Bredero’s Bouwbedrijf – 1921-1947
Inleiding
Bredero’s Bouwbedrijf was al voor de Tweede Wereldoorlog een begrip in grote delen van Nederland. BBB bouwde door heel het land eengezinswoningen, van Tilburg tot Groningen, maar de meeste in de provincies Noord-Brabant en Utrecht. Richard Hubertus Bredero begon rond 1900 als aannemer een eigen timmerfabriek in Utrecht. In de twintiger en dertiger jaren groeide het bedrijfje als N.V. onder de dynamische leiding van zoon Adriaan Bredero uit tot een bouwbedrijf waar rekening mee gehouden diende te worden. BBB was in zijn vooroorlogse periode vooral ook een modern bouwbedrijf, dat wil zeggen dat men zich met nadruk richtte op een zo modern mogelijke bedrijfsvoering, efficiënte bouwmethoden (en -materialen) en een goede PR. Daarvoor schakelde Adriaan Bredero graag specialisten in: architecten als Gerrit Rietveld en Willem Dudok, wetenschappers op het gebied van moderne bouwmaterialen en kunstenaars die bijdragen konden leveren aan vormgeving van de PR. Ook nam Bredero als eerste bouwbedrijf een econoom in dienst die de woningmarkt in diverse steden wetenschappelijk moest onderzoeken.
Na een moeizame periode rond het midden van de jaren ’30 – maar welke bedrijfstak leed niet onder de zware economische crisis – braken goede tijden aan, die niet in het minst geremd werden door het eerste oorlogsjaar.
De dynamische aard van Adriaan Bredero spoorde hem in mei 1940 onmiddellijk aan tot het zich in dienst stellen van weder-opbouwprojecten. Ook tijdens de Tweede Wereldoorlog bleven efficiëntie, onderzoek naar nieuwe bouwmaterialen en PR de speerpunten van het bedrijf, dat alles vooral ook met het oog op naoorlogse tijden. Dan zou er pas echt gebouwd moeten gaan worden. Het liep echter anders dan de directie had verwacht: in het chaotische eerste bevrijdingsjaar kreeg Adriaan Bredero te maken met een beschuldiging van collaboratie, niet-ingeloste beloften van opdrachten voor de Wederopbouw, een snel oplopend financieel tekort en zijn steeds slechter wordende gezondheid. Het bedrijf kreeg in 1947 wel de broodnodige financiële ondersteuning van de Nationale Herstelbank, maar de prijs die betaald moest worden was het aftreden van Adriaan Bredero als directeur. De niet lang daarvoor in dienst gekomen Jan de Vries nam zijn functie over. Adriaan Bredero overleed datzelfde jaar nog.
De aanloop tot N.V. Bredero’s Bouwbedrijf
Richard Hubertus Bredero (geboren op 1 december 1859 te Utrecht) stond vanaf 1885 in het adresboek van Utrecht vermeld als timmerman aan de Oude Kerkstraat 39. Als timmerman in loondienst, besloot hij op een gegeven moment voor zichzelf te beginnen. In een gedenkschrift uit 1942 ter gelegenheid van het 20-jarig bestaan van de N.V. werd de bouw van enkele huizen in 1895 vermeld, zonder nadere adresaanduiding. Bredero sr. had hiermee zijn eerste schreden gezet als eigen bouwer. Nieuwe opdrachten en eigen initiatieven volgden en rond 1901 had hij voldoende kapitaal om een eigen aannemersbedrijfje op te richten aan de Weerdsingel W.Z. Ondertussen was hij vader geworden van twee zoons, Hubertus Richard (1885) en Adrianus Hendrikus (1889) en een dochter Johanna Hendrika (1889).
Welke opdrachten hij precies allemaal in Utrecht en daarbuiten verwierf, is slechts spaarzaam bekend. Een belangrijke opdracht kreeg hij van het kruideniersbedrijf De Gruyter & Zoon, dat hem winkels liet bouwen en verbouwen. Hij bouwde onder andere de winkels aan de J.P. Coenstraat en de Twijnstraat in Utrecht, een winkel in Hilversum en in 1914 ook de fabriek van De Gruyter in ’s-Hertogenbosch(i).
In Utrecht verbouwde aannemer Bredero in dezelfde jaren de smederij van de beroemde edelsmid Brom en was hij betrokken bij de grootschalige verbouwing van het Agnietenklooster tot Centraal Museum in de jaren 1916-1920. Een andere grote opdracht was de bouw van de Rooms-Katholieke Arbeidersdrukkerij Lumax in Ondiep. Op de oprichtingsakte, in 1918 ingemetseld in een loden koker bij de eerste steen, stond tussen de handtekeningen van de directie en de bestuursleden van het Rooms-Katholieke Vak-bureau die van R.H. Bredero. Deze drukkerij werd vanwege de zware machines voor een deel opgetrokken met een betonnen casco.
Beton was in 1918 al geen nieuw materiaal meer, maar het werd voornamelijk gebruikt voor de dragende constructies van utiliteitswerken (met name van de spoorwegen) en grote gebouwen als Lumax of de luxueuze modewinkel van de gebroeders Gerzon aan de Oudegracht (1917)(ii), maar nauwelijks nog voor de woningbouw. Toch werd juist in deze periode in het buitenland en ook in Nederland volop geëxperimenteerd met diverse betonsystemen voor het bouwen van woningen. Bredero was ook in beton geïnteresseerd, sterker nog: hij wilde in beton gaan bouwen.
In 1919 was hij in Düsseldorf om kennis te nemen van een daar ontwikkeld systeem van betonblokken. Dit systeem van holle betonstenen, genoemd naar de ‘uitvinder’ ingenieur Olbertz, beviel blijkbaar goed want Bredero vroeg en kreeg hier in 1920 patent op voor Nederland en de koloniën(iii). Een Duits architect, genaamd Märcker, kwam mee om het systeem te implementeren. Met het mogen exploiteren van de holle betonstenen voegde het bouw bedrijf zich in een groeiende reeks betonbouwers rond 1920, die een nieuwe en moderne tak vormden binnen het nog vrij traditionele bouwbedrijf. Het op de markt brengen van een nieuw bouwsysteem vergde echter wel een flinke investering. De mogelijkheden om zelf bouw materialen te gaan exploiteren en de mogelijkheid om geld van derden aan te trekken, zal de aanleiding gevormd hebben voor de oprichting van de Naamloze Vennootschap. Het startkapitaal was uit de opbrengsten van het aannemers bedrijf afkomstig. De oprichtingsakte luidde als volgt:
“Heden, 11 maart 1921, verschenen voor mij, Franciskus Wilhelmus Swane, notaris te Utrecht, de heeren Richard Hubertus Bredero, Hubertus Richard Bredero, Adrianus Hendrikus Bredero, allen aannemers, wonende te Utrecht, die verklaren bij deze akte een naamloze vennootschap op te richten. Het algemene doel van de N.V. is het behalen van winst, door het uitvoeren en doen uitvoeren van bouw- en timmerwerken, handeldrijven in bouwmaterialen, oprichten van, deelnemen of verstrekken van gelden aan maatschappijen, die een overeenkomstig doel beoogen en tenslotte het verrichten van alle rechtshandelingen die hieraan verbonden zijn. In het bijzonder is het doel het voortzetten der zaken van R.H. Bredero, aannemer te Utrecht. Het bestuur bestaat uit 1 of 2 directeuren, te weten H.R. en A.H. Bredero al of niet onder toezicht van 1 of meer commissarissen. Als commissaris wordt benoemd R.H. Bredero(iv).”
Met het oprichten van de Naamloze Vennootschap werden het bouwbedrijf en de handel in bouwmaterialen officieel als onderdelen van het familiebedrijf vastgelegd. Er kon nu ook vreemd kapitaal aangetrokken worden, bijvoorbeeld van de Utrechtse Hypotheekbank. Het bestaande kapitaal van 100.000 gulden werd uitgegeven in 100 aandelen van 1.000 gulden. Wie er verder in het bedrijf investeerden is niet bekend. Men zou heel goed in de rooms-katholieke (zakelijke) kennissenkring van de familie Bredero naar mogelijke kandidaten kunnen zoeken. Een deel van de aandelen bleef in handen van de familie zelf. Wellicht was de directe aanleiding dat Bredero sr. zijn bedrijf over wilde dragen aan zijn zoons om het rustig aan te gaan doen op zijn zestigste.
Daarnaast zouden de zoon(s) de wens hebben geuit om eengezinswoningen te gaan bouwen, iets dat Bredero sr. tot dan toe slechts sporadisch had gedaan. Systematisch eengezinswoningen bouwen betekende een koerswijziging voor het bedrijf. De schrijver van de jubileumuitgave (ter gelegenheid van het 20-jarig bestaan in 1942) beschreef deze wens als één die gebaseerd was op een besef van maatschappelijke verantwoordelijkheid om goede huisvesting mogelijk te maken. Adriaan Bredero zou het ooit als volgt geformuleerd hebben: ‘Er is nog nooit een bom gefabriceerd in een eengezinswoning, maar ze werden altijd gemaakt op de hoogste verdieping van een huurkazerne’(v).
Dit klinkt pathetisch, maar het paste wel in het tijdsgewricht. In Europa heerste alom onrust aan het einde van de Eerste Wereldoorlog: revoluties bleven niet beperkt tot andere landen (Rusland en Duitsland), maar konden net zo goed in Nederland plaatsvinden, getuige Troelstra’s oproep in november 1918 in de Tweede Kamer om de macht over te dragen aan het volk(vi). De woningnood en slechte woonomstandigheden werden als de grootste boosdoeners van sociale onrust gezien. Hoe kon de huisvestingsproblematiek nog zo groot zijn, terwijl in 1901 de Woningwet was ingevoerd die erop gericht was volkshuisvesting te stimuleren? Stimulering van volkshuisvesting was in principe bedoeld als aanvulling op de particuliere bouw. Maar die particuliere bouw daalde door de Eerste Wereldoorlog tot een absoluut minimum (van 23.500 woningen in 1912 tot 2500 in 1918). De bouwkosten waren enorm gestegen door de gestegen lonen en de materiaalschaarste (de prijs voor bakstenen steeg met ruim 300%). En mede als gevolg van de landelijke politiek om de huren niet te veel te laten stijgen, werd het bijzonder onaantrekkelijk om in particuliere bouw te investeren. De overheid zag zich daardoor genoodzaakt om de woningbouwrol op zich te nemen. In 1918 werd al 90% van de totale woningbouw gesubsidieerd. Maar dat was nooit de bedoeling geweest van de Woningwet met haar subsidiestelsel. Vandaar dat er vanaf 1920 steeds meer maatregelen werden genomen om de particuliere bouw te stimuleren (door middel van een herziening van de Woningwet in 1921). De huurprijzen mochten stijgen, de voorschotten werden sterk verminderd en er werden premies gegeven voor particuliere bouw. In 1921 kon een particulier bouwer de toen zeer royale 2000 gulden premie per woning ontvangen. Omdat tegelijkertijd de bouwkosten daalden werd particuliere bouw weer aantrekkelijk. Dit betrof echter voornamelijk middenstandswoningbouw, want met de hogere huren waren deze extra aantrekkelijk om te bouwen. Dat gold niet voor sociale woningbouw met zijn lagere huren. Het aantal middenstandswoningen nam dan ook enorm toe vanaf 1920, terwijl de sociale woningbouw spectaculair daalde (van 87% van de totale productie in 1920 naar 16% in 1926). Het argument dat de huurders wel zouden doorschuiven naar de betere woningen werd veel gehanteerd, maar in de praktijk konden grote groepen zich deze huren niet veroorloven. De middenstandswoningbouw zette echter flink door, zeker ook na de beurscrash van Wall Street in 1929, toen investeren in vastgoed meer zekerheid bood dan beleggen in aandelen. Het gevolg was uiteindelijk dat er midden jaren ’30 grote leegstand van middenstandswoningen optrad, terwijl er nog steeds een tekort aan arbeiderswoningen bestond.
De Nederlandse rijksoverheid stimuleerde na de Eerste Wereldoorlog de bouw van noodwoningen (Woningnoodwet 1918) en vanaf 1920 de particuliere bouw. In beide gevallen was er sterke behoefte aan een efficiënte, snelle en goedkope bouwmethode. Niet voor niets vormden de jaren 1915 – 1922 een periode van vele betonexperimenten en een zoektocht naar rationalisering van het bouwbedrijf. Bredero’s Bouwbedrijf deed hier als geen ander aan mee en mocht met recht met nog een paar andere bouwbedrijven tot de grote pioniers van de modernisering van het bouwbedrijf gerekend worden. Een commercieel geleid bedrijf waar op wetenschappelijk verantwoorde wijze arbeidshandelingen zo veel mogelijk door mechanisering werden uitgesplitst, dat was het wezen van moderne bedrijfsvoering zoals deze in de loop van de 20e eeuw door steeds meer bedrijfstakken werd doorgevoerd. Het was het principe van wetenschappelijk management dat Frederick Taylor in 1911 zo overtuigend heeft beschreven(vii).
Maar tot op dat moment liep het bouwbedrijf daar echter bij achter en behield zijn sterk ambachtelijk karakter. Er waren nog steeds verschillende ambachtslieden (timmerlieden, metselaars) bij nodig, het product (gebouw) kon niet in groten getale van tevoren op de werkplaats worden gemaakt, maar moest ter plekke geconstrueerd worden en daarbij was het bouwproces ook nog eens sterk afhankelijk van weersomstandigheden. Juist in de nieuwe ijzer- en betonbouw was een meer wetenschappelijke benadering van het product mogelijk gebleken.
Dit betekende dat ook de bedrijfsvoering eenzelfde benadering onderging. De betonbouw maakte het wenselijk standaardonderdelen zo veel mogelijk mechanisch te maken op een vaste werkplaats en ze vervolgens naar de bouwplaats te vervoeren waar ze – met behulp van machines – in elkaar werden gezet. Standaardisering kon niet alleen bij de producten (betonstenen) worden toegepast, maar ook bij de maatvoering van het huis. Dan gold een vaste opbouw en indeling van de woning (= normalisering), zodat onderdelen van de woningen standaard van tevoren gemaakt konden worden en ter plekke alleen nog maar gemonteerd hoefden te worden. Een ander belangrijk aspect was dat er bij deze werkwijze ook minder gespecialiseerde arbeidskrachten ingezet konden worden. Ongeschoolde arbeiders konden immers met een eenvoudige opleiding leren producten te maken en woningen te monteren. Dit werkte niet alleen kostenbesparend (lager arbeidsloon) en leverde dus goedkopere woningen op, het was ook aantrekkelijk in tijden van grote werkloosheid omdat niet-vakkrachten ingeschakeld konden worden. En grote werkloosheid was er direct na de Eerste Wereldoorlog en na de beurskrach van 1929.
Bouwen in beton
De meeste woningbouw in beton vond plaats in de jaren direct na de Eerste Wereldoorlog en voornamelijk in opdracht van gemeentelijke overheden. Dat lag ook voor de hand omdat de woningbouwverenigingen de financiële risico’s van dergelijke materiaalexperimenten nauwelijks aandurfden, terwijl de gemeentelijke overheden en de rijksoverheid toch al de bulk van de sociale woningbouw voor hun rekening hadden genomen en als extra voordeel het te werk kunnen stellen van werklozen zagen.
De N.V. Bredero’s Bouwbedrijf liet er in 1921 geen gras over groeien en presenteerde zich op gebied van betonbouw en werkloosheidsbestrijding middels een brochure getiteld N.V. Bredero’s Bouwbedrijf Utrecht. Voorstel tot bestrijding der werkloosheid. In het geschrift zette het bouwbedrijf zijn strategie uiteen voor een snel en efficiënt woningbouwprogramma(viii). Het bevatte naast een vurig pleidooi voor normalisatie van de woningbouw een bijgeleverde beschrijving van een standaardwoning, inclusief tekeningen.
Voorts behandelde het diverse mogelijkheden om tot een snellere productie te komen, bijvoorbeeld het oprichten van een centrale werkplaats waar betonstenen werden vervaardigd die voor allerlei gebouwen te gebruiken waren: zowel flat- als middenstands-woningen, scholen, enzovoorts. De boodschap kon niet misverstaan worden: Bredero’s Bouwbedrijf wilde alle onderdelen van de bouw zelf in de hand hebben. Het enige dat gemeenten nog behoefden te doen was controleren of alles volgens afspraak gebeurde. Bredero had deze brochure gemaakt naar aanleiding van een nadrukkelijk verzoek van het Utrechtse gemeentebestuur om een voorstel te doen voor werkloosheidsbestrijding door middel van betonbouw. Kort daarvoor had Bredero bij wijze van proef 24 betonwoningen mogen bouwen aan de zuidkant van Utrecht, bij de Kromme Rijn (Sterrenwijk). De betonwoningen maakten deel uit van een groter complex van 182 woningen, in drijfsteenbouw gebouwd. Drijfsteen is een zeer lichte steensoort, die letterlijk kan drijven op water. Het materiaal was niet zo’n succes en daarom werd er ook een proef met beton genomen. In het besluit van de gemeenteraad stond nadrukkelijk vermeld dat ‘deze bouwwijze gelegenheid geeft tot snel werken en het tewerkstellen van onvakkundigen. Zij mag even solide genoemd worden als baksteen, maar brengt geen besparing’(ix). Dat laatste kon natuurlijk pas als er op grotere schaal werd geproduceerd. Bredero verwachtte een vervolg opdracht te krijgen voor de bouw van betonwoningen in de grote nieuwbouwlocaties aan de noord-westzijde van de stad, Ondiep en Zuilen. Hier zouden als onderdeel van het grote bouwplan ook diverse complexen in beton gebouwd worden. Maar de praktijk was moeizamer dan gedacht. De gemeente besloot de betonstenen voor de complexen in Ondiep zelf te maken, ondanks de door Bredero uitgevoerde proef, hun patent op de gebruikte betonstenen en de in hun bezit zijnde mallen. Ongetwijfeld wilde de gemeente het bouwproces zo veel mogelijk in eigen hand houden. Helaas ontbrak het haar gemeentelijke diensten daarbij aan de expertise om op een efficiënte manier de materialen te vervaardigen. Ten einde raad werd Bredero door de gemeente raad gevraagd zelf met een voorstel te komen. Het resultaat was de genoemde brochure, waarin de gemeente als het ware werd uitgenodigd alles over te laten aan het bouwbedrijf en alleen haar controlerende functie uit te voeren.
De brochure werd echter niet eens in de Utrechtse gemeenteraad besproken. De reden was ‘het verzoek van onderscheiden woningbouwverenigingen om niet aan te nemen het voorstel van de N.V. Bredero’s Bouwbedrijf tot het doen bouwen van betonwoningen voor arbeiders’(x). Een kwestie van vrees voor concurrentie, ongetwijfeld. Blijkbaar had het bouwbedrijf wel goed gezorgd voor de verspreiding van de brochure, want het leverde opdrachten op in Teteringen, Den Bosch en De Watergraafsmeer. In Teteringen werden in 1924 binnen 180 dagen met het systeem Olbertz 120 woningen gebouwd. De ‘snelheid’ van de Teteringse bouw werd 22 jaar later nog gememoreerd door de medewerkers(xi). Bovenstaande illustreert op heldere wijze twee zaken die als een rode draad door de geschiedenis van het bedrijf heen zouden blijven lopen. Ten eerste het belang dat werd gehecht aan het uitdragen van de boodschap. Dat zou vanaf dit moment met grote regelmaat geschieden door middel van brochures, reclame en publicaties. In de tweede plaats de frustratie die het bouwbedrijf en met name directeur Adriaan Bredero voelde ten aanzien van de bemoeienis van overheden. In zijn ideale wereldbeeld werd het gehele proces van bouwen vanaf de aankoop van de grond tot aan de oplevering overgelaten aan het bouwbedrijf. Maar de echte wereld werd beheerst door ‘een barricade van verordeningen, een muur van instanties, een wal van onverstand en tegenwerking’(xii). Uiteindelijk zou Bredero begin jaren ’20 toch nog een complex betonwoningen bouwen in Ondiep (complex aan de J.S. de Rijckstraat/ Boisotstraat/ Sonoystraat/ Cornelis Roobolstraat, bijgenaamd ‘de betonbuurt’).
Kritiek
Betonbouw kon niet zelden op kritiek rekenen, met name op de esthetische en technische kwaliteiten, of liever het gebrek daaraan. Vooral overheden en andere betrokkenen bij de volkshuisvesting vonden het materiaal te weinig mogelijkheden geven voor architectuur, het was te eenvormig. Dat had ook te maken met de onlosmakelijk met betonbouw verbonden wens tot standaardisering en normalisatie. Eenvormigheid was, om zo te zeggen, eigen aan het product. Toch zou er in de praktijk gezocht worden naar afwisseling in de architectuur door middel van detaillering en kleurgebruik. In De Watergraafsmeer (Betondorp) in Amsterdam waar een grote woningbouwlocatie geheel in diverse betonsystemen werd uitgevoerd, werd daarom variatie aangebracht in de afwerking van de gevels: de kleur van de kozijnen, bepleistering of teerbanden.
Overigens was die eenvormigheid en de keuze voor standaardisering iets dat met name de architecten van de Nieuwe Zakelijkheid en het Functionalisme juist enorm aansprak. Ook in Utrecht werd om die reden het bouwen van betonwoningen aanvankelijk niet verwelkomd. De ene wethouder vond de woningen die Bredero zojuist in Den Bosch had gebouwd ‘niet het ideaal waarop in Utrecht moest worden gebouwd’(xiii).
Een ander raadslid verwees naar de betonbouw aan de Croeselaan ‘van den heer Godijn: het is niet gewenscht dat er in de gemeente een herhaling van dergelijken bouw voorkomt, want die maken een armzaligen indruk’(xiv).
De betonwoningen die Bredero in Ondiep bouwde waren vrij traditioneel van opzet en uiterlijk en gedekt met een pannen mansardekap. Ze weken af van het door Bredero in de brochure voorgestelde standaard eengezinshuis, hetgeen erop wijst dat de invloed van de gemeente op het uiteindelijke resultaat vrij groot moet zijn geweest. De traditionele vorm nam niet weg dat er veel kritiek op de woningen kwam. De kritiek uitte zich met name op de slechte woonkwaliteit, de hoge huren en het uiterlijk. ‘Zij leveren geen fraai beeld op, zoowel wat de bouw als de afwerking betreft’, schreef het Utrechts Nieuwsblad(xv).
Ernstiger waren de technische gebreken. Dit was overigens een veel voorkomend probleem bij betonbouw. De nieuwheid van het product en de experimenten met de vervaardiging van de diverse betonsystemen konden niet anders dan leiden tot een reeks aan kinderziekten. Lekkage, roestvorming bij niet-ontijzerd beton en vochtoverlast vormden de meest voorkomende problemen. Het complex in Ondiep bleek kort na de oplevering scheuren te vertonen ‘als gevolg van onvoldoende verband welke tussen de betonstenen bestaat’(xvi). Een opgericht comité van huurders eiste onmiddellijke huurverlaging op grond van de technische gebreken van de woningen. Na een moeizame afweging tussen ingrijpende, dus dure verbeteringen en huurverlaging met beperkte verbeteringen, werd voor het laatste gekozen. De muren werden gedeeltelijk versterkt met betonkolommen en de gevels werden gepleisterd. Een deel van de woningen kreeg een gevelbekleding met baksteen, die tegen de voor- en zijgevels werd aangebracht. Niet alleen – zo meldde de krant- werd het uiterlijk van de woningen verbeterd, maar het versterkte de muren ook zodanig dat de eerder gebruikte betonkolommen hier niet nodig waren. ‘Door een en ander hebben de gemeentelijke betonwoningen een minder goede naam gekregen. Dit is vooral te betreuren, omdat haar inhoud en type niet bij andere arbeiderswoningen achterstaan – integendeel, vaak verkieselijker zijn’(xvii). Ongelukkigerwijze moesten de betonwoningen van Bredero in De Watergraafsmeer ook binnen 1 jaar vanwege lekkage met rabatdelen bekleed worden. De woningen in Den Bosch werden om dezelfde reden van een pleisterlaag voorzien. Het grootste euvel was de poreusheid van het beton, waardoor regenwater door de wanden naar binnendrong. Ook werkten temperatuurverschillen bij de gedeeltelijk holle betonstenen scheurvorming in de hand. De zoektocht naar de meest geschikte samenstelling van beton zou het bedrijf dan ook nog lange tijd bezig houden. Maar de echt landelijke experimenten met betonbouw zouden rond 1925 voorbij zijn. Toen de baksteenprijzen en de lonen van de metselaars in 1923 daalden, werden de experimenten van overheidswege niet verder doorgezet. Overigens heeft Bredero samen met het Bredase bedrijf IGB (N.V. Internationale Gewapend-beton Bouw v/h Stulemeijer) de meeste betonwoningen in deze periode geproduceerd: zo rond de 850 betonwoningen.
Ondanks de kritiek op de betonwoningen, verging het ’t bedrijf allesbehalve slecht. Men had al snel veel opdrachten van gemeenten, die alle reageerden op de brochure uit 1921. De mallen voor de betonstenen werden op de timmerwerkplaats gemaakt en al spoedig kon men een Olbertz-machine aanschaffen. Machinale be- en verwerking was immers het streven van een modern bouwbedrijf. Dat Bredero efficiëntie hoog in het vaandel had staan, blijkt uit de wijze waarop het bedrijf georganiseerd was. In de bouwrubriek van dagblad Het Vaderland van 1921 stond een bewonderend verslag van de bedrijfsvoering bij Bredero:
‘Men stelle zich onze verbazing voor, toen wij gebracht werden op de kantoren, waar alleen al een staf van 45 menschen de administratie der onderneming voert. (…) Elke werkman heeft een kaart, waarop alles omtrent zijn persoon, werkkracht en verdienste is opgeteekend. Op het kantoor wordt elk werk tot in de kleinste bijzonderheden uitgerekend. (…) Het bouwvak is tot in de kleinste onderdeelen gespecialiseerd. Men koopt zelf het materiaal in en men rekent nauwkeurig uit, wat uit het materiaal geproduceerd kan worden, hoeveel dat kosten moet, hoe lang de verwerking duren mag. Elke dag komen de prestaties van elken arbeid en de verwerking van elk stukje materiaal binnen (…). De belangrijkste gegevens zijn dan ook in dit archief te vinden. Men kan er zien, voor welk werk een bepaalde werkman het best is, welk materiaal voor een bepaald ding het meest voldoet, etc. Daardoor kan men weer komen tot de beste specialiseering van werkkracht en werkmateriaal en als noodzakelijk gevolg tot verhooging der productie’. Een staf van 45 mensen lijkt voor die tijd al te duiden op een bedrijf van respectabele omvang. Hoeveel mensen er exact in het gehele bedrijf dienst waren, is niet bekend.
De N.V. Bredero kon zich vertakken in meerdere onderdelen zoals de N.V. Maatschappij tot Exploitatie van Onroerende goederen Gebroeders Bredero, die nog lange tijd gehuisvest bleef op het adres aan de Weerdsingel. Hierin werd het vastgoed van het bedrijf ondergebracht. De timmerfabriek verhuisde in 1928 naar het industrieterrein aan de Rotsoord (nummer 13) en vestigde zich daar onder de naam ‘Stoomtimmerfabriek Timbrero’. Het hoofdkantoor werd gevestigd op de Maliesingel. In de jaren dertig is er ook nog sprake van bouwonderneming ‘Acaciabouw’, die op naam van Bredero staat en bij de Amsterdamsestraatweg in Utrecht woningen bouwt(xix). Ondanks dat de N.V. op naam van beide broers Adriaan en Huub stond, was het Adriaan die in feite het bedrijf vanaf de jaren twintig leidde. Hij was de directeur en drijvende kracht achter alle initiatieven, PR-campagnes en optredens naar buiten toe. Broer Huub speelde geen rol van betekenis in het bedrijf.
Een bouwproject in Utrecht eind jaren twintig illustreert goed hoe Adriaan Bredero maatschappelijke plicht en zakendoen uitstekend wist te combineren; dit alles ten gunste van het bedrijf. In het kader van de werkloosheidsbestrijding poogde de gemeente Utrecht leerling-metselaars bij bouwprojecten onder te brengen. Zo werden in 1927 zestien leerling-metselaars door de Gemeentelijke dienst der Arbeidsbemiddeling bij een bouwproject van Bredero aan de Grebbestraat (Rivierenwijk) ondergebracht. De leerlingen moesten daar praktijkervaring opdoen. Het resultaat was bevredigend, maar het was belangrijk dat er een vervolg op kwam ‘om het tempo van de metselaars op te voeren’(xx). De arbeidsbemiddeling moest echter met de zestien metselaars in de Utrechtse bouwwereld rondleuren, want niemand wilde hun een werkervaringsplek geven. Met uitzondering van de firma Bredero, die opnieuw bereid was de leerlingen in te zetten, nu bij een volgend project in de Dollardstraat (ook Rivierenwijk). Adriaan Bredero stelde echter wel voor dat B en W als tegemoetkoming medewerking verleenden bij het verkrijgen van een gunstig krediet. Nu had de gemeente voor het vorige project van Bredero al een half miljoen aan hypotheek verstrekt en ze had zojuist een nieuwe aanvraag van de firma afgewezen. Discussie in B en W en onderhandelingen met Adriaan Bredero – die het voorstel wel wilde komen toelichten in de Fabricagecommissie – leidden uiteindelijk tot de resultaten dat de zestien metselaars praktijkervaring mochten opdoen bij Bredero en de gemeente ruim twee ton extra krediet verstrekte aan het bedrijf. Dit alles geschiedde tot groot ongenoegen van andere bouwers in het Utrechtse, die echter knarsetandend moesten toegeven dat zij de tewerkstelling van de metselaars alle geweigerd hadden.
Stenen smelten niet
Na 1925 zag het ernaar uit dat Nederland in beter economisch vaarwater terecht zou gaan komen en de werkloosheid begon te dalen. De beurscrash van 1929 maakte hieraan een abrupt en wreed einde. De maatregelen van de Nederlandse overheid kwamen aanvankelijk vrij traag op gang, maar toen begin jaren ’30 de werkloosheid dramatische vormen begon aan te nemen (de helft van alle Nederlanders was in 1935 zonder werk), ging men over tot drastischer maatregelen. Onder het kabinet Colijn viel de huisvesting onder Slotemaker de Bruïne, een minister waar Adriaan Bredero in zijn toespraken weinig vleiende woorden voor over had.
Bredero bouwde af en toe nog in beton, maar de traditionele materialen namen vanaf het midden van de jaren ’20 weer enorm in populariteit toe. Rationalisering en normalisatie werden echter niet uit het bouwbedrijf verbannen. Het aantal bouwprojecten breidde zich uit over heel Nederland: Bredero’s Bouwbedrijf kocht grond, bouwde er woningen op en verkocht deze via de verkoopbureaus ter plaatse. Het bedrijf had daartoe filialen in onder andere Tilburg, Nijmegen, Venlo, Eindhoven, Zeist, Arnhem, Vught, Breda, Maastricht, Zwolle, Haarlem, Deventer, De Bilt en Groningen. In het hoofdkantoor te Utrecht zetelde de centrale verkoopleiding die de lijnen uitzette en de verkoopkantoren eventueel bij kon sturen. De verkoopkantoren werden verplicht regelmatig rapporten op te sturen naar het hoofdkantoor en wie niet voldoende presteerde – dat wil zeggen de gebouwde voorraad niet verkocht – kon op een stevige reprimande van de directie rekenen. In 1935 deelde Adriaan Bredero op de aandeelhouders vergadering mee dat:
‘opvoeding van filiaalchefs en controle is nu scherper geformuleerd, men mag meer toezicht uitoefenen. Nalatigheid kan en zal niet getolereerd worden en zijn maatregelen, zoo noodig harde, van de Directie te verwachten. In verband hiermee heeft de Directie bepaald dat aan een volgend werk niet wordt begonnen in een bepaalde plaats, indien van het vorige geen 85% is verkocht. Voor nieuw aan te stellen plaatschefs zal het salaris voor zoolang er niet wordt gebouwd met een gedeelte worden verminderd’(xxi).
De grote zorg voor eigenbouwers als Bredero was de dreiging van deflatie: een door de overheid afgedwongen verlaging van de prijzen en de lonen. Daaraan werd een huurverlaging gekoppeld. Maar hoe kon hij goede woningen bouwen als er nauwelijks op verdiend kon worden? Goedkoop bouwen was zo onmogelijk.
In de aandeelhoudersvergaderingen in de jaren ’30 nam Bredero in gedreven toespraken graag de economische situatie en de rol van de overheid als onderwerp. Toen in 1934 de regering een nieuwe huurverlaging voorstelde, hield Adriaan Bredero zijn aandeelhouders voor wat de obstakels waren om goedkoper te bouwen:
‘Want wat zien wij gebeuren? Dat de eischen van de Schoonheidscommissies steeds grooter worden. Dat de grondprijzen eerder hooger, dan lager worden terwijl de meeste grond in handen van de gemeente is. En dat de meeste mensen steeds meer comfort verlangen’. Wat betreft dat laatste voegde hij eraan toe: ‘(…) het hoogtepunt is ongeveer wel bereikt. Het meest verlangde, zoals een eengezinswoning met erker, teakhouten voordeur, glas-in-lood, wandtegels en vaste waschtafel is zoo langzamerhand al gewoonte geworden’(xxii). Maar de politiek van de gemeenten zat hem nog het meeste dwars: deze hadden immers de meeste bouwgrond in handen en deden er tegen hoge prijzen afstand van. Het moest volgens Bredero wel tot een botsing komen tussen de rijksoverheid die lagere huren wenste en de gemeentelijke overheden die de grond in eigendom hielden. Wellicht was het om deze reden dat Adriaan Bredero zich ook actief met de politiek bezig ging houden. In 1928 werd hij als lid van de Rooms Katholieke Staatspartij in de gemeenteraad van Utrecht gekozen. Hij nam zitting in de Fabricage commissie onder voorzitter van wethouder A.H. Smulders, alwaar hij zich bezig kon houden met openbare werken. Of het hem veel voordeel heeft opgeleverd of voldoende invloed, is de vraag. Hij zat er twee termijnen in tot 1936.
Het was de landelijke politiek die in sterke mate van invloed was op het succes van het bedrijf. Toen Slotemaker de Bruïne in 1934 opnieuw een huurverlaging voorstelde, uitte Adriaan Bredero tegenover de pers in niet mis te verstane woorden zijn ongenoegen: ‘De minister gaf blijk gespeend te zijn van realiteitsbesef, toen hij ten parlement zijn goed geloof beleed in de mogelijkheid thans aannemelijke (om ’s ministers eigen, min of meer glibberige term te gebruiken) woningen te bouwen, welker huur maximaal twee gulden twintig zou bedragen.’ Dit was een onmogelijke prijs ‘zoolang de publieke grondbedrijven zich niet matigen in hun veelal mateloze winzucht’(xxiii).
Tegelijkertijd voelde Bredero zich genoodzaakt zijn toehoorders ervan te overtuigen dat het juist nu bijzonder interessant was om huizen te kopen als beleggingsobject. De beurscrash had immers aangetoond dat aandelen twijfelachtige beleggingen zijn, maar ‘stenen smelten niet’.
Helaas was het nog niet aan iedereen duidelijk dat vastgoed als beleggingsobject bijzonder aantrekkelijk was. Vanwege de economische crisis verwachtte men een aardevermindering, ook van onroerend goed. Velen hadden hun kapitaal geheel of gedeeltelijk belegd in huizen en haalden inkomsten uit de verhuur van deze woningen. Bredero was er in 1935 helder in: hij had vertrouwen in de toekomstige ontwikkelingen, en een huis was en bleef een veilig en rendabel bezit. Had het bedrijf de afgelopen 4 jaar al niet voor 8 miljoen gulden uitsluitend voor beleggingsdoel einden verkocht(xxiv)?
Deze opbeurende woorden waren hard nodig, want in de praktijk hadden de inkomensdaling en de aanvankelijk nog hoge huurprijzen geleid tot leegstand bij de middenstandswoningen. En hoewel er nog steeds veel te weinig arbeiderswoningen waren, konden deze arbeiders de leegstaande middenstandswoningen niet betalen. Voor de verkoop van de huizen maakte Bredero naast de verkoopbureaus vooral ook gretig gebruik van het middel van de propaganda. In 1930 ontwierp de schrijver Albert Kuyle (pseudoniem van Albert Kuitenbrouwer) ter gelegenheid van de Utrechtse lichtweek een nieuw logo, de drie B’s in een blauwe driehoek: Bredero’s Bouw Bedrijf.
Een grote reclamezuil vlakbij de Jaarbeurs toonde de vele bezoekers uit heel het land dit nieuwe beeldmerk. Vanaf dat moment zou er geen dagblad in het land verschijnen of het logo van BBB stond wel ergens op een pagina. Ook de gebouwde woningen zelf kregen het logo in de gevel. In 1933-34 werd een catalogus samengesteld waarin per plaats de woningen in lovende woorden werden aangeboden. Tegelijkertijd werd een huisorgaan opgericht: ‘In de Driehoek’, waar de catalogus deel van uitmaakte. In ieder blad schreef Bredero een voorwoord, maar er was ook plaats voor extra toelichtingen, tips voor in en om het huis en af en toe een feuilleton. Dit alles geïllustreerd met cartoons en andere tekeningen. Op de pagina herinnerden slogans en spreuken aan de reden om een huis van Bredero’s Bouwbedrijf te kopen: In BBB huizen wonen gelukkige
stervelingen, of BBB staat voor Beter Billijker Bouwen.
Op 5 oktober 1934 pakte het bedrijf het nog grootser aan. Het nodigde een groot deel van de vaderlandse pers uit voor een rondrit langs zijn huizenbezit. Aanleiding was de oplevering van de 1500ste woning. De pers werd in een ATO-bus gezet en op deze mooie herfstdag rondgereden. Eerst ging men langs het paradepaardje in Utrecht: de Rietveldwoningen aan de Erasmuslaan. Vervolgens reed men via De Bilt en Zeist naar Wageningen, Arnhem en Nijmegen en vervolgens via Eindhoven en Vught naar Den Bosch(xxv).
Op deze tocht kon Bredero in de praktijk laten zien wat er mogelijk was aan goede woningbouw tegen een schappelijke huurprijs wanneer de gemeente de grondprijzen niet al te hoog stelde. De pers was diep onder de indruk van de bouw in Wageningen van royale woningen met voor- en achtertuin met een huur van 6 gulden per week. Dit terwijl de kleinere woningen in Eindhoven al snel op 31 gulden per week huur uitkwamen, omdat de gemeente allerlei extra heffingen op de grond hief. Zo klonk het pleidooi van Bredero voor een gunstiger lokale grondpolitiek niet alleen in het eigen blad, maar in dagbladen door het gehele land.
Bredero en moderne architectuur: dromen van glas en witheid
In augustus 1934 prees BBB in zijn catalogus de woningen van Gerrit Rietveld aan de Erasmuslaan aan. Architect Rietveld ontwierp voor ons deze ‘droomen van glas en witheid’.
‘Huizen voor menschen die den geest van den komende tijd willen doen doorwerken in hun leven en in hun dagelijksche omgeving. Solide. Schoon. Doorstraalt van zonlicht en levensvreugd. Zie onze aanbieding er op na. Het loont de moeite’(xxvi).
De relatie tussen het bouwbedrijf Bredero en architect Rietveld was eigenlijk een logisch gevolg van beider interesse in moderne materialen zoals beton en in normalisatie en standaardisering van woningbouw. Rietvelds experimenten met betonbouw bij de chauffeurswoning aan de Waldeck Pyrmontkade, konden Bredero in 1927-28 niet ontgaan zijn(xxvii).
Rietveld kampte met grote problemen om met dit betonsysteem (geen blokken, maar platen) een waterdichte woning af te leveren. Het drama rondom de woning liep uit op een publiekelijk bedankje van de opdrachtgever aan ‘die goede architecten’ die hem alsnog geholpen hadden bij het waterdicht maken van de woning. Rietveld was als architect continu bezig met de zoektocht naar standaardisering en normalisering van de woningbouw. Vanaf 1927 publiceerde hij daar ook over. De chauffeurswoning was ook in dat opzicht een eerste proeve: alle onderdelen werden in een vast maatsysteem ontworpen om gemechaniseerde productie mogelijk te maken. Uiteindelijk zou Rietveld in 1933 komen met zijn ideeën over een kernhuis. In de kern plaatste hij de trap, badkamer, toilet, buizen en afvoerkanalen. Door deze concentratie van dure voorzieningen in één kern, zou deze fabrieksmatig geproduceerd kunnen worden en daarmee goedkoper zijn. Tevens sprak het hem aan om deze functies zo veel mogelijk in één beperkte ruimte te concentreren om meer plaats te hebben voor de woonruimten.
Het kon dan ook niet uitblijven dat Adriaan Bredero, in wiens aard het lag om de experimenten en publicaties over deze onderwerpen te volgen, en architect Rietveld, beiden inwoners van dezelfde stad, elkaar een keer zouden tegenkomen.
Toen een opdracht van mevrouw T. Schröder voor de bouw van nog eens zeven woningen in de stijl van het Nieuwe Bouwen tegenover haar eigen woning aan de Prins Hendriklaan niet van de grond kwam, nam Bredero’s Bouwbedrijf de grond en het ontwerp (teruggebracht tot vier woningen) van haar over. Hij zal er geen spijt van gehad hebben, want de woningen werden in de Nederlandse architectuurwereld uitgeroepen tot hét voorbeeld van het Nieuwe Bouwen.
Na de oplevering was er één huis als modelwoning ingericht en werden er open dagen gehouden. De belangstelling was overweldigend. Duizenden mensen uit heel het land kwamen naar de woning kijken. Architect Rietveld was zelf aanwezig om vragen te beantwoorden. Geamuseerd vertelde hij in het huisblad ‘In de Driehoek’ dat de meest gestelde vraag aan hem was: “Zijn die huizen met zoveel glas ’s winters niet erg koud?(xxviii)”. Omdat hij het moe werd de vraag telkens te beantwoorden, was zijn antwoord tenslotte niet langer dan: “‘t gaat wel Mevrouw”. Waarop – zo vertelde de architect – meteen de volgende vraag volgde: “Dan zal het ’s zomers wel erg warm zijn?” Maar daar het zo druk was dat de bezoekers via het dakterras in een volgend huis naar beneden moesten, was er niet eens gelegenheid om eenzelfde “‘t gaat nogal Mevrouw” te laten horen. In het huisblad legde Rietveld daarom nog eens uitgebreid uit waarom deze doorzon huizen niet te warm zouden zijn en zeker niet te koud. Ongetwijfeld gestimuleerd door de duizenden belangstellenden, gaf BBB Rietveld bijna direct daarna een tweede opdracht voor de bouw van een serie vergelijkbare woningen in de nieuwe wijk Oog in Al.
In de catalogus van september 1934 werden beide woningbouwprojecten trots aan elkaar gekoppeld: ‘Twee (aan de Erasmuslaan) zijn er verkocht. Als de andere twee ook verkocht zijn, verdwijnt deze pagina dan? Wij geloven het niet. Omdat wij zoo graag laten zien wat kunde is, begaafdheid en ‘feeling’ (van den architect) en durf, doorzettingsvermogen en vertrouwen (van den bouwer) vermoogen. En mochten die groote heerenhuizen buiten uw bereik vallen, dan bouwden wij in park Oog in Al vier witte huizen die veel en veel lager in prijs zijn(xxix)’. In diezelfde jaren ontwierp Rietveld in Zeist voor Bredero nog vier woningen, maar deze werden nooit uitgevoerd. Daarna hield de opdrachtenreeks op, zij het dat Bredero en Rietveld elkaar weer zouden ontmoeten tijdens de Tweede Wereldoorlog toen de architect een paar plannen voor wederopbouwprojecten voor het bouwbedrijf maakte.
Bredero werkte met eigen bouwkundige ontwerpers in dienst van het bedrijf, maar toch zou men mogen verwachten dat een bouwbedrijf dat moderniteit en experimenteren hoog in het vaandel had, vaker architecten uit de Nieuwe Zakelijkheid, het Functionalisme of verwante moderne architectuuropvattingen zou inschakelen. Het bleef echter beperkt tot Gerrit Rietveld en Willem Dudok (ingeschakeld voor enkele wederopbouwprojecten).
De betonwoningen van het bedrijf werden voornamelijk ontworpen door de Bossche architect H.W. Valk (1886-1937), die vanaf 1925 (na de betonbouwexperimenten) vooral bekend werd met zijn rooms-katholieke kerkgebouwen. In Utrecht zou hij overigens in 1924 de H. Aloysiuskerk ontwerpen. Het is niet duidelijk of BBB daar nog een aandeel in gehad heeft. Hoewel Bredero met zijn betonwoningen bekendheid kreeg, stond in het algemeen het maken van goede woningen tegen een redelijke winst voorop, waarbij hij vooral ook in wilde spelen op de markt. Zoals Adriaan Bredero in 1935 formuleerde: ‘In ons bedrijf deed die behoefte aan die eigen verworven kennis van de markt in den uitgebreidsten zin van het woord zich met de jaren steeds dringender voelen(xxx)’.
De markt vroeg in de jaren dertig om in dergelijke traditionele stijl gebouwde woningen, in baksteen en met een kap. Maar toch bleef het idealisme van goede woningbouw nog steeds een rol spelen in de opvattingen van BBB. De markt bepaalde veel, maar niet alles. Goede woningbouw betekende ook dat ouderwetse opvattingen bestreden mochten worden. Dat viel alleen niet altijd mee, ‘het volk’ had zo zijn eigen ideeën over goed wonen:
‘Wanneer men besluit om een eind te maken aan de schepping der aartsvervelende, door hatelijke hekjes gescheiden voortuintjes, en men neemt in Wageningen een proef met een langs de geheelen huizenrij loopende en slechts door lage hekjes gescheiden voortuin, dan komt er een dag, waarop de bewoner van een hoekpand de drie populieren, die de trots van de tuinman en de bouwer uitmaakten, onvervaard afzaagt tot op de hoogte van zijn gazen hek… Neemt men het besluit om de keukens in een helder, zinnelijk, vriendelijk en, naar men zegt, vliegen-werend blauw te schilderen, dan eischen de bewoners dat deze kleur weer wordt overschilderd in het sterfhuis-bruin dat hun, naar zij betoogen, in het vaderhuis altijd zoo goed bevallen is’(xxxi).
Maar dit waren slechts kleine voorbeelden van onbegrip van de markt voor de opvoedende bedoelingen van de bouwer, de meeste weerstand trof men aan als men de ‘suite’ wilde uitbannen. In de ogen van veel moderne architecten en bouwers, ook van Bredero, was de suite een achterhaalde ruimte die toch nooit gebruikt werd en het maken van een ruime woonkamer in de weg stond. Maar kom niet aan de suite!
‘Dan breekt de storm los! Zelfs een tentoonstelling, die toch het ruime, ongekend groote interieur op zijn voordeligst laat zien, is niet in staat de gemoederen te bezweren. Men moet en zal zijn ‘voorkamer’ hebben, ook al is de functie van dit vertrek binnen het huiselijk leven geen andere dan die van een mausoleum, waarin de ongebruikte meubelen staan te grijnzen en de vergeelde visitekaartjes van den laatsten Nieuwjaarsdag in een ijs-glazen coupe liggen uitgestald’(xxxii).
Hoe graag Bredero ook meer pioniersarbeid zou verrichten in de trant van de Erasmuslaan, zo citeerde het Utrechts Dagblad naar aanleiding van de rondrit, ‘op de smaak van het grote publiek vooruitlopen was een hachelijke zaak. (…) En dan was er nog de veelmaals pijnlijke praktijk van de Schoonheidscommissie, die in tal van plaatsen de Schoonheid in de weg staat’(xxxiii).
In 1936 verhuisde het hoofdkantoor van de Maliesingel naar Achter Sint Pieter, niet veel later zou ook Nieuwegracht 6 aangekocht worden. Hoewel het bedrijf door de directie als kerngezond werd omschreven, had men wel veel last van de overal toe nemende leegstand van midden standswoningbouw. Bredero vertelde zijn aandeelhouders telkens weer dat hij vooral de verkoopkantoren achter de broek zat, want ‘om de verkoop draait alles’.
De jaarlijkse aandeelhoudersvergadering kreeg enkele jaren achter elkaar dezelfde boodschap mee: er zou dat jaar geen dividend aan hen worden uitgekeerd, omdat Bredero zo veel mogelijk wilde kunnen beschikken over liquide middelen. Aanvankelijk wilden de aandeelhouders hier nog wel over in discussie gaan, maar naarmate de boodschap elk jaar hetzelfde luidde, verstomden de beschaafde protesten. Het vertrouwen in de directie en de gezondheid van het bedrijf zal groot geweest zijn.
In deze periode ging Bredero een stapje verder in een wetenschappelijke benadering van de woningbouw. Zoals Adriaan Bredero het zelf formuleerde, wilde hij ‘onze feeling, inzichten en ervaring toetsen aan de wetenschap (…). Een wetenschappelijk onderzoek van de plaatselijke woningmarkt moet uitwijzen of ons inzicht inzake ener bepaald bouwplan juist is’(xxxiv).
De econoom E. van Wessen (en later de heer Wirtz) werd in dienst genomen om onderzoek te doen naar de woningbehoefte. Bredero verraste menig gemeentebestuur met rapporten over de lokale woningmarkt. Het bedrijf claimde de eerste eigenbouwer te zijn die een dergelijke wetenschappelijke benadering van de bouwopgave toepaste. Het werd niet altijd in dank aanvaard: ‘de gemeentelijke autoriteiten waren zeer gekant tegen ons pogen’.
Volgens Adriaan Bredero kwam dit omdat door deze benadering pijnlijk duidelijk werd dat gemeenten zelf over geen of over hopeloos verouderde gegevens beschikten. Het bracht hem ook in contact met de Inspecteur-Generaal van Volkshuisvesting, ir. Van der Kaa, die zeer geïnteresseerd was in de methode en in de gegevens. Tegelijkertijd hield het bedrijf zich volop bezig met propaganda en met het uitbreiden van de contacten in binnen- en buitenland. Het huisorgaan veranderde in 1937 van uiterlijk en inhoud, niet omdat het bestaande blad niet voldeed – het had regelmatig een oplage van 20.000 exemplaren – maar omdat er blijkbaar andere ambities ten aanzien van het blad leefden. De eindredactie kwam in handen van Adriaan Bredero en drs. E. van Wessen. De nieuwe versie van het blad bevatte alleen nog achtergrondartikelen over volkshuisvesting in binnen- en buitenland, over architectuur en stedenbouw, over de wetenschappelijke experimenten met bouwsystemen enzovoorts. Het blad kreeg een andere titel: ‘In de Driehoek. Bijdragen op het gebied van volkshuisvesting in Nederland’. De titel verraadde dat BBB niet alleen serieus genomen wilde worden als bouwbedrijf, maar zichzelf ook zag als een gelijkwaardig partner in de landelijke discussie over volkshuisvesting, architectuur en aanverwante zaken. De meest opvallende artikelen betroffen bijdragen van Gerrit Rietveld, beschouwingen over volkshuisvesting in met name Engeland en Duitsland, en een artikel van de toen bekende schrijfster Van Hille-Gaerthé over de vrouw van de intellectueel. Dit laatste artikel had een emancipatorische inslag: ‘De vrouw van een intellectueel is dikwijls een intellectuele vrouw, die gestudeerd heeft of gewerkt in het buitenland… velen van deze vrouwen zijn na een volbrachte dagtaak volstrekt niet meer tevreden met de krant, de naaidoos, de radio en de roman uit de portefeuille!’(xxxvi).
Een beschouwing over de ‘Sozialpolitik im Dritten Reich’ van Van Wessen was, wellicht anders dan de titel deed vermoeden, een vrij kritisch artikel over de woningbouw in een centraal geleide staat (hetgeen Duitsland toen natuurlijk was). De huisvestingspolitiek van het nationaal-socialisme viel de auteur niet mee en hij constateerde dat het ‘tot op dat moment in ieder geval geen interessant woningtype had opgeleverd’(xxxvii).
De bijdragen over de volkshuisvesting in Engeland werden geschreven door Bredero zelf en een Londense medewerker. Adriaan Bredero bleek vele malen naar Engeland te reizen om de woningbouw daar in ogenschouw te nemen en de condities voor goede volkshuisvesting te bespreken. Deze reizen kwamen niet zozeer voort uit persoonlijke interesse, maar hadden te maken met een mogelijke opdracht. In de aandeelhoudersvergadering van december 1937 werd dan ook een nieuwe onderdirecteur binnen BBB benoemd (H.A. Ruiterman), niet alleen om de directeur te ondersteunen in zijn groeiende taken, maar zeker ook omdat Bredero zich veel met Engeland zou moeten gaan bemoeien. De Engelse bouw opdracht bleek in 1939 rond te komen, hoewel de exacte details in de bewaarde archieven ontbreken. In het najaar van 1939 zou Bredero voor langere tijd naar Engeland vertrekken om de woningbouw daar ter plekke te gaan begeleiden. De Duitse inval in Polen in september 1939 en de daaropvolgende acute oorlogsdreiging gooiden echter roet in het eten. De opdracht in Engeland is nooit doorgegaan.
Cijfers
Van de N.V. zijn nauwelijks cijfers bekend van vóór 1947. Van de periode 1934-1938 zijn de verslagen van de aandeelhoudersvergaderingen bewaard gebleven. Deze geven een beperkt inzicht in het financiële welvaren van het bedrijf.
In 1933 bedroeg de totale waarde van het onroerende goed 1.335.416 gulden. De nettowinst die het bedrijf dat jaar maakte was 65.559 gulden. Er werd een speciale Algemene Reserverekening geopend waarop een bedrag van 44.895 gulden werd gestort. Dit was het bedrag dat overbleef nadat de kosten voor het hoofdkantoor en de filialen waren afgetrokken.
In 1934 bedroeg de totale waarde aan onroerend goed 1.540.344 gulden. Er stond een schuld uit aan crediteuren van 270.640 gulden. Alles bij elkaar maakte het bedrijf dat jaar een winst van 5.234 gulden, waarvan een klein deel op de Algemene Reserve geschreven kon worden; die groeide tot 45.083 gulden.
Over 1935 bedroeg de nettowinst 8.265 gulden en groeide de reserve aan tot 52.481 gulden. Het jaar 1936 was een zeer moeilijk jaar, het bedrijf leed een verlies van 21.509 gulden, hetgeen uit de Algemene Reserve werd gehaald. Deze daalde dan ook weer naar 30.972 gulden.
De directie weet het verlies met name aan de gestegen bouwkosten, terwijl de algehele onzekerheid omtrent de economie de verkoop van huizen ernstig hinderde.
In 1937 ging het al weer beter en bedroeg de nettowinst 51.408 gulden. Na aftrek van de kosten voor hoofdkantoor en filialen werd onmiddellijk de Reserverekening weer aangevuld tot 50.000 gulden. Al deze jaren kregen de aandeelhouders geen dividend uitgekeerd.
De Tweede Wereldoorlog
‘Als Nederland in de betrekkelijke kalmte en rust van na den vijfdaagschen veldtocht zich opnieuw voor een nog zwaardere taak ziet gesteld, dan zijn in Bredero de gedachten reeds weer rijp geworden.’ Zo schreef de auteur Albert Kuyle in het herdenkingsboek in 1942(xxxviii).
Bredero was absoluut niet de enige, want het was velen in de bouwwereld na de capitulatie duidelijk dat er een grote opgave lag om de oorlogsschade aan te pakken, niet alleen in Rotterdam, maar ook op de diverse andere plaatsen waar men gevochten had. Generaal Winckelmann, die het regeringsgezag had overgedragen gekregen van de naar Engeland gevluchte regering, benoemde op 17 mei 1940 ir. J.A. Ringers tot Regeringscommissaris, belast met het herstel van het verkeerswezen, drooglegging van de onder water gezette gebieden, wederopbouw van steden, dorpen en gebouwen en alles wat hiermee samenhing. Ook na het vervangen door de Duitse bezetter van Winckelmann door Seyss-Inquart als Reichskommissar für die besetzten Niederländische Gebiete, behield ir. Ringers deze positie. Hoewel de wederopbouw zeer centralistisch geleid werd – Ringers had absolute bevoegdheden en niemand kon om hem heen – riep hij tevens een organisatiestructuur in het leven, waarbij de wederopbouw van Rotterdam, de wederopbouw van andere steden en dorpen en de materiaalvoorziening aparte onderdelen vormden. Zwaar getroffen steden kregen een bouwbureau dat de wederopbouw in goede banen moest leiden. De dagelijkse leiding van de wederopbouw droeg hij op aan drie mannen: J.C. Keller, Z.IJ. van der Meer en H.W. Mouton. De laatste werd speciaal belast met de wederopbouw van Rotterdam, Van der Meer kreeg de opbouw van de andere getroffen gemeenten en de woningbouw onder zijn hoede en Keller werd verantwoordelijk voor de bouwnijverheid en de materiaalvoorziening. BBB zou tijdens de Tweede Wereldoorlog veelvuldig met deze laatste twee heren te maken krijgen.
Het eerste dat Adriaan Bredero direct na de capitulatie deed, was contact opnemen met ir. Van der Kaa, de hoofdinspecteur van Volkshuisvesting, met wie hij voor de oorlog goed contact had gehad. Via Van der Kaa kwam hij in contact met ir. Ringers en met hem en anderen besprak hij diverse malen zijn visie op wat er zou moeten gebeuren.
‘Wij realiseerden ons dat na den oorlog de woningnood een nijpend probleem zou worden. Verder voorzagen wij een grote schaarste aan bouwmaterialen, terwijl een grote algemene verarming eveneens te voorspellen was. Deze drie factoren noopten ons tot het zoeken naar nieuwe bouwmethoden, die het mogelijk maken het bouwtempo omhoog te brengen, de ontbrekende materialen door andere (makkelijker te krijgen) materialen te vervangen en de bouwkosten aanzienlijk te drukken zodat lage huren mogelijk zijn. Met dit doel voor ogen wilden wij experimenteren en richten een betonfabriek op in Maarssen om speciale betonsoorten en speciale constructies te onderzoeken’(xxxix).
Het lijkt alsof de jaren ’20 opnieuw zijn teruggekeerd: een hernieuwde zoektocht naar de mogelijkheden van betonbouw als snelle en goedkope bouwwijze met inschakeling van niet-geschoolde arbeiders. BBB zocht de samenwerking op met de Technische Hogeschool in Delft voor de ontwikkeling van de montagebouw en met het ingenieursbureau Berenschot voor de ontwikkeling van efficiëntere arbeidsmethoden. Ook werden diverse bouwkundig ingenieurs aangetrokken, waaronder ir. Stigter.
Adriaan Bredero zelf zag als voorlopig hoogtepunt in het professionaliseren van het wetenschappelijk karakter van het bouwbedrijf het aantrekken van ir. Jan de Vries voor het researchwerk ten behoeve van het beton. Maar dat zou pas augustus 1945 plaatsvinden(xl).
Terwijl de betonfabriek in 1941 werd opgericht aan de Kanaaldijk 15 (op een terrein van de spoorwegen), had Bredero zich ook al laten inschakelen bij de directe wederopbouw van plaatsen in de Grebbestreek. In november 1940 werd hem via J. Keller verzocht om de wederopbouw van Scherpenzeel op zich te nemen, later kwamen daar Wageningen en Rhenen bij. Als Gedelegeerde van Wederopbouw in de Grebbestreek gaf Adriaan Bredero leiding over de drie bouwbureaus die daar gedurende twee jaar aan het werk gingen. Voor 15 miljoen gulden werden werken aanbesteed. Daarnaast werd hij medeverantwoordelijk gesteld voor de organisatie van het vervoer van materiaal, de MAVOG: de maatschappij voor MAteriaal VOorziening Grebbeberg. Hij regelde de aankoop van 40 vrachtwagens en een kantoorgebouw in Amersfoort.
Wie het verslag leest van Adriaan Bredero, kan zich niet aan de indruk onttrekken dat hij volledig in zijn element was bij het organiseren van al deze zaken. Wederopbouw financierde het werk, en Bredero zelf ontving een eenmalig honorarium van 25.000 gulden, welk bedrag hij in het eigen bedrijf stopte. Hij kon het niet nalaten later enigszins smalend op te merken dat ‘de architecten en de aannemers er heel wat meer aan verdiend hadden’(xli).
De interesse ging echter ook nog steeds uit naar het experimenteren met het materiaal beton. Het werd snel duidelijk dat materiaalschaarste tijdens de bezetting het grootste probleem zou worden. In augustus 1940 schreef ir. Ringers al voor om zuinig om te springen met hout, ijzer en staal. Steen en beton kwamen als vervanging in aanmerking en vervolgens gewapend beton. De schaarste werd steeds nijpender, ook omdat de Duitsers een groot deel van de materialen en grondstoffen nodig hadden voor hun oorlogsindustrie. In 1941 ging bijvoorbeeld 80% van de cementproductie naar de Wehrmacht voor de aanleg en uitbreiding van vliegvelden(xlii).
Materialen voor bouwprojecten in Nederland werden alleen nog maar geleverd op basis van goedkeuring van Wederopbouw. Helaas verliep de organisatie van een en ander niet vlekkeloos, vooral ook omdat in de praktijk verschillende bevoegdheden elkaar doorkruisten; conflicten tussen de verschillende instanties onderling waren dan ook onvermijdelijk. Ir. Ringers had in de loop van 1941 in de gaten dat de wederopbouw geen rooskleurige toekomst had, een tweede doelstelling kreeg daarom steeds meer de voorrang. De dienst kon namelijk uitstekend ingeschakeld worden om mensen en materieel aan de Duitse oorlogsindustrie te onttrekken. Op 1 juli 1942 kondigden de Duitsers een algehele bouwstop af, de aanleg van militaire versterkingen langs de Nederlandse kust, de Westwall, kreeg vanaf dat moment prioriteit.
Er kon nog wel ontheffing worden aangevraagd voor andere bouwprojecten, maar dat geschiedde bij de Duitse autoriteiten (der Bevollmächtigter für die Bauwirtschafting. R. Werckshagen) en niet langer bij Wederopbouw.
Betonexperimenten
Bij Bredero’s Betonfabriek ondertussen zocht men naarstig naar een nieuw soort beton, vooral nu de benodigde toeslagstof uit Duitsland niet te krijgen was. Het onderzoek in de nieuwe fabriek richtte zich op lichtbeton, opgebouwd uit sintels, en een nieuwe bouwmethode die hiermee samenhing. Het onderzoek werd gedaan in samenwerking met hoogleraren van de Technische Hogeschool in Delft.
De experimenten werden nauwkeurig gevolgd door Weder opbouw en Ringers zelf. In opdracht van Wederopbouw werden op het terrein van de fabriek in Maarssen drie proef woningen gebouwd. Dezelfde Ringers gaf ook bureau Berenschot opdracht om de toepassingsmogelijkheden van dit blokkensysteem (de voorloper van de B2-blokken) te onderzoeken. Berenschot onderzoeker Houthof kwam met een rapport waarin werd aangegeven dat de methode nog niet goedkoper was dan het gewone metselwerk, maar dat hij er wel mogelijk heden in zag om sneller te bouwen.
De experimenten zouden uiteindelijk uitlopen op een opdracht van Wederopbouw voor de bouw van 122 woningen in Geleen. Het ontwerp voor de woningen in Geleen werd gemaakt door architect Dudok(xliii). Het was niet de eerste samenwerking met deze bekende architect. In datzelfde jaar gaf Bredero zeven architecten, waaronder Dudok, opdracht tot het ontwerpen van woningbouw. Onder de architecten waren onder anderen Gerrit Rietveld, Brinkman & Van den Broek en Van Tijen. Juist in deze oorlogstijd hadden veel architecten en stedenbouwkundigen elkaar gevonden om – nu de bouw vrijwel stillag – ideeën en visies uit te wisselen en het Nederland van na de oorlog alvast op papier gestalte te geven. Bredero mengde zich, niet ongebruikelijk, vanaf het begin in deze discussie.
Hij betrok de architecten in de discussie over montage bouw en de experimenten met beton en hij publiceerde zijn ideeën in enkele brochures. Vooruitlopend op ‘na de oorlog’ nam Bredero tevens enkele opties op bouwgrond, waaronder in Arnhem en Gorinchem. Zo ontwierp Rietveld in 1943 voor BBB woningen die waren opgebouwd uit gestapelde betonplaten. In 1944 publiceerde BBB samen met Dudok een brochure over een arbeidersdorp met noodwoningen van sintelbeton(xliv).
De brochure werd aangeboden aan Wederopbouw, maar die leek niets te voelen voor noodwoningen na de bevrijding. De praktijk zou anders blijken te zijn. Ook tijdens de oorlog bleef BBB zijn PR behartigen. In dat licht moeten de brochures over het bouwsysteem beschouwd worden, die alle tijdens de oorlog gemaakt werden: in mei 1942 een Franse versie, in 1943 een Nederlandse, in maart 1943 een Duitse en ten slotte na de bevrijding een Engelse versie in december 1945. Met die PR kreeg BBB het direct na de oorlog nog problematisch, toen aan getoond moest worden dat men niet bewust de aandacht van de bezetter op het bedrijf had willen vestigen.
Veel aandacht in de pers kreeg ook het 20-jarig bestaan van het bedrijf. Ter gelegenheid van het jubileum werd een receptie gehouden, waarbij ook de pers aanwezig was. Zij noteerde ijverig de vele bloemstukken, waaronder die van ir. Ringers van Wederopbouw, de aanwezigheid van ir. Keller, de heer Perenboom, directeur van de MAVOG, architect W. Maas en diverse vertegenwoordigers van de gemeente Utrecht. De toespraken die onderdirecteur Ruiterman en directeur Bredero hielden, werden uitgebreid geciteerd. De laatste roemde de kwaliteit van de Nederlandse architectuur en woningbouw, die mede een product was van ‘bezielde saamhorigheid’.
Hij bereed zijn favoriete stokpaard met de oproep dat ‘geen paragrafen, geen artikelen, geen verordeningen wier gecompliceerdheid het kenmerk draagt van den luxe praattijd waarin zij werden opgesteld, het tempo van de bouw meer mogen belemmeren’(xlv).
Ter gelegenheid van het jubileum werd aan het echtpaar Bredero een boek uitgereikt, geschreven door Albert Kuyle. In dit boek werd in bevlogen woorden de groei en bloei van het bedrijf geschetst en hoopvolle verwachtingen voor de toekomst uitgesproken(xlvi).
Maar ondanks alle plannen, brochures en experimenten kwam er weinig terecht van concrete bouw. Zelfs de opdracht tot bouw van woningen in Geleen kwam uiteindelijk nauwelijks van de grond. Volgens Bredero werd de opdracht ten eerste uitgevoerd onder Duitse dwang op Wederopbouw: de bezetter had interesse in de mogelijkheden van het materiaal beton.
Vervolgens passeerde als mogelijke bouwlocatie Utrecht, Zuilen, om daarna pas uit te komen bij Geleen. Rondom deze opdracht was tevens een conflict ontstaan tussen ir. Van der Kaa en ir. Ringers, die elkaars bevoegdheden hierin betwistten(xlvii).
Uiteindelijk werd de hele opdracht in juni 1944 bij gebrek aan materiaal stopgezet. Bredero zou aanvankelijk als betaling 10% van de begroting krijgen, maar dit bedrag heeft hij nooit ontvangen. Ook niet de andere kosten, zoals hij later bitter opmerkte: ‘Toen het echter op verrekenen aankwam, ontmoette ik op diverse punten bezwaren’(xlviii). Op een ander punt vond hij de bouw wel geslaagd: ‘namelijk dat op deze wijze arbeiders uit Duitsland werden gehouden werd wel bereikt en als zodanig kan de bouw zeker geslaagd genoemd worden’(xlix).
Zoals eerder opgemerkt, werd in de loop van de oorlog het onttrekken van Nederlandse arbeiders aan Duitsland één van de hoofddoelen van Wederopbouw, evenals het zo veel mogelijk behouden van bouwmateriaal voor het eigen land.
Adviseurs
In deze bijzondere omstandigheden van de Duitse bezetting was het voor veel bedrijven balanceren op de rand van mee- en tegenwerking. Bredero besloot al snel dat een aantal goede en betrouwbare adviseurs geen kwaad kon. In 1941 trad W.J. (Jan) Andriessen toe tot het bedrijf als directiesecretaris. Andriessen was groot geworden binnen de Rooms-Katholieke Vak beweging, met name binnen de bouwvakbond. Andriessen speelde een belangrijke rol in de katholieke wereld en in Utrecht, waar de Rooms-Katholieke Vakbeweging zijn hoofdbureau had. In 1941 werd de vakbond door de bezetter gelijkgeschakeld – samen met de andere bonden onder Duits gezag gesteld – en hief zichzelf vervolgens min of meer op. Vanaf de kansel was door de bisschoppen de boodschap verkondigd dat een katholiek geen lid mocht zijn van een organisatie die onder NSB-leiding stond en dus liep het overgrote deel van de leden weg. De werknemers van de vakbond namen ontslag en kwamen op straat te staan. Jan Andriessen werd vervolgens door Adriaan Bredero in het bedrijf gevraagd. Ongetwijfeld kenden zij elkaar van katholieke kringen al langer. Ook bij de bouw van de Eigen Drukkerij van de vakbond (Lumax) in Ondiep waren zowel Andriessen als Bredero sr. aanwezig(l). Uit dezelfde Rooms-Katholieke Vakbeweging kwam pater-franciscaan J.G. (Siegfried) Stokman, die voorheen adviseur was bij de vakbond en in de oorlog met name aartsbisschop De Jong als adviseur ondersteunde. De derde naam die tijdens de oorlog geraadpleegd werd over zaken is professor J. Oranje van de Anti Revolutionaire Partij, een persoonlijke vriend van Adriaan Bredero. Volgens zoon Bart Bredero kwamen pater Stokman en professor Oranje in 1942 bij zijn vader thuis met enkele mensen van Wederopbouw samen, om te bespreken hoe zij de organisatie konden gebruiken om mensen en materiaal voor Nederland te behouden. Adriaan Bredero zelf noemde professor Oranje in 1945 ‘economisch adviseur aan ons bedrijf verbonden’(li). Hij raadpleegde professor Oranje tijdens de oorlog een aantal malen in zaken betreffende zijn (Bredero’s) werkzaamheden voor de Duitsers of bijvoorbeeld over door de bezetter gezochte personen (‘of professor Oranje iets voor deze persoon kon doen’?)(lii).
Zoals gezegd, trokken de experimenten met betonbouw de aandacht van de Duitsers. In 1941 bezocht een Duitse delegatie de wederopbouw in de Grebbestreek en was zo onder de indruk van het werk, dat zij de betonfabriek van Bredero wenste te bezichtigen. Onder leiding van professor Spiegel van de Reichwohnungsakademie te Berlijn werden de betonfabriek en het kantoor te Utrecht aangedaan. Hierop ontvingen Ringers en Keller van Wederopbouw samen met beide broers Bredero een uitnodiging om naar Berlijn te komen en een tentoonstelling over woningbouw te bezoeken. Volgens Adriaan Bredero was de uitnodiging een voorwendsel:
‘Het doel was dat wij noodwoningen zouden bouwen uit sintelbeton, welke woningen gereed gemaakt zouden worden aan de fabriek. De heer Keller voerde de onderhandelingen te Berlijn. Ik heb de zaak weten te rekken tot Mei 1943. De dreigende toestand van het wegvoeren van de arbeiders heeft ertoe geleid, dat dit na ernstige overwegingen en besprekingen, o.a. met wijlen Prof. Oranje, de oorzaak was, dat ik mij bereid verklaarde hulpwoningen te bouwen en hierdoor was het mij mogelijk op gegeven tijden tientallen onderduikers aan de fabriek te hebben’(liii).
De bezetter kwam meerdere malen langs; na het bombardement op Hamburg, dat de Duitsers ‘zeer geschokt’ had, kwam op 4 augustus 1943 een speciale opdracht voor de bouw van 1000 barakken (noodwoningen). Een andere dwingende uitnodiging kwam in april 1943 van de Duitse Wehrmacht om bunkers te gaan bouwen in het Gooi. Er volgde een opmerkelijk verslag van deze bijeenkomst in Hilversum van Adriaan Bredero. De directie van Bredero was bij het gesprek aanwezig, maar weigerde beleefd om aan de bunkerbouw mee te doen.
‘Dit leidde tot een woordenwisseling omdat de aanwezige officier ongevraagd inzage had gegeven in de tekeningen. Maar de Directie hield voet bij stuk en kon tenslotte de bijeenkomst verlaten’(liv).
In 1947 schreef Bredero daarover: ‘Van Duitse zijde is natuurlijk druk op mij uitgeoefend om de bouw van de Westwall te organiseeren en de verdedigingswerken om Utrecht te maken. Dit heb ik zeer beslist geweigerd’(lv).
Dat BBB bunkers gebouwd zou hebben in opdracht van de Duitsers, is een verhaal dat het bedrijf tot op de dag van vandaag zou blijven achtervolgen. Toch blijkt op dit moment uit geen van de beschikbare stukken dat men daadwerkelijk bunkers gebouwd heeft voor de Duitsers. Ook bunkerdeskundigen bevestigen dat zij tijdens hun onderzoekingen de naam van Bredero als bunkerbouwer nooit zijn tegengekomen. De daadwerkelijke bouw van de bunkers zou de bezetter veelal aan kleine en lokale bouwondernemingen uitbesteden. De meest recente inzichten over de bunkerbouw in Utrecht lijken dit te bevestigen, aangezien alle opdrachten voor de bouw van bunkers in en om de stad gegeven werden aan het bouwbedrijf Godijn uit Zeist(lvi).
Het optreden van de directie bij het overleg, ‘ze weigerde beleefd’, mag achteraf heldhaftig ingekleurd overkomen, de houding paste wel bij het optreden van Adriaan Bredero. Illustratief hiervoor was zijn optreden ten aanzien van een andere Duitse opdracht. Overigens werd de handelwijze continu besproken met de adviseurs Stokman en Oranje.
Behelfsheime
Op 29 juni 1943 ontving Bredero een opdracht tot de bouw van 1000 barakken voor de door de bombardementen dakloos geworden inwoners van Duisburg. Opdrachtgever was het Reichsministerium Speer te Berlijn(lvii).
Het gehele werk werd in een contract vastgelegd op 13 juli 1943. De woningen werden op de bouwplaats van de betonfabriek zo veel mogelijk in onderdelen montageklaar gemaakt. De onderdelen zouden per schip vanaf de fabriek vervoerd worden naar Duisburg, een opzichter en drie monteurs reisden mee. De opdrachtgever (het Reichsministerium) zou zorgdragen voor het bouwrijp maken van de grond, leverde alle benodigde materialen en zorgde voor het lossen van de lading en het transport naar de bouwplaats. Van belang was dat de opdrachtgever zich verplichtte in te zetten voor het behoud van de arbeidsplaatsen van Bredero in Nederland (‘damit BBB ihr Personal in Holland behalten kann’)(lviii). Dat betekende dat personeel uit de Duitse arbeidsdienst gehouden kon worden. Vanaf september 1943 kwam een intensieve correspondentie op gang over de door Bredero gevraagde prijs van 20.000 Reichsmark per barak. De prijs lag 30% boven het gemiddelde. Volgens Bredero kwam dat door de hogere houtprijzen en door de hogere loonkosten in Nederland. Maar in Duitsland vertrouwde men het toch niet zo: ‘Die Preise erscheinen mir erheblich übersetzt. …es hat sich ergeben dass die Kalkulation der Firma Bredero nahezu 30% über der Kalkulation einer anderen Firma liegt’(lix).
De productie schoot ook niet op, in juli 1944 waren er pas 50 stuks afgeleverd. Van 5 tot 7 juli 1944 bevond Adriaan Bredero zich in Berlijn op het Reichsministerium Speer om tekst en uitleg te geven. Bredero legde uit dat er problemen waren met de materiaallevering, die maar niet op gang kwam. Dat was inderdaad een groot probleem, maar daarnaast deed men ook niet zijn uiterste best om met de uitvoering van de opdracht haast te maken. De materiaallevering werd op het kantoor in Berlijn door de Duitse zaakgelastigde ter plekke geregeld door middel van enkele telefoontjes. Belangrijker was echter dat Bredero tegelijkertijd mondeling een nieuwe opdracht kreeg om met onmiddellijke ingang 300 noodwoningen (Behelfsheime) te bouwen. De volgende avond werden opnieuw via enkele telefoontjes alle opdrachten bevestigd. Daarna volgde discussie over een van Bredero verlangde bankgarantie voor de door Duitsland verleende aanbetaling. Adriaan weigerde die te geven. Op de vraag waarom, antwoordde hij: ‘Weil Bredero nun einmal Bredero ist und dass ich verweigerte eine andere Bedingung einzunehmen’(lx).
Naar de exacte reden van de weigering om een bankgarantie te geven kan men raden, maar het antwoord getuigde in ieder geval van eenzelfde zelfverzekerdheid en bluf als waarmee hij in 1942 van de bunkerbesprekingen weggelopen zou zijn. Adriaan Bredero was een persoon naar wie geluisterd werd, ook bij het Duitse Reichsministerium. Zoals hij zelf schreef in een nauwgezet verslag aan professor Oranje van de bespreking: ‘Obwohl die Unterhandlungen mit dem Hernn dann und wann schwierig waren – er trotzdem in jeder Beziehung mit mir einig ging und mir erklärte, dass von allem Lieferanten für Baracken und Behelfsheime ich der einige bin den er tatsächlich vertraut’(xli).
Uiteindelijk werden er 78 noodwoningen gemonteerd en werden voor de overige 522 de onderdelen geleverd. Deze opdrachten gaven de fabriek gelegenheid mensen buiten de Duitse arbeidsdienst te houden; in Duitsland zelf werden op de bouwplaats ‘contractbrekers’ te werk gesteld: Nederlandse arbeiders die in Duitsland weggelopen waren bij hun werk. Net zo belangrijk, vanuit bedrijfseconomisch oogpunt ongetwijfeld belangrijker, was dat de opdrachten materiaal en geld opleverden. Dit materiaal werd in en bij de fabriek opgeslagen en bij het naderen van de geallieerde legers werd het belangrijk om de voltooiing van de werkzaamheden zo veel mogelijk uit te stellen in afwachting van de bevrijding. De financiële opbrengst van deze opdracht was daarbij zodanig, dat de accountant adviseerde een ‘B’-rekening te maken, een afzonderlijke investerings- en afschrijvingsrekening (ofwel een schaduwboekhouding). Het bedrijf had op 5 september 1944 een kassaldo van meer dan 200.000 gulden en er lagen grote voorraden materialen, zoals het uiterst kostbare en schaarse cement en ruim 170.000 kilogram hoogwaardig betonijzer.
Maar vanaf september 1944 – met de invasie van de geallieerde troepen in Europa – veranderde de situatie snel. Alle werkzaamheden in heel Nederland kwamen zo goed als stil te liggen. De bedrijven, dus ook BBB, waren verplicht om salarissen en wachtgelden van hun personeel zo veel mogelijk door te betalen. Uit een verslag van Adriaan Bredero kan worden opgemaakt dat het bedrijf aan het begin van de oorlog meer dan 400 werknemers in dienst had, waarvan een groot deel op de betonfabriek. In de loop van de oorlog werden dat er steeds minder, met name vanwege de tewerkstelling in Duitsland. Dankzij het aangenomen werk in Duitsland kon het bedrijf bijna de helft van zijn werknemers tot het einde van de oorlog in dienst houden.
De bevrijding
Als het bedrijf en met name de directeur van Bredero’s Bouwbedrijf zich ergens op had voorbereid, dan was het wel het werk ‘na de oorlog’. De experimenten met beton, de opdrachten aan architecten en het laten overleven van het bedrijf waren erop gericht geweest om ‘straks’ de enorme bouwopgave aan te gaan. Bredero zou Bredero niet zijn, als er al niet meteen een brochure klaarlag: Ons werk tijdens de oorlog. Hoe wij ons voorbereiden op een nieuwe taak (Utrecht 1945)(xlii).
Maar het zou allemaal heel anders lopen dan Bredero in zijn kwaadste dromen had kunnen voorzien. Allereerst werd hij beschuldigd van collaboratie. Op 18 mei 1945 belandde er een briefje bij de Politieke Opsporingsdienst, waarin beleefd verzocht werd de handel en wandel van Bredero’s Bouwbedrijf eens na te gaan. De reden voor de aangifte was de bouw van woningen in Duisburg, maar de onderliggende motivatie ging verder: ‘Gezien de relaties die het bedrijf heeft – o.a. met prof. Oranje de onlangs benoemde vertrouwensman van de Nederlandse regering – is het best mogelijk dat straks, als aan de wederopbouw van ons land wordt begonnen, zij als een van de eerste bouwbedrijven werken krijgt opgedragen. Gezien echter haar houding tijdens de bezetting lijkt me dit ongewenst. Het verdient misschien moeite de gangen van voornoemde heren en andere gezaghebbende personen in dit bedrijf eens na te gaan om te kunnen vaststellen in hoeverre met de vijand is geheuld. Hoogachtend’(xliii).
Er volgde een onderzoek waarin met name de opdrachtverlening voor de noodwoningen in Duitsland uitgebreid onder de loep werd genomen. Uiteindelijk zou het paspoort van Adriaan Bredero hangende het onderzoek nog enige tijd in beslag genomen zijn, maar van een echte vervolging lijkt geen sprake te zijn geweest. In ieder geval belemmerde het de actieradius van de directie in het eerste bevrijdingsjaar niet.
‘Zeer kort na de bevrijding was ik met ir. Stigter bij den heer Keller op het ministerie van Wederopbouw en ik vroeg den heer Keller wat ik moest doen met de betonfabriek. Ik ontving ten antwoord dat de fabriek moest gaan werken en kreeg direct een machtiging om 500 ton cement te kopen. Later deelde de heer Keller mee, dat hij wel gezegd had dat de fabriek moest gaan werken, maar dat hij geen afname van het product had gegarandeerd’(xliv).
Dit eerste ‘misverstand’ zou kenmerkend zijn voor de verhouding tussen Bredero’s Bouwbedrijf en het naoorlogse Wederopbouw in de jaren 1945-1947. Ir. Ringers was in april 1943 opgepakt vanwege lidmaatschap van een verzetsbeweging en sindsdien verving ir. Keller hem als algemeen gemachtigde voor Wederopbouw. In april 1945 werd in het bevrijde zuiden ir. Tromp aangesteld als minister van Waterstaat. Hij nodigde professor Zwiers uit voor de leiding over Wederopbouw. Zwiers wilde hiervoor ir. Ringers hebben, indien die terugkeerde uit gevangenschap. Tromp stelde al wel voor de algemeen gemachtigde voor Wederopbouw te vervangen door een college van algemene commissarissen voor Wederopbouw. Dit college bestond uit Keller, Mouton, Van der Meer, Zwiers en Vos. Toen Ringers in mei 1945 terugkeerde uit gevangenschap werd hij minister van Openbare Werken en Wederopbouw onder het eerste naoorlogse kabinet Schermerhorn (ingesteld op 23 juni 1945). Het college van algemene commissarissen was één van de belangrijkste onderdelen van het ministerie. Met hen kreeg Bredero te maken en hoewel zij geen vreemden waren van elkaar ging er na de oorlog iets goed mis in de onderlinge communicatie.
‘Eveneens zeer kort na de bevrijding waren de heer Stigter en ik bij den heer Van der Meer en vertelden hem wat wij in voorraad hadden aan betonelementen, timmerwerk, etc. Dit was naar aanleiding van de order voor de Duitse noodwoningen gemaakt, doch door ons niet verzonden. Wij vertelden erbij dat natuurlijk de kwaliteit minder goed was (…). Desondanks droeg de heer Van der Meer ons de bouw op en kregen wij order no. 1 van de Noodwoningbouw. Van de aanvankelijke opzet kwam niets terecht; alles werd veranderd, over 12 bouwplaatsen verspreid en naderhand werden wij ook aangevallen over de kwaliteit, waarover wij tevoren hadden gesproken. Een en ander had een dusdanig traag verloop (het duurde al 6 weken voordat één bouwterrein was aangewezen) dat onze toenmalige adviseur prof. Oranje besloot zich schriftelijk te melden tot den toenmaligen minister ir. Tromp. De heer Andriessen waarschuwde tegen het uitzenden van deze brief, omdat wij dan én de heer Van der Meer én de heer Zweers (van de in januari 1944 opgerichte Stichting tot Rationalisering van het Bouwen/Ratiobouw) én andere ambtenaren van ‘Noodwoningbouw’ tegen ons zouden krijgen. De heer Andriessen heeft het goed gezien, want van dat moment af begon de tegenwerking zeer ernstig te worden, speciaal tegen mij’ (xlv).
De organisatie van de wederopbouw werd in deze naoorlogse jaren zeer strak geleid vanuit het ministerie en de bijbehorende organisatie. Het college van algemene commissarissen had een beslissende stem en zonder toestemming van het college kon geen gemeentebestuur een wederopbouwplan opstellen. Wanneer er inderdaad sprake zou zijn van de tegenwerking waar Bredero van spreekt, dan had het bedrijf een zeer ernstig probleem. Dat zou des te tragischer zijn, omdat alle speerpunten van het bouwbedrijf nu ook nationale speerpunten waren geworden.
Het streven naar bezuinigingen op schaarse traditionele bouwmaterialen zoals baksteen en hout en op bouwvakarbeiders, bracht de systeembouw in het middelpunt van de belangstelling. Wanneer een bouwbedrijf nu systeembouw ontwikkelde, kreeg het een bijdrage in de kosten van het ministerie. Maar belangrijker nog was dat het ministerie zocht naar een of twee systemen die overal in het land konden worden toegepast. Het bedrijf dat deze opdracht kreeg, zou natuurlijk bijna een monopoliepositie verwerven. Voorwaarde was wel dat het nieuwe bouwsysteem en de nieuwe bouwmaterialen door Ratiobouw waren goedgekeurd.
Bredero poogde in 1945 op diverse wijzen opdrachten van Wederopbouw binnen te halen en zijn bouwsysteem onder de aandacht te brengen. Er werd met minister Ringers gepraat, meerdere malen met Keller en met Van der Meer. Bredero bouwde op eigen kosten en met eigen materialen een aantal ‘bungalows’ in Den Bosch in 1945. Het bedrijf kon wel op de sympathie en interesse van Keller rekenen, die zijn verontwaardiging geuit zou hebben in een persoonlijk gesprek dat:
‘bekende collaborateurs grote orders in regie (= in opdracht van Wederopbouw) verkregen en BBB, die zich hieraan niet schuldig had gemaakt en veel gedaan had voor de ontwikkeling van de montage-idee, zonder opdracht was’ (xlvi).
De bouw in Den Bosch leek eind 1945 toch succes te gaan opleveren. In één van die huizen vond een gesprek plaats tussen de directie van BBB en professor Zwiers, Keller en ir. Van der Kaa, de hoofdinspecteur Volkshuisvesting. Het bedrijf kreeg ter plekke een opdracht voor de bouw van 300 woningen en een schriftelijke bevestiging dat ook bij het niet-doorgaan van de bouw, de vervaardigde betonmaterialen afgenomen zouden worden. Zo kon de betonfabriek tenminste doorwerken. In mei 1946 werd de opdracht uitgebreid van 300 naar 2000 woningen, en hoewel het officiële contract op zich liet wachten, kreeg men de mondelinge aansporing om op 1 september te beginnen met de werkzaamheden. In oktober 1946 kwam Ringers zelf op bezoek op de bouwplaatsen in Coevorden en Nijverdal en was zo enthousiast dat hij de opdracht gaf dat BBB met onmiddellijke ingang ‘volbelast’ moest gaan werken.
Daarna werd het contract, dat nog steeds niet opgemaakt was, gewijzigd door Van der Meer van 2000 naar 300 woningen en de officiële opdracht daartoe kwam pas in april 1947. Naar de exacte reden van deze abrupte wijziging kan slechts geraden worden. Er was in mei 1946 een aanbieding gedaan door Bredero met prijsopgave, productieschema, enzovoorts. Daarna vonden er ‘onderhandelingen’ plaats, waarbij diverse zaken, waaronder de prijsopgave, ter discussie stonden. Wellicht hadden de onderhandelingen een negatief effect, namelijk het reduceren van het aantal woningen(xlvii). In ieder geval leed het bedrijf door dit soort ‘gedoe’ een verlies van bijna acht ton. Het verlies betrof voornamelijk de betonfabriek die niet of nauwelijks kon draaien, terwijl de werkers wel doorbetaald moesten worden.
Een van de belangrijke oorzaken van deze onfortuinlijke gang van zaken was de slechte organisatie van het wederopbouwapparaat. Dat men zich daarvan bewust was, mag blijken uit een intern organisatieonderzoek dat in 1946 binnen Wederopbouw werd uitgevoerd. Uit het onderzoek kwam naar voren dat er flinke competentiegeschillen bestonden. Het ontbrak de organisatie vooral aan een duidelijk omschreven taakverdeling. Competentiegeschillen zouden een afdoende verklaring kunnen zijn voor het chaotische beeld van de opdrachtverlening in 1945-1947, zoals uit het verslag van Adriaan Bredero naar voren komt. Maar dergelijke organisatieproblemen zouden dan menig ander bedrijf ook gehinderd moeten hebben. Was er daarnaast ook sprake van een specifiek negatieve houding tegenover BBB? Adriaan Bredero suggereerde zoiets toen hij later over deze periode schreef:
‘Alhoewel Wederopbouw derhalve op geregelde tijdstippen van haar waardering voor het gepresteerde blijk gaf, bleef toch een hier aan corresponderende waardering in daden achterwege. Naast bezwaren tegen mijn persoon is hier ongetwijfeld mede verantwoordelijk voor de trage gang van zaken bij Wederopbouw’(xlviii).
Binnen het bedrijf heerste ook de mening dat BBB bewust benadeeld werd. Met name de nieuwe medewerker Jan de Vries was ervan overtuigd dat: ‘een bepaalde groep van architecten en bouwondernemers met behulp van Wederopbouw een bevoorrechte positie tracht te veroveren, waar BBB buiten staat’.
Jan de Vries (geboren op 24 juni 1910) was op 1 augustus 1945 op voorspraak van zijn schoonvader professor H.R. Kruyt bij het bedrijf in dienst gekomen als chef van de Research Afdeling. Deze afdeling hield zich bezig met het ontwikkelen van nieuwe bouwsystemen. De positie van De Vries bracht met zich mee dat hij al direct samen met de directie op stap moest en dat hij betrokken werd bij alle gesprekken met Wederopbouw om opdrachten binnen te slepen. Zijn opmerkingen betreffende de rol van de concurrentie zouden wel eens dicht bij de waarheid kunnen zijn geweest. Het ministerie zocht immers naar een paar bouwsystemen die in heel Nederland toegepast konden worden. Volgens De Vries behoorde BBB zeker bij de top drie, maar werd het juist daarom stelselmatig geweerd bij belangrijke bijeenkomsten en bij het verlenen van opdrachten. Als voorbeeld van het eerste haalde hij aan dat in het Research Kunststoffeninstituut in Delft gewerkt werd aan onderzoek naar toepassing van kunststoffen in de bouwnijverheid(xlix).
De betrokken partijen in Delft zouden voorrechten krijgen bij het op de markt brengen van de eventuele resultaten. Wie later mee zou gaan doen, had aanzienlijk minder rechten. De boosheid van De Vries betrof het feit dat BBB zich al sedert het najaar van 1945 met dergelijk onderzoek bezighield en hierover zelfs al oriënterende gesprekken had aangeknoopt met Wederopbouw, het ministerie van Handel en Nijverheid en met de Organisatie voor Toegepast Wetenschappelijk Onderzoek. Maar wie schetste zijn verbazing toen hij bij toeval hoorde van de bijeenkomsten in Delft, waar BBB nooit was uitgenodigd om bij de initiatiefnemers te horen. De beschuldigingen van bewuste buitensluiting gingen bij De Vries nog een stap verder. ‘BBB moet blijkbaar als enige concurrent en als het bedrijf dat tot nu toe de grootste opdrachten van Wederopbouw heeft gehad, worden uitgeschakeld’.
Hij noemde daarbij met naam en toenaam professor Zweers (Ratiobouw), professor Zwiers en de heer Saane, ‘die hier te lande belast zijn met het uitvoeren van het Airey-huis en die ook tot de initiatiefnemers van het kunststoffenonderzoek blijken te behoren’(lxx).
H. Saane was in 1946 directeur geworden van de Nederlandse Maatschappij voor Volkshuisvesting, gevestigd in Amsterdam. Deze Maatschappij hield zich eveneens bezig met het zoeken naar moderne en efficiënte bouwsystemen (met name het Airey-systeem uit Engeland) en had in haar raad van commissarissen Van der Meer. Deze was op 18 maart 1946 directeur-generaal van Volkshuisvesting geworden, op instigatie van minister Ringers, die Volkshuisvesting weghaalde bij Binnenlandse Zaken en ir. Van der Kaa, en onderbracht bij Wederopbouw en Van der Meer. De Vries beoordeelde het als een moeilijke positie voor BBB: ‘de directie van BBB moet nu al haar plannen voorleggen aan de heer Van der Meer, die dus tegelijkertijd commissaris is van haar enige (en voornaamste) concurrent. Het is de bedoeling van de Maatschappij de bouwnijverheid in handen te krijgen en naar montagebouw te gaan. Door dit alles voelt hij (De Vries) zich niet erg safe tegenover Van der Meer’(lxxi).
De Herstelbank
De cijfers van het bedrijf in oorlogstijd geven een inzichtelijk en ook dramatisch beeld van deze periode. In 1942 leed het bedrijf een verlies van 72.486 gulden. De omzet bedroeg dat jaar 3.151.477 gulden. Men profiteerde nog van de bouw in de eerste Wederopbouwperiode, hoewel de omzetdaling werd berekend op 2,3%. In 1944 maakte het bedrijf een winst van 142.820 gulden. De omzet bedroeg dat jaar 3.076.053 gulden. De omzet steeg met 4,6%. Deze winst kan alleen te maken hebben met het werk dat in Duitse opdracht werd gedaan. In 1945 leed het bedrijf een verlies van 157.151 gulden, bij een omzet dat jaar van 980.677 gulden. Het betekende een verlies van 16%. Op zich is het verklaarbaar dat er in dit laatste oorlogsjaar flink verlies werd geleden: er werd niet tot nauwelijks gebouwd, terwijl de lonen wel doorbetaald moesten worden.
In 1946 bedroeg de winst 149.937 gulden bij een omzet van 4.414.985 gulden, een winst van 3,4%. Het was op zich een gunstig jaar: men had de opdracht voor de 300 woningen van Wederopbouw binnengekregen (ook al was het eerst 2000). Met de directie van Staatsmijnen was een overeenkomst gesloten 100 woningen te bouwen, met uitzicht op meerdere opdrachten.
In Eindhoven zou een school gebouwd worden volgens het montage-systeem en in Nijmegen 101 woningen ‘in de normale bouwwijze’. Men had ook hoop op opdrachten in België en Engeland en zelfs waren er besprekingen gaande over een groots bouwplan in Brazilië(lxxii). Daarom was het des te verrassender dat er in 1947 een verlies werd geleden ter hoogte van 780.793 gulden, bij een omzet van 3.547.760 gulden, een verlies van 22,3%.
Het was dit verlies, dat het bedrijf op de rand van de afgrond bracht en vergaande gevolgen had voor de directie. BBB nam begin 1947 zijn toevlucht tot de Maatschappij tot Financiering van het Nationaal Herstel, beter bekend als de Herstelbank. In het kader van de Marshallhulp bood deze Maatschappij financiële tegemoetkoming aan bedrijven die na de oorlog weer op gang geholpen moesten worden. Bouwbedrijven behoorden tot de bedrijven die op urgentie konden rekenen, vanwege hun nationale belang voor de wederopbouw. Maar de Maatschappij beoordeelde de bedrijven wel alvorens hun krediet te geven en kon voorwaarden stellen aan de hulp. Dat was ook wat gebeurde bij Bredero’s Bouwbedrijf. De Herstelbank stelde reorganisatie van het bedrijf als voorwaarde en dat hield concreet in dat Adriaan Bredero afstand moest doen van zijn directeurschap, zijn aandelen in onderpand diende te geven, afstand moest doen van zijn beslissingsrecht en dat zijn inkomen werd gekort. Toen deze eisen op 1 augustus 1947 waren ingewilligd, verleende de Herstelbank een krediet van 5 miljoen gulden. Vanaf dat moment was Jan de Vries de nieuwe directeur van Bredero’s Bouwbedrijf.
De gang van zaken is nogal opmerkelijk, want waarom eiste de Herstelbank zo nadrukkelijk het aftreden van Adriaan Bredero als voorwaarde voor de credietverlening? Het archief van de Herstelbank over deze periode is er niet meer, een reconstructie kan alleen gebaseerd worden op wat opklinkt uit de vergadering van de raad van commissarissen van Bredero in 1947, uit een getypt verslag van Adriaan Bredero zelf en uit de jaarverslagen van 1947 en 1948(lxxiii).
In 1946 ontstond een conflict tussen directeur Adriaan Bredero en zijn staf, onder wie Jan de Vries. Er was verschil van inzicht omtrent de maatregelen die getroffen moesten worden om het bedrijf te laten overleven. Hoewel uit cijfers uit het jaarverslag bleek dat het bedrijf in 1946 een goede omzet maakte, bleef de omzet in de loop van 1947 ver beneden peil. Adriaan Bredero meende dat dit aan externe factoren lag: het stijgen van de lonen en de bemoeienis van overheden. Het klinkt dan ook bekend wanneer Adriaan Bredero klaagde: ‘dat de montage-woningen, zoals wij die ontwerpen, nog herhaaldelijk worden gewijzigd door de architect, de burgemeester en de directeur van gemeentewerken van de plaats waarin de woningen worden gebouwd, ook tijdens de bouw. Hierdoor is de uitvoering van onze orders een ware lijdensweg geworden’(lxxiv).
Opmerkelijk is dat in de kantlijn van dit verslag met potlood staat geschreven ‘neen!’. Iemand was het nadrukkelijk niet met deze verklaring eens. Vanuit de staf werd er bij Adriaan Bredero op aangedrongen te snoeien in het bedrijf, maar de directeur zag hier geen heil in. Hij verwachtte in 1946 immers grote opdrachten van Wederopbouw binnen te krijgen. Toen de Landbouwbank in mei 1946 aanbood 200.000 gulden in het bedrijf te investeren, wees Bredero dit aanbod af. Hij zag hierin geen structurele oplossing. Het op volle toeren gaan draaien van het bedrijf was in zijn ogen de enige oplossing die nagestreefd moest worden. Reorganisatie was wat hem betreft niet aan de orde.
Er werden wel degelijk maatregelen genomen. In de vooroorlogse lijn van verdere efficiëntie en rationalisering paste het dat begin 1947 een ingenieur werd ingehuurd (ir. Heymans) om het productieproces op de betonfabriek te verbeteren. In de verbetering van de balkenproductie werd 11.000 gulden geïnvesteerd en dat leverde uiteindelijk een nieuwe productiemethode op die 90 cent per balk bespaarde en jaarlijks dus een besparing van 36.000 gulden zou kunnen opleveren (bij een productie van 40.000 balken per jaar). Om deze besparing effectief te laten zijn, moest de fabriek natuurlijk wel op volle toeren gaan draaien. En daarvoor waren weer grote opdrachten nodig. Dat de opdracht van Wederopbouw voor de bouw van 2000 woningen werd teruggedraaid naar 300 woningen moet een aanzienlijke tegenvaller zijn geweest.
Ergens in 1946 begonnen de gesprekken met de Herstelbank over een financiële ondersteuning. Wie het initiatief genomen heeft tot deze stap, blijft onbekend. Tijdens het opstellen van de uiteindelijke voorwaarden door de Herstelbank waren in ieder geval Adriaan Bredero en Jan Andriessen aanwezig. Als reden voor het uit de directie zetten van Adriaan Bredero werd opgegeven dat zijn beleid de oorzaak was voor het verlies dat het bedrijf leed. Blijkbaar waren er tegen zijn beleid – op bepaalde punten – zulke grote bezwaren gerezen, dat kredietverlening alleen mogelijk was, als Adriaan uit de directie trad en het beslissingsrecht opgaf. Geconfronteerd met zulke eisen, zag hij blijkbaar geen andere mogelijkheid om het bedrijf overeind te houden dan aan deze eisen te voldoen. Per 31 juli 1947 nam Adriaan Bredero ontslag als directeur van de N.V. Bredero’s Bouw bedrijf.
De vacature van directeur werd per 1 augustus aangeboden aan Jan de Vries. Onder directeur werd A.Th. Stigter. Er kwam niet alleen een nieuwe directie, ook werd er een college van commissarissen benoemd. Tot commissarissen werden benoemd A.H.M. Albregts, dr. L.R. Sinnige, F. Rosing en prof. dr. H. R. Kruyt. Adriaan Bredero fungeerde aanvankelijk als president-commissaris.
Over de beslissing van de Herstelbank bestond binnen de familie Bredero natuurlijk grote bitterheid. Adriaan Bredero schreef in mei 1947 een stuk waarin hij zich verdedigde tegen de beschuldigingen dat hij het bedrijf niet goed geleid zou hebben. Hij weet de financiële problemen voornamelijk aan de niet-nagekomen beloften van Wederopbouw, in zijn ogen had hijzelf het bedrijf goed geleid.
Het einde
Was het achteraf nodig geweest om deze maatregelen te nemen? Het accountantsrapport van de Herstelbank, gedateerd op 8 maart 1948, kwam tot een aantal conclusies(lxxv). Ten eerste kwam het grote verlies van 1947 onverwacht, want ‘de vooruitzichten voor 1947 mochten na de opbouw van 1946 vrij gunstig genoemd worden, het was dan ook geen hoog gespannen verwachting dat de omzet van 1947 zich op een peil van 8 miljoen zou hebben bewogen’, aldus de accountant.
De eerder genoemde projecten van Eindhoven tot Brazilië zouden die verwachting toch mogen rechtvaardigen. Maar de realiteit was geheel anders. In 1947 leed BBB een verlies van bijna 8 ton (exclusief de betonfabriek). Dit verlies werd geleden in de tweede helft van 1947 en vond met name plaats bij de burgerbouw, dit in tegenstelling tot de montagebouw. De accountant concludeerde dat juist bij de burgerbouw (dus met meer traditionele middelen) de stijging van de loonkosten de belangrijkste factor vormde. Iets dat Adriaan Bredero ook had geconcludeerd. De betonfabriek leed een verlies in 1946 van rond de 3 ton. Ook hier golden externe factoren als de stijging van de lonen, maar juist bij de betonfabriek kon door de aard van het product en de verdergaande rationalisering (zoals de verbetering van de palenfabricage) een winst verwacht worden in 1948. De verdergaande rationalisering was een aspect dat Adriaan Bredero zelf altijd als wezenlijk onderdeel van het bedrijf had beschouwd. Het rapport concludeerde uiteindelijk dat de betonfabriek het meest veelbelovende onderdeel van het Bouwbedrijf was, maar aangezien de invloed hiervan binnen het gehele bedrijf niet groot genoeg was, mocht men de verwachtingen voor de toekomst niet op de betonfabriek baseren, ‘temeer omdat de rationalisatie van de bouwwerken zelf nog niet op grote schaal ter hand kon worden genomen’(lxxvi). De conclusies wezen erop dat een reorganisatie van het bedrijf inderdaad nodig zou zijn en dat dit met name de ‘burgerbouw’ zou moeten betreffen. Ondanks de wat pessimistische conclusie van de accountant, dat de rationalisatie nog niet goed van de grond kon komen, zou de toekomst toch bij de betonfabriek en de ontwikkeling van het montagesysteem liggen. Die toekomst zou na 1947 vrij snel steeds rooskleuriger worden voor BBB, hetgeen later is gebleken. De vraag blijft dan ook of het directeurschap van Adriaan Bredero hiervoor een hindernis geweest zou zijn.
Saillant is daarom ook het gegeven dat het niet direct beter ging met de N.V. onder de nieuwe directie en met een krediet van 5 miljoen, integendeel. Na het verlenen van een eerste deel van het krediet (2 miljoen), verloor het bedrijf meteen al weer een miljoen ‘als gevolg van de bouw van huizen tegen onverantwoorde prijzen en de verkeerde organisatie van het bedrijf’(lxxvii). Volgens L.R. Sinnige is dit ‘aan persoonlijk optreden van de heer Bredero te wijten’(lxxviii). Ditmaal nam Jan Andriessen het op voor zijn oud-directeur, want volgens hem had Bredero zich door een ernstige ziekte in de periode van 7 november 1946 tot 7 augustus 1947 nauwelijks met de gang van zaken kunnen bemoeien. Andriessen kon niet nalaten op te merken dat de financiële stroppen van deze periode toch geheel onder de verantwoordelijkheid van de nieuwe directie vielen. In het daaropvolgende twistgesprek tussen Andriessen en Sinnige kwam nog een aantal onthullende opmerkingen naar voren. Sinnige weet de schuld voor het verlies nogmaals aan oud-directeur Bredero, aangezien ‘de huidige directie moest voortborduren op de afspraken die hij al gemaakt had’(lxxix). Maar Andriessen bracht daartegen in dat Bredero hem had verteld dat hij van de door De Vries afgesloten contracten nooit iets heeft afgeweten. Dat was frappant, antwoordde Sinnige op zijn beurt, want De Vries had hem te kennen gegeven dat hij deze contracten steeds met Bredero had besproken! Uit bovenstaand twistgesprek tussen Andriessen en Sinnige mag blijken dat Adriaan Bredero en Jan de Vries een geheel andere perceptie hadden van de gebeurtenissen in 1946-1947. Adriaan Bredero zou echter nooit een kwaad woord over Jan de Vries spreken, ook niet in de verslaglegging die hij vlak voor zijn dood maakte.
Adriaan Bredero had al langer gezondheidsklachten. In 1938 was hij drie maanden ‘uit’ het bedrijf geweest en was zijn directeurschap tijdelijk door een ander overgenomen. In het laatste oorlogsjaar waren de klachten opnieuw toegenomen en in bovengenoemde periode van november tot augustus was Adriaan Bredero een tijd in het ziekenhuis opgenomen geweest.
De eisen van de Herstelbank, die net in deze periode zwart op wit gezet werden, zullen geen positieve bijdrage geleverd hebben aan zijn gezondheid. Maar uiteindelijk kon Adriaan Bredero vanaf half augustus 1947 de vergaderingen van het net benoemde college van commissarissen bijwonen en voorzitten. In deze vergaderingen werden uitgebreid de oorzaken van het financiële verlies besproken en kwamen de tegengestelde meningen van Bredero en De Vries hierover scherp naar voren. Volgens De Vries had het bedrijf te lijden van afgunst en werd het bewust buitenspel gezet, volgens Bredero was het vooral een kwestie van efficiënter werken en lagere prijzen. Binnen deze discussie kwam op een gegeven moment het voorstel om de naam van het bedrijf te veranderen. Deze mededeling kwam voor Adriaan Bredero als een mokerslag.
Zowel Sinnige als De Vries konden zich voorstellen dat een naamsverandering beter zou uitwerken ‘wij stuiten namelijk herhaaldelijk op het feit, dat er zekere wrijvingen zijn en een geringe bereidheid om met BBB in zee te gaan’(lxxx).
De Herstelbank zou zich ook positief hebben uitgelaten over een naamsverandering. Voor Adriaan Bredero was dit onbespreekbaar, zelfs zo onbespreekbaar dat hij niet eens aan de discussie deelnam. Alleen Albregts bracht er nuchter tegenin: ‘al veranderen we de naam, als de buitenwereld erachter komt dat de nieuwe firma de oude BBB is, heeft het geen zin’(lxxxi).
De kwestie van de naamsverandering greep Adriaan Bredero enorm aan. Zowel zijn zoons als zijn echtgenote zouden zich nog lang herinneren dat juist de dreiging van een naamswijziging de definitieve slag toebracht aan zijn toch al broze gezondheid. Adriaan kwam zeer ontzet thuis van deze vergadering en overleed diezelfde nacht nog, op 2 december 1947, slechts 58 jaar oud.
Zijn oudste zoon had wellicht de mogelijkheid gehad om nog in het bedrijf te komen, maar bestudeerde ondertussen in Amerika de proefnemingen met lichtbeton en voelde er na zijn vaders overlijden weinig voor om in het bedrijf te komen. De tweede zoon was nog het meest geschikt, aldus de familie, maar verkoos een loopbaan in de kerk. De andere kinderen waren te jong. De rol van de familie Bredero in het bedrijf was definitief uitgespeeld.
Ten slotte
De rol die Adriaan Bredero speelde in het bedrijf was in die eerste periode tot 1947 van cruciaal belang geweest. Hij werd door diverse personen in zijn omgeving omschreven als een man met een ijzeren wilskracht, een man die met zijn inspirerende betogen iedereen wist te enthousiasmeren en een dynamische persoonlijkheid.
Wie zijn inzet voor BBB onder ogen krijgt, kan niet anders dan constateren dat hij een eenvoudig aannemersbedrijfje in Utrecht ombouwde tot het succesvolle Bredero’s Bouwbedrijf, met een landelijke reputatie op het gebied van woningbouw en betonfabricatie. Met zijn nadruk op efficiency, een ‘wetenschappelijke benadering’ van het bouwen en het belang van een goede PR was hij – zoals een medewerker hem in 1946 zou toespreken – ‘zijn tijd ver vooruit’. Zijn gedwongen aftreden als directeur laat zich achteraf als een tragedie lezen, hoewel niet meer te reconstrueren valt of verandering van leiding van het bedrijf in het naoorlogse Nederland niet onvermijdelijk was geweest. Wel staat vast dat de wijze waarop hij afscheid moest nemen pijnlijk was en zeker niet in overeenstemming met zijn grote verdiensten voor het bedrijf. Zelf schreef hij op 2 mei 1947 aan het slot van zijn betoog de volgende conclusies: ‘Dat BBB, de montagebouw en de betonfabriek zijn ontstaan door mijn initiatief, mijn werk en het door mij verdiende geld. Dat de montagebouw zoals door BBB ontwikkeld is voor is bij anderen en zeker bij het buitenland, hetgeen door buiten het bedrijf staande deskundigen wordt erkend. Dat BBB in moeilijkheden is gekomen door het onthouden van orders door Wederopbouw, wat wellicht bedoeld is als een tegen mij gerichte tegenwerking. Dat ik al wat ik in dertig jaar heb opgebouwd, laat ik rustig zeggen mijn levenswerk, momenteel verloren heb’.
Adriaan Bredero was zijn levenswerk kwijtgeraakt. Het bedrijf zou onder leiding van Jan de Vries nog een grootse toekomst tegemoet gaan. Zijn enige troost zou geweest kunnen zijn dat het bedrijf de familienaam in ieder geval gehouden heeft zodat decennia later de naam Bredero nog tot in de verre uithoeken van de aarde zou klinken.
Bronnen:
– Het Utrechts Archief, Bredero en Verenigde Bedrijven Bredero N.V., inv. nr. 525.
– Het Utrechts Archief, Gedrukte Verzameling 1921.
– Het Utrechts Archief, Stadsarchief I, Handelingen van de Gemeenteraad.
– Het Utrechts Archief, Stadsarchief VI.
– Het Utrechts Dagblad, ‘1500 woningen in vier jaar. Excursie langs een aantal woningcomplexen door Bredero’s Bouwbedrijf in verschillende gemeenten gesticht.’ 8 oktober 1935 (avondeditie).
Familie Bredero:
– Gedrukte kerstwens ‘Aan mijn medewerkers’, gedateerd Utrecht, 24 december 1946. In bezit van de heer R. Bredero.
– Rede uitgesproken door den Heer H.A. Ruiterman ter gelegenheid van de viering van het 25-jarig bestaan en van het daarmee samenvallende ambtsjubileum des Heeren A.H. Bredero, 29 mei 1946.
– Rede uitgesproken door den Heer A.H. Bredero, 29 mei 1946.
– Knipsels uit: Het Centrum / De Standaard / Utrechtsch Nieuwsblad / Nieuw Utrechtsche Courant / Handelsblad /e.a. – Bredero’s Bouwbedrijf jubileert, 17 mei 1941.
NOTEN
i. De vermelding van deze opdrachten komt onder andere voor in de rede uitgesproken door Adriaan Bredero voor zijn personeel op 25 mei 1946. Kopie in bezit van de auteur. Verder is de bouwtekening van bijvoorbeeld het pand aan de J.P. Coenstraat ondertekend door ‘bouwmeester’ R.H. Bredero. In Utrecht had de kleinzoon van de oprichter, Louis de Gruyter, in 1896 de Stichtsche De Gruyters Groothandel opgericht, een Utrechtse tak van het beroemde kruidenierbedrijf uit Den Bosch. Louis de Gruyter liet winkels bouwen aan onder andere het Vredenburg, de Biltstraat, de Twijnstraat, de J.P. Coenstraat en in Hilversum. Waarschijnlijk was aannemer R.H. Bredero bij al deze filialen betrokken, maar op grond van de bouwtekeningen is dat slechts voor enkele filialen met zekerheid vast te stellen. Kees van den Oord, De Gruyter .
Geschiedenis van een kruideniersimperium, Zwolle 2000.
ii. In 1918 werd aan de Oudegracht een 18 meter hoog winkelpand gebouwd voor de winkelketen van de Gebroeders Gerzon. De Utrechtse architect Jan van der Lip ontwierp een gebouw met een betonskelet, bekleed met natuursteen en bouwkeramiek. Deze constructie werd tot dan toe voornamelijk in Duitsland toegepast. Welke aannemer verantwoordelijk was voor dit betonskelet is niet bekend. B. van Santen, ‘Winkels en warenhuizen aan de Oudegracht van 1838 tot heden’, in: Het stenen geheugen. 25 jaar archeologie en bouwhistorie in Utrecht, Utrecht 1997.
iii. De holle betonblokken werden met de hand of met een speciale machine gemaakt. Voor de buitenmuren werden blokken gebruikt met twee grote luchtopeningen binnenin. Deze blokken waren glad aan de buitenzijde en hadden ribben aan de binnenzijde. Tegen de ribben kwam een (bims) betonplaat te hangen, zodat een smalle luchtruimte overbleef die zorgde voor de isolatie.
iv. HUA/Bredero-archief, inv. nr. 525.
v. A. Kuyle, In Neerland staat een huis. Ter gelegenheid van het twintig jarig bestaan van Bredero’s Bouwbedrijf , uitgave in eigen beheer, Utrecht 1942.
vi. Op 12 november 1918 kondigde Troelstra de Nederlandse revolutie aan:
“Grijpt de macht, die u in de schoot geworpen wordt en doet wat gij moet en kunt doen… Wij maken een revolutie omdat het kan en moet”. Geïnspireerd door de gebeurtenissen in Rusland en Duitsland in 1917-1918 en de onrust in Nederland onder militairen en arbeiders, meende de SDAP-fractie in het algemeen en Troelstra in het bijzonder dat de revolutie niet aan de grens zou
ophouden. Na een onrustige week met demonstraties en hectische bijeenkomsten, besloot de SDAP zelf haar eisen via parlementaire weg te realiseren en niet via een revolutie. Ron Blom, Theunis Stelling, Niet voor God en niet voor het Vaderland. Linkse soldaten, matrozen en hun organisaties tijdens de mobilisatie van ’14 -’18, Uitgeverij Aspekt 2004.
vii. Frederik Taylor publiceerde aan het einde van 1911‘The principles of Scientific Management’. Dit boek zou het handvest worden voor een modern geleid bedrijf. Deze wetenschappelijke benadering van arbeid richtte zich onder andere op een goede uitsplitsing van conceptie en uitvoering van het werk en het inzetten van technische beheersingsmogelijkheden om het werk zo efficiënt mogelijk uit te voeren. Ook het bestuderen van elk onderdeel van het
werk, om het te kunnen optimaliseren, was een belangrijk aspect.
viii. Besproken in Marieke Kuipers, Bouwen in beton. Experimenten in de volkshuisvesting voor 1940, Rijksdienst voor de Monumentenzorg, Den Haag 1987.
ix. Het Utrechts Archief, Gedrukte Verzameling 1921, nr. 51.
x. Het niet-behandelen van de aanvraag wordt vermeld in de gemeenteraad. Handelingen van de Gemeenteraad 17 maart 1921 (HUA/Stadsarchief I).
xi. Rede uitgesproken door één van de medewerkers op 25 mei 1946. Kopie in bezit van de auteur.
xii. Dit soort uitspraken wordt in het jubileumboek uit 1942 directeur Adriaan Bredero regelmatig in de mond gelegd. Auteur Albert Kuyle werkte sinds de jaren dertig regelmatig als tekstschrijver voor het bedrijf. De toon van de uitspraken en de essentie van de boodschap zal ongetwijfeld van de directeur afkomstig zijn. A. Kuyle, op. cit.
xiii. Geciteerd bij Marieke Kuipers, p. 130.
xiv. Handelingen van de Gemeenteraad 17 maart 1921 (HUA /Stadsarchief IV).
xv. Utrechts Nieuwsblad 30 mei 1927.
xvi. Idem.
xvii. Ibidem.
xviii. Geciteerd bij Marieke Kuipers, p. 138.
xix. Gedrukte Verzameling, Handelingen van de Gemeenteraad 1936 (HUA). In de behandeling van het door de gemeente aan de N.V. verstrekte krediet wordt gesproken over drie aan Bredero behorende ‘bouwondernemingen’: Acaciabouw, Gebroeders Bredero en Bredero’s Bouwbedrijf.
xx. Het complex Grebbestraat en Noordzeestraat, april 1927 (HUA/Stadsarchief VI, cat.nr. 8411.4).
xxi. Notulenboek aandeelhoudersvergadering 1934-1938 (HUA/ Bredero en Verenigde bedrijven Bredero N.V., inv. nr. 525, doos 15).
xxii. Idem.
xxiii. Deze uitspraken doet Adriaan Bredero tijdens een ontmoeting met de pers in 1934. Een verslag van zijn uitspraken komt vervolgens in het huisorgaan terecht: Huisorgaan ‘In de Driehoek’, 1934-1939 (HUA/Bredero en Verenigde bedrijven Bredero N.V., inv. nr. 525, doos 17).
xxiv. Idem.
xxv. Het Utrechtsch Dagblad 8 oktober 1935 (avondeditie).
xxvi. Huisorgaan ‘In de Driehoek’, 1934-1939, (nr. 2) 1934 (HUA/Bredero en Verenigde bedrijven Bredero N.V., inv. nr. 525, doos 17).
xxvii. Het beroemde Rietveld-Schröderhuis uit 1924 was (nog) niet in beton gebouwd, maar in baksteen en vervolgens geschilderd.
xxviii. Rietveld schrijft zijn bijdrage onder de titel: De angst voor het vele glas…in: Huisorgaan
‘In de Driehoek’, 1934-1939, (nr. 1) 1934 (HUA/Bredero en Verenigde bedrijven Bredero N.V., inv. nr. 525, doos 17).
xxix. Huisorgaan ‘In de Driehoek’, 1934-1938, (nr. 3) 1934 (HUA/Bredero en VBB, inv. nr. 525, doos 17).
xxx. Notulenboek aandeelhoudersvergadering 1934-1938 (HUA/Bredero en VBB, inv. nr. 525, doos 15).
xxxi. De hartenkreten worden verwoord door Albert Kuyle, maar zijn ongetwijfeld ingegeven door Adriaan Bredero zelf. Albert Kuyle, op. cit., p. 41-43 .
xxxii. Idem.
xxxiii. Ibidem.
xxxiv. Rede uitgesproken door Adriaan Bredero op 29 mei 1946. Kopie in bezit auteur.
xxxv. Idem.
xxxvi. Huisorgaan ‘In de Driehoek’, 1934 – 1938, mei/juni 1939 (HUA/Bredero en VBB, inv. nr. 525, doos 17).
xxxvii. Idem, 3e jaargang, nr. 6.
xxxviii. A. Kuyle, op.cit.
xxxix. Exposé van Bredero’s Bouwbedrijf N.V. inzake de bouw van Behelfsheime. A.H. Bredero, getypt manuscript 8 augustus 1945 (HUA/Bredero en VBB, inv. nr. 525, doos 16).
xl. ‘…en kom dan tot den dag waarop dr. De Vries met ons ging samenwerken en de leiding van het researchwerk op zich nam. Ik herinner mij hoe ik dien dag werkelijk onder de indruk was van het wederzijdsch genomen besluit’. Adriaan Bredero, rede op 29 mei 1946 gehouden ter gelegenheid van het 25-jarige bestaan van het bedrijf. Kopie in bezit van auteur.
xli. In mei 1947 legt Adriaan Bredero nogmaals uitgebreid verantwoording af over zijn werkzaamheden tijdens de oorlog en de reden – zijns inziens – voor de naoorlogse problemen.
Adriaan Bredero, getypt manuscript, 2 mei 1947. (HUA/Bredero en VBB, inv. nr. 525, doos 16).
xlii. H.T. Siraa, Een miljoen nieuwe woningen. De rol van de rijksoverheid bij wederopbouw, volkshuisvesting, bouwnijverheid en ruimtelijke ordening (1940-1963), Delft 1989.
xliii. Herman van Bergeijk, Willem Marinus Dudok. Architect-stedenbouwkundige, 1884-1974, Naarden 1995.
xliv. Idem, Catalogus, inv, nr. 167.
xlv. Artikelen over het jubileum en verslagen van de bijeenkomst verschenen in diverse – voornamelijk Utrechtse – kranten, waaronder de Nieuw Utrechtsche Courant, Het Centrum en Het Utrechtsch Nieuwblad. Hierin werd de bedrijfsgeschiedenis, de aanwezige gasten en het dankwoord van Adriaan Bredero aangehaald. Krantenknipsel in bezit van de familie Bredero. Kopie aanwezig bij auteur.
xlvi. Albert Kuyle, pseudoniem van Louis Kuitenbrouwer, had – zoals eerder vermeld – het logo met de drie B’s ontworpen. De auteur en Adriaan Bredero waren beiden – zij het op zeer uiteenlopende wijze – betrokken bij de beroemde kunstenaarskring De Gemeenschap. Albert Kuyle was actief als auteur en redactielid van het Tijdschrift De Gemeenschap. Adriaan Bredero was lid van de Stichting de Gemeenschap, die vooral financiële ondersteuning bood. Overigens figureerden ook bekende architecten als Rietveld, Van Ravesteyn en Maas in het tijdschrift. Willem Maas was als gast van Bredero op de receptie in 1942 aanwezig.
Kuitenbrouwer zou zich midden jaren dertig, door de andere redactieleden daartoe gedwongen, van De Gemeenschap afscheiden vanwege zijn fascistische denkbeelden. In 1936 werd hij lid van het beruchte Zwart Front. Adriaan Bredero refereerde in een rede in 1946 nog aan de samenwerking met Louis Kuitenbrouwer die begon in 1930 en ‘17 jaar duurde’. De samenwerking werd ‘helaas door tijdsomstandigheden onderbroken’ aldus Adriaan Bredero, een toespeling die zijn gehoor in 1946 ongetwijfeld onmiddellijk kon plaatsen. Adriaan Bredero, rede 29 mei 1946.
xlvii. Dit zou niet de laatste keer zijn. Na de oorlog zou ir. Ringers als minister van Openbare Werken de Wederopbouw weg weten te halen bij Binnenlandse Zaken en Volkshuisvesting. Op de vraag wat er met de Inspecteur Volkshuisvesting (van der Kaa) moest gebeuren, antwoordde Ringers: “de nek omdraaien”. H.T. Siraa, Een miljoen nieuwe woningen.
xlviii. Adriaan Bredero, getypt manuscript 2 mei 1947. (HUA/Bredero en VBB, inv. nr. 525, doos 16).
xlix. Idem.
l. Van 1947 tot 1972 zou Andriessen president-commissaris zijn van Bredero.
li. Exposé van Bredero’s Bouwbedrijf N.V. inzake de bouw van Behelfsheime. A.H. Bredero, getypt manuscript 8 augustus 1945 (HUA/Bredero en VBB, inv. nr. 525 doos 16).
lii. De vader (een onderaannemer van Bredero) van een door de Sicherheitspolizei opgepakte jongen wendde zich tot Bredero met het verzoek of deze, gezien zijn relaties, niets voor hem kon doen. Bredero gaf de vraag door aan professor Oranje met de suggestie dat hij (Bredero) de jongen vervolgens wel administratieve werkzaamheden zou kunnen laten verrichten voor de bouw van noodwoningen in Duitsland. Maar professor Oranje zag geen kans iets voor de jongen te doen en schreef terug dat het Bredero zelf wellicht lukte via zijn connecties met Werckshagen. Correspondentie met professor Oranje, gedateerd 26-2-1944 (HUA, inv. nr. 525).
liii. Exposé van Bredero’s Bouwbedrijf N.V. inzake de bouw van Behelfsheime. A.H. Bredero, getypt manuscript 8 augustus 1945 (HUA/Bredero en VBB, inv. nr. 525, doos 16).
liv. Idem.
lv. Adriaan Bredero, getypt manuscript, 2 mei 1947 (HUA/Bredero en VBB, inv. nr. 525, doos 16).
lvi. H. Sakkers, Bunkers van de Duitse Wehrmacht in de stad Utrecht, Stichting Militair Erfgoed 2001. Overigens hebben de auteurs van deze publicatie bij hun onderzoekingen geen sporen gevonden van concrete betrokkenheid van BBB bij bunkerbouw in Nederland.
lvii. Barackenauftrag des Reichsministeriums Speer Berlin an die Firma N.V. Bouwbedrijf Bredero Utrecht. (HUA/Bredero en VBB, inv. nr. 525, doos 16).
lviii. Idem.
lix. Ibidem.
lx. Ibidem. Een verslag van het bezoek aan Berlijn is opgestuurd aan professor Oranje op 7 juli 1944, dus direct na terugkeer uit Berlijn. Bredero schreef erbij: Bijgesloten een verslag van mijn bespreking in Berlijn. Na lezing ontvang ik dit gaarne van u terug.
lxi. Ibidem.
lxii. H. van Bergeijk, op. cit. Genoemd bij catalogusnr. 164. De brochure zelf is niet gevonden.
lxiii. HUA/Bredero en VBB, inv. nr. 525, doos 16.
lxiv. Adriaan Bredero, getypt manuscript, 2 mei 1947 (HUA/Bredero en VBB, inv. nr. 525, doos 16).
lxv. Idem.
lxvi. Ibidem.
lxvii. Ibidem.
lxviii. Ibidem.
lxix. Notulen van de vergadering van het College van Commissarissen 1947-1955 (HUA/Bredero en VBB, inv. nr. 525, doos 14).
lxx. Idem.
lxxi. Idem.
lxxii. Gedrukte kerstwens ‘Aan mijn medewerkers’, gedateerd: Utrecht, 24 december 1946. Bezit familie Bredero. Kopiebezit auteur.
lxxiii. Alle aanwezig in het archief van Bredero op Het Utrechts Archief, inventarisnr. 525.
lxxiv. Notulen van de vergadering van het college van commissarissen 1947-1955 (HUA/Bredero en VBB, inv. nr. 525, doos 14).
lxxv. Rapport van drs. M. Janssen Fz., accountant. Uitgebracht aan de Maatschappij tot Financiering van het Nationaal Herstel, d.d. 8 maart 1948 (HUA/Bredero en VBB, inv. nr. 525, doos 15).
lxxvi. Idem.
lxxvii. Verslag van een vergadering bij de Herstelbank, 31 juli 1948 (HUA/Bredero en VBB, inv. nr. 525, doos 15).
lxxviii. Idem.
lxxix. Ibidem.
lxxx. Notulen van de vergadering van het College van Commissarissen 1947-1955 (HUA/Bredero en VBB, inv. nr. 525, doos 14).
lxxxi. Idem.
lxxxii. Adriaan Bredero, getypt manuscript, 2 mei 1947 (HUA/Bredero en VBB, inv. nr. 525, doos 16).
REFERENTIES
Herman van Bergeijk, Willem Marinus Dudok. Architect-stedenbouwkundige 1884-1974, Naarden 1995.
Biografisch Woordenboek van het Socialisme en de Arbeidersbeweging in Nederland.
Ron Blom & Theunis Stelling, Niet voor God en niet voor het Vaderland. Linkse soldaten, matrozen en hun organisaties tijdens de mobilisatie van ’14-’18, Uitgeverij Aspekt 2004.
Paul Elshof, De ontwikkeling en het beleid van de Verenigde Bedrijven Bredero. Historie van de Verenigde Bedrijven Bredero, Stichting Onderzoek Multinationale Ondernemingen (SOMO) 1980.
Marieke Kuipers, Bouwen in beton. Experimenten in de volkshuisvesting voor 1940, Rijksdienst voor de Monumentenzorg, Den Haag 1987.
Marieke Kuipers & Ida van Zijl, Gerrit Th. Rietveld. Het volledige werk. Centraal Museum 1992.
A. Kuyle, In Neerland staat een huis. Ter gelegenheid van het twintig jarig bestaan van Bredero’s Bouwbedrijf, Uitgave in eigen beheer Utrecht 1942.
Nicolaas, Volkshuisvesting, Nijmegen 1934.
J.Th. G. Overbeek, ‘Professor Kruyt 50 jaar doctor’, in: Chemisch Weekblad 1959, p. 45.
N.L. Prak, Het Nederlandse woonhuis van 1800 tot 1940, Delft 1991.
H. Sakkers, Bunkers van de Duitse Wehrmacht in de stad Utrecht, Stichting Militair Erfgoed 2001.
H.T. Siraa, Een miljoen nieuwe woningen. De rol van de rijksoverheid bij wederopbouw, volkshuisvesting, bouwnijverheid en ruimtelijke ordening (1940-1963). Delft 1989.
H.J.C. Tendeloo, ‘In memoriam Prof. Dr. H.R. Kruyt’, in: Chemisch Weekblad 1959, p. 55.
R.W. Tiesken, D.P. Snoep & G.W. van Wezel (ed). Het kleine bouwen. Vier eeuwen maquettes in Nederland. Centraal Museum Utrecht, 1 mei – 26 juni 1983.
Noud de Vreeze, Woningbouw, inspiratie & ambitie. Kwalitatieve grondslagen van de sociale woningbouw in Nederland. Uitgave Nationale Woningraad 1993.
Ir. J.J. van der Wal, De economische ontwikkeling van het bouwbedrijf in Nederland, Haarlem 1974.
Interviews:
– Diverse leden van de familie Bredero.