Klasgenoten bleken in het vorige hoofdstuk eerder een positieve dan een negatieve invloed te hebben gehad. Maar hoe zit dat met jongeren uit de buurt? In dit hoofdstuk kijken we eerst naar de wijken waarin de geïnterviewde studenten zijn opgegroeid. Hoe was of is de bevolkingssamenstelling en op welke manier profileren de studenten zich in de wijk? Is het daar normaal om te gaan studeren? Hoe wordt er tegen studeren aan gekeken? Als het niet normaal is, hoe komt het dan dat de geïnterviewden dat wel zijn gaan doen?
We hebben ze ook gevraagd of hun gezin vergelijkbaar is met andere gezinnen uit de buurt. Wat zijn de overeenkomsten en wat zijn de verschillen? Hoe zit het met het opleidingsniveau in hun gezin? Hoe wordt er tegen studeren aan gekeken? En zien ze een tweedeling onder Marokkanen in Amsterdam? Is het zo dat het met de ene groep goed gaat en met de andere groep slecht?
Steeds zwarter
Van de twintig geïnterviewden komen er vijftien uit Amsterdam. Zes van deze hoofdstedelingen komen uit Oost, vijf uit Oud-West, twee uit Osdorp en de rest uit Bos en Lommer, Oud-Zuid en de Pijp. Zonder uitzondering geven ze aan dat ‘hun’ wijken steeds ‘zwarter’ zijn geworden. Toen zij er kwamen wonen of in de periode dat ze naar de basisschool gingen, waren ze vaak het enige Marokkaanse gezin of één van de weinigen. Dit geldt overigens ook voor de studenten die buiten Amsterdam zijn opgegroeid. Zij woonden in witte middenklasse wijken.
Het wisselt nogal in welke mate de studenten zich bezighouden of hebben beziggehouden met het publieke leven in de wijk. Sommigen woonden in een wijk met weinig leeftijdsgenoten, anderen zeggen iedereen te kennen en de volgende houdt zich opzettelijk verre van de buren. Veel vrouwelijke geïnterviewden zeggen dat ze zich nauwelijks buiten op straat begeven. Dit komt overeen met het beeld dat speeltuinen, portieken en pleinen doorgaans domein van Marokkaanse jongens en mannen is. Maar niet zozeer van onze geïnterviewde jongens. Die zijn, voor Marokkaanse begrippen, namelijk redelijk streng en vooral binnen de vier muren van het ouderlijk huis opgevoed. Dit wil niet zeggen dat de geïnterviewden het leven van de straat niet kennen. Integendeel: ze krijgen heel wat mee via de tamtam, kennissen of familieleden die er wel actief deel van uitmaken. Bovendien kan niemand van hen zich onttrekken aan de sfeer op straat. Hoewel de meisjes dat meer lijken te kunnen en doen dan de jongens.
Kleine criminaliteit
Wanneer we vragen naar criminaliteit in de buurt zeggen alle vier meiden die buiten Amsterdam zijn opgegroeid dat ze daar niet veel meer hebben meegemaakt dan wel eens een fietsendiefstal. Dat is een verschil met de anekdotes van de in Amsterdam opgegroeide geïnterviewden. Vooral de meiden omschrijven de criminaliteit in hun buurt als ‘heel erg’. Ze hebben het dan over autoruiten die worden ingetikt, fietsen die gestolen worden en overvallen op supermarkten. De meiden zijn hier overigens nooit persoonlijk mee in aanraking gekomen. Ze hebben het meer van ‘horen zeggen’.
Voor de jongens ligt dat iets anders. Een enkeling is wel eens terechtgekomen in een vechtpartij, maar zelf vinden ze dat niet noemenswaardig. De meesten kunnen wel buurtgenoten aanwijzen die zich met duistere zaakjes bezighouden. Soms gaat dat over illegale wietplantages of over drugs dealen, vaak ook over diefstal en heling. Een enkele keer over geweldsdelicten. Achmed was een keer bijna getuige van een roofoverval: hij kwam nét iets te laat op de plaats delict aan en kon het slachtoffer bijstaan en heeft later de mogelijke daders aangewezen op het politiebureau.
Latifa heeft een criminele broer, zoals ze zelf zegt, en kent wel meer jongens die van het rechte pad zijn afgedwaald.
‘Die Algerijn waarmee ik ging, die was crimineel. Dat zei hij niet vanaf dag één tegen me. Later vertelde hij dat pas. En dat hij een kind had. Van andere jongens die ik vaak zag, wist ik ook automatisch: dat zijn drugsdealers. Ze zitten de hele dag in de coffeeshop en ze werken niet. Maar ze hebben wel mooie auto’s. Nou, dan weet je het wel. Eén en één is twee!’ (Latifa, 24 jaar)
Enkele anderen hebben ook broers die een tijdje hebben gezeten of op andere manieren in contact zijn geweest met politie en justitie, maar hun zussen of broers gebruiken geen benamingen als ‘crimineel’. In hoofdstuk 8 gaan we hier dieper op in. Gekoppeld aan criminaliteit komt ook regelmatig ter sprake in welke mate de geïnterviewden zich veilig voelen in hun wijk. Opvallend is dat het merendeel vindt veilig over straat te kunnen.
Een kloof ontstaat
Op de vraag hoe het zit met de studentendichtheid in hun woonbuurten, zijn opvallend veel geïnterviewden in eerste instantie geneigd te zeggen dat het ‘heel normaal’ is om te studeren. Zij lijken zich niet te herkennen in de cijfers over Marokkaanse jongeren die niet verder studeren. Dit kan verschillende oorzaken hebben: ze gaan alleen maar om met medestudenten en houden zich afzijdig van de jongeren op straat óf ze willen hun etnische groep niet afvallen. Overigens blijkt bij doorvragen soms dat ze onder studeren óók een mbo opleiding verstaan. Pas nadat we hen vragen te specificeren wíe dan precies op het hbo of aan de universiteit studeren, realiseren ze zich dat het eigenlijk best tegenvalt met het aantal studenten in hun wijk. Opvallend is tegelijkertijd dat de één wél een heel rijtje namen van studenten kan noemen en de ander uit dezelfde buurt niet. Dit impliceert dat hun antwoord sterk beïnvloed wordt door naaste buren of misschien zelfs vrienden die een straat verderop wonen. Verder constateren we dat de meiden hun seksegenoten in de buurt vaker ‘gewoon’ zien studeren dan de jongens, die volgens hen sneller afhaken en aan het werk gaan.
Op de vraag waar dit sekseverschil dan door veroorzaakt wordt, zeggen sommigen geen idee te hebben. Maar anderen opperen dat jongens ‘zo snel mogelijk met een dikke BMW patserig door de wijk willen cruisen’, of de duurste merkkleding willen dragen en met de allernieuwste en duurste mobiel bellen. Weer een ander brengt te berde dat meiden uit zichzelf beter hun best willen doen dan jongens. De volgende meent dat jongens eerder met verkeerde vrienden in aanraking komen omdat ze op straat hangen.
‘Ik heb niet veel Marokkaanse vrienden, qua jongens. Meisjes wel, maar jongens… Ik ken drie Marokkaanse jongens, klasgenootjes van mijn basisschool en zij studeren allemaal nog. Ik weet niet, misschien dat die anderen het verkeerde pad hebben genomen, een verkeerde vriendenkring hebben. Ik weet het niet. Ik heb het niet zo op jongens. Omdat ik geen broertjes of broers heb, weet ik ook niet hoe jongens denken.’ (Naima, 21 jaar)
Hoe de geïnterviewden het sekseverschil ook menen te kunnen verklaren, de waarheid is dat er tegenwoordig evenveel Marokkaanse jongens als meisjes studeren (zie hoofdstuk 1). Intrigerend in dit verband is dat de mannelijke geïnterviewden vaak vertellen dat juist de jongeren in de buurt die hun school níet hebben afgemaakt of die meteen zijn gaan werken na de middelbare school, nu zeggen hoe belangrijk het is om door te studeren. De jongeren in de buurt die níet zijn gaan studeren, hebben in elk geval geen demotiverende invloed (gehad). Veel geïnterviewden gaan toch uit van de wil en eigen verantwoordelijkheid.
‘De jongens in mijn buurt die zelf geen opleiding hebben zeggen juist tegen je: ga naar school. Dat komt doordat zij het moeilijker hebben zonder diploma’s. Dat zijn van die jongeren die niet weten wat ze willen. Maar dat zijn wel meestal de jongens die goede adviezen geven.’ (Rachid, 23 jaar)
‘Er zijn wel hangjongeren die een grote rol hebben bij sommigen, maar het hangt ook van af hoe jij in elkaar steekt. Als jij makkelijk te beïnvloeden bent, dan kunnen ze een grote rol voor je gaan betekenen. Als je niet makkelijk te beïnvloeden bent, als je altijd ver van ze weg staat, dan kunnen ze ook niets doen.’ (Nora, 19 jaar)
‘Er zijn heel veel jongens die allemaal mijn nummer willen en die allemaal met me willen trouwen omdat ik ze dan kan verdedigen. Omdat ik advocaat ga worden. Even serieus, maar ik vind het best wel grappig. Ze hebben respect voor je. Independent woman, zeg maar. Dat vinden ze allemaal heel leuk. Dat zeggen ze ook; iedereen is heel trots.’ (Latifa, 24 jaar)
De indruk zóu kunnen ontstaan dat het voor niemand een issue is om één van de weinigen in hun buurt te zijn die hbo of universiteit doen. En hoewel dat door met name de meiden ook niet als een heikele kwestie wordt ervaren, is het dat voor sommigen wel. Zeven van de acht jongens ervaren een kloof met buurtjongeren, vooral met de Marokkaanse, een kloof die ze vaak zelf bewust hebben gecreëerd om zich te kunnen vrijwaren van mogelijke verkeerde invloeden.
‘Ik deed havo. Dat was afschrikwekkend in de buurt. Iedereen deed mavo of lager. Ik was de enige. Ja, één buurjongen is afgestudeerd als plastisch chirurg. Die is zes jaar ouder en die heeft het echt goed gedaan. Hij zat ook op die school en ik keek wel heel erg tegen hem op. De Marokkaanse jongeren in de buurt keken wel tegen mij op, maar natuurlijk ben ik ook een loser. Zeker wel, in hun ogen. In die tijd ontstond er ook een breuk met de buurtjongeren en nu heb ik een slechte band met ze. Ik zonder me van ze af. Ik groet en loop door. Op een gegeven moment waren er een stuk of vijf Marokkaanse jongens bij gekomen. Tot op de dag van vandaag zitten ze samen en ik niet. Als ik weet dat ze ergens zijn, ben ik daar niet. Eén heeft mbo gedaan, de rest is tijdens middelbare school afgehaakt. Wat voor werk ze doen? (zucht) Ik ben er niet trots op. Zij voldoen aan het ‘echte’ beeld van de Marokkanen. Althans: het beeld dat geschetst wordt en overheerst in de media. Eén van hen werkt, de rest zie ik af en toe zie in een mooie auto rijden. Ze zijn ook wel eens opgepakt, ja. Er was een tijd dat ik de enige van mijn leeftijd in de buurt was. Toen zat echt iedereen vast. Het is wel eens verleidelijk geweest om hetzelfde pad te kiezen als die jongens. Maar daarin hebben mijn ouders een heel grote rol gespeeld.’ (Achmed, 24 jaar)
Geleerde gezinsleden
In hoeverre is het in de gezinnen waaruit de studenten komen gangbaar of juist bijzonder om te studeren aan het hbo of de universiteit? In hoofdstuk 3 zagen we al dat vrij veel geïnterviewden zich optrekken aan hun oudere broers en zussen. Die leggen de lat op een bepaald niveau en zij willen zelf op z’n minst hetzelfde bereiken. Toch is dit bij zes van de twintig geïnterviewden geen stimulerende factor: zij zijn de eerste in hun gezin die aan het hbo of op een universiteit in Nederland studeert. Overigens zijn alle zes meisjes, komen vier van hen uit een gezin van drie kinderen en zijn ze bijna allemaal de oudste.
Tegelijkertijd blijkt dat niet dat álle gezinsleden als een goed voorbeeld worden gezien. Van vijf geïnterviewden liet een oudere broer het afweten op het voortgezet onderwijs, bij Aïcha een jonger broertje. Daarnaast zijn er in vijf (andere) gezinnen broers of zussen die weliswaar een start hebben gemaakt op het hbo of de universiteit, maar die de opleiding om verschillende redenen staakten. In één a-typisch geval kreeg de zus tijdens haar stage een goede baan aangeboden bij een bank waar ze nu tot projectmanager is opgeklommen.
Om terug te komen op de zes geïnterviewden die als eerste van het gezin zijn gaan studeren. Volgens deze studentes is dat niet te verklaren doordat zij slimmer zouden zijn dan hun oudere broers en zussen. Neem bijvoorbeeld Loubna. Zij is op 7-jarige leeftijd naar Nederland gekomen, haar zussen waren toen al een stuk ouder. Volgens Loubna komt het door het leren van de nieuwe taal dat zij niet op waarde werden geschat. ‘Ze waren best pienter en hadden makkelijk hoger kunnen komen. Maar de docenten hadden geen vertrouwen in ze. Dat is voor hen best frustrerend.’
Voor haar is dit wel een extra motivatie om er op de universiteit nog een schepje bovenop te doen. De oudste broer van Latifa (zij is niet meegeteld bij die zes eerste studenten in het gezin omdat ze op hetzelfde moment als haar één jaar oudere zus startte met een studie) was ook een ‘slimme jongen’ die begon op het vwo, maar uiteindelijk afzakte naar de havo, toen de mavo en zelfs dat heeft hij niet afgemaakt. Wellicht mede daardoor houdt Latifa’s vader haar studieprestaties nauwgezet in de gaten. Niet zozeer inhoudelijk, maar hij is wel altijd heel streng geweest en heeft haar flink achter de vodden gezeten.
De meeste geïnterviewden die de eerste student in hun gezin zijn, doen hier tamelijk nuchter over. Volgens hen is iedereen wel trots en leven ze met elkaar mee, maar worden ze niet overdreven opgehemeld. Ze hebben het onderling niet vaak inhoudelijk over de stof, maar de overige gezinsleden houden wel de vinger aan de pols. Over het algemeen staat iedereen ook achter hun studentenstatus. Vaak zeggen ouders: werken kan altijd nog. En dat is ook de mening van de studenten zelf, ook al werken ze bijna zonder uitzondering naast hun studie.
Er is maar één gezin, dat van Aïcha, waar de overige gezinsleden niet snappen waarom ze op 27-jarige leeftijd nog steeds in de schoolbanken zit. Zij vinden het wel goed geweest. Dit heeft ongetwijfeld te maken met het pad dat zij heeft bewandeld: mavo, mbo, hbo, werken, universiteit, werken, weer hbo. Met het mbo diploma was vader ook al tevreden. Dat ze daarna hbo ging doen, werd oogluikend toegelaten, maar dat ze daar vervolgens mee stopte was niet meer dan logisch. Het was de hoogste tijd fulltime te gaan werken. Hoe groot was zijn verbazing dat ze tóch weer terug de boeken indook. Maar vaders goedkeuring hoeft Aïcha niet. ‘Ik studeer voor mezelf.’ Zij is ook de enige in het gezin die strikt de geloofsregels naleeft.
De oudere broers en zussen met een diploma van het hbo – er is één doctorandus in het gezelschap – zijn ook nog op andere manieren een voorbeeld. Heel opvallend is namelijk dat alle (oudere of jongere) broers en zussen met een mbo- of hbo-diploma, studiegerelateerd werk hebben kunnen vinden. Dit kan een verklaring zijn waarom onze studenten het de moeite waard vinden door te zetten: ze zijn getuige van het levende bewijs dat de moeite loont. Je kríjgt ook leukere en beter betaalde banen als je hoger bent opgeleid. Daarnaast zegt één student dat zijn broers en zus een soort van mentor waren.
‘Zij zijn wel de reden waardoor ik terecht ben gekomen waar ik nu ben. Ik heb het gevoel dat ik het voor iemand moet doen. Niet zozeer voor mijn ouders, want die hebben een andere taak. Mijn broers en zus waren een soort van mentor. Die kwamen ook nooit met problemen thuis. Zij zijn ook nooit in aanraking geweest met politie. Mijn broers zijn echt ideale schoonzoons. Ze hebben nooit in mijn aanwezigheid gerookt of dronken thuis gekomen, die zijn altijd correct geweest.’ (Omar, 25 jaar)
De gezinnen waar de twintig studenten uit komen hebben bij elkaar 111 kinderen, de respondenten zelf meegerekend. Dit varieert van drie tot en met twaalf kinderen (gemiddeld 5.6 kinderen per gezin). Zes broers van de respondenten hebben de middelbare school niet afgemaakt, maar geen enkele zus heeft het voortgezet onderwijs voortijdig afgebroken. Zeven studenten hebben één of meer broers en/of zussen die nu ook studeren op het hbo of aan de universiteit. En elf studenten hebben een of meer broers/zussen die al zo’n opleiding met succes hebben afgerond (zie tabel 5.1 in de bijlage). Bij elkaar hebben dertien van de twintig studenten samen 28 broers en zussen die nu studeren of al een hogere opleiding hebben afgerond. Dat komt neer op ruim een kwart van de broers en zussen (29% van 91). Daarnaast zijn er zes studenten waarvan een of meer broers/zussen hun studie voortijdig hebben afgebroken.
Alles bij elkaar genomen is dus in de gezinnen waar de geïnterviewden zijn opgegroeid de helft van de kinderen (55/111) gaan studeren – en daarnaast hebben sommige respondenten broertjes/zusjes die daar nu nog te jong voor zijn. Slechts zes van de twintig zijn (op dit moment) de enige in het gezin op het hbo of universiteit. Alleen bij Tamy en Nora is dat logisch: zij zijn de eerstgeborenen. Kortom: onze studenten komen uit studie minded gezinnen.
Het ene gezin is het andere niet
We wilden ook weten in hoeverre de gezinnen waarin de geïnterviewden geboren zijn opgegroeid, lijken op of juist verschillen van andere Marokkaanse gezinnen. Op deze vraag wordt heel uiteenlopend gereageerd. Sommigen zeggen dat er net zo veel overeenkomsten als verschillen zijn.
‘Net als bij autochtone Nederlanders.’ Er zijn er die het onderscheid progressief en conservatief maken. Hiermee doelen ze op religiebeleving en daaruit voortvloeiende gedragsregels. Een enkeling maakt ook onderscheid tussen gezinnen met hun wortels in het Arabischtalige gebied en de Berbers. Haar hypothese is dat die eerste groep meer studenten zou voortbrengen omdat de ouders vaker geschoold zouden zijn. Dat zou wel eens waar kunnen zijn, want deze twee groepen zijn in ons onderzoek gelijkelijk vertegenwoordigd, terwijl er in Nederland veel meer Marokkanen wonen met een Berberse dan Arabische achtergrond.
Eén van de belangrijkste verschillen is dat onze studenten vinden dat ze strenger zijn opgevoed dan in andere gezinnen gebeurt en ook dat hun ouders meer betrokken waren. Tegelijkertijd zien ze als overeenkomst dat de moeders vaak analfabeet zijn, de vaders laaggeschoold en hun kinderen het steeds meer hogerop zoeken.
Over een eventuele tweedeling tussen Marokkaanse gezinnen waar het goed gaat en die waar het slecht gaat, laten de geïnterviewden zich maar mondjesmaat uit. Ze erkennen wel dat die tweedeling er is, maar zelf kennen ze niet zoveel gezinnen waarbij het helemaal is misgegaan. Dat wil zeggen: niet in hun nabije omgeving. Wel kunnen ze altijd een gezin aanhalen waarvan een kind is ontspoord. Ze werpen hier regelmatig tegenin dat de gezinnen ook groot zijn en dat dit automatisch met zich meebrengt dat er een grotere kans is dat één van die kinderen streken uithaalt. Opvallend is dat vooral de studenten uit de wat kleinere gezinnen dit opmerken.
Geen andere optie
Het meest interessant blijft waarom deze studenten wél zijn gaan studeren en zoveel Marokkaanse leeftijdsgenoten niet. Dat vinden ze geen eenvoudige vraag om te beantwoorden. Daarom hebben we op andere manieren en zijdelings een antwoord moeten proberen te krijgen. Eén van de redenen waarom ze het een moeilijke vraag vinden, is dat ze naar eigen zeggen niet zoveel Marokkaanse jongeren (goed genoeg) kennen die niet zijn gaan studeren. Ze erkennen wel dat er een aantal afzakte van vwo of havo naar lagere niveaus. Toch blijkt later in het interview, vooral als we het hebben over trouwen en kinderen krijgen, dat veel meiden toch ook ándere meiden kennen die niet verder zijn gaan studeren. Sommigen hiervan hebben zelfs hun middelbare schooldiploma niet gehaald omdat ze zich verloofden en in het huwelijksbootje stapten. Soms komen de geïnterviewde meiden hen nog wel eens tegen: met kind en boodschappentassen. Dan zeggen ze: zónde. Die getrouwde meiden zeggen dan ook altijd dat ze nog wel willen gaan studeren als de kinderen groter zijn. De geïnterviewden zeggen dan heel nuchter: ‘Maar dat zal er wel nooit van komen. Want met een man, het huishouden én kinderen… dat is wel moeilijk te combineren.’ In een enkel geval stimuleerde de geïnterviewde diegene wel om de draad weer op te pakken.
‘Ik had een vriendin die na de mavo is gaan werken. Ik zei nog tegen haar: ‘Ik vind dat je terug naar school moet’. Want ze zat achter de kassa, twee jaar lang… Léuk zeg! Ik zei nog een keer dat ze weer terug naar school moest gaan en toen heeft ze het besproken met haar ouders. Daar kreeg ze toen nog fikse ruzie over. Omdat ze niet terug mocht naar school. Haar ouders vonden dat ze moest werken. Het zal er thuis wel anders aan toe gaan dan bij mij. Financieel zal het niet hebben gemoeten, haar vader werkt en ze heeft maar één zus. Maar ze zit nu in haar laatste jaar.’ (Karima, 20 jaar)
Er zijn maar weinig geïnterviewden die hun studiecarrière aan hun intelligentie koppelen. De meesten omschrijven zichzelf juist als ‘niet heel slim’. Sommigen noemen zichzelf ook wel eens lui of ongedisciplineerd.
Níet studeren was simpelweg geen optie. Geen van hen heeft dat ooit overwogen. Dit had verschillende redenen en met stip bovenaan staat de pressie vanuit hun ouders. Vooral vaders hebben in de ogen van de studenten een actieve stimulerende rol vervuld, maar niet in de zin van meedenken over strategische keuzes of een goede cv. Meer in telkens hameren op het belang te studeren. Wel denken de studenten dat er Marokkaanse jongeren zijn die zich laten ontmoedigen. Hetzij door docenten, berichten in de media of de moeilijkheden bij het vinden van een baan of stage. In hoofdstuk 8 is meer te lezen over hoe onze respondenten daar zelf tegenaan kijken. Hier kunnen we alvast concluderen dat dit soort situaties hen eerder heeft gesterkt in het idee dat ze door moeten zetten en moeten volhouden.
‘Ze denken dat het voor hen te moeilijk is ofzo. Terwijl: als ze gewoon hun best doen, kan iedereen het halen. Dat hun leraren hun een beetje kleineren ofzo. Dat gebeurde bij mij in de klas ook wel. Niet tegen mij persoonlijk, maar ik heb wel gezien dat iemand die een paar keer dezelfde vraag stelt, dat die leraar dan een beetje boos wordt en zegt: wat doe je hier als je het nu nog niet begrijpt. Dat heeft wel een negatieve invloed op die jongen. Die denkt dan: ik hoor hier niet. Er zijn ook wel leerlingen van de mavo die tegen me zeiden: je hebt toch niets aan je diploma. Je blijft een Marokkaan.’ (Rachid, 23 jaar)
Karakter tonen, niet opgeven en doorzetten zijn eveneens belangrijke redenen waarom deze studenten niet eerder zijn afgehaakt. En niet in de laatste plaats: deze jongeren, ook al hebben ze bijna allemaal een bijbaan, hebben nog niet aan het grote geld geroken. Ze zijn gewend zuinig aan te doen. Omar vindt dat veel jongeren niet beseffen dat het opdoen van kennis zich later in geld kan uitbetalen en dat je moet investeren in je toekomst.
‘Voor hen is school gewoon te langzaam. Je kunt niet nog vier jaar hbo gaan doen, want dan moet je nog vier jaar met het openbaar vervoer reizen. (…) Je hebt een diploma niet op je borst of op je voorhoofd, maar Prada schoenen, een Replay broek en een BMW die je voor je school parkeert. Dat is status, tastbaar, direct te zien.’ (Omar, 25 jaar)
‘Die discipline is heel belangrijk geweest. Als je achttien bent en je gaat er een jaartje tussenuit en je proeft het geld, dan kom je niet meer terug. Ik merk nu ook nu ik op wat oudere leeftijd hbo doe, dat oudere leerlingen die later instromen toch wel weer afhaken. Die zijn het geld gewend.’ (Achmed, 24 jaar)
Conclusie
Ook al studeren ze, onze studenten weten wel wat er op straat gebeurt en wat er in hun buurt loos is. De meesten onder hen kennen wel jongeren die zich met criminaliteit bezighouden. Vooral de jongens creëren met opzet een kloof tussen zichzelf en (Marokkaanse) leeftijdsgenoten die een slechte invloed zouden kunnen hebben.
In eerste instantie lijken de geïnterviewden zich niet te herkennen in de cijfers over Marokkaanse jongeren die niet verder studeren. Óf ze gaan alleen maar met medestudenten om en houden zich afzijdig van de jongeren op straat óf ze willen hun etnische groep niet afvallen. Maar bij doorvragen blijkt dat zij soms ook mbo-ers bij de studenten meetellen. Pas als ze moeten specificeren wíe dan precies hbo of universiteit doen, realiseren ze zich dat het tegenvalt met het aantal studenten in hun wijk.
Opmerkelijk is dat de meiden hun seksegenoten in de buurt vaker ‘gewoon’ zien studeren dan de jongens, die volgens hen sneller afhaken en aan het werk gaan. Dit terwijl er tegenwoordig evenveel Marokkaanse jongens als meisjes studeren. De reden dat zíj wel studeren, is omdat níet studeren geen optie was. Zonder uitzondering was een vader (én moeder) een flinke stok achter de deur. Hun strengere opvoeding is volgens de studenten zelf dan ook meteen het grootste verschil met andere Marokkaanse gezinnen waarin de kinderen niet zijn gaan studeren.
Daarnaast vinden onze studenten materiële zaken minder belangrijk. Het gros wijt hun studentenstatus niet aan hun hogere intelligentie, maar aan karakter en doorzettingsvermogen. Slechts zes van de twintig zijn (tot nu toe) de enige in het gezin die studeert of gestudeerd heeft. Kortom: de respondenten komen over het geheel genomen uit studie minded gezinnen. Niet dat ze vanuit die gezinnen inhoudelijk worden gesteund, maar hun ouders, broers en zussen staan er wel achter dat zij studeren. Vaak zeggen ouders en broers of zussen: werken kan altijd nog. En dat is ook de mening van de studenten zelf, ook al werken ze bijna zonder uitzondering naast hun studie.
LITERATUUR
Akers, R.L. (1998) Social learning and social structure. A general theory of crime and deviance. Boston: Northeastern University Press.
Babellowski, M. & de Boer, R. (2007) Voortgezet onderwijs in beeld. De leerlingen en hun resultaten in het Amsterdamse VO. Almere: Babellowski Onderwijsonderzoek.
Blom, M., Oudhof, J., Bijl, R.V. & Bakker, B.F.M (2005) Verdacht van criminaliteit. Allochtonen en autochtonen nader bekeken. Den Haag: CBS/WODC.
Buitelaar, M. (red.) (2007) Uit en thuis in Marokko; antropologische schetsen. Amsterdam: Bulaaq.
Buijs, F.J., Demant, F. & Hamdy, A. (2006) Strijders van eigen bodem. Radicale en democratische moslims in Nederland. Amsterdam: University Press.
Crok, S., Slot, J. & Janssen, M. (2006) De Marokkaanse gemeenschap in Amsterdam. Amsterdam: Gemeente Amsterdam, Dienst Onderzoek en Statistiek (O+S).
Van Gelder, P.J. & Sijtsma, J.H. (1988) Horse, coke en kansen. Sociale risico’s en kansen onder Surinaamse en Marokkaanse harddrugsgebruikers in Amsterdam. II Marokkaanse harddruggebruikers. Amsterdam: Selecta Offset.
Gijsberts, M. & Dagevos, J. (2005) De positie van allochtone vrouwen. In: Jaarrapport integratie 2005. Den Haag: SCP/WODC/CBS:166-188.
Gottfredson, M.R. & Hirschi, T. (1990) A general theory of crime. Stanford, CA: Stanford University Press.
Herweijer, L. (2006) Op weg naar een hogeronderwijsdiploma. In: Investeren in vermogen. Sociaal en Cultureel Rapport 2006. Den Haag SCP: 21-51.
Karsten, S., Roeleveld, J., Ledoux G., Felix C. & Elshof, D. (2002) Schoolkeuze in een multi-etnische omgeving. Amsterdam: SCO-Kohnstamm Instituut.
Korf, D.J., Yesilgöz, B,. Nabben, T. & Wouters, M. (2007) Van vasten tot feesten. Leefstijl, acceptatie en participatie van jonge moslims. Utrecht/Rotterdam: Forum/Ger Guijs.
Nabben, T., Yeşilgöz, B. & Korf, D.J. (2006) Van Allah tot Prada. Identiteit, leefstijl en geloofsbeleving van jonge Marokkanen en Turken. Utrecht: Forum.
Odé, A. (2007) Afgestudeerde allochtonen op de arbeidsmarkt. Regioplan Nieuwszijde, nr. 12: 10-11.
Portes, A. & Rumbout, G. (1996) Immigrant America. A portrait. Berkeley: University of California Press.
Rubin, L. (1976) Worlds of Pain: Life in the Working-Class Family. New York: Basic Books.
Sutherland, E.H. (1947) Principles of Criminology. Philadelphia: Lippincott.