Verborgen werelden ~ Samenvatting en conclusies

darklondonalleyJongens die seksueel misbruikt worden en jongensprostitués vormen groepen die grotendeels voor de buitenwacht verborgen blijven. Met dit onderzoek hebben we getracht om de wereld van deze jongens binnen te komen. Centrale onderzoeksvragen waren:

* Wat is het voorkomen van jongens als slachtoffer van seksueel misbruik?
* Wat is bekend over de aard en omstandigheden van seksueel misbruik van jongens?
* Wat is het voorkomen van jongens werkzaam als prostitué en in welke vormen van prostitutie?
* Wat is bekend over de aard en omstandigheden van deze vormen van prostitutie?
* Kan inzicht gekregen worden in de etnische afkomst van deze jongens?
* Zijn de verschillende groepen jongens in beeld bij de hulpverlening?

De focus lag bij minderjarige jongens (jonger dan 18 jaar). Bij seksueel misbruik lag de nadruk op seksueel misbruik buiten de familiesfeer en beperkten we ons tot jongens die vóór hun 18e jaar slachtoffers werden van seksueel misbruik. Bij de jongensprostitués, dat wil zeggen: jongens die tegen vergoeding seks hebben met mannen, lag de maximumleeftijd op 21 jaar, maar moesten zij vóór hun 18e jaar begonnen zijn met seks tegen vergoeding. Het onderzoek concentreerde zich in Amsterdam en Twente. Bij de cijfers over seksueel misbruik van minderjarige jongens is gestreefd naar een landelijke schatting.

14.1 Minderjarige jongens als slachtoffer van seksueel misbruik buiten de familie
Op twee manieren is gezocht naar cijfers over seksueel misbruik van minderjarige jongens: bij hulpverleningsinstellingen en bij de politie. Hulpverleners melden geen zicht te hebben op seksueel misbruik bij hun cliënten en áls er al vermoedens zijn, dan kunnen of durven zij die niet uit te drukken in omvangschattingen. Derhalve zijn er geen ‘harde’ hulpverleningscijfers over seksueel misbruik van minderjarige jongens in Nederland en ook ‘zachte’ cijfers kan de hulpverlening niet leveren.

Politiegegevens bieden soelaas, zij het dat een belangrijke beperking van politiecijfers is dat deze sterk afhankelijk zijn van melding- en aangiftebereidheid. We kunnen op basis van de politiecijfers dus alleen een schatting maken van het aantal geregistreerde gevallen van seksueel misbruik van minderjarige jongens.

Op basis van dossieranalyse in Amsterdam en Twente uit het jaar 2007 en vervolgens een bewerking van registratiegegevens van alle politieregio’s van alle zedenzaken in de periode 2003-2007 waarbij een minderjarige jongen betrokken was, komen we uit op landelijke schatting van jaarlijks 680 geregistreerde zaken van seksueel misbruik van minderjarige jongens buiten de familiesfeer met circa 800 geregistreerde minderjarige slachtoffers. Dit laatste komt neer op 0.04% van de minderjarige jongens in Nederland. Deze schattingen liggen veel lager dan in eerder onderzoek. Die cijfers golden echter voor zowel jongens als meisjes en/of voor zowel misbruik binnen als buiten de familie. Lagere schattingen waren dus te verwachten. Daarbij komt dat onze cijfers uitsluitend betrekking hebben op geregistreerde zaken, terwijl andere schattingen gebaseerd zijn op zelfrapportage.

Uit analyse van de Amsterdamse en Twentse politiedossiers komt het volgende profiel van (verdachte) plegers van seksueel misbruik buiten de familiesfeer van minderjarige jongens naar voren. De overgrote meerderheid is van het mannelijke geslacht. Een fors deel is zelf minderjarig. Daarvan is een deel te betitelen als ‘kindmisbruiker’ (tenminste vijf jaar ouder dan het slachtoffer). Naast deze ‘kindmisbruikers’ zijn er ook oudere, zelfs bejaarde pedoseksuele daders. Uit de politiedossiers blijkt ook dat een ruime meerderheid van de daders afkomstig is uit de dagelijkse omgeving van het slachtoffer. Veelal zijn het buurt- of klasgenoten. Het stereotiepe ‘oudere pedoseksuele roofdier in de bosjes’ komt, althans in de politieregistratie, nauwelijks voor.

De meest vergaande handelingen in de misbruikzaken die we analyseerden op basis van Amsterdamse en Twentse politiedossiers waren meestal “hands-on”, maar uiteenlopend in ernst (van betasten van het lichaam met de kleren aan tot en met anale penetratie). In ruim een kwart van de gevallen zette de dader het slachtoffer aan tot seksuele handelingen, bood hij zijn geslachtsdeel aan (maar raakte het slachtoffer dit niet aan) of masturbeerde hij voor het slachtoffer (“live” of via de webcam). Betasten van geslacht, achterwerk of andere lichaamsdelen, al dan niet naakt, kwam eveneens bij ruim een kwart voor. Manuele of orale seksuele handelingen werden zowel door slachtoffer als verdachte gedaan. Bij anale penetratie (soms met een voorwerp) was het slachtoffer altijd de passieve partij.

14.2 Jongensprostitutie
Er zijn geen betrouwbare cijfers te geven van het aantal jongens dat tegen vergoeding seks heeft met mannen, zelfs geen onderbouwde (ruwe) schattingen. Wel wijst alles erop dat minderjarige jongens veruit in de minderheid zijn. Dat toch het beeld bestaat dat er relatief veel jonge jongens in de prostitutie werkzaam zijn, komt mede op het conto van jongensprostitués zelf. Zij doen zich vaak jonger voor dan zij in werkelijkheid zijn. Leeftijd is als het ware hun ‘beroepsgeheim’, want door zich jonger voor te doen, liggen zij beter in de markt.

Jongens die aan seks tegen vergoeding doen, leggen op zeer uiteenlopende manieren contact met hun klanten. Vooral internet scoort hierbij hoog. De overgrote meerderheid van de 44 jongens die we interviewden maakt hier gebruik van, uitsluitend of in combinatie met andere manieren. Daarnaast worden klanten geworven in het (homoseksuele) uitgaansleven, in mindere mate in bordelen of door escortbureaus en in nog mindere mate in publieke ruimtes als op straat, in parken of op parkeerplaatsen. In essentie wijken deze wervingsmethoden niet af van die van oudere jongensprostitués, met dien verstande dat minderjarige jongens niet werkzaam zijn in bordelen, althans niet in die met een vergunning. Er zijn echter ook zogenaamde ‘privé-huizen’ waar minderjarige jongens klanten ontvangen of van waaruit zij als escortboy naar klanten worden gebracht. Tot op zekere hoogte hebben minderjarigen minder mogelijkheden om klanten te werven in de horeca. Homoclubs (discotheken, sauna’s) hanteren vaak een minimumleeftijd van 18 jaar, maar homocafés houden er meestal dezelfde minimumleeftijd op na als andere cafés, namelijk: 16 jaar. In principe belet echter niets jongens beneden de 16 jaar om in de nabijheid van homocafés op zoek te gaan naar klanten; hetzelfde geldt voor jongens beneden de 18 jaar in de omgeving van homoclubs.

Er zijn jongens die seks tegen vergoeding met mannen hebben en daar zelf plezier aan beleven. Met het geld dat ze verdienen, kunnen zij vaker uitgaan, duurdere kleding kopen, kortom: een luxer leven leiden. Andere jongens doen het om hun hoofd boven water te houden, gratis onderdak te krijgen of een verslaving te bekostigen. Er zijn jongens voor wie prostitutie een vrijwel dagelijkse activiteit is en de belangrijkste, soms zelfs enige inkomstenbron vormt. Voor andere jongens is betaalde seks een meer incidentele aangelegenheid die een welkome aanvulling op hun inkomen oplevert. Al deze varianten komen we tegen bij jongensprostitués die jonger zijn dan 21 jaar.

Deze laatste leeftijdsgroep – de groep waar ons onderzoek op was gericht – valt op twee manieren in te delen. Een praktische manier is een indeling naar ‘werkplek’ of de manier waarop zij contact leggen met hun klanten. Daarbij kan een onderscheid gemaakt worden in drie typen: jongens die werken in een bordeel en/of in de escort; jongens die hun klanten (ook) werven via het internet (en niet werken in bordeel of escort); en overige jongens die hun klanten werven op andere manieren, zoals in de horeca, via-via, op straat, et cetera (maar niet via internet).

Praktisch voordeel van deze indeling is dat je weet waar je de jongens moet zoeken – en dat is niet onbelangrijk voor preventiewerkers en hulpverleners. Nadeel is echter dat de drie categorieën zich nauwelijks (significant) onderscheiden naar bijvoorbeeld ongewenste sekservaringen. Met andere woorden: met deze indeling naar werkplek weet je wel waar je de verschillende jongens zou kunnen vinden, maar niet echt goed om wat voor jongens het gaat, welke eventuele problemen zij hebben en of zij hulp nodig hebben.

Daarom is een typologie gezocht die hier wel rekening mee houdt. Dat levert een indeling op naar drie typen:

1. profs en weekendamateurs;
2. slachtoffers; en
3. avonturiers.

Deze typologie loopt maar heel beperkt parallel met de indeling naar werkplek. De alternatieve indeling laat verschillen in opvoeding en opleiding – zo zijn de profs en weekendamateurs het vaakst door beide ouders opgevoed en het hoogst opgeleid – en verschillen in problemen. Tegenover het ‘slachtoffertype’, waarvan alle jongens seks tegen hun zin hebben gehad en die bijna allemaal hulp willen bij het oplossen van hun problemen, staan de profs en weekendamateurs, die in ruime meerderheid plezier hebben in seks tegen vergoeding, en de avonturiers, die vrijwel nooit te maken hebben gehad met geweld tijdens het ‘sekswerk’. Minderjarige jongens zijn alleen onder de slachtoffers en avonturiers te vinden; profs en weekendamateurs zijn allemaal meerderjarig.

Verreweg de meeste geïnterviewde jongens zijn niet te beschouwen als beroepsprostitués, dat wil zeggen: jongens die hun sekswerk niet zien als een tijdelijke job. Dat kan overigens een kwestie van leeftijd zijn. De jongens die in de literatuur worden beschreven als beroepsprostitué zijn vrijwel altijd meerderjarig en vaak ook boven de 21 jaar. Dit terwijl de jongens die wij interviewden allemaal jonger zijn. Het is dan ook zeker denkbaar dat een deel van de geïnterviewde jongens die nu nog niet tot de profs behoren, zich alsnog zal ontpoppen tot beroepsprostitué. Het meest voor de hand ligt dit bij de jongens die nu (nog) behoren tot het avonturiertype. Gemiddeld zijn deze jongens het jongst en sommigen van hen hebben naar eigen zeggen zoveel plezier in betaalde seks, dat zij zich zouden kunnen ontwikkelen tot ware professionals.

14.3 Slachtofferschap, dwang, jongensprostitutie en hulpverlening
De mate waarin de geïnterviewde jongensprostitués ervaring hebben met seksueel misbruik is afhankelijk van hoe dit gedefinieerd wordt. In de meest brede zin zouden ze allemaal slachtoffer geweest zijn van seksueel misbruik en dwang, want allemaal hebben ze als minderjarige seks gehad met iemand ‘met machtsoverwicht’ (een volwassene of een minstens vijf jaar oudere minderjarige) en ook hebben ze allemaal voor hun 18e jaar seks tegen vergoeding gehad. De jongens zelf beschouwen deze ervaringen niet altijd als seksueel misbruik. Toch blijkt dat zij ook in hun eigen beleving wel vaak te maken hebben gekregen met seksueel misbruik en dwang. Bijna de helft heeft minstens één keer seks tegen zijn zin gehad. Lang niet altijd was dit in het kader van seks tegen vergoeding, maar het tekent wel de risico’s waaraan deze jongens blootgesteld zijn (geweest). Temeer daar bijna een op de drie respondenten bij seks tegen vergoeding wel eens te maken heeft gehad met verbaal of (dreigend) fysiek geweld. Weliswaar mondt dit niet altijd uit in ongewenste seks. Bovendien leren ze van zulke ervaringen en nemen zij in het vervolg voorzorgsmaatregelen, maar die bieden geen volledige vrijwaring van geweld. Bovenal vereist jongensprostitutie onderhandelingsvaardigheden, want klanten die onveilige seks willen vormen bepaald geen uitzondering.

Hoewel we zicht hebben op een beperkte periode, kunnen we op basis van hun levensgeschiedenis – alcohol- en druggebruik, contact met hulpverlening en politie, verlaten van het ouderlijk huis, (ongewenste) sekservaring, etc. – vroege en latere starters onderscheiden. Geen enkele levensloop is echter gelijk. Waar de één op jonge leeftijd uit huis is geplaatst en een strafblad heeft, daar woont de ander thuis en gaat naar school. Áls een respondent ooit tegen zijn zin seksuele handelingen heeft moeten verrichten, dan gebeurde dat vrijwel zonder uitzondering vóór hij voor het eerst betaalde seks had. Er is dus waarschijnlijk wel een verband tussen seksueel misbruik en jongensprostitutie, althans bij jongens die seksueel misbruikt zijn, maar de vraag blijft of seksueel misbruik hierbij een oorzakelijke factor is. Het zou ook om een schijnverband kunnen gaan, waarbij een gemeenschappelijke (common of third) factor de verklaring vormt voor zowel seksueel misbruik als prostitutie. Echter: lang niet alle geïnterviewde jongens hebben seks tegen hun zin gehad. Zeker is dus dat seksueel misbruik niet de enige aanleiding is voor de entree in de jongensprostitutie.

Minderjarige jongens die slachtoffer zijn van seksueel misbruik komen bij uiteenlopende hulpverleningsinstellingen terecht, maar over het algemeen zijn dat geen speciale voorzieningen voor deze groep. Hetzelfde geldt voor jonge jongensprostitués, of ze nu wel of niet slachtoffer zijn (geweest) van seksueel misbruik. De gespecialiseerde hulpverlening lijkt vrijwel uitsluitend oudere jongensprostitués te bereiken. Daarbij zijn Oost-Europese jongens oververtegenwoordigd. Jongere jongensprostitués, zowel autochtone als allochtone, komen wel bij allerlei andere vormen van hulpverlening terecht, maar die is er meestal niet van op de hoogte dat de jongens aan betaalde seks doen. Van alle voorzieningen waar jongensprostitués mee in contact komen, hebben soa-poli’s veruit het grootste bereik. Daar liggen waarschijnlijk ook de belangrijkste aanknopingspunten voor verbetering van (gezondheids)voorlichting en hulpverlening. Daarnaast – en in een eerder stadium – zouden Advies- en Meldpunten Kindermishandeling (AMK’s) een belangrijke rol spelen bij het vroegtijdig signaleren van en zo nodig (doorverwijzen naar) hulpverlening bij seksueel misbruik van jongens.

14.4 Etniciteit van slachtoffers en jongensprostitués
De politie registreert nationaliteit en geboorteland van personen. Volgens de officiële definitie (van het CBS) wordt etniciteit echter bepaald aan de hand van het geboorteland van de ouders. In de politieregistratie kunnen hooguit eerste generatie allochtonen worden onderscheiden. Allochtonen van de tweede generatie, die zelf in Nederland zijn geboren, kunnen niet worden herkend. Omdat 85% van de minderjarige allochtone jongens in Nederland tot de tweede generatie behoort, maar in de politieregistratie niet als zodanig herkenbaar is, zou dit tot een forse onderschatting van het aantal allochtone slachtoffers van seksueel misbruik leiden. Bij de analyse van de politiedossiers in Amsterdam-Amstelland en Twente is zoveel mogelijk getracht hiervoor te corrigeren. Van de 73 in 2007 geregistreerde minderjarige slachtoffers van seksueel misbruik buiten de familiesfeer is, voor zover na te gaan, ongeveer een kwart allochtoon. Daarbij is er een groot verschil tussen Amsterdam-Amstelland (48% allochtoon) en Twente (15% allochtoon). Dit loopt echter parallel met de bevolkingssamenstelling in beide regio’s. Afgezet tegen de etniciteit van jongens van 0-19 jaar in de algemene bevolking van de politieregio lijken in Amsterdam – naast de autochtoon Nederlandse jongens – Surinaamse en overig niet-westerse (Afrikaanse) minderjarige jongens oververtegenwoordigd bij geregistreerd seksueel misbruik buiten de familiesfeer. Turkse en Marokkaanse jongens zijn daarentegen ondervertegenwoordigd. In Twente komt de etnische verdeling van de slachtoffers van seksueel misbruik buiten de familiesfeer dicht in de buurt van die van de algemene bevolking. Autochtone Nederlandse jongens en westerse allochtonen (voornamelijk Duitsers) lijken in Twente licht oververtegenwoordigd. De door sommigen veronderstelde oververtegenwoordiging van Marokkaanse jongens bij slachtofferschap van seksueel misbruik buiten de familiesfeer kunnen we op basis van de politiegegevens dus niet bevestigen.

Jonge jongens in de prostitutie hebben een zeer uiteenlopende etnische achtergrond. Vaak zijn ze in Nederland geboren, uit autochtone of allochtone ouders, maar er zijn er bijvoorbeeld ook die zelf afkomstig zijn uit het buitenland en op hun tocht langs Europese bordelen enige tijd in Nederland werkzaam zijn. Er zijn klanten met specifieke voorkeuren voor jongens van een bepaalde etniciteit. Dit geldt onder andere met betrekking tot Marokkaanse jongens. Van een dergelijke voorkeur maken de jongens gebruik. Wil de klant een Marokkaan, en ziet de jongen er (in de ogen van de klant) enigszins als zodanig uit, dan noemt hij zichzelf Marokkaan. Dit ‘spelen’ met etniciteit is, net als spelen met leeftijd, een voor de jongens effectieve constructie, want het levert hen (extra) geld op. Tegelijkertijd draagt dit zich voordoen als Marokkaan, een fenomeen dat we relatief vaak tegen zijn gekomen, bij aan de indruk dat Marokkaanse jongens oververtegenwoordigd zijn in de jongensprostitutie. De werkelijkheid is anders, want op geen enkele manier hebben we kunnen vaststellen dat er bovengemiddeld veel Marokkaanse jongens aan seks tegen vergoeding doen. In elk geval niet als het gaat om jongens beneden de 21 jaar die al vóór hun 18e hun entree maakten in de jongensprostitutie.

LITERATUUR
Allen D.M. (1980) Young Male Prostitutes: A Psychosocial Study. Archives of Sexual Behavior 9(5): 399-426.
Bijleveld C. & Hendriks J. (2007) Gezin en seksueel misbruik. Overdracht van daderschap en slachtofferschap van seksueel misbruik. Tijdschrift voor Criminologie 49(2):123-136.
Bovenkerk F, Komen M. & Yeşilgöz Y. (eds.) (2003) Multiculturaliteit in de strafrechtspleging. Den Haag: Boom Juridische Uitgevers.
Buijs L., Hekma G. & Duyvendak J.W. (2009) Als ze maar van me afblijven. Een onderzoek naar antihomoseksueel geweld in Amsterdam. Amsterdam: Amsterdam University Press.
Cusick L. (2002) Youth Prostitution: A Literature Review. Child Abuse Review 11(4): 230-251.
Daalder A. & Essers A. (2003) Seksuele delicten in Nederland. Tijdschrift voor Criminologie 45(4):354-368.
Diepenmaat A.C.M., Wal M.F. van der, Cuijpers P. & Hirasing R.A. (2006) Etnische verschillen in ongewenste ervaringen bij Nederlandse adolescenten. TSG Tijdschrift voor Gezondheidswetenschappen 83 (3): 51.
Donker A., Kleemans E., Laan P. van der & Nieuwbeerta, P. (2004) Ontwikkelings- en levensloop-criminologie in vogelvlucht. Tijdschrift voor Criminologie 46(4):322-329.
Edwards J.M., Iritani B.J. & Hallfors D.D. (2006) Prevalence and correlates of exchanging sex for drugs or money among adolescents in the United States. Sexually transmitted infections 82(5): 354-358.
Gelder P. van (1998) Kwetsbaar, kleurig en schaduwrijk. Jongens in de prostitutie: een verschijnsel in meervoud. Amsterdam: Thela Thesis.
Gemert F. van (1991) Noord-Afrikaanse en Turkse homomoordenaars. Justitiële Verkenningen 17(1): 87-106).
GGZ (2006) Cliënten in de ggz 2006. Amersfoort: GGZ Nederland.
Graaf H. de, Meijer S., Poelman J. & Vanwesenbeeck I. (2005) Seks onder je 25e. Utrecht: Rutgers Nisso Groep / Soa Aids Nederland.
Graaf H. de, Höing M., Zaagsma M. & Vanwesenbeeck I. (2007) Tienerseks: vormen van instrumentele seks onder tieners. Utrecht: Rutgers Nisso groep, WODC.
Gurp L. van & Timman S. (eds.) (1998) Kinderporno en kinderprostitutie in Nederland, de stand van zaken. Utrecht: Child Right Worldwide en TransAct.
Hendriks J. (2006) Jeugdige zedendelinquenten: een studie naar subtypen en recidive. Utrecht: Forum Educatief.
Horn J.E. van, Bullens R.A.R., Doreleijers T.A.H. & Jäger M. (2001) Aard en omvang seksueel misbruik en prostitutie minderjarige allochtone jongens, een verkennend onderzoek. Amsterdam: Fora en Vrije Universiteit.
IJzendoorn M.H. van, Prinzie P., Euser E.M., Groeneveld M.G., Brilleslijper-Kater S.N., Noort-van der Linden A.M.T. van, Bakermans-Kranenburg M.J., Juffer F., Mesman J., Klein Velder-man M. & San Martin Beuk M. (2007) Kindermishandeling in Nederland anno 2005: De Nationale Prevalentiestudie Mishandeling van kinderen en jeugdigen (NPM-2005). Leiden: Universiteit Leiden, Leiden Attachment Research Program, WODC.
Jong D. J. de (2007) Kapot moeilijk. Een etnografisch onderzoek naar opvallend delinquent groepsgedrag van ‘Marokkaanse’ jongens. Amsterdam: Uitgeverij Aksant.
Kamerstukken Tweede Kamer, vergaderjaar 2005-2006, 30 300 VI, nr. 159H (Motie van het lid Arib c.s.).
Kamerstukken Tweede Kamer, vergaderjaar 2005-2006, 30 300 VI, nr. 163 (Verslag van een algemeen overleg).
Kamerstukken Tweede Kamer, vergaderjaar 2005-2006, Aanhangsel, 1053 (vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden).
Kleijer-Kool L. (2006) Marokkaanse ontkennende verdachten in het kinderstrafproces. Proces (3): 97-105.
Kooistra O. (2006) Jongens huilen niet, seksueel geweld tegen allochtone jongens. Amsterdam: Amsterdams Centrum Buitenlanders.
Korf D.J. (1995) Dutch treat. Formal control and illicit drug use in the Netherlands. Amsterdam: Thesis Publishers.
Korf D.J., Nabben T. & Schreuders M. (1996) Roemeense trekvogels: nieuwkomers in de jongensprostitutie. Amsterdam: Thela-Thesis.
Korf D.J., Deben L., Diemel S., Rensen P. & Riper H. (1999). Een sleutel voor de toekomst. Tel- en consumentenonderzoek onder daklozen in Amsterdam. Amsterdam: Thela Thesis.
Korf D.J., Ginkel P. van & Wouters M. (2004). Je ziet het ze niet aan. Zwerfjongeren in Flevoland. Amsterdam: Rozenberg Publishers.
Korf D.J., Vliet E. van, Knotter J. & Wouters, M. (2005) Tippelen na de zone. Straatprostitutie en verborgen prostitutie in Amsterdam. Amsterdam: Rozenberg Publishers.
Lamers-Winkelman F., Slot N.W., Bijl B. & Vijlbrief A.C. (2006) Scholieren Over Mishandeling, resultaten van een landelijk onderzoek naar de omvang van kindermishandeling onder leerlingen van het voortgezet onderwijs. Amsterdam: Vrije Universiteit en PI Research.
Lampe A. (2002) The prevalence of childhood sexual abuse, physical abuse and emotional neglect in Europe. Zeitschrift fur psychosomatische medizin und psychotherapie 48: 370-380.
Leuw E., Bijleveld C. & Daalder A. (2003) Seksuele delinquenten. Tijdschrift voor Criminologie 45(4):330-337.
Leuw E, Bijl E.V. & Daalder A. (2004) Pedoseksuele delinquentie. Een onderzoek naar prevalentie, toedracht en strafrechtelijke interventies. Den Haag: Boom Juridische Uitgevers.
Loeber R. & Farrington D.P. (2004) Verschillende oorzaken van delinquentie tussen etnische en nationale groepen. Tijdschrift voor Criminologie 46(4):330-346.
McMullen R. (1987) Youth prostitution: a balance of power. Journal of Adolescence 10: 35–43.
Nabben T., Benschop A. & Korf D.J. (2005) Antenne 2004. Trends in alcohol, tabak en drugs bij jonge Amsterdammers. Amsterdam: Rozenberg Publishers.
Nabben T., Benschop A. & Korf D.J. (2007) Antenne 2006. Trends in alcohol, tabak en drugs bij jonge Amsterdammers. Amsterdam: Rozenberg Publishers.
Nadon S.M, Koverola C. & Schludermann E.H. (1998) Antecedents to Prostitution, Childhood Victimization. Journal of Interpersonal Violence 13(2): 206-221.
Pedersen W. & Hegna K. (2003) Children and adolescents who sell sex: a community study. Social Science & Medicine 56(1): 135-147.
Poel S. van der (1991) In de Bisnis: professionele jongensprostitutie in Amsterdam. Arnhem: Gouda Quint.
Qrius (2005) Jongeren 2005. Het speelveld verandert. Amsterdam: Qrius.
Repetur L., Meinster N., De Kinderen M. & Schakenraad M. (eds.) (2005) Naar een effectieve en samenhangende aanpak van jeugdprostitutie. Utrecht: Transact, Informatiepunt Jeugdprostitutie.
Seng M.J (1989) Child Sexual Abuse and Adolescent Prostitution: A Comparative Analysis. Adolescence 24(95): 665-675.
Silbert M.H. & Pines A.M. (1983) Early Sexual Exploitation as an Influence in Prostitution. Social Work 28(4): 285-289.
Svedin C.G. & Priebe G. (2007) Selling sex in a population-based study of high school seniors in Sweden: Demographic and psychosocial correlates. Archives of sexual behaviour 36(1): 21-32.
Transact (2005) Factsheet jongensprostitutie: feiten en cijfers. Utrecht: TransAct
Weijnen F. (2006) De schaduw bedreigd, een explorerend onderzoek naar de effecten van toezicht op mannelijke prostitués in Amsterdam. Enschede: Universiteit van Twente.
Widom C.S & Ames M.A. (1994) Criminal Consequences of Childhood Sexual Victimization. Child Abu-se and Neglect 18: 303-318.
Wijk A.Ph. van (2005) Juvenile sex offenders and non-sex offenders: a comparative study. Wageningen: Ponsen & Looien.
Wittebrood K. (2004) Van delictmelding tot officiële aangifte: sprake van sociale ongelijkheid? Tijdschrift voor Criminologie 46(1): 56-71.
Wittebrood K. (2006) Slachtoffers van criminaliteit: feiten en achtergronden. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.




Verborgen werelden. Hulpaanbod

seksueelgeweldU vindt hier het hulpaanbod in Nederland voor slachtoffers en plegers van seksueel geweld. U kunt organisaties en praktijken van zelfstandig gevestigden vinden door een zoekterm in het zoekveld te typen – let op! geen delen van woorden gebruiken – of door een van de trefwoorden rechts op de pagina aan te klikken. Ook kunt u zoeken in 1 provincie.

Ga naar: http://www.seksueelgeweld.info/sociale-kaart

hsm-logo-topBen je zelf onlangs slachtoffer geworden van seksueel geweld? Ondervind je nog steeds de gevolgen van seksueel misbruik? Of vermoed je misbruik in je directe omgeving? Doe er dan wat mee!

Ga naar: https://www.hulplijnseksueelmisbruik.nl/




Amsterdamse coffeeshops en hun bezoekers – Inhoudsopgave

cannabisHet Nederlandse cannabisbeleid is de laatste jaren volop in beweging. Naast een intensivering van de aanpak van de ‘achterdeur’ (hennepkwekerijen, growshops) is er veel gaande rondom de ‘voordeur’: de coffeeshops. De landelijke ontwikkelingen hebben consequenties voor lokaal beleid, niet in het minst voor Amsterdam, waar ongeveer een derde van alle coffeeshops in Nederland is gevestigd.[i] Volgens de meest recente cijfers heeft Amsterdam 222 coffeeshops (2011). Een groot deel hiervan is gevestigd in het centrum, waarvan 76 in het 1012 gebied. De rest is onevenwichtig verspreid over de rest van de stad. Zuidoost heeft geen enkele coffeeshop, net als Westpoort (een stadsdeel met veel bedrijven en weinig bewoners). In andere stadsdelen zijn ze soms geconcentreerd in een relatief klein gebied, of liggen ze juist uit elkaar. Dit rapport gaat over Amsterdam en richt zich uitsluitend op de coffeeshops (en dus niet de achterdeur).  Rozenberg Publishers 2011 – ISBN 978 90 3610 236 0

Inhoudsopgave

1. Inleiding
2. Omgeving en buitenkant van coffeeshops
3. Bedrijfsvoering en locatiekeuze
4. Inrichting
5. Openingstijden en aantal bezoekers
6. Overlast
7. Bezoekersprofiel en voorkeuren
8. Motieven voor coffeeshopbezoek
9. Bezoekersstromen
10. De wietpas
11. Samenvatting & Conclusies




Amsterdamse coffeeshops en hun bezoekers ~ Inleiding

amsterdam-coffee-shop-license-245x2451. Inleiding
Het Nederlandse cannabisbeleid is de laatste jaren volop in beweging. Naast een intensivering van de aanpak van de ‘achterdeur’ (hennepkwekerijen, growshops) is er veel gaande rondom de ‘voordeur’: de coffeeshops. De landelijke ontwikkelingen hebben consequenties voor lokaal beleid, niet in het minst voor Amsterdam, waar ongeveer een derde van alle coffeeshops in Nederland is gevestigd.[i] Volgens de meest recente cijfers heeft Amsterdam 222 coffeeshops. Een groot deel hiervan is gevestigd in het centrum, waarvan 76 in het 1012 gebied. De rest is onevenwichtig verspreid over de rest van de stad. Zuidoost heeft geen enkele coffeeshop, net als Westpoort (een stadsdeel met veel bedrijven en weinig bewoners). In andere stadsdelen zijn ze soms geconcentreerd in een relatief klein gebied, of liggen ze juist uit elkaar. Dit rapport gaat over Amsterdam en richt zich uitsluitend op de coffeeshops (en dus niet de achterdeur).

Landelijk kader
In september 2009 stuurde het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de ‘Hoofdlijnenbrief drugsbeleid’ naar de Tweede Kamer.[ii] Daarin staat dat het coffeeshopbeleid zich de komende jaren richt op drie doelen:
* bevorderen van kleinschaligheid van coffeeshops
* beheersing van het aantal coffeeshops
* bestrijding van de georganiseerde criminaliteit (met een goed evenwicht tussen bestuurs‐ en strafrecht).

Pilot Amsterdam
Aansluitend hierop heeft de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) in april 2010 alle gemeenten met coffeeshops uitgenodigd om een voorstel in te dienen met als doel het verminderen van overlast en het bevorderen van kleinschaligheid en beheersbaarheid van coffeeshops. De gemeente Amsterdam is op deze uitnodiging ingegaan en heeft subsidie ontvangen voor het uitvoeren van een pilot. Binnen Amsterdam is de Bestuursdienst/OOV verantwoordelijk voor de uitvoering van de pilot.
Met de pilot wil de Gemeente Amsterdam het volgende bereiken:

Algemeen ten aanzien van de coffeeshops:
Kleinschaligheid
Transparantie, beheersbaarheid
Spreiding
Minder overlast

Specifiek in de pilot:
* Beter beeld van de coffeeshops in de stad
* Maatregelen om overlast te verminderen
* Vestigingscriteria / programma van eisen coffeeshops
* Uitvoeringsplan: selectie / verplaatsen (nieuwe) coffeeshops

Onderzoek vormt een belangrijk onderdeel van de pilot. In de eerste fase is een verkennend onderzoek gedaan in enkele buurten in Amsterdam met coffeeshops. In de tweede fase is dit coffeeshoponderzoek verbreed naar de hele stad en is daarnaast buurtonderzoek gedaan naar coffeeshops en overlast.

Onderzoeksfase 1: Verkennend onderzoek in enkele Amsterdamse buurten
Voor het eerste deel van de pilot hebben we in opdracht van OOV onderzoek gedaan naar bezoekersstromen van coffeeshops, motieven voor bezoek en criteria voor spreiding in Amsterdam.[iii] Dit onderzoek vond plaats in enkele buurten in de stadsdelen West en Oost en is gebaseerd op enquêtes van bezoekers, interviews met eigenaren of personeel en observaties. De belangrijkste bevindingen worden hieronder weergegeven.

Bezoekersstromen
Het aantal bezoekers per coffeeshop varieert van een kleine kring van vaste klanten tot circa 300 bezoekers per dag. De meeste bezoekers komen achter in de middag en de vroege avond en duidelijk meer mannen dan vrouwen bezoeken coffeeshops. De meeste bezoekers zijn in de twintig of dertig, maar zowel in West als Oost komen ook bezoekers ouder dan veertig. In West is iets meer dan de helft van de bezoekers van Marokkaanse afkomst, in Oost is er meer variatie en komen ook vrij veel Surinamers en autochtonen in de coffeeshops. Autochtonen en westerse allochtonen komen veel vaker op de fiets en minder met de auto dan niet‐westerse allochtonen.

Motieven voor bezoek
Eén van de belangrijkste aantrekkingsfactoren van een coffeeshop is de kwaliteit van de cannabis. Daarna scoren factoren die te maken hebben met de setting, zoals vriendelijkheid personeel, goede sfeer, gezellig kunnen zitten, aanwezigheid van een rookruimte etc. Over het algemeen prefereren de ondervraagde bezoekers kleinere boven grotere coffeeshops. De bereikbaarheid is voor de helft van de bezoekers een belangrijk criterium. Het gaat dan om lage parkeertarieven, parkeergelegenheid, bereikbaarheid per auto en openbaar vervoer. Bereikbaarheid lijkt belangrijker dan de nabijheid van de coffeeshop tot huis. Een deel van de ondervraagde bezoekers heeft juist geen behoefte aan een coffeeshop dicht bij huis. Voor de meeste bezoekers is het onbelangrijk dat een coffeeshop in een uitgaansbuurt ligt of in de buurt van winkels.

Criteria voor spreiding
Uitgaande van de vraagzijde lijkt spreiding het meest aangewezen naar Nieuw‐West en Zuidoost, hoewel relatief veel cannabisgebruikers uit de westelijke tuinsteden niet erg enthousiast lijken over een coffeeshop dichter bij huis.

Onderzoeksfase 2: Verbreding en verdieping
De tweede onderzoeksfase binnen de pilot kan worden gezien als een verbreding en verdieping van de eerste fase. In de tweede fase is stadsbreed onderzocht wat motieven zijn voor coffeeshopbezoek (push‐ en pullfactoren). Daarnaast is onderzocht wat de (verwachte) gevolgen zijn van softdrugsverkoop op de overlastbeleving van bewoners in de buurt. Omdat stadsdeel Centrum te maken heeft met een veelheid aan factoren, zoals culturele voorzieningen, monumenten, uitgebreid horeca aanbod en toerisme, alsmede met specifiek beleid voor het 1012 gebied (op en rond de Wallen), is het centrum slechts gedeeltelijk meegenomen. De 26 coffeeshops in het 1012 gebied die op basis van de gebiedsgerichte aanpak de komende jaren moeten sluiten, zijn niet meegenomen.[iv] In het tweede deel van de pilot zijn ook de volgende aspecten van het regeerakkoord meegenomen:

* Coffeeshops worden besloten clubs die alleen voor meerderjarige inwoners van Nederland toegankelijk zijn op vertoon van een clubpas (de ‘wietpas’).
* Er komt een afstand van tenminste 350 meter tussen scholen en coffeeshops. De minister verscherpt het landelijk beleid en ziet erop toe dat gemeenten het afstandscriterium en de overige relevante delen van het landelijk beleid in hun vergunningen handhaven.

Twee deelonderzoeken
De tweede onderzoeksfase behelsde twee deelonderzoeken. Ten eerste onderzoek vanuit het perspectief van de coffeeshops. Daarvan wordt in dit rapport verslag gedaan. Ten tweede onderzoek vanuit het perspectief van de buurt, uitgevoerd door de Dienst Onderzoek en Statistiek (O+S). Daarover wordt afzonderlijk gerapporteerd.

Onderzoek vanuit het perspectief van de coffeeshops
Dit deel van het onderzoek moet antwoord geven op de vraag hoe coffeeshops transparanter kunnen opereren waardoor ze meer beheersbaar zijn. Hiervoor hebben we vier soorten gegevens verzameld:
* Functioneren van coffeeshops
* Mening van ondernemers/exploitanten
* Mening van de bezoekers
* observaties in en om de coffeeshops

Kenmerken coffeeshops
Van alle coffeeshops (met uitzondering van de 26 coffeeshops in het 1012 gebied) zijn de volgende locatiekenmerken genoteerd:
* De coffeeshop en directe omgeving (o.a. terras, parkeergelegenheid, doorgaande straat).
* Buurtkenmerken: in woonwijk, nabijheid van andere voorzieningen.

Deze gegevens zijn volgens een vaste methodiek in kaart gebracht, in de namiddag (15:00 – 18:00 uur) of vooravond (18:00 – 21:00 uur) van donderdag, vrijdag of zaterdag.

Interviews exploitanten
Vervolgens zijn exploitanten benaderd van alle coffeeshops buiten het centrum, plus van een selectie van coffeeshops in het centrum (met uitzondering van het 1012 gebied).
De exploitanten is verzocht mee te werken aan een interview, en om toestemming gevraagd voor observaties/tellingen in de coffeeshop en een enquête onder bezoekers. De interviews met exploitanten bestreken de volgende thema’s:
* Ervaringen met huidige locatie (waarom deze plek?)
* Overige ervaringen functioneren coffeeshop (bedrijfsvoering, overlast)
* Openingstijden, bezoektijden (piek‐ en daluren, doordeweeks/weekend)
* Aantal bezoekers, zitters en halers
* Mening over (verwachte effecten van) de ‘wietpas’
* Eventuele belangstelling voor vestiging elders in de stad (gewilde en niet‐gewilde locaties/buurten)

Observaties en tellingen
In de coffeeshops waarvoor toestemming is verkregen zijn observaties/tellingen gedaan van aantallen klanten, verdeling zitters/afhalers en (indien relevant) wel/niet toerist. Dit gebeurde volgens een vaste systematiek: 2 x 2 uur per coffeeshop (dus samen 4 uur per coffeeshop), tussen 15:00 – 18:00 en tussen 18:00 – 21:00 uur, op twee verschillende dagen (donderdag, vrijdag of zaterdag). Omdat in de meeste gevallen de genoteerde aantallen niet doorgetrokken kunnen worden naar de volledige openingstijd, is gekozen voor een typologie/categorisering.
Van observaties/tellingen is afgezien bij coffeeshops met (heel) weinig bezoekers en/of overwegend toeristen. In deze gevallen hoefde ook geen toestemming gevraagd worden aan de exploitant.

Bezoekersenquête
Tegelijkertijd met de observaties/tellingen is een bezoekersenquête gehouden. Dit gebeurde grotendeels aan de hand van de vragenlijst die is gebruikt in de eerste onderzoeksfase. Hierin kwamen de volgende thema’s aan bod:
* Profiel bezoekers
* Bezoekersstromen
* Motieven voor bezoek

De vragenlijst werd aangevuld met enkele extra items, onder andere over de ‘wietpas‘. Toeristen c.q. bezoekers die onvoldoende Nederlands spreken zijn buiten beschouwing gelaten, maar werden wel meegenomen in de observaties/tellingen.

Veldwerk: aantallen onderzochte coffeeshops
Het officiële aantal coffeeshops in Amsterdam was bij aanvang van het veldwerk 222: 148 in stadsdeel Centrum gevestigd en 74 daarbuiten. De 26 coffeeshops die in het 1012 gebied liggen en op basis van de gebiedsgerichte aanpak moeten sluiten, zijn niet meegenomen, dus bleven 122 in Centrum over. Van deze 122 was één coffeeshop (tijdelijk) buiten bedrijf. In totaal is dus gestart met een aantal coffeeshops van 195 (221‐26). Al deze coffeeshops zijn geobserveerd. In deze observaties is alleen de buitenkant meegenomen.

Interviews exploitanten
Aansluitend is een selectie van deze coffeeshops benaderd voor een interview met de exploitanten/bedrijfsleiders. Na uitsluiting van alle coffeeshops in het 1012‐gebied resteerden 147 coffeeshops. Hiervan waren er twee (in Centrum) vanwege een verbouwing tijdelijk gesloten, zodat 145 coffeeshops overbleven. De exploitanten/bedrijfsleiders van 66 coffeeshops konden worden geïnterviewd. Alle 74 coffeeshops buiten Centrum werden benaderd en hiervan deden er 45 mee. In Centrum waren vrij veel coffeeshops niet geschikt voor ons onderzoek omdat een groot deel van de bezoekers uit toeristen bestond. In dit stadsdeel is gezocht naar coffeeshops met niet meer dan 80% toeristen. Dit was niet eenvoudig, omdat vrij veel coffeeshops onder die voorwaarde (te) rustig zijn. (Coffeeshops in Centrum hebben vaak óf een hoog percentage toeristen óf zijn erg rustig). Uiteindelijk zijn in dit stadsdeel 21 coffeeshops geselecteerd en bereid gevonden om mee te werken (in de Haarlemmerbuurt, Jordaan, grachtengordel, in het oostelijk deel van Centrum en een enkele coffeeshop op of rond het Rembrandtplein).

Tabel 1.1

Tabel 1.1 Aantallen onderzichte coffeeshops

Observaties, tellingen en bezoekersenquête
In deze interviews is ook toestemming gevraagd om observaties te doen binnen de coffeeshops en om bezoekers te mogen enquêteren. Dat lukte in 59 coffeeshops: 20 van de zojuist genoemde 21 coffeeshops in Centrum en 39 in de rest van de stad. Van de 74 coffeeshops buiten Centrum zaten vier middenin een verbouwing en waren daarom niet geschikt voor de observaties/tellingen en de bezoekersenquête. Nog eens 13 hadden uitsluitend een afhaalbalie en waren óf te klein om hier observaties te doen en bezoekers te interviewen óf de exploitanten zagen het niet zitten. (Bij een deel van deze shops kon overigens wel de exploitant/bedrijfsleider geïnterviewd worden). Van de aldus resterende 57 buiten het Centrum hebben er uiteindelijk 39 meegedaan; de andere 18 gaven geen toestemming of hadden te weinig bezoekers.

NOTEN

i. Volgens de laatste telling, van 2009, waren er in Nederland 666 coffeeshops (Bieleman & Nijkamp, 2010).
ii. Deze brief is opgesteld naar aanleiding van een wetenschappelijke evaluatie van het Nederlandse drugsbeleid van de afgelopen 15 jaar (Van Laar & Van Ooyen‐Houben, 2009) en het advies van de Adviescommissie Drugsbeleid (2009).
iii. Korf & Liebregts (2010).
iv. Naar de (bezoekers en omwonenden van deze) coffeeshops is al eerder onderzoek gedaan, o.a. Benschop et al. (2009).

LITERATUUR
Benschop, A., Buijs, L., Engelfriet, L., Floor, G., Mourik, D. van, Nijs, S. de, Visser, B. & Korf, D.J. (2009). Coffeeshops in het hart van de stad. Bewoners en toeristen over postcodegebied 1012 in Amsterdam. Amsterdam: Rozenberg Publishers.
Bieleman , B. & R. Nijkamp (2010). Coffeeshops in Nederland 2009. Groningen: Intraval/Rijksuniversiteit Groningen.
Broekhuizen, J., Boers, J., Ruiter, S. & Slot, J. (2011). Angst voor coffeeshop in de buurt gegrond? Onderzoek naar de ervaren overlast van coffeeshops én vergelijkbare voorzieningen in 8 Amsterdamse buurten. Amsterdam: Dienst Onderzoek en Statistiek, gemeente Amsterdam.
Korf, D.J. & Liebregts, N. (2010). Coffeeshops, bezoekersstromen, motieven voor bezoek en spreiding in Amsterdam. Amsterdam: Rozenberg Publishers.
Laar, van, M. & Van Ooijen‐Houben, M. (red.) (2009). Evaluatie van het Nederlandse drugsbeleid. Utrecht: Trimbos‐instituut en Den Haag: WODC.
Nabben, T. , Benschop, A. & Korf, D. J. (2010). Antenne 2009; Trends in alcohol, tabak en drugs bij jonge Amsterdammers. Amsterdam: Rozenberg Publishers.




Amsterdamse coffeeshops en hun bezoekers ~ Omgeving en buitenkant van coffeeshops

cannabis2. Omgeving en buitenkant van coffeeshops
Veruit de dichtste concentratie coffeeshops treffen we aan op en rond de Wallen, in het zogeheten ‘1012‐gebied’. Daar is één op de drie coffeeshops gevestigd. Een deel hiervan (26) zal moeten verdwijnen en die coffeeshops laten we buiten beschouwing. Dit hoofdstuk gaat over de overige Amsterdamse coffeeshops. In principe zouden dat er 196 moeten zijn, maar één hiervan blijkt ten tijde van ons onderzoek (tijdelijk) buiten bedrijf. Resteren dus 195 coffeeshops. Al deze coffeeshops hebben we ter plekke aan de hand van een observatielijst systematisch in kaart gebracht. Soms had de coffeeshop een andere naam dan in het overzicht van de gemeente. Twee coffeeshops zaten in een dusdanig ingrijpende verbouwing dat zij tijdelijk gesloten waren voor klanten. Toch hebben we zoveel mogelijk kenmerken van (de omgeving van) deze twee coffeeshops meegenomen in de observaties. ‘

In dit hoofdstuk geven we eerst een overzicht van enkele kenmerken van de directe omgeving, in het algemeen en waar zinvol bespreken we opvallende verschillen tussen stadsdelen. Vervolgens doen we hetzelfde voor enkele uiterlijke kenmerken van de coffeeshop, dat wil zeggen hoe de coffeeshop er van buitenaf uit ziet. Afsluitend worden de afzonderlijke aspecten samengebracht in een typologie en gaan we na hoe de verschillende typen coffeeshops verdeeld zijn over de stad.

Alleen in het laatste deel is gebruikgemaakt van statistische toetsen. Wanneer in de eerste delen van dit hoofdstuk gesproken wordt van verschillen tussen stadsdelen, zijn deze zo overduidelijk dat statistische toetsing overbodig was.

Omgeving
Van de geobserveerde 195 coffeeshops zijn er 111 gevestigd in stadsdeel Centrum, 4 in Noord, 13 in Oost, 28 in Zuid en 39 in West, waarvan twee in Nieuw‐West. (Vanwege het kleine aantal nemen we de twee coffeeshops in Nieuw‐West mee bij stadsdeel West). Onder omgeving wordt verstaan: dat wat lopend of fietsend, op weg naar of langs een coffeeshop binnen een straal van 200 meter valt waar te nemen.[v]

Winkels
Er zijn weinig coffeeshops zonder winkels in de omgeving (3%), ongeveer een op de drie coffeeshops ligt in een straat met overwegend winkels (35%). De rest heeft een paar winkels in de omgeving (22%) of ongeveer evenveel winkels als woningen (41%). Vooral de coffeeshops in Centrum hebben veel winkels in hun omgeving.

Tabel 2.1 Winkels in omgeving van coffeeshop

Tabel 2.1 Winkels in omgeving van coffeeshop

Bedrijven[vi]
Ongeveer een op de vijf coffeeshops heeft geen bedrijven (anders dan winkels) in de omgeving (21%). Iets meer dan de helft heeft er enkele (52%), de rest heeft veel bedrijven in de omgeving (12%) of zit er tussenin (16%).

Tabel 2.1 Winkels in omgeving van coffeeshop

Tabel 2.2 Bedrijven in omgeving van coffeeshop

Restaurants en eetgelegenheden

Er zijn weinig coffeeshops met helemaal geen restaurants of andere eetgelegenheden (snackbars niet meegerekend) in de omgeving (4%), terwijl ruim de helft er juist veel van in de omgeving heeft (58%). Bij de rest zijn het enkele (20%) of zitten ze tussen enkele en veel in (19%). Vooral de coffeeshops in Centrum liggen in een omgeving met veel eetgelegenheden.

Tabel 2.1 Winkels in omgeving van coffeeshop

Tabel 2.3 Restaurants en eetgelegenheden in omgeving van coffeeshop

Snackbars
Ongeveer een op de acht coffeeshops heeft geen snackbar in de omgeving (13%). Bij de rest is het vrij gelijk verdeeld over weinig (28%) en veel (30%) snackbars of ze zitten er tussenin (29%). Vooral de coffeeshops in Centrum hebben veel snackbars in de omgeving.

Tabel 2.4 Snackbars in omgeving van coffeeshop

Tabel 2.4 Snackbars in omgeving van coffeeshop

Andere coffeeshops
Slechts een klein deel heeft geen andere coffeeshops in de omgeving (13%). Iets meer liggen nabij één andere coffeeshop (17%), nog iets meer hebben twee coffeeshops in de omgeving (21%) en de helft drie of meer (50%). Dit laatste geldt vooral voor Centrum, terwijl het helemaal niet voorkomt in Noord en Oost.

Tabel 2.5 Andere coffeeshops in omgeving van coffeeshop

Tabel 2.5 Andere coffeeshops in omgeving van coffeeshop

Cafés en clubs
Er zijn weinig coffeeshops zonder café of club in de omgeving (5%). Ruim de helft heeft er veel (53%). De rest heeft er enkele (16%) of zit er tussenin (25%). Vooral de coffeeshops in Centrum hebben veel cafés en/of clubs in de omgeving.

Tabel 2.6 Cafés en clubs in omgeving van coffeeshop

Tabel 2.6 Cafés en clubs in omgeving van coffeeshop

Scholen
Bij de observaties hebben we uitsluitend gekeken of er vanaf de coffeeshop zichtbaar scholen aanwezig zijn. Voor de overgrote meerderheid van de coffeeshops is dit niet het geval (94%). Is er wel een school zichtbaar, dan betreft het 1 keer een peuter‐/kleuterschool, 5 keer een basisschool en 6 keer een andere opleiding (ROC, hbo, universiteit).

Tabel 2.7 Scholen te zien vanaf coffeeshop

Tabel 2.7 Scholen te zien vanaf coffeeshop

Overige voorzieningen
Ongeveer één op de vijf coffeeshops ligt in de omgeving van een bioscoop (21%) – en dat is bijna altijd in Centrum. Bij iets minder ligt er (ook) een speeltuin(tje) in de omgeving (17%), meestal een veldje met een paar toestellen. Nog iets minder vaak is er (ook) een sportclub of sportschool in de omgeving (14%). Slechts een paar coffeeshops liggen nabij een jongerencentrum (3%). Vooral coffeeshops in Oost hebben geen van dergelijke voorzieningen in hun omgeving.

Tabel 2.8 Overige voorzieningen in omgeving van coffeeshop

Tabel 2.8 Overige voorzieningen in omgeving van coffeeshop

Type straat en bereikbaarheid
Bij ruim de helft van de coffeeshops is er druk (42%) of zelfs heel druk (14%) verkeer in de straat. Bij de meeste andere coffeeshops is er matig verkeer (36%) en bij de rest weinig of geen verkeer (8%) in de straat.

Ruim de helft van de coffeeshops ligt in een straat met eenrichtingsverkeer (51%) en ruim één op de drie aan een doorgaande weg (37%).[vii] Krap één op de tien coffeeshops ligt in een straat waar alleen fietsers mogen rijden (8%) en dat zijn bijna allemaal shops in Centrum. Slechts een paar coffeeshops zijn gevestigd in een doodlopende straat.

Tabel 2.9 Verkeer in de straat waar coffeeshop ligt

Tabel 2.9 Verkeer in de straat waar coffeeshop ligt

Tabel 2.10 Type straat waar coffeeshop ligt *

Tabel 2.10 Type straat waar coffeeshop ligt *

Openbaar vervoer
Veel coffeeshops liggen dicht bij een halte van het openbaar vervoer. Bij een op de zeven coffeeshops (14%) stopt het openbaar vervoer zelfs (vrijwel) voor de deur en bij 60% is het minder dan vijf minuten lopen. Als het verder lopen is, dan meestal toch nog binnen tien minuten (25%) en zelden langer (1%). Vooral de coffeeshops in Centrum en West liggen heel dicht bij het openbaar vervoer.

Tabel 2.11 Afstand halte openbaar vervoer tot coffeeshop

Tabel 2.11 Afstand halte openbaar vervoer tot coffeeshop

Bij de meeste coffeeshops rijdt het (dichtstbijzijnde) openbaar vervoer om de paar minuten (67%) en bij de rest rijdt het bijna altijd elke vijf tot tien minuten (32%). Nooit is het langer dan een kwartier wachten op het openbaar vervoer. Vooral bij de coffeeshops in Centrum rijdt frequent openbaar vervoer.

Tabel 2.12 Frequentie openbaar vervoer in nabijheid coffeeshop

Tabel 2.12 Frequentie openbaar vervoer in nabijheid coffeeshop

Parkeren met de auto
Bij de meeste coffeeshops is er parkeergelegenheid (voor auto’s) voor de deur (60%) of binnen 50 meter (33%). Alleen in Centrum is het soms wat verder weg. Het vinden van een vrije parkeerplek binnen een straal van 50 meter is echter bij veel coffeeshops moeilijk (33%) of zelfs heel moeilijk (46%). Bij een kleine minderheid is het gemakkelijk (8%) en bij de rest ‘normaal’ (13%). Heel moeilijk is het vooral in Centrum en daarnaast bij een paar coffeeshops in Oost en een enkele coffeeshop in West.

Tabel 2.13 Parkeergelegenheid in nabijheid coffeeshop Tabel 2.14 Vrije parkeerplek vinden binnen straal van 50 meter rondom coffeeshop

Tabel 2.13 Parkeergelegenheid in nabijheid coffeeshop
Tabel 2.14 Vrije parkeerplek vinden binnen straal van 50 meter rondom coffeeshop

In Centrum is het parkeertarief het hoogst en aangezien veel coffeeshops in dit stadsdeel liggen, is het niet verrassend dat het parkeertarief in de nabijheid van coffeeshops vaak hoog is (vanaf € 4,00 per uur; 70%). Zelden is parkeren gratis (3%), dit kan vooral bij coffeeshops in Noord. Iets vaker is het parkeertarief ‘laag’ (minder dan € 2,50 per uur; 8%) en nog iets vaker tussen laag en hoog (rond € 3,00 per uur; 20%). Vooral in Centrum kun je (afgezien van de ochtend) niet gratis parkeren. De hoge concentratie van coffeeshops in dit stadsdeel verklaart waarom het nabij coffeeshops in Amsterdam zondag vaak niet vrij parkeren is (59%). Bij de meeste coffeeshops in de andere stadsdelen is het dan wel gratis.

 Tabel 2.15 Parkeertarief in nabijheid coffeeshop

Tabel 2.15 Parkeertarief in nabijheid coffeeshop

Amsterdamse coffeeshops en hun bezoekers-page-016

 

 

 

 

Tabel 2.16 Zondag gratis parkeren in nabijheid coffeeshop

Tabel 2.16 Zondag gratis parkeren in nabijheid coffeeshop

Aanblik van de coffeeshop
Er zijn coffeeshops waar voor voorbijgangers meteen duidelijk is dat er cannabis verkocht en gebruikt wordt, terwijl andere niet gemakkelijk als zodanig herkenbaar zijn en soms helemaal niet opvallen in het straatbeeld.

Het vaakst hebben coffeeshops een smalle gevel (35%), soms zelfs heel smal en is van de buitenkant alleen de deur zichtbaar. Bij wat minder coffeeshops zit de grootte van de gevel tussen smal en breed (26%). Iets minder dan een op de tien coffeeshops heeft een brede gevel (9%), bijvoorbeeld met een glazen erker. Ten slotte zit een op de drie coffeeshops (31%) in een hoekpand, een dubbel pand, of anderszins groter pand. De variatie in grootte van de panden is tamelijk gelijk verdeeld over de stadsdelen.

Tabel 2.17 Grootte van de gevel van de coffeeshop*

Tabel 2.17 Grootte van de gevel van de coffeeshop*

Een minderheid van de coffeeshops is, ook voor iemand die zelf geen cannabis gebruikt, aan de buitenkant (vooraanzicht, gevel) als zodanig erg herkenbaar (16%), bijvoorbeeld door uithangborden, neonletters en/of bordjes met het woord ‘coffeeshop’. Veel vaker zijn ze minder expliciet, maar wel duidelijk herkenbaar als coffeeshop (60%).

Er staat geen bord met ‘coffeeshop’. Maar aan de inrichting kun je van buitenaf wel duidelijk zien dat het een coffeeshop is. Ook de toonbank is van buitenaf goed zichtbaar.”
Ook al staat nergens dat het een coffeeshop is, de naam van deze coffeeshop is een merk op zich.”

Ongeveer een kwart van de zaken is matig (14%) of niet echt (10%) herkenbaar als coffeeshop.
Alleen de deur is zichtbaar. Daarachter loopt een trap naar boven, maar van buitenaf zie je niets van de coffeeshop. De shop zit boven een restaurant.”

Tabel 2.18 Herkenbaar uiterlijk als coffeeshop* De overgrote meerderheid van de coffeeshops heeft geen portier en slechts bij hoge uitzondering is een portier van buitenaf zichtbaar aanwezig (3%). Tabel 2.19 Portiers coffeeshop zichtbaar aanwezig*

Tabel 2.18 Herkenbaar uiterlijk als coffeeshop*
De overgrote meerderheid van de coffeeshops heeft geen portier en slechts bij hoge uitzondering is een portier van buitenaf zichtbaar aanwezig (3%).
Tabel 2.19 Portiers coffeeshop zichtbaar aanwezig*

Bij ruim de helft (60%) van de coffeeshops kun je door de ramen goed zien dat het een coffeeshop is, bijvoorbeeld omdat je bezoekers een joint ziet draaien of roken, hasjpijpen in de ‘etalage’ liggen et cetera. Dit geldt vooral voor coffeeshops in Centrum.

Bij een op de vijf coffeeshops (19%) is de inkijk van buitenaf matig, bijvoorbeeld wanneer er veel planten voor het raam staan of posters op het raam geplakt zijn. Bij iets minder coffeeshops is de inkijk van buitenaf slecht (17%).

Binnen is het erg donker. Als je er met je neus voor staat, ontwaar je wel wat mensen voor het raam die een joint draaien, maar die zijn heel vaag zichtbaar.”
De coffeeshop zit in de kelder. Je moet een trapje af, dus van buiten zie je niet zoveel.”

Ten slotte zijn er enkele coffeeshops (4%) zonder inkijkmogelijkheid, bijvoorbeeld omdat alle ramen zwart afgeplakt zijn.

Tabel 2.20 Inkijk coffeeshop van buitenaf*

Tabel 2.20 Inkijk coffeeshop van buitenaf*

Zelfs als een coffeeshop als je ervoor staat duidelijk als zodanig herkenbaar is, kan het zijn dat die in het totale straatbeeld niet of weinig opvalt. Bijvoorbeeld omdat veel van de zaken in de omgeving ook hun naam op de gevel of het raam hebben staan, er veel uithangborden zijn et cetera. Dit geldt voor bijna een op de vijf coffeeshops (18%).

Daarentegen is een klein deel van de coffeeshops (8%) juist zeer prominent aanwezig in het straatbeeld, bijvoorbeeld omdat het de enige zaak is. De rest valt wel op als coffeeshop, maar niet echt prominent (34%), of valt matig op (40%). Opvallend, maar niet prominent aanwezig is bijvoorbeeld een coffeeshop met grote ramen in een gezellige winkelstraat, te midden van andere coffeeshops, cafés en restaurantjes. En matig opvallend is bijvoorbeeld de enige coffeeshop te midden van veel cafés.

Tabel 2.21 Opvallendheid coffeeshop binnen de directe omgeving

Tabel 2.21 Opvallendheid coffeeshop binnen de directe omgeving

Typologie
Tot nu toe hebben we allerlei kenmerken van de directe omgeving en de buitenkant van Amsterdamse coffeeshops beschreven. Afsluitend zijn deze kenmerken in hun onderlinge samenhang onderzocht en is nagegaan of op basis van combinaties van kenmerken verschillende typen coffeeshops onderscheiden kunnen worden. Dat is gebeurd met behulp van clusteranalyse, een statistische methode om op grond van verschillende kenmerken twee of meer groepen (clusters) te vormen. Binnen een cluster zijn de verschillen ‐ tussen in dit geval coffeeshops ‐ zo klein mogelijk, en de verschillen met het andere cluster (of de andere clusters) zo groot mogelijk. Let wel: het gaat om relatieve verschillen. Zo kunnen in het ene cluster meer coffeeshops zitten met veel winkels in de buurt, maar dat wil niet zeggen dat er in een ander cluster helemaal geen coffeeshops zitten met veel winkels in hun nabijheid. Wanneer we alle kenmerken die we in dit hoofdstuk bespraken in de analyse betrekken, dan ontstaan twee clusters. Deze clusters kunnen we vertalen in twee typen coffeeshops. Met een plus (+) is in tabel 2.22 aangegeven dat dit kenmerk vaker geldt voor de coffeeshops in dit cluster dan in het andere cluster.[viii]

Cluster 1 dekt ruim een kwart van de coffeeshops en kunnen we typeren als losstaande coffeeshops. Er staat hoogstens één andere coffeeshop in de omgeving. Deze coffeeshops zijn vaak wat groter en liggen in een blok of straat met minder of geen andere ondernemingen, zo niet overwegend of uitsluitend woningen, (mede) waardoor zij binnen de omgeving meer opvallen. Deze coffeeshops liggen vaker aan een doorgaande weg en dicht bij deze coffeeshops is relatief gemakkelijk een vrije parkeerplek te vinden.

Cluster 2 dekt krap driekwart van de coffeeshops en is te typeren als ingebedde coffeeshops. Zij liggen in een omgeving met andere coffeeshops, winkels, cafés, clubs, restaurants, snackbars en bioscopen. Naar verhouding liggen deze coffeeshops vaker nabij frequent rijdend openbaar vervoer en het parkeertarief is hier relatief hoog.

 Tabel 2.22 Clusteranalyse op basis van kenmerken buitenkant en omgeving van coffeeshop

Tabel 2.22 Clusteranalyse op basis van kenmerken buitenkant en omgeving van coffeeshop

Alle (vier) coffeeshops in Noord en de meeste coffeeshops in Oost vallen in het eerste cluster (losstaande coffeeshops). Daarentegen behoren verreweg de meeste coffeeshops in stadsdeel Centrum en ook de meeste in Zuid tot het tweede cluster (ingebedde coffeeshops). In West zien we beide typen, hoewel vaker ingebedde dan losstaande coffeeshops.

Amsterdamse coffeeshops en hun bezoekers-page-020

Tabel 2.22 Verdeling van de clusters over de stadsdelen

 

Samenvatting
In dit hoofdstuk zijn alle Amsterdamse coffeeshops behalve de 26 in het 1012‐gebied die moeten sluiten aan de buitenkant in kaart gebracht.

Eerst is gekeken naar de directe omgeving van de coffeeshops (binnen een straal van 200 meter). Er zijn weinig Amsterdamse coffeeshops met helemaal geen winkels, restaurants, snackbars, cafés, clubs en/of andere bedrijven in hun directe omgeving. De meerderheid ligt nabij een of meer andere coffeeshops. Vanaf de coffeeshops zijn zelden scholen zichtbaar.

Vaak liggen coffeeshops in een straat met druk verkeer, maar er zijn ook coffeeshops met weinig of geen verkeer in de straat. Over het algemeen zijn de coffeeshops goed bereikbaar met het openbaar vervoer, vaak is er parkeergelegenheid op korte loopafstand, maar dicht bij de coffeeshop is meestal moeilijk een vrije parkeerplek te vinden. Het merendeel van de coffeeshops ligt in een gebied met een hoog parkeertarief.

De buitenkant van de coffeeshops is heel gevarieerd, van smalle pandjes tot dubbele panden en panden met twee of drie etages. De meeste coffeeshops zijn van buitenaf als zodanig herkenbaar, maar er zijn ook coffeeshops waarvoor dit helemaal niet geldt. Portiers voor of bij de deur zijn uitzonderlijk. Bij een kleine meerderheid is van buitenaf goed te zien wat zich binnen afspeelt; daar tegenover staan coffeeshops met weinig tot helemaal geen inkijk. Ook als zodanig herkenbare coffeeshops vallen vaak toch niet echt op binnen het totale straatbeeld, bijvoorbeeld omdat veel van de zaken in de omgeving ook hun naam op de gevel of het raam hebben staan, of simpelweg omdat de coffeeshop een van de vele zaken in de straat of buurt is. Een klein deel is juist zeer prominent aanwezig in het straatbeeld, bijvoorbeeld omdat het de enige zaak is.

Op basis van hun directe omgeving en buitenkant zijn twee typen Amsterdamse coffeeshops te onderscheiden. Een ruime meerderheid is te typeren als ingebedde coffeeshops; zij liggen in drukke buurten met veel andere ondernemingen, inclusief andere coffeeshops. Vaak liggen dergelijke coffeeshops in Centrum, maar ook in Zuid en wat minder in West. Het tweede type hebben we losstaande coffeeshops genoemd. Zij hebben geen of hoogstens één andere coffeeshop in de directe omgeving en er is meer minder andere bedrijvigheid. Dit type zien we het vaakst in West, betreft vrijwel alle coffeeshops in Oost en alle coffeeshops in Noord.

NOTEN
v. Dit is niet met een meetlint gemeten. Als praktisch richtsnoer gold: de lijnrechte afstand tussen het Paleis op de Dam en hotel Krasnapolsky .
vi. Kleine en grotere kantoren, bedrijven, bedrijventerreinen, etc.
vii. Een doorgaande weg is een verbindingsweg met twee open einden die op een andere weg uitkomen.
viii. Zes kenmerken maken geen verschil: bedrijven in de omgeving (anders dan horeca etc.), school zichtbaar, hoeveelheid verkeer in de straat, wel/niet doodlopende straat, loopafstand tot openbaar vervoer en de aanwezigheid van portiers.

LITERATUUR
Benschop, A., Buijs, L., Engelfriet, L., Floor, G., Mourik, D. van, Nijs, S. de, Visser, B. & Korf, D.J. (2009). Coffeeshops in het hart van de stad. Bewoners en toeristen over postcodegebied 1012 in Amsterdam. Amsterdam: Rozenberg Publishers.
Bieleman , B. & R. Nijkamp (2010). Coffeeshops in Nederland 2009. Groningen: Intraval/Rijksuniversiteit Groningen.
Broekhuizen, J., Boers, J., Ruiter, S. & Slot, J. (2011). Angst voor coffeeshop in de buurt gegrond? Onderzoek naar de ervaren overlast van coffeeshops én vergelijkbare voorzieningen in 8 Amsterdamse buurten. Amsterdam: Dienst Onderzoek en Statistiek, gemeente Amsterdam.
Korf, D.J. & Liebregts, N. (2010). Coffeeshops, bezoekersstromen, motieven voor bezoek en spreiding in Amsterdam. Amsterdam: Rozenberg Publishers.
Laar, van, M. & Van Ooijen‐Houben, M. (red.) (2009). Evaluatie van het Nederlandse drugsbeleid. Utrecht: Trimbos‐instituut en Den Haag: WODC.
Nabben, T. , Benschop, A. & Korf, D. J. (2010). Antenne 2009; Trends in alcohol, tabak en drugs bij jonge Amsterdammers. Amsterdam: Rozenberg Publishers.




Amsterdamse coffeeshops en hun bezoekers ~ Bedrijfsvoering en locatiekeuze

amsterdam-coffee-shop-license-245x2453. Bedrijfsvoering en locatiekeuze
Als volgende stap in de inventarisatie zoomen we nu in op de binnenkant van coffeeshops. Om dit te kunnen doen, benaderden we eerst de exploitanten/bedrijfsvoerders voor een gesprek. Indien zij hiertoe bereid waren, werden zij geïnterviewd over het reilen en zeilen van hun shop. Dat lukte bij 66 coffeeshops.
Alle 74 coffeeshops buiten stadsdeel Centrum zijn persoonlijk bezocht, met een maximum van vier keer. Bij het overgrote deel troffen we de eerste keer al de juiste persoon aan, of was de aanwezige medewerker zo vriendelijk om even te bellen met de eigenaar. Een klein deel vroeg om op een andere dag en/of een ander tijdstip langs te komen, zodat de eigenaar of bedrijfsleider aanwezig was. Sommigen moesten het eerst telefonisch vragen en bespreken. Ons tweede (of soms derde) bezoek was in die gevallen vaak succesvol. Uiteindelijk zijn 45 exploitanten/bedrijfsvoerders buiten Centrum geïnterviewd, bij 26 kregen we geen medewerking en bij nog eens drie coffeeshops hadden we na vier bezoeken nog steeds geen uitsluitsel. Een selectie van coffeeshops in Centrum leverde 21 interviews op, waardoor het totaal op 66 komt. Het interview bestond deels uit open en deels uit gesloten vragen.
In dit hoofdstuk bespreken we enkele aspecten van de bedrijfsvoering, de waardering van de exploitanten/bedrijfsvoerders van de locatie van hun coffeeshop en hun oordeel over andere locaties. Ook vroegen we wat zij zouden doen als hun coffeeshop zou moeten sluiten omdat die te dicht in de buurt van een school ligt.
Daarnaast kwamen in de interviews met exploitanten/bedrijfsvoerders thema’s aan bod die we in volgende hoofdstukken zullen bespreken, namelijk: openingstijden en aantallen bezoekers (hoofdstuk 5), overlast (hoofdstuk 6) en de ‘wietpas’ (hoofdstuk 10).

Bedrijfsvoering en personeel
Driekwart van de geïnterviewden (74%) zegt dat hun coffeeshop een eenmanszaak is, bij de rest is het een B.V. (14%) of V.O.F. (12%). (Deze verdeling wijkt af van de bedrijfsvoerings-cijfers voor de hele stad. Volgens deze cijfers van de gemeente Amsterdam is iets meer dan de helft van alle Amsterdamse coffeeshops een eenmanszaak.[ix] In onze inventarisatie zijn eenmanszaken dus oververtegenwoordigd. De meest plausibele verklaring hiervoor is dat we relatief veel exploitanten van coffeeshops buiten Centrum hebben geïnterviewd. Deze shops zijn vaker eenmanszaken.) Personeel is vaak in vaste dienst (78%) of de coffeeshop heeft een mix van losse krachten en personeel in vaste dienst (15%). Slechts 5 van de 66 coffeeshops werken uitsluitend met losse krachten. Aparte cannabisverkopers zijn ongebruikelijk. In ruim negen van de tien coffeeshops is degene die de cannabis weegt en verkoopt, ook degene die de koffie schenkt.

Tevredenheid met huidige locatie
Op één geïnterviewde na is iedereen (zeer) tevreden met de huidige locatie. De exploitanten van ‘buurtshops’ (coffeeshops met veel vaste klanten uit de buurt en weinig tot geen toeristen of ‘verdwaalde’ klanten) geven als voornaamste reden dat ze iedereen hier kennen. Vaak zijn ze zelf in die buurt opgegroeid. Meer algemeen, dus niet alleen voor buurtshops, werken een goede sfeer in de buurt en het ontbreken van overlast ook mee aan het niveau van tevredenheid. Verder worden de goede bereikbaarheid en de aanwezigheid van metro en tram genoemd. Opvallend zijn de antwoorden die te maken hebben met de rust of juist de drukte in een buurt. De coffeeshops die in een rustige buurt zijn gelegen, ervaren dat als prettig: “Wij zitten in een zijstraat, wat meer afgelegen. Hier dus geen verdwaalde toeristen, maar locals die van ons bestaan af weten.” Geïnterviewden die in de binnenstad of aan een grote verbindingsweg gevestigd zijn, noemen juist het tegenovergestelde als voordeel: “Centrale ligging en altijd druk!” Tot slot worden het uitzicht of de lichtval genoemd. Coffeeshops die wat rustiger, bijvoorbeeld aan het water, liggen, vinden het fijn om niet tegen de gebouwen van de binnenstad aan te hoeven kijken. De enige geïnterviewde die niet tevreden is met de huidige locatie geeft als reden: “Teveel andere coffeeshops in de buurt, veel restaurants en cafés, veel dronken mensen op straat ’s nachts.”
Op de vraag of er ook nadelen aan de locatie kleven, zegt iets minder dan de helft volmondig “nee.” Eén op de vijf noemt de slechte (of te dure) parkeergelegenheid als (enige) nadeel. Daarnaast is er nog een scala aan nadelen, respectievelijk wensen ter verbetering: geen terras, te rustig, te druk, te klein, te weinig zonlicht, teveel andere shops in de buurt. Opvallend is dat vier geïnterviewden meteen als nadeel noemen dat er scholen in de buurt zijn. Zij leggen daarbij uit dat het alleen een nadeel is met het oog op de aangekondigde maatregelen, niet omdat zij dat zelf zo ervaren. Tot slot noemen vier geïnterviewden de overlast van jongeren of ‘junkies’ als nadeel van de buurt.

De beste buurt voor een coffeeshop in Amsterdam
Ruim de helft van alle ondervraagden vindt het Centrum, en dan vooral het Wallengebied, de beste buurt voor een coffeeshop in Amsterdam. Op verre afstand volgen dan de Haarlemmerbuurt, Jordaan, West, Oost, Rembrandtplein, Rokin en de Baarsjes. Een enkeling noemt Zuidoost: “Daar zit nog niets, dus je loopt als een tiet!”
Een klein deel is van mening dat het niet uit maakt in welke buurt je zit, want: “elke buurt is een goede buurt.” Het gaat erom hoe je als ondernemer de coffeeshop runt. Hoe worden de klanten behandeld? Wat is de uitstraling van en sfeer in de coffeeshop? Verkoopt men kwalitatief goede cannabis? Deze zaken zijn volgens de geïnterviewden veel belangrijker dan (alleen) de omgeving.

Buurten waar nog wel een coffeeshop bij kan
Een derde van de ondervraagden vindt dat er géén buurten of plekken zijn in Amsterdam waar nog best één of meer coffeeshops bij zouden kunnen, omdat er al genoeg zouden zijn. Onder degenen die wel een buurt kunnen noemen, krijgt Noord de meeste stemmen, gevolgd door Nieuw‐West. Als gevraagd wordt naar buurten of plekken in Amsterdam waar nog geen coffeeshop zit, maar waar wel eentje zou moeten zitten, steekt Zuidoost er met kop en schouders bovenuit. Driekwart van de geïnterviewden noemt vastberaden en zonder aarzeling dit stadsdeel. Velen begrijpen niet waarom het zo lang duurt daar. IJburg wordt tevens genoemd als plek waar echt een coffeeshop moet komen. Niet behorend tot de gemeente Amsterdam, maar wel genoemd, zijn Diemen en Amstelveen.

Verplaatsing vanwege school in de buurt
In de interviews met de exploitanten/bedrijfsvoerders legden we hen ook de volgende vraag voor: “De regering wil dat er geen coffeeshops meer in de buurt van scholen zijn. Stel dat u uw coffeeshop zou moeten sluiten als gevolg van dit besluit, zou u dan een nieuwe coffeeshop willen openen?“. Bijna alle geïnterviewden antwoordden positief en zouden in dat geval een nieuwe coffeeshop willen openen.

Vervolgens vroegen we waar zij dit dan zouden willen doen. De meesten blijven het liefst in de buurt waar ze nu zitten, maar dan wat verderop, ver genoeg van de school. Daarnaast is het Centrum geliefd als nieuwe locatie, maar de geïnterviewden zien het niet snel gebeuren dat zij, juist in het gebied waar een ‘opruiming’ van coffeeshops plaatsvindt, een nieuwe shop toegewezen zouden krijgen. Over het geheel genomen zijn er volgens de exploitanten twee opties voor coffeeshops die buiten Centrum gevestigd zijn: óf meer richting het Centrum verhuizen óf wat dieper hun stadsdeel in. Zo zou een coffeeshop in (het voormalige stadsdeel) Oud‐West liever naar Centrum of elders in West verhuizen dan naar Zuid of Oost. De geïnterviewden willen minder graag naar een compleet ander stadsdeel. Verder zijn gewilde buurten onder andere: de Pijp, IJburg, Westerpark en Sloten (Nieuw‐West). Enkelen zeggen dat ze het niet erg zouden vinden om Amsterdam te verlaten als ze bijvoorbeeld naar Schiphol of een buurgemeente zouden kunnen gaan. Ongeveer één op de tien zou een locatie in Zuidoost zeer zeker overwegen, voornamelijk omdat daar nog geen enkele coffeeshop is. Volgens deze groep zal de omzet dan hoog zijn.
Verder is, net als bij de vraag naar de beste buurt, een klein deel het eens dat het niet uitmaakt waar ze een locatie krijgen toegewezen. Als ondernemer zorg je er zelf voor dat je coffeeshop goed draait en daar heeft de buurt niet zoveel mee te maken. Kwaliteit, sfeer, klantvriendelijkheid en service is waar het om draait. Als laatste zijn er ook exploitanten voor wie het eventueel willen openen van een nieuwe shop afhangt van de locatie die ze krijgen aangeboden: “Als ik op een industriegebied in Noord of West wordt neergezet, bedank ik vriendelijk. Dan is het toch echt einde verhaal.”

Niet gewilde buurten
Daarnaast vroegen we aan de exploitanten/bedrijfsvoerders naar welke buurten zij absoluut niet zouden willen verhuizen met hun coffeeshop. Ongeveer één op de drie zou absoluut niet naar Zuidoost willen als hen daar een mogelijkheid toe zou worden geboden, omdat het te ver is en/of veel gedoe met beleid en veiligheid. Er zou dan goede beveiliging moeten zijn en een nauwe samenwerking met het stadsdeel. Eén op de vijf ziet Noord niet zitten als nieuwe locatie (te ver). Voor nog iets minder geïnterviewden zijn vooral bepaalde delen van (Nieuw) West niet gewild (Geuzenveld, Bos & Lommer). Ten slotte maakt het voor krap een kwart niet echt uit waar ze een nieuwe coffeeshop zouden mogen openen: “Elke buurt is bespreekbaar, mits geschikte locatie”.
Exploitanten vinden een locatie vooral geschikt als het goed bereikbaar is, niet afgelegen, in een fijne/gezellige buurt ligt ‐ en vanwege het gevreesde afstandscriterium niet in de buurt van een school. Goede bereikbaarheid heeft vooral betrekking op het openbaar vervoer, maar vaak ook op auto’s, hoewel sommige exploitanten goede bereikbaarheid voor auto’s minder belangrijk vinden, omdat je dan te maken krijgt met (de overlast van) eventueel dubbel geparkeerde auto’s.

Conclusie
Uit interviews met 66 coffeeshopexploitanten (of hun bedrijfsvoerders) blijkt dat de meerderheid van de Amsterdamse coffeeshops eenmanszaken zijn en de rest een besloten vennootschap (B.V.) of een vennootschap onder firma (V.O.F). Doordat verhoudingsgewijs meer exploitanten buiten Centrum zijn geïnterviewd, zijn exploitanten van eenmanszaken oververtegenwoordigd in de interviews. Stadsbreed is iets meer dan de helft van de coffeeshops een eenmanszaak. Personeel is vaak in vaste dienst en aparte cannabisverkopers zijn eerder uitzondering dan regel.
Vrijwel alle exploitanten zijn tevreden met hun huidige locatie. Vaak vinden exploitanten het Centrum de meest aantrekkelijke buurt voor een coffeeshop, maar er zijn er ook die hierbij kiezen voor Oost, West of Nieuw‐West. Een enkeling noemt Zuidoost. Dat is ook het stadsdeel dat verreweg het vaakst naar voren wordt gebracht in antwoord op de vraag naar buurten of plekken in Amsterdam waar nog geen coffeeshop zit, maar waar wel eentje zou moeten zitten. Driekwart van de geïnterviewden noemt vastberaden en zonder aarzeling dit stadsdeel. Tegelijkertijd is Zuidoost het stadsdeel waar nogal wat coffeeshopexploitanten geenszins naartoe zouden willen indien hun zaak zou moeten verhuizen.

NOOT
ix. Volgens het meest recente overzicht (2011) van de Gemeente Amsterdam is 52% een eenmanszaak, 26% een BV, NV, stichting of vereniging, 17% een VOF (5% onbekend).

Literatuur
Benschop, A., Buijs, L., Engelfriet, L., Floor, G., Mourik, D. van, Nijs, S. de, Visser, B. & Korf, D.J. (2009). Coffeeshops in het hart van de stad. Bewoners en toeristen over postcodegebied 1012 in Amsterdam. Amsterdam: Rozenberg Publishers.
Bieleman , B. & R. Nijkamp (2010). Coffeeshops in Nederland 2009. Groningen: Intraval/Rijksuniversiteit Groningen.
Broekhuizen, J., Boers, J., Ruiter, S. & Slot, J. (2011). Angst voor coffeeshop in de buurt gegrond? Onderzoek naar de ervaren overlast van coffeeshops én vergelijkbare voorzieningen in 8 Amsterdamse buurten. Amsterdam: Dienst Onderzoek en Statistiek, gemeente Amsterdam.
Korf, D.J. & Liebregts, N. (2010). Coffeeshops, bezoekersstromen, motieven voor bezoek en spreiding in Amsterdam. Amsterdam: Rozenberg Publishers.
Laar, van, M. & Van Ooijen‐Houben, M. (red.) (2009). Evaluatie van het Nederlandse drugsbeleid. Utrecht: Trimbos‐instituut en Den Haag: WODC.
Nabben, T. , Benschop, A. & Korf, D. J. (2010). Antenne 2009; Trends in alcohol, tabak en drugs bij jonge Amsterdammers. Amsterdam: Rozenberg Publishers.