Caïro, moeder van de wereld

EgyptCairo

Cairo
Ills.: openanthcoop.ning.com

De stad als superorganisme
Voor sommige mensen lijkt interesse voor de natuur moeilijk verenigbaar met fascinatie voor de stad. Dat is wel te begrijpen, maar ook wat kortzichtig. Zo verschillend zijn steden en natuur in wezen niet.
“…Vooral tussen bossen en steden zijn mooie vergelijkingen te maken. De regenwouden vinden dan hun pendant in oude steden die een rijke historie weerspiegelen. Beide zijn grote, hoog-gedifferentieerde super-organismen, vol bijzondere wezens. Beide vormen het resultaat van lange ontwikkelingen, waaraan constant verder wordt gearbeid, al is het in verschillend tempo: tienduizend jaar voor de stad komt overeen met honderd miljoen jaar voor het bos, een factor 10.000.” (Jacobs 1981: 11).
Een oerbos, de oceaan, een stad, het zijn allemaal `hoog-gedifferentieerde super-organismen, vol bijzondere wezens’, en als zodanig een voortdurende bron van fascinatie en onverwachte verrassingen. Zo komen grote, oude steden in de literatuur meestal ook naar voren, of het nu Istanbul betreft of Rome, New York, Parijs, Londen, Alexandrië of Caïro.

Caïro, umm ad-dunyâ, moeder van de wereld, is bij uitstek zo’n stad. Toeristen raken er snel de kluts kwijt en reizen zo snel mogelijk door naar meer overzichtelijke oorden, maar wie er langer woont raakt er niet meer van los, tenminste niet als hij bereid is er rond te lopen als in een oerwoud, waar men voortdurend ogen en oren open moet hebben voor alles wat er gebeurt. Wie aandachtig observeert, valt er van de ene verbazing in de andere.
Zeker in de laatste decennia doet Caïro, met zijn explosieve en ordeloze groei, meer denken aan een jungle dan aan een oerwoud. Het oerwoud is een biotoop waarin als resultaat van een lange ontwikkeling rust en evenwicht heerst. In de jungle, waar allerlei snelgroeiende, zich makkelijk aanpassende planten, bomen en struiken proberen zo vlug mogelijk braakliggend terrein te veroveren, is dat niet zo. Daar groeit alles haastig over elkaar en door elkaar heen, de resten van oudere vegetatie overwoekerend. Zo is het ook in Caïro. Nog niet zo lang geleden lagen er vele kilometers boerenland tussen de stad en de piramiden; inmiddels is de stedelijke bebouwing tot ver voorbij de piramiden opgerukt, en zijn ze achter de hoge gebouwen nog maar nauwelijks te zien, tenzij men van de woestijnkant komt. Het super-organisme breidt zich als een olievlek uit, en het is onverminderd vol met bijzondere wezens en verschijnselen.

Verborgen werelden
Net als vroeger schuiven verleden en heden overal in de stad door elkaar, en soms lijkt het of de wetten van tijd en plaats er niet gelden. Drempels van huizen blijken bij nadere beschouwing vol te staan met oud-Egyptische hieroglyphen. In 1966-67, tijdens mijn eerste verblijf in Caïro, liep ik met mijn studiegenoot Hans Jansen door de later opgeschoonde criminele gribuswijk die zich achter de Azhar bevond, en plots stonden we als aan de grond genageld: de keurige oude heer in driedelig pak en hoed die ons door de modder en het vuilnis tegemoetkwam en ons zonder teken van herkenning voorbij liep was niemand anders dan onze Leidse hoogleraar G.W.J. Drewes. Toch wisten we zeker dat die op dat moment gewoon in zijn werkkamer aan het Rapenburg zat, in het Snouck Hurgronjehuis. Alles is mogelijk in Caïro, ook dat iemand op een straatmarkt een oud-Egyptische sarcofaag koopt en bij een galerietje in Zamalek stuit op een zelfportret van Clea, de Clea van Lawrence Durrell’s Alexandria Quartet.

Overal lijken zich deuren te openen naar andere werelden.De plek waar men dit alles het sterkst ervaart is de uitgestrekte dodenstad van Caïro, die zich kilometers ver uitstrekt aan de voet van de Muqattam-heuvels, aan de oostkant van de stad. Het is in alle opzichten een transitionele ruimte. Doden en levenden wonen er kriskras door elkaar. Tussen en op de graven hebben arme mensen woningen gebouwd. Een lijntje vol wasgoed wappert opgewekt tussen twee verweerde grafstenen. Door het hek van een mausoleum vangt men een glimp op van een sprookjesachtige tuin, waar een vrouw met haar kinderen in de schaduw van een boom zit en haar kippen voert. Geen wonder dan ook dat de Egyptische schrijver Muwaylihî (1868-1930) hier in een van zijn romans een reeds eeuwen geleden overleden sheikh uit zijn graf laat verrijzen, tot ontsteltenis van zijn hoofdpersoon `Îsâ ibn Hishâm, die `s nachts op de begraafplaats loopt te mijmeren over wat er allemaal mis is in de wereld. `Îsâ neemt de sheikh onder zijn hoede en neemt hem mee op een tocht door het moderne Caïro, wat de auteur ruimschoots gelegenheid biedt om alles wat hem niet bevalt in de Egyptische maatschappij aan de kaak te stellen.

Mahfûz: De rover en de honden[i]
Ook andere Egyptische auteurs hebben de dodenstad gekozen als de plaats waar zich cruciale gebeurtenissen afspelen in het leven van hun hoofdpersoon. Sa`îd Mahrân, de wegens diefstal veroordeelde anarchist uit Nagîb Mahfûz’ De rover en de honden (1961), klopt na zijn vrijlating vergeefs aan bij de mensen uit zijn vroegere leven. Zijn vrouw is er met zijn vriend vandoor, zijn dochtertje is hij kwijt, zijn vroegere anarchistische mentor is nu een succesvol journalist en zakenman, die zo snel mogelijk van hem af probeert te komen. Nergens is hij welkom, niemand wil hem helpen. Alleen een paar in sociaal opzicht marginale figuren bieden hem steun: een café-eigenaar, een prostituee, en zijn spirituele raadsman, een oude Sufi-sheikh die aan de rand van de dodenstad woont en die zowel in zijn persoon als in de locatie waar hij verblijft de overgang belichaamt  tussen het aardse en het eeuwige, tussen de onrust, de verwikkelingen en de dreiging van het gewone leven en de rust en veiligheid van het spirituele.

Sa`îd zoekt wel zijn toevlucht bij de sheikh, maar is niet ontvankelijk voor zijn spirituele raad. Sa`îds drama vindt uiteindelijk zijn ontknoping in de dodenstad, waar hij zich probeert te verbergen nadat hij een aanslag heeft gepleegd op de mensen die hem verraden hebben. Het baat hem niet. Achtervolgd door de politie komt hij om door politieschoten.

In de wirwar van de stad lijkt de oude sufi-sheikh houvast te bieden aan degene die greep op de gebeurtenissen probeert te krijgen en inzicht te verwerven. In verschillende romans is hij tot symbool geworden van de stad waarin de dagelijkse realiteit  met zijn voorspelbare causale sequenties en de wereld van het irrationele dicht tegen elkaar aan liggen en gemakkelijk in elkaar kunnen overgaan. Zelfs in de moderne Engelse detectiveroman komen we hem tegen. Parker Bilal (pseudoniem van Jamal Mahjoub), publiceerde onlangs (2012) een detectiveroman die in Caïro speelt, The Golden Scales. Makana, de Soedanese ex-politieman die daarin de rol van detective vervult, probeert in de bazaar van de oude stad iets te weten te komen over een klein Engels meisje dat daar vele jaren geleden verdwenen is. Overal stuit hij op een muur, totdat een oude man, eigenaar van een verstoft rommelwinkeltje, hem na aanvankelijke afwijzing in dubbele zin een opening biedt. “The door to clarity can be opened by chance…”: de sufi kan door een onverwachte ontmoeting de weg vinden naar God, en zo kan hem alles geopenbaard worden (2012: 181). De oude man opent een deur achterin zijn vuile en vervallen winkel en neemt Makana mee naar een verborgen ruimte waar alles brandschoon en helder is. Maar ook die helderheid en zuiverheid zijn schijn: dit is de ruimte waarin de sheikh zijn sublieme vervalsingen van geschriften vervaardigt, van kopieën van oud-Egyptische dodenboeken en middeleeuws Arabische handschriften tot de paspoorten, identiteitsbewijzen en universitaire diploma’s waar de vraag de laatste jaren naar is verschoven. Dat is werk dat hij met diepe verachting uitvoert, altijd hopend dat er nog eens iemand zal komen met een verzoek om een handschrift te maken met een tekst van de mysticus Ibn al-`Arabî of van al-Bîrûnî, de grootste geleerde die de islamitische wereld gekend heeft… Daar vertelt hij Makana over de ontvoering van het meisje en het duistere conglomeraat van misdaad, corruptie en passie dat er de achtergrond van was. In Parker Bilal’s verhaal neemt de sufi-sheikh die in de geheimzinnige oude wijk domicilie houdt dus zelf initiatief; in De rover en de honden is dat nauwelijks het geval.

Niet alleen in De rover en de honden, maar in al  het werk van Nagîb Mahfûz is Caïro de locatie waar de gebeurtenissen zich afspelen. De liefde van de auteur gold speciaal het oude stadsdeel, Fatimidisch en Mameluks Caïro. Daar bevinden zich de Azharmoskee and de moskee van al-Husayn, een van de belangrijkste heiligdommen van Caïro. Men kan er van stadspoort tot stadspoort lopen langs de oude middeleeuwse hoofdstraat, dwars door de bazaars van Khan al-Khalîlî, met links en rechts oude moskeeën, mausolea, madrasa’s en handelscentra. Nagîb Mahfûz’ bekendste werk, zijn trilogie over een Egyptische familie, speelt zich hier af.

Nagieb Mahfoez

Nagîb Mahfûz (1911-2006)
Ills.: .degeus.nl

Ghitânî: Zaynî Barakât
De liefde voor het oude, traditionele Caïro heeft Nagîb Mahfûz gemeen met een andere prominente Egyptische schrijver, Gamâl al-Ghitânî. In een documentaire ziet men hen samen door deze oude buurt lopen en daarover praten. Net als Mahfûz laat ook Ghitânî de oude stad een rol spelen in zijn werk, bijvoorbeeld in zijn historische roman al-Zaynî Barakât (1971; in het Nederlands vertaald als De spion van de sultan).
De roman speelt zich af in het begin van de zestiende eeuw, kort voor de verovering van Egypte door de Ottomanen[ii]. De Mamelukse sultan heeft zijn macht vrijwel geheel verloren, en corruptie en misdaad tieren welig. Niets is wat het lijkt, en niemand is te vertrouwen. Het verhaal wordt vanuit verschillende invalshoeken verteld, waaronder die van een Venetiaanse reiziger, die de verwarring en onzekerheid  in de stad beschrijft, de stroom van geruchten die rondgaat, de politieke chaos, die zich manifesteert in de Mamelukse troepen die hun kazernes op de Citadel uitkomen en de bazaar van Khân al-Khalîlî platbranden.

Centraal staat de figuur van Zayni Barakât, die tot ieders verrassing benoemd wordt in de belangrijke functie van muhtasib, marktmeester (de Nederlandse vertaling spreekt van oppercensor), en daarmee verantwoordelijk wordt voor de correcte naleving van de regels voor handel en dagelijks verkeer, inclusief handhaving van de goede zeden. Velen hebben de hoop dat hij een einde zal maken aan de corruptie en de onveiligheid waar iedereen in Caïro onder lijdt. De arrestatie van de gevreesde `Alî ibn abî l-Jûd stemt iedereen optimistisch. Zayni’s macht wordt nog groter wanneer hij tot wâlî, prefect, van Caïro wordt benoemd.
`Amr en Sa`îd, twee Azhar-studenten van het platteland, raken elk op hun eigen wijze bij de nieuwe ontwikkelingen betrokken. `Amr, tot wanhoop gedreven door zijn benarde financiële omstandigheden, raakt in de greep van de geheime politie en wordt verklikker. De idealistische Sa`îd  heeft goede hoop dat de benoeming van Zaynî Barakât verbetering zal brengen in het leven van de mensen en dat er eindelijk openheid zal komen in de relatie tussen burgers en machthebbers. Dat blijkt grotendeels een illusie. Zowel oude als nieuwe machthebbers proberen hun positie te handhaven of te consolideren door geheime netwerken van agenten in te zetten. Niemand is zeker van zijn positie, en niets is wat het lijkt.

Dat komt in de roman ook concreet tot uitdrukking in de beschrijving van de stad en het volksleven, in alles wat zich afspeelt in de khans, souks, koffiehuizen en de verblijven van de Azharstudenten. Onzekerheid en dreiging zijn overal aanwezig; overal bevinden zich deuren naar het verborgene. Onder een statige woning kan zich een onoverzichtelijk netwerk van duistere holen bevinden waarin onbeschrijfelijke dingen gebeuren (1988: 32).
Zaynî Barakât’s streven  naar helderheid en openheid in de omgang tussen burgers en overheid manifesteert zich onder andere in een ingrijpende verandering die hij in de stad wil doorvoeren, namelijk het aanbrengen van straatverlichting. Merkwaardig genoeg roept dat enorme weerstand op. Het idee dat hun handel en wandel ook bij nacht  voor iedereen zichtbaar zal zijn bevalt de mensen in het geheel niet. Religieuze autoriteiten komen in het geweer: de lampen zullen ervoor zorgen dat vrouwen ook `s avonds het huis verlaten, en zo zal alle deugdzaamheid spoedig zoek zijn. De lampen zijn een teken dat het einde der tijden nabij is (1988: 102-16).
Uiteindelijk moet Zaynî onder druk van de conservatieve krachten zijn plan laten varen, en duisternis keert terug in de stad. Niet alleen in letterlijke zin: ook in bestuurlijk opzicht blijkt Zaynî niet opgewassen te zijn tegen de druk van het oude systeem, waarvan hij uiteindelijk ook de methoden overneemt. Ook hij kan het niet stellen zonder informanten, marteling en bedreiging. Voor de mensen verandert er in essentie dus heel weinig, ook al worden deze repressieve methoden toegepast door iemand die andere doelen nastreeft dan persoonlijk gewin en macht.

Net als in de eerder besproken romans is Caïro hier dus een stad waarin het verborgene dicht aan de oppervlakte ligt en zich op elk moment kan manifesteren. Overal vindt men verborgen plekken en onderaardse gewelven, en net als in de andere romans is ook hier een cruciale rol weggelegd voor de sufi-sheikh die op zijn eigen wijze een toegang vormt tot het verborgene. In dit geval is dat sheikh Abû as-Su`ûd, de geestelijke leidsman van de student Sa`îd. Niet alleen voor spirituele steun, maar ook voor voedsel en een slaapplaats kan Sa`îd altijd bij hem terecht. Toch blijft het voor hem een mysterie wat de sheikh denkt en wat hem drijft. Het is sheikh Abû as-Su`ûd die Zaynî Barakât uiteindelijk ten val brengt (1988: 238-9), tot opperste verbijstering van Sa`îd, en zijn verwarring is compleet wanneer duistere machten vervolgens ook hem proberen te verstrikken in het netwerk van spionnen, met het doel om gegevens over  sheikh Abû as-Su`ûd te vergaren.

Het lag natuurlijk voor in de hand om een parallel te trekken tussen de persoon van Zaynî Barakât en de Egyptische president Nasser, die een jaar voor het uitkomen van de roman overleden was. Twee jaar na de Egyptische revolutie van 1952 nam hij het premierschap op zich, in 1956 werd hij president. Het volk had hoge verwachtingen van de hervormingen die hij zou gaan brengen. Hij zou een eind maken aan de corruptie en zich inspannen voor sociale rechtvaardigheid. Ook bij hem liep dat in veel opzichten op een teleurstelling uit, net als bij Zayni Barakât. Vooral de macht van de geheime dienst, die zowel door  Zaynî als door Nasser als een noodzakelijk instrument werd gezien om hun doel te bereiken, zorgde ervoor dat de dreiging waaronder de mensen leefden eerder sterker werd dan minder.

Traditionele volksepiek
Er is weinig reden om te betwijfelen dat Ghitânî, die zelf ook in de gevangenis heeft gezeten tijdens het Nasser-regime, de parallel bewust heeft gelegd. In de literaire analyses van het boek heeft de Nasser-connectie echter zoveel nadruk gekregen dat een ander interessant aspect van de roman vaak over het hoofd wordt gezien. Dat is de manier waarop niet alleen Ghitânî’s liefde voor het oude historische stadsdeel van Caïro zijn sporen in de roman heeft nagelaten, maar ook een literatuurgenre dat daar onverbrekelijk mee verbonden is, namelijk de Arabische volksepiek, die teruggaat tot de Mamelukkentijd en soms nog verder. Het is literatuur die onverbrekelijk verbonden is met  het oude historische stadsdeel van Caïro. Daar, in de koffiehuizen, brachten beroepsvertellers de lange heldenverhalen ten gehore waaruit dit genre bestaat. Die praktijk zette zich voort tot in de twintigste eeuw, toen radio en televisie hun intrede deden en er in de koffiehuizen geen behoefte meer was aan verhalenvertellers. In Nagîb Mahfûz’roman Zuqâq al-Midaqq (1947) komt een schrijnende scène voor, waarin de verhalenverteller met zijn traditionele viooltje binnenkomt om zijn verhaal over de belevenissen van de stam Hilâl te gaan reciteren en hij met hoon wordt weggejaagd, want men is bezig een radio te installeren en heeft zijn ouderwetse amusement niet langer nodig (Mahfouz 1963: 7-11).

De avonturen van Baybars
In haar nawoord bij de Nederlandse vertaling van Zaynî Barakât  uit 1988 noemt Hilary Kilpatrick de Mamelukse geschiedschrijving waar Ghitani mogelijk uit geput heeft, en ook valt de naam van De avonturen van Baybars, een volksepos waarin historische gebeurtenissen uit de Mamelukkentijd in gefictionaliseerde vorm hun neerslag hebben gekregen. Het maakt deel uit van de Arabische volksepiek, een genre dat bestaat uit lange cycli van avonturenverhalen waarin een vaste held, of groep helden, allerlei gevaren trotseert en waarin met steeds weer nieuwe vijanden de strijd wordt aangebonden. Historische figuren en gebeurtenissen spelen er in gefictionaliseerde vorm een belangrijke rol in. De teksten verschillen onderling sterk van stijl en karakter.Ook de ambiance wisselt. Sommige epen spelen zich grotendeels af tegen een Bedoeïnenachtergrond, in andere staan mythische verre streken centraal, en ook kan de stad de voornaamste plaats van handeling zijn, zoals dat het geval is in De avonturen van Baybars.

Deze literatuur ligt Gamâl al-Ghitânî na aan het hart, en binnen het genre heeft hij zijn eigen voorkeuren. De avonturen van Prinses Dhât al-Himma vindt hij bijvoorbeeld saai omdat het zo weinig afwisselend is, zoals hij mij zelf vertelde. Daar kan ik me wel iets bij voorstellen. Niet alleen de verhalen zelf zijn eentoniger, maar ook de verteltrant is een stuk minder sappig dan bijvoorbeeld in De avonturen van Baybars. Bij dat laatste volksepos is Ghitânî niet alleen als lezer, maar ook beroepshalve betrokken: hij was hoofdredacteur van het project tot herdruk van De avonturen van Baybars, en schreef een voorwoord bij de heruitgave uit 1996-7. Hij kent het werk dan ook ongetwijfeld goed. Dat maakt de vraag naar mogelijke invloed ervan op zijn eigen werk interessant. Los van die vraag is dit volksepos ook boeiend om de manier waarop de stad, speciaal Caïro, erin naar voren komt. Beide kwesties, de rol van de stad Caïro in De avonturen van Baybars en de mogelijke invloed van dit werk op Ghitânî, wil ik hier bespreken. Daarbij komt ook weer de overheersende rol ter sprake die het onzichtbare en de spirituele wereld spelen in het beeld van de stad.

Baybars: teksten en verwijzingen
Allereerst is er een praktisch probleem: op welke tekst baseer ik me? Van de roman, het volksepos, bestaan verschillende versies, die vrij sterk van elkaar afwijken. De onder redactie van Ghitânî gepubliceerde herdruk vertegenwoordigt de Egyptische recensie. Die zal ik hier dan voornamelijk gebruiken, omdat Ghitânî die vermoedelijk het beste kent. Deze recensie is voor niet-Arabisten alleen toegankelijk in uittreksels die Lyons heeft gegeven in deel II (1995, II: 45-119, korte episoden met verwijzing naar de gedrukte Arabische tekst uit 1908-9) en III  (77-236, uitgebreide samenvatting) van zijn The Arabian Epic (1995). Herzog (2006: 861-905) geeft een uitgebreide synopsis van het verhaal, waarin hij de eerdere samenvatting van Wangelin (1936) koppelt aan de Egyptische herdruk uit 1996-7.
Terwille van de lezer die geen Arabisch leest zal ik hier verwijzen naar het uittreksel van De avonturen van Baybars  in deel III van Lyons’ The Arabian Epic. Daaraan voeg ik de verwijzing naar de Arabische herdruk uit 1996-97 toe, geciteerd als Baybars. Wie geen Arabisch kent en toch niet alleen van de verhaallijn maar ook van de verteltrant een beeld wil krijgen, kan ik de op een Aleppijns handschrift van de tekst gebaseerde gedeeltelijke Franse vertaling van harte aanbevelen. De episode die ik hieronder bespreek valt ongeveer samen met deel 3, Les bas-fonds du Caire [iii].
Van belang is natuurlijk de vraag van wanneer het verhaal dateert. Dat is een ingewikkelde kwestie, omdat het gaat om deels oraal overgeleverde teksten die voortdurend werden veranderd en aangepast. Alleen de datering van de handschiften, als die er is, geeft ons een duidelijke aanwijzing. Belangrijk is in elk geval om te beseffen dat dit werk pas enkele eeuwen na de historische Baybars zijn vorm kreeg, namelijk in de 14e en 15e eeuw, en dat eventuele verwijzingen naar een historische werkelijkheid dus ook in dat kader moeten worden bezien. Dat aspect is hier echter nauwelijks aan de orde: we bespreken de roman hier om zijn representatie van de rol van Baybars en van Caïro als stad, en om de parallellen tussen dit volksepos uit de Mamelukkentijd en  Zayni Barakât, de roman van Ghitânî.

Caïro in De avonturen van Baybars
De avonturen az-Zâhir Baybars is, zoals gezegd, het meest stedelijke van de grote volksepen.  Allerlei steden spelen er een rol in, zoals Alexandrië, Damascus, Aleppo, Constantinopel, Genua en Rome, maar Caïro is veruit de belangrijkste. Het is de centrale locatie van het epos. Veel plekken uit de stad en de naaste omgeving ervan komen expliciet in beeld. Een ander karakteristiek aspect van dit epos (of avonturenverhaal) is dat niet de elite, maar juist het gewone volk er centraal in staat, en vaak ook de onderwereld. De gebeurtenissen spelen zich af in de wereld van ambachtslieden, handelaars, stalknechten, soldaten, boeven, bedelaars en prostituees. En, om Thomas Herzog te citeren, auteur van een monumentale studie over De avonturen van Baybars:  “De wereld van het heilige grijpt hier dikwijls in de loop der gebeurtenissen in. Zij is zowel door de heiligdommen van  Nafîsa en Zaynab als het huis van Ahmad ibn Bâdîs as-Subkî  en de onderaardse zaal in het huis van de vizier Shâhîn ruimtelijk verankerd in Caïro en de directe omgeving daarvan.”[iv] (Herzog 2006: 242)

De stad is in dit verhaal zo prominent aanwezig dat men zich kan afvragen of ze niet een veel grotere rol speelt dan die van narratieve ruimte. Is de stad zelf niet actor? Voortdurend stelt zij de personages voor verrassingen. Overal zijn deuren naar verborgen werelden. Dat kunnen ruimtes zijn waarin zich onverwachte gevaren of juist verrassingen bevinden, maar het kan ook de wereld zijn van het bovennatuurlijke, de wereld van geesten en heiligen, wezens die niet gebonden zijn aan de gewone natuurwetten.
Hoofdpersoon is de jonge officier Baybars, die in de loop van het verhaal steeds meer macht krijgt. De historische Baybars was een van de eerste sultans van de Mamelukkendynastie en regeerde van 1260 tot 1277 over Egypte en Syrië.  Hij bracht de opmars van de Mongolen tot staan en zorgde er zo voor dat zijn gebied gespaard bleef voor de verwoestingen die de rest van het Midden-Oosten troffen en een einde maakten aan de culturele bloei in de getroffen gebieden. Zijn persoon sprak dan ook sterk tot de verbeelding, en de avonturenroman vol legendarische verhalen die rond hem is ontstaan is daarvan het resultaat.
Uit de lange en ingewikkelde geschiedenis die de roman vertelt neem ik hier de episode waarin Baybars nog een jonge officier in opkomst is. Hij geniet het vertrouwen van sultan as-Sâlih Ayyûb, maar de verraderlijke qâdî Jawân, een crypto-christen, en de ambitieuze Aybak, die zelf de macht in handen probeert te krijgen, trachten Baybars op alle manieren tegen te werken en verdacht te maken.

Als Baybars nog maar kort in Caïro is krijgt hij een  aanwijzing over de belangrijke rol die hij voorbestemd is te spelen en die in de stad al is vastgelegd. De vizier Shâhîn neemt hem mee naar een geheime kamer, waar een aantal stoelen staan en een aantal portretten hangen. Een portret van Baybars hangt in het midden. Rechts en links van hem hangen portretten van zijn toekomstige viziers. Een daarvan is Shâhîn. Shâhîn legt hem de implicaties van dit alles uit: Baybars zal heersen over de landen van de islam. Deze kamer en alles wat erin is, zegt Shâhîn, is het werk is van de reeds lang overleden Ahmad ibn Bâdîs (ook wel Abâdîs genoemd) as-Subkî, een man die zeer bedreven was in de occulte wetenschappen en Baybars’ komst had voorzien.[v] .
De tweede keer dat Baybars op een locatie stuit waar deze Ahmad Ibn Bâdîs zijn verdere weg naar de macht heeft voorbereid is als hij een appartement op de Citadel toegewezen heeft gekregen, samen met `Uthmân, die inmiddels in zijn dienst is getreden. `Uthmân ontdekt daar onder een marmeren plaat een zaal met daarin een schat die door Ibn Bâdîs voor Baybars is achtergelaten.[vi]
Als  Baybars’ positie steeds belangrijker wordt, gaat hij op zoek naar een eigen huis in de stad in plaats van inde kazerne te blijven wonen. Tijdens die zoektocht blijkt wederom dat Baybars’ verbondenheid met de stad Caïro reeds lang geleden door verborgen machten, met name door Ibn Bâdîs, is geconsolideerd. Er staat allang een huis voor hem klaar. Verborgen ruimten openen zich voor hem en magische voorwerpen verlenen hem exclusief toegang tot plaatsen die door niemand voor hem konden worden betreden. Als hij namelijk op zoek gaat naar een huis blijkt er nergens een beschikbaar te zijn. Uiteindelijk komt hij bij een huis dat al sinds lang te koop staat, maar de vier dames die er wonen hebben nooit een bod willen accepteren. Ze wachten op een koper die in staat is om de sleutel van de hoofdpoort om te draaien. Dat is nog geen van de aspirant-kopers gelukt. Het huis heeft, zo blijkt, oorspronkelijk toebehoord aan Ibn Bâdîs. Weer blijken diens occulte manipulaties erop gericht te zijn geweest om Baybars stevig met de stad Caïro te verbinden.

Baybars wil het huis graag hebben. Zonder enige moeite draait hij de sleutel om, en de vier dames accepteren hem met blijdschap als koper. Ook schenken ze hem een lans die aan Ibn Bâdîs heeft toebehoord en waarop een betovering rust die maakt dat alleen Baybars hem kan optillen. Het is duidelijk dat het huis en alles wat er in is gewacht hebben op zijn komst. Dat blijkt nog extra als hij overweegt veranderingen in het huis aan te brengen. Een haveloze  bedelaar vertelt hem dat zijn vader en hij het huis gebouwd hebben, en dat hij de enige is die iets van het huis weet. Hij toont Baybars  twee verborgen schatkamers. De ene daarvan is de kamer waar Ahmad in de lente placht te zitten, de andere was zijn winterkamer. Om de schatten geeft Baybars niet: zijn metgezel Uthmân mag er van meenemen wat hij wil, zolang hij het geheim van de kamers maar niet verder vertelt. Uthmân kan de ontdekking echter niet voor zich houden en het hele hof hoort ervan. De jaloerse qâdî Jawân probeert zeggenschap over het huis te krijgen, maar de sultan beschermt Baybars door te zeggen dat alleen zij die de lans van Ibn Bâdîs, de oorspronkelijke bewoner, kunnen optillen recht hebben op een deel van het huis. Hij gebruikt zijn bovennatuurlijke krachten (deze sultan is tevens een heilige) om te zorgen dat de betovering die op de lans rust nog extra wordt versterkt.[vii]

Zo wordt Baybars tot huiseigenaar. Zijn band met de stad, die in de wereld van het verborgene al lang vast lag, is daarmee ook formeel geconsolideerd. De stad heeft zich met hulp van verborgen machten aan hem aangeboden en hem opgenomen; nu is het zijn beurt om iets terug te doen. Dat doet hij op twee manieren: hij laat de stad in concrete zin groeien door een heel nieuw stadsdeel te bouwen, en daarna brengt hij hij haar in moreel opzicht op een hoger plan door misdaad en corruptie krachtig aan te pakken. Zijn belangrijkste steun en toeverlaat bij dat alles is zijn metgezel, de picareske figuur `Uthmân. Het is op `Uthmâns aandringen dat de sultan aan Baybars een braakliggend terrein geeft waar hij een heel nieuw handelskwartier, een bazaar (het Arabische woord is qaysarîya), laat bouwen. Als de bazaar klaar is zorgt  `Uthmân dat er kooplui in komen. `Uthmân is zelf een bekeerde boef, die precies weet hoe de Caireense onderwereld in elkaar zit. Hij zoekt zijn oude onderwereldvrienden op, laat ze beloven voortaan braaf te zijn en dan mogen ze de bazaar betrekken om er handel te drijven. Het kwartier komt spoedig tot bloei, want als de mensen elders in de stad merken hoe goed ze in de nieuwe bazaar  behandeld worden verleggen ze al gauw hun klandizie. Het succes doet Baybars besluiten nog vier nieuwe wijken te bouwen, elk met een moskee, die hij de naam geeft een van de vier vrouwen die hem het huis van Ibn Bâdîs hebben verkocht.[viii]

Natuurlijk is dat allemaal zeer tot ongenoegen van Muqallad, de onderwereldfiguur die elders in de stad de touwtjes in handen heeft en zijn inkomsten uit louche handelspraktijken lelijk ziet slinken. In overleg met de corrupte prefect, wâlî Hasan Âghâ, een crypto-christen, regelt hij dat rovers Baybars’ bazaar `s nachts zullen binnenvallen en platbranden. `Uthmân, die overal zijn contacten heeft en de aanval verwacht, zegt echter tegen de winkeliers dat ze de lampen in hun winkels die nacht niet moeten aansteken, en zo mislukt het plan. De corrupte prefect, Hasan Âghâ, dient bij de sultan een klacht in tegen Baybars, die er immers verantwoordelijk voor is dat zijn bazaar `s nachts verlicht is. Zo krijgt ook Baybars, net als Zaynî Barakât in de roman van Ghitânî, te maken met een lampen-affaire, maar dan in omgekeerde zin: bij Zaynî was het aansteken van lampen een reden tot klachten, bij Baybars is het juist andersom. Baybars weet zich echter uitstekend te verdedigen, en de affaire leidt al spoedig tot de ontmaskering en executie van Hasan Âghâ, de corrupte prefect. [ix].

Baybars wordt prefect in zijn plaats. In deze nieuwe functie krijgt hij ruimschoots gelegenheid om de corruptie en misdaad  in de stad flink aan te pakken, net zoals Zaynî Barakât in de roman van Ghitânî. Zijn hervormingen beginnen al direct. Het personeel van de oude prefect, Hasan Âghâ, wil bij hem in dienst komen. Ze kregen nooit loon, maar moesten zich in leven zien te houden met wat ze van allerlei geboefte los wisten te krijgen. Ze hopen dat Baybars dat zo wil laten, maar die voelt daar niets voor. Als ze beloven voortaan netjes te leven en `Uthmân als hun leider erkennen, zal hij ze een behoorlijk loon uitbetalen. Ze nemen dat aanbod graag aan en ontwikkelen zich tot goede en vrome moslims.[x]
Dan is het tijd voor drastischer stappen. Baybars zoekt contact met Muqallad, de baas van de Caireense onderwereld. Muqallad is een onverbeterlijke schurk. Hij is honderd en tien jaar oud, en een moskee heeft hij in zijn leven alleen betreden om er zijn behoefte te doen. Hij verdient veel geld aan de misdaad, speciaal de prostitutie, die niet alleen vrouwen betreft maar ook jongens. Muqallad legt Baybars uitgebreid uit hoe de onderwereld werkt en hoe men met afpersing het meeste winst kan maken, in de veronderstelling dat Baybars even corrupt is als zijn voorganger Hasan Âghâ. Dat blijkt een lelijke vergissing. Baybars en `Uthman maken hardhandig een eind aan al deze praktijken en laten er geen twijfel over bestaan welke straffen er bij overtreding zullen volgen.

Wat hier beschreven wordt is niet enkel fictie. Historisch onderzoek, zoals dat van Lapidus (1967, geciteerd Herzog 2006: 268) heeft laten zien dat het onder de Mamelukkendynastieën niet ongebruikelijk was dat allerlei onderwereldfiguren in het leger werden opgenomen, waar ze hun louche praktijken met een schijn van legitimiteit konden voortzetten. Net als de onderwereldbaas Muqallad in het verhaal hadden ze vaak stevig controle over de bazaars en markten van de stad en maakten door afpersing flinke winsten. Zo laat De avonturen van Baybars ons iets zien van de manier waarop er door de mensen tegen deze praktijken werd aangekeken. Zowel de angst die er onder de mensen leefde als het verlangen naar een krachtig heerser die aan dit alles een einde zou maken komen duidelijk naar voren. In de persoon van de picareske held `Uthmân, die de gevestigde orde telkens weer op zijn kop zet en belachelijk maakt, ook tegenover zijn meester Baybars, wordt dat allemaal nog eens extra bevestigd (Herzog 2006: 261-66). Het laat eens te meer zien hoe waardevol de Arabische volksepiek is als bron van kennis over wat er onder de mensen leefde.
Om de schrik er bij de boeven goed in te brengen patrouilleren Baybars en zijn mannen `s nachts, de hoeven van zijn paard met lappen omwikkeld en zijn mannen op vilten sloffen, zodat ze geruisloos kunnen naderen en toeslaan. Op die manier weten ze heel wat dieven te vangen, die zonder pardon ter dood gebracht worden. De volgende dag kunnen de bestolenen hun spullen komen ophalen. Baybars’ vijanden onder de autoriteiten klagen over het aantal doden dat er bij Baybars’ radicale aanpak  valt, maar  de sultan blijft hem steunen.[xi]
Baybars’ macht neemt nog verder toe: enige tijd later wordt hij, net als Zaynî Barakât bij Ghitânî, ook benoemd  tot muhtasib, marktmeester. Zoals hierboven al is uitgelegd was dat een belangrijke functie, waarin men moest toezien op de correcte naleving van de regels voor handel en dagelijks verkeer, inclusief handhaving van de goede zeden.
De episode geeft een herhaling te zien van wat er gebeurde toen Baybars prefect werd: ook nu volgt hij een corrupte christelijke voorganger op, en de dienaren van zijn voorganger bieden aan hem van voedsel en brandstof te voorzien uit wat zij door afpersing van de kooplieden hebben losgekregen. Dat zijn onwettige praktijken, zegt Baybars. Ze kunnen van hem een salaris en voedselrantsoenen krijgen op voorwaarde dat zij zich voortaan aan de wet houden. Hij maakt hen ook goed duidelijk wat er zal gebeuren wanneer ze dat niet doen.[xii]

Zoals deze episodes laten zien, is er een sterke interactie tussen Baybars en de stad Caïro: de stad helpt Baybars, Baybars helpt de stad. Vooral bij het eerste is hulp uit de spirituele wereld van essentieel belang. Een geheime kamer met portretten toont wat Baybars’toekomstige rol zal zijn. Een verborgen schat wacht op hem in zijn appartement. Een huis is verzegeld met zijn naam, zodat alleen hij het kan openen. Een magisch voorwerp, de lans, garandeert zijn exclusief eigendomsrecht. De occulte kracht van de alchimist Ibn Bâdîs heeft dit alles al lang geleden mogelijk gemaakt, en de macht van een heilige, sultan as-Sâlih Ayyûb, versterkt het  nog.

Heiligen
Daarmee zijn we terug bij het aspect dat al aan het begin van dit stuk werd benadrukt, namelijk dat de deur die toegang geeft tot verborgen werelden in Caïro altijd op een kier lijkt te staan, en dat dat in de literatuur ook sterk tot uiting komt. In de besproken romans gebeurde dat door een sufi, een mysticus, een essentiële rol in het verhaal te laten vervullen, en daarin ligt een verbinding met het middeleeuwse avonturenverhaal over Baybars: de heilige en de sufi-sheikh als verbindingsschakel met de wereld van het verborgene.
In De avonturen van Baybars spelen het verborgene en het occulte op vele manieren een rol. Een daarvan is het frequent optreden van heiligen. Prominente rollen worden gespeeld door `Abdallâh al-Maghâwarî, de zeevarende heilige die de helden menigmaal uit benarde situaties redt door hen plotseling naar een heel andere plek te verplaatsen, en Sayyid Ahmad Badawî, de uit Tanta afkomstige nationale heilige van Egypte. Deze twee heiligen geven hun hulp soms via dromen en visioenen, maar verschijnen ook in eigen persoon aan de mensen die zij praktische hulp willen bieden.
De heiligen die misschien wel het meest intensief  betrokken zijn bij de avonturen van Baybars en zijn metgezellen zijn  Sayyida Zaynab en Sayyida Nafîsa, respectievelijk een kleindochter en een achter- achterkleindochter van de profeet Mohammed[xiii]. Dat benadrukt Baybars’ verbondenheid met de stad nog eens extra, want beiden hebben belangrijke heiligdommen in de stad. Sayyida Zaynab is een soort patroonheilige van de stad. Zoals zij zelf zegt in De avonturen van Baybars: “Ik ben de beschermvrouwe van Caïro” .[xiv] Haar moskee is een van de meest heilige plaatsen van de stad. De wonderdoende kracht van de olie in de lamp die daar hangt staat centraal in een van de bekendste moderne Arabische roman, De lamp van Umm Hâshim van Yahyâ Haqqî, waarin het conflict tussen de irrationaliteit van het geloof in wonderen en de rationaliteit van de moderne medische wetenschap het hoofdthema vormt.

Sayyida Zeinab Moskee

Sayyida Zaynab Moskee – Cairo
Ills.: touregypt.net

Ook Sayyida Nafîsa heeft haar heiligdom in Caïro, dat druk bezocht wordt. Maar deze twee vrouwen zijn lang niet de enige heiligen: overal in de stad waren en zijn plaatsen te vinden waar heiligen worden vereerd. Het laat eens te meer zien dat Caïro al van oudsher een stad is waar heiligen en de plaatsen waarmee zij verbonden zijn een voorname rol spelen. Ze geven de stad een eigen heilige geografie, zoals dat ook voor vele andere steden geldt. Het is uitstekend te zien in Mariëtte van Beeks mooie studie over de heiligen van Marrakech, De wereld is een verhaal, het verhaal is een wereld [xv].
Als Sayyida Zaynab en Sayyifa Nafîsa optreden in De avonturen van Baybars is dat doorgaans in dromen en visioenen. Zij geven dan goede raad. Wie graag advies wil hebben kan daar ook actief om vragen door middel van een incubatie-ritueel: men legt zich bij de tombe van de heilige te slapen en dan zal zij vrijwel zeker in de droom verschijnen en advies geven. Het komt vele malen voor in Baybars.
Sayyida Nafîsa heeft een bijzonder relatie tot `Uthmân, die zich als haar speciale dienaar beschouwt. Het is door haar toedoen dat `Uthman zijn criminele bestaan vaarwel zegt en bij Baybars in dienst treedt, samen met zijn volgelingen, die door `Uthmân ook op het rechte pad worden gebracht. Daar zijn verschillende dromen voor nodig: eerst verschijnt zij aan  `Uthmân’s moeder en vertelt haar dat `Uthmân Baybars zal gaan dienen.[xvi] Daarna verschijnt zij aan Baybars en `Uthmân beiden en laat weten dat zij het een goed idee vindt dat `Uthmân in Baybars’dienst komt.[xvii]  Enige tijd later heeft Baybars moeite om te accepteren dat `Uthmâns advies in een bepaalde aangelegenheid inderdaad juist is. Nu bezoekt hij  Sayyida Zaynabs heiligdom, en in de droom zegt zij hem dat hij het advies moet volgen. Hij blijft aarzelen. Dan vraagt hij op dezelfde wijze raad aan Sayyida Nafîsa, die hem dezelfde raad geeft. Dan is hij eindelijk overtuigd.[xviii]
Bij een andere gelegenheid verschijnt Sayyida Zaynab aan de moeder van een vermoord meisje. Zij troost de arme vrouw door te zeggen dat haar dochter als martelaar is gestorven, en zegt haar naar Baybars en `Uthmân te gaan en hen te vertellen wie de misdadigers waren die het meisje hebben omgebracht.[xix] Zaynab helpt Baybars op vele manieren: zij vertelt iemand in een droom waar Baybars’ gestolen paarden zijn gebleven[xx]  en waarschuwt Baybars, wederom in een droom, dat  iemand hem probeert te vergiftigen.[xxi] Helemaal duidelijk is het trouwens niet of het in dit laatste geval om Sayyida Zaynab gaat: er wordt geen naam genoemd, en de formulering waarmee zij wordt aangeduid (as-sitt karîmat ad-dârayni) kan ook op Sayyida Nafîsa betrekking hebben.

Waar Baybars het kwaad probeert te bestrijden op het niveau van de stadspolitiek doen de heiligen hetzelfde, maar dan vanuit hun bovennatuurlijke macht. Zij beschikken over kennis en inzichten die voor gewone stervelingen niet zijn weggelegd, maar grijpen niet concreet in. Bij Baybars is dat omgekeerd. Het is maar enkel aspect van de manier waarop in De avonturen van Baybars de stad Caïro en haar verbondenheid met de spirituele wereld in beeld komen.

In vergelijking met het middeleeuwse verhaal gaat het in die moderne romans echter nogal rustig en overzichtelijk toe. De avonturen van Baybars is net als de andere verhalencycli uit de Arabische volksepiek op het oog een haast onontwarbare jungle, waarin de barokke verbeelding van de vertellers de meest bizarre levensvormen en verschijnselen kan laten opduiken. Pas bij grondige beschouwing blijkt dat ook dit in de loop van een lange periode gegroeide geheel veel meer orde vertoont dan op het eerste gezicht lijkt. In dat opzicht vertoont  zo’n ingewikkeld volksepos, net als een stad, dan ook weer overeenkomst met een tropisch regenwoud.

NOTEN:
[i] Er zijn een aantal mooie studies verschenen over de stad Caïro in de moderne Arabische literatuur die niet expliciet bij dit stuk betrokken werden maar wel vermelding verdienen: Badawi (1985), al-Bagdadi (1994) en Ostle (1986).
[ii]  Een uitstekende analytische samenvatting van de roman is te vinden op http://www.complete-review.com/reviews/egypt/Ghitânî.htm, bezocht 29-1-2013.
[iii]  Twee Franse geleerden, Georges Bohas en Jean-Pierre Guillaume, zijn in 1985 begonnen de Syrische, of preciezer gezegd de Aleppijnse, versie in het Frans te vertalen. Er zijn inmiddels tien delen verschenen van de geplande veertig, en het ziet er naar uit dat het daarbij zal blijven. Zie: Bohas, G. et Guillaume, J.-P. Le Roman de Baibars. Traduit de l’arabe et annoté par Georges Bohas et Jean-Patrick Guillaume.  2nd edition. Paris: Sindbad/Actes Sud: Vol. I, Les enfances de Baibars, 1985. Vol. II, Fleur des Truands, 1986. Vol. III, Les bas-fonds du Caire, 1986.  Vol. IV, La chevauchée des fils d’ Ismaïl, 1987. Vol. V, La trahison des émirs, 1989. Vol. VI, Meurtre au Hammam, 1990. Vol. VII, Rempart des Pucelles, 1992. Vol. VIII, La revanche du Maitre des Ruses, 1996. Vol. IX, Echec à l’empereur, 1997. Vol. X, Le procès du moine maudit, 1998.
[iv]   “Die Ebene der Heiligkeit interveniert hier häufig in das Geschehen und ist durch die Heiligtümer der Nafisa und der Zainab, das Haus der Ahmad b. Badîs as-Subki sowie der unterirdische Halle im Hause des Wazir’s Shahin räumlich in Kairo und seine unmittelbare Umgebung verankert”.
[v] Lyons Baybars ep. 14, III: 88; Baybars I: 293-4.
[vi] Lyons Baybars ep. 19, III: 93; I: 438-9.
[vii] Lyons Baybars ep. 21, III: 95; Baybars I: 481 ff.
[viii] Lyons Baybars ep. 22, III:  95-6; Baybars I: 506 ff.
[ix] Lyons Baybars ep. 22, III: 96-7; Baybars I: 538-9.
[x] Lyons Baybars ep 23, III: 97; Baybars I: 54.
[xi] Lyons Baybars ep. 23, III:  97; Baybars I : 551-2.
[xii] Lyons Baybars ep. 26, III: 100-1; Baybars I: 616 ff.
[xiii]   Ze worden niet altijd expliciet met hun naam aangeduid en daardoor is er tussen de verschillende edities nog weleens verschil in de naam die genoemd wordt. In Lyons’ uittreksel, dat op een andere editie gebaseerd is dan de herdruk Cairo 1996-7, wordt regelmatig van ‘Zaynab’ gesproken waar de herdruk ‘Nafîsa’ heeft.
[xiv] Lyons Baybars ep 12, III: 86; Baybars I: 266.
[xv] Beek, Mariëtte van. De wereld is een verhaal, het verhaal is een wereld; interpretaties van orale heiligentradities uit Marrakech, Marokko. Zie: http://www.reisomtereizen.nl/proefschrift-marokko, geraadpleegd 20 februari 2013.
[xvi] Baybars I: 316.
[xvii] Lyons Baybars ep. 15, III: 89; Baybars I: 323.
[xviii] Lyons Baybars ep. 24, III, 98-9; Baybars I: 570-3.
[xix] Lyons  Baybars ep. 25, III: 99; Baybars I: 592.
[xx] Lyons Baybars ep. 29, III: 102; Baybars I: 676.
[xxi] Lyons Baybars ep. 46, III 118; Baybars II: 1032.

BLIBIOGRAFIE
Anoniem. Sîrat az-Z&âhir Baybars.  5 vols. Caïro: al-Hay’a al-mis&rîya al-`âmma li-l-kitâb. Introduction by Gamâl al-Ghitânî. 1996-7. Herdruk van de 2e druk, Caïro, 1923-26, met andere paginering en toegevoegde inleiding..
Badawi, M. M. “The City in Modern Egyptian Literature”. In: M.M. Badawi, Modern Arabic Literature and the West. Londen 1985, 26 – 43.
al-Bagdadi, Nadia. “Grossstadtreflexionen in der Nasser-Ära: Metropolis und Verbrechen in Nagîb Mahfûz’ al-Liss wa-l-Kilâb”. Die Welt des Islams, 34,1 (1994), 21-47.
Bilal, Parker. The Golden Scales. Londen etc: Bloomsbury Publishing. 2012.
al-Ghitânî, Gamaal. De spion van de sultan. Vertaald uit het Arabisch door Richard van Leeuwen. Houten: Het Wereldvenster. 1988.
al-Ghitânî, Gamâl. al-Zaynî Barakât.  cairo: Dâr al-mustaqbal al-`arabî, 3e druk, 1985 (1e druk: Damascus 1974).
Herzog, Thomas. Geschichte und Imaginaire; Entstehung, Überlieferung und Bedeutung der Sîrat Baibars in ihrem sozio-politischen Kontext.  Wiesbaden: Harrassowitz. 2006.
Jacobs, Marius. Het Tropisch Regenwoud; een eerste kennismaking. Muiderberg: Coutinho, 1981.
Kilpatrick, Hilary. Epiloog bij al-Ghitânî, Gamaal. De spion van de sultan. Vertaald uit het Arabisch door Richard van Leeuwen. Houten: Het Wereldvenster. 1988.
Lapidus, Ira M. Muslim Cities in the Later Middle Ages. Cambridge: Haravard University Press. 1967.
Lyons, M.C. The Arabian Epic. Heroic and Oral Storytel­ling. Vol. I: Introduction. Vol. II: Analysis. Vol III: Texts. Cambridge: Cambridge University Press. 1995.
Mahfoez, Nagieb. De dief en de honden. Uit het Arabisch vertaald door Marcelle van de Pol en John Cremers. Houten: Het Wereldvenster. 1989.
Mahfoez, Nagieb, De Midaksteeg, vertaling Djûke Poppinga, Breda, De Geus, 2011.
Mahfuz, Nagib. Zuqâq al-Midaqq. Caïro: Dâr Misr at-Tibâ`a. 5e druk, 1963.
Mahfûz, Nagîb. Al-liss wa-l-kilâb. Caïro: Maktabat Misr. 2e druk, 1961.
Mahfouz, Naguib. Zuqâq al-Midaqq. Translated from the Arabic by Trevor Le Gassick. Beirut: Khayats. 1966.
Ostle, Robin. “The City in Modern Arabic Literature.” In: BSOAS 49, 1 ( 1986), 193 – 202.
Wangelin, H. Das arabische Volksbuch vom König az-Zâhir Baybars. Stuttgart: Kohlhammer. 1936.