform, the Quarterly wants to be part of the public debate because we believe mutual understanding and the acceptance of diversity are vital conditions for universal progress. Read more...
  • Support

    Rozenberg Quarterly does not receive subsidies or grants of any kind, which is why your financial support in maintaining, expanding and keeping the site running is always welcome. You may donate any amount you wish and all donations go toward maintaining and expanding this website.

    10 euro donation:

    20 euro donation:

    Or donate any amount you like:

    Or:
    ABN AMRO Bank
    Rozenberg Publishers
    IBAN NL65 ABNA 0566 4783 23
    BIC ABNANL2A
    reference: Rozenberg Quarterly

    If you have any questions or would like more information, please see our About page or contact us: info@rozenbergquarterly.com
  • Like us on Facebook

  • Archives