David van Reybrouck – Revolusi. Indonesië en het ontstaan van de moderne wereld

David van Reybrouck. Ills. Joseph Sassoon Semah

In Nederland wordt een groot onderzoek gedaan naar het koloniale verleden*. Kolonialisme als oud zeer moet worden erkend, vindt ook David Van Reybrouck in zijn recent verschenen boek ‘Revolusi – Indonesië en het ontstaan van de moderne wereld’ waar hij vijf jaar intensief aan werkte. Het boek beslaat drie eeuwen, met veel aandacht voor de periode van de onafhankelijkheidsstrijd en dekolonisatie (1920-50).

Indonesië, het op drie na grootse land van de wereld, was het eerste dat na de Tweede Wereldoorlog, zijn onafhankelijkheid uitriep. Twee dagen na de Japanse capitulatie in augustus 1945 barstte een strijd los die meer was dan een conflict met de kolonisator Nederland. Op 17 augustus 1945 riep Soekarno de Onafhankelijkheid uit. Het was wereldgeschiedenis, het begin van de wereldwijde dekolonisatie. Pas in 1949 liet Nederland na veel strijd Indonesië gaan. Indonesië werd een voorbeeld voor andere koloniën, die in snel tempo ook onafhankelijk werden.

Tien jaar later organiseerde Soekarno, de eerste president van het land, de Asia-Afrika-conferentie van Bandung, het eerste mondiale congres zonder het Westen. Het werd een waterscheiding in de internationale politiek. In 1965 werd Soekarno afgezet en vervangen door de Soeharto. En kwam een einde aan de vrijheid in Indonesië. “Eigenlijk zijn we nooit onafhankelijk geworden’, concludeert Van Reybrouck.

In Revolusi verwerpt David Van Reybrouck het bekende nationale perspectief van de Indonesische vrijheidsstrijd. Bij de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd waren meer partijen dan Nederland en Indonesië betrokken: Japan speelde een belangrijke rol met de bezetting van Indonesië, Groot-Brittannië, dat troepen stuurde, en de Verenigde Staten.

Naast het verrichten van research in archieven, interviewde hij vele plaatselijke jongeren waarmee de revolutie begon (inmiddels 90-plussers) die de grondslag legden voor een nieuwe wereld, de allerlaatste getuigen, die hij vond in Indonesische rusthuizen, op het platteland en op verafgelegen eilanden. Om de internationale dimensie te begrijpen, trok hij tevens naar Japanse miljoensteden, Nepalese bergdorpjes en Nederlandse buitenwijken.

De grote politieke ontwikkelingen verweeft Van Reybrouck met de vaak heftige herinneringen van hen die erbij waren. Zoals bij de in Nederland als Bersiap-periode bekende tijd, toen de Nederlandse troepen in 1945 terugkeerden en een golf van geweld begon. In Indonesië hoorde het geweld bij de omwenteling van de orde.
Hij laat honderden stemmen horen, die eerder niet werden gehoord.
Zo ontmoette hij Djajeng Pratomo, die in een rusthuis in Callantsoog zijn laatste jaren doorbrengt. Hij werd geboren in 1914, het jaar dat het koloniale rijk werd voltooid en als Indonesiër betrokken bij het verzet tegen nazi-Duitsland.
Een ander geïnterviewde geeft inzicht in het leven in ballingschap in Boven-Digul, Nieuw-Guinea, ver weg van Java en Sumatra.  Deze onafhankelijkheidsstrijders werden onder vernederende omstandigheden geïnterneerd. ‘Nederland faciliteerde een soort Goelag voor ongewensten’, aldus Van Reybrouck.
Anderen getuigen over de verschrikkelijke honger en van Aziaten die in opdracht van Nederland met andere Aziaten moesten vechten. De oude mensen herinneren zich deze trauma’s nog steeds, hebben scherpe herinneringen aan deze periode.
In deze tastbare herinneringen schuilt zijn geschiedenis.

Het gaat over gewone mensen – in plaats van West-Europese mannen van een bepaalde leeftijd – die getuigen, en dat biedt een veelheid aan perspectieven en verhalen. Onderdrukkers en onderdrukten, Indonesische oud-strijders, bejaarde Gurkha’s, tot troostmeisjes.
Van Reybrouck schrijft de orale geschiedenissen op, zonder verwijten en dat maakt het des te indringender. Als er iemand verantwoordelijk is dan zijn dat de Nederlandse politieke leiders.

David Van Reybrouck hoopt dat het boek wordt gelezen, want licht werpen op de geschiedenis in de hoop dat ze erkend wordt, de pijn herkend wordt, kan een weg zijn naar genezing. En door deze pijn te herkennen biedt het boek hoop de hedendaagse problemen zoals het geweld dat we de planeet aan doen, op te lossen. Het boek functioneert als ‘achteruitkijkspiegel’.

Van Reybrouck:
‘Mijmeren tijdens het kabbelen: zelfs als we met het kolonialisme uit het verleden ooit helemaal in het reine zijn gekomen, hebben we nog steeds niets gedaan aan de dramatische manier waarop we nu de toekomst koloniseren. De mensheid neemt de komende eeuw in met dezelfde meedogenloosheid waarmee in vroeger tijden werelddelen werden toegeëigend. Kolonialisme is niet langer iets territoriaals maar temporeels; het ergste ligt misschien niet achter ons, maar vóór ons. Wij gedragen ons als de kolonisatoren van de toekomstige generaties, wij ontnemen hun hun vrijheid, hun gezondheid, misschien zelfs hun leven.’

Indonesië en het ontstaan van de moderne wereld. De Bezige Bij, Amsterdam, 2020. ISBN 9789403183404

David van Reybrouck (1971) is cultuurhistoricus, archeoloog en schrijver. Zijn grootse succes was Congo. Een geschiedenis. In zijn essays Pleidooi voor populisme (2008) en Tegen verkiezingen (2013) pleit Van Reybrouck voor nieuwe vormen van democratie.

* zie: https://www.ind45-50.org)

Zie ook: http://rozenbergquarterly.com/david-van-reybrouck-zink-2016-met-mohamed-el-bachiri-en-een-jihad-van-liefde-2017/

Linda Bouws – St. Metropool Internationale Kunstprojecten




Koninkrijk op eieren. Reflecties op 10 jaar 10.10.10

Samengesteld door Joop van den Berg & René Zwart
Uitgave ADCaribbean b.v. 2020. ISBN ontbreekt

Vijftig mensen die beroepsmatig geïnteresseerd zijn in de verhoudingen binnen het Koninkrijk hebben zich op verzoek van de samenstellers van de bundel Koninkrijk op eieren. Reflecties op 10 jaar 10.10.10, Joop van den Berg & René Zwart, gebogen over de vraag hoe we ervoor staan tien jaar na 10.10.10.

Mr. Pieter van Vollenhove, voorzitter van het Comité Koninkrijksrelaties, ziet die deelname als teken dat het Koninkrijk ‘bij velen leeft’. In zijn Voorwoord vertelt hij dat hij ‘van de samenstellers vernam [..] dat vrijwel iedereen die benaderd is onmiddellijk bereid was tot medewerking. En dat hun betrokkenheid bij het Koninkrijk zo groot is dat vrijwel niemand zich heeft gehouden aan de voorgestelde lengte. Ook dat spreekt mij zeer aan, omdat het past bij één van mijn favoriete motto’s: wie schrijft die blijft!’
De conclusie dat het onderwerp bij velen leeft gezien de bereidwilligheid van de auteurs, getuigt van een positieve levenshouding. Want de vijftig auteurs zijn niet willekeurig uit een volgepakt voetbalstadion geplukt.

De inleiding, geschreven door de samenstellers, heeft als titel Een les voor de toekomst.
Daarmee geven de auteurs direct de eindconclusie van de bundel prijs. Na lezing van al die bijdragen kun je nl. niet anders concluderen dan dat het jubileum geen reden voor feestelijkheden is.
Zoals René Zwart in de Proloog de stand van zaken samenvat:
‘Voor velen op de eilanden is het leven er alleen maar slechter op geworden: sinds 10-10-10 heeft de armoede er een vlucht genomen, zelfs in de bijzondere BES-gemeenten die onder de rechtstreekse hoede van Haagse ministeries vallen.’
Mocht de lezer nog hopen op een meevaller, concludeert Zwart een paar regels verderop: ‘Minstens zo treurig is het gesteld met de bestuurlijke verhoudingen. Exemplarisch daarvoor is dat uitgerekend de wens geschillen in de kiem te kunnen smoren een hardnekkige bron van wrevel is.’
Dan moet je nog aan de opstellen beginnen.

De eerste bijdrage is van mevrouw Camelia-Römer. Zij was twee keer minister-president en meerdere keren minister van de Nederlandse Antillen. Van april 2015 tot 24 juli 2020 was zij, met enkele maanden onderbreking, minister in Curaçao. In 2006 werd zij door toenmalig premier De Jongh-Elhage gevraagd zitting te nemen in het adviseursteam dat de onderhandelingen op weg naar 10-10-10 begeleidde.

In vijf bladzijden weet mevrouw Camelia-Römer de lezer de laatste restjes hoop op een blijmoedige bundel te ontnemen.
Één alinea vat het ongenoegen over de onderlinge verhoudingen helder samen, en laat de historische context zien van waaruit gedacht wordt:
‘Het bizarre is dat de regering van Curaçao in 2016 nog publiekelijk complimenten van het College financieel toezicht ontving en nu opeens krijgen we te horen dat er de afgelopen tien jaar niks goed is gegaan.
Dat is niet geloofwaardig. Natuurlijk zijn er zaken die beter kunnen en moeten. Wij zijn mensen in een land in wording, komend uit de pijnlijke geschiedenis van slavernij en het zijn van kolonie, eerst als slaven en daarna als ‘onderdanen’, steeds ondergeschikt gemaakt aan ‘personen’ uit het ‘moederland’, en zijn middenin in een emancipatorisch proces werkend aan de opbouw van onze eigenwaarde, uitgedrukt in een nog verder zelf te schrijven historie van onze Afrikaanse, Europese, Indiaanse en overigens gemengde achtergrond, onze tambu, ons Papiamentu, onze kruiden, onze kunst enzovoorts.

De tweede bijdrage is van de hand van Alexander Pechtold. De heer Pechtold was van 31 maart 2005 tot 3 juli 2006 minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties en daarna tot 10 oktober 2019 voorzitter van de Tweede Kamerfractie van D66. Van 2017 tot 2019 was hij tevens voorzitter van de vaste Kamercommissie voor Koninkrijksrelaties.

De heer Pechtold is wat verdrietig als hij terugkijkt op tien jaar 10.10.10: Het begint ermee dat je in Den Haag met een lampje moet zoeken naar de weinigen die echt geïnteresseerd zijn in de eilanden. Het is een dossier waarmee je niet kunt scoren.’
Daar zit je dan.

De bijdrage van de huidige baas van de rijbewijzen eindigt met de vaststelling dat we alles anders zouden doen als we niet die gemeenschappelijke geschiedenis kenden.
In de woorden van Pechtold:
Het is waar: als je nu vanaf nul opnieuw mocht beginnen en op de tekentafel een nieuwe staat maakt, dan zou niemand een koninkrijk als het onze maken. Het zijn de historische toevalligheden die ons bij elkaar brachten. Maar toch, ons gezamenlijk verleden, onze gemeenschappelijke waarden en gedeelde symbolen verbinden ons. En brengen ons samen in een koninkrijk dat meer is dan een staatsvorm. Het gaat om gelijke kansen en gelijke rechten voor alle mensen, bescherming van kwetsbaren, goed onderwijs en goede gezondheidszorg en voldoende banen, dat zijn de beste garanties voor een welvarende toekomst.

Hoe edelmoedig deze slotconclusie ook klinkt, de bewoners van de zes eilanden hebben deze woorden in de afgelopen jaren in allerlei varianten voorbij zien komen. Vermoedelijk zullen ze na lezing niet naar het strand hollen om de horizon af te speuren op zoek naar die onvermijdelijke stip.

Het is verleidelijk om alle bijdragen langs te gaan. Zij verdienen alle aandacht.
Want de bijdragen geven een goed overzicht van de verschillende visies op de geschiedenis en daarmee inzicht in de huidige verhoudingen.
Het is te hopen dat het boek een groot publiek weet te vinden.
De kosten kunnen geen drempel zijn, ‘Koninkrijk op eieren’ is als e-boek gratis te downloaden via: www.koninkrijk.nu.

Dat je bij lezing zo nu en dan struikelt over de cliché’s van de politici, is misschien onaangenaam. Maar als je wilt dat je kippen eieren leggen, moet je het kakelen verdragen.

 




Papiaments – Van taal, status en een Comité

In 2009 was het Bildts de spreektaal voor maar liefst 6000 mensen volgens een VPRO-uitzending in 2018.
Voor de Nederlandse overheid zesduizend redenen om de taal serieus te nemen. Daarom erkent en beschermt zij de taal zoals het Europees Handvest voor regionale talen en talen van minderheden vraagt.
Nederland heeft via Europese afspraken ook het Limburgs, Nedersaksisch, Jiddisch (Jiddisj) en Sinti-Romanes als regionale of non-territoriale taal erkend.

Het Papiaments heeft, net als het Fries, de status van officiële taal binnen het koninkrijk. Maar Het Comité van Experts van de Raad van Europa heeft de Nederlandse regering inzake het Europees Handvest voor regionale talen of talen van minderheden voor de tweede keer gemaand de positie van het Papiaments in Europees Nederland te verduidelijken.
Daar staat het Haagse hoofd niet naar. Op de vorige aanmaning wees de regering het Comité erop dat bijv. Bonaire geen deel uitmaakt van het Koninkrijk in Europa. Het mag dan wel een bijzondere gemeente van Nederland zijn, maar als je 8000 kilometer verderop gaat liggen, moet je natuurlijk niet denken dat je er echt bij hoort.

Het Comité is niet van gisteren en wijst Den Haag erop dat sinds de 18e eeuw het Papiaments ook in het ‘Continentaal-Europese deel van het Koninkrijk der Nederlanden’ wordt gesproken.
Ook in de 21e eeuw spreekt vermoedelijk een deel van de 161.265 Antillianen die in Europees Nederland wonen (cijfer 2019) thuis of onderling wel eens Papiaments.
Stel nu dat 4% van die 161.265 Papiaments gebruikt in het dagelijks leven, heb je het over 6450 mensen. Toch al een paar honderd meer dan die 6000 Bildtse babbelaars. Die ik overigens hun taal van harte gun.

Waarom Den Haag geen zin heeft om de positie van het Papiaments te verduidelijken, is een vraag.
Misschien zit in de vaststelling dat de bewoners van de eilanden al langer weten dat ze er niet echt bij horen, het antwoord op die vraag.

Het Fries had Kneppelfreed nodig om haar rechten op te eisen.
Als die dag komt voor het Papiaments, denk dan maar aan de woorden van Fedde Schurer op de gedenksteen van die vrijdag in november 1951:
Dy’t gjin krûpen learde giet,
Dy’t fan bûgjen frjemd bleau stiet

[Die geen kruipen leerde, gaat,
Die niet buigen wilde, staat]




Thijs Brocades Zaalberg & Bart Luttikhuis ~ Extreem geweld tijdens dekolonisatieoorlogen in vergelijkend perspectief, 1945-1962

KITLV/Royal Netherlands Institute of Southeast Asian and Caribbean Studies
In het voorjaar van 2019 is door een groep van twaalf internationale en Nederlandse onderzoekers, onder leiding van Thijs Brocades Zaalberg (NDLA/Universiteit Leiden) en Bart Luttikhuis (KITLV/Universiteit Leiden), druk gewerkt aan een internationaal vergelijkend onderzoek naar dekolonisatieoorlogen.

In het historische tijdschrift BMGN-Low Countries Historical Review, worden de eerste resultaten van het project Dekolonisatieoorlogen vergelijken gepresenteerd – een artikel door Thijs Brocades Zaalberg en Bart Luttikhuis: Extreem geweld tijdens dekolonisatieoorlogen in vergelijkend perspectief, 1945-1962.

Abstract:
Het afgelopen decennium is in Nederland een verhit debat ontstaan over het extreme geweld dat militairen in Nederlandse dienst hebben gepleegd in Indonesië tussen 1945 en 1949. In Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk zijn soortgelijke discussies ontstaan. Grondig vergelijkend onderzoek naar buitensporig geweld in Indonesië, Algerije, Indochina, Maleisië, Kenia en andere plaatsen tijdens dekolonisatieoorlogen is echter zelden verricht. Dit forum is gebaseerd op de eerste uitkomsten van een recent onderzoeksproject en een congres waarin de mogelijkheden voor gerichter vergelijkend onderzoek zijn verkend. De voorlopige resultaten die wij hier delen laten zien dat de gewapende conflicten weliswaar sterk van elkaar verschilden, maar dat er meer overeenkomsten dan verschillen zijn in de manieren waarop extreem geweld daarin werd toegepast en kan worden verklaard. We concluderen onder meer dat in alle gevallen sprake was van een vorm van geïnstitutionaliseerde straffeloosheid, die het soort situaties mogelijk maakte waarin troepen in dienst van de koloniale machthebbers extreem geweld gebruikten.

Lees het artikel hier: https://www.bmgn-lchr.nl/bmgn-lchr.10813/




De vrouw in Nederlandsch Westindië

In 1898 vindt de Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid 1898 in Den Haag plaats.
Op 26 juni 1896 richten elf vrouwen in Amersfoort de ‘Vereeniging Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid’ op. Hoofddoel is ‘de uitbreiding van de werkkring der vrouw in Nederland’. De dames willen een tentoonstelling organiseren in het jaar waarin Wilhelmina zal worden ingehuldigd als koningin. Voor het eerst een vrouw die de hoogste positie van het land bekleedt, dát feit is van grote betekenis voor vrouwenarbeid! (Bron: deoud-hagenaar.nl)
Historici plaatsen deze tentoonstelling in de eerste feministische golf (1880-1919).

Er verschenen boekjes met tekst en uitleg bij de verschillende onderwerpen van de tentoonstelling.
Dit is er één van: De vrouw in Nederlandsch Westindië. Uitgegeven vanwege de Westindische Rubriekcommissie van de nationale tentoonstelling van vrouwenarbeid. Bijeenverzameld door Jhr. L.C. van Panhuijs. Uitgeverij Becht, Amsterdam. 1898

Het is maar goed dat emancipatiebewegingen hun aard eer aan doen en in staat van permanente revolutie verkeren, zie je als je in het boekje rondbladert.

Lees verder: http://ikkiseiland.com/de-vrouw-in-nederlandsch-westindie/




John G. Schermer ~ Bonaire families

Bonaireaanse families van 1700 tot 1900
Met de eerste versie van deze website wil ik met de Bonaireaanse gemeenschap het resultaat  delen van een genealogisch onderzoek gedurende de jaren 1993 tot 2006. Hierna kunnen vernieuwde versies volgen, waarin interpretaties van anderen zijn opgenomen. Het is mijn wens dat deze site als een platform van ideeën over de Bonaireaan en zijn geschiedenis gebruikt zal worden en dat iedere volgende versie bijdraagt aan een meer objectieve benadering van de geschiedenis van Bonaire.

Deze publikatie bestaat uit 2 delen:
– De namen van alle bewoners  tussen 1700 en 1900
– Ontwikkeling van Bonaireaanse families

Bij dit onderzoek is uitsluitend gebruik gemaakt van authentieke documenten van het Centraal Historisch Archief te Curaçao, het Nationaal Archief  te Den Haag (voorheen Algemeen Rijksarchief) en  het archief van de Burgerlijke Stand van Bonaire.

De gegevens over de slaven van de Westindische Compagnie (WIC) komen uit de inventarislijsten van de WIC in het Nationaal Archief te Den Haag.
Gegevens over vrije personen en over slaven die hun vrijheid verkregen zijn gehaald  uit de registers van  Geboorten, Huwelijken en Overlijden te Bonaire tussen 1830 en 1900.
Gegevens over gouvernementsslaven (katibu di Rei) en partikuliere slaven (katibu di Shon) zijn verkregen uit de correspondentie met het Ministerie van Kolonieën, bewaard  in het Centraal Historisch Archief te Curaçao.
Er is geen gebruik gemaakt van bestaande studies, interpretaties en publikaties van Dr. J. Hartog, R.H. Nooijen o.p. en de vele publikaties van Bòi Antoin.
In de bijlagen is een lijst van aanbevolen literatuur opgenomen.

Namen van alle bewoners tussen 1700 en 1900

Dit deel toont de genealogie van het Bonaireaanse volk onderverdeeld in vier categorieën van families.
A. Slaven van de Westindische Compagnie (WIC) – 1700-1791
B. Gouvernementsslaven – 1800-1863
C. Partikuliere slaven – 1800-1863
D. Vrije personen – 1800-1900

A. De slaven van de WIC zijn nog onder te verdelen in vier groepen:
1. Slaven die gezinnen vormen en zo als de basis van de Bonaireaanse gemeenschap gelden.
2. Slaven die in deze periode gekocht zijn.
3. Slaven met een van oorsprong Afrikaanse naam.
4. Slaven met een kreoolse naam.

B. In 1791 toen de WIC ophield te bestaan zijn alle slaven overgenomen door het gouvernement en daarom vinden wij deze slaven tot 1863 voortaan op de inventarislijsten van het gouvernement.

C. De derde categorie zijn de particuliere slaven. In 1863 ontvingen alle slaveneigenaren van het gouvernement de som van 400 florin per slaaf. De borderellen (zie lijst 7) hielpen ons aan gegevens over deze groep slaven.

D. De laatste categorie zijn de vrije personen die na 1791 toestemming van de overheid hadden gekregen om zich op Bonaire te vestigen.

Werkwijze samenstelling personenregister
Om tot een samenstelling te komen van gezinnen zijn van iedere persoon gegevens verzameld uit drie verschillende registers. In het dan verkregen register van personen wordt elke persoon geïdentificeerd met een of meer data, zoals zijn geboorte, huwelijk en overlijden.
De computer was onmisbaar om vanuit het personenregister, ruim 10.000 namen, tot afzonderlijke gezinnen te komen.
Personen die ik niet in gezinsverband kon brengen, zelfs al hadden deze een belangrijke functie bij de WIC bijvoorbeeld commandeur of opzichter, komen niet voor in het systeem.
In de registers komen ook namen voor zonder voldoende gegevens; zij zijn vooralsnog niet opgenomen.

2. Ontwikkeling Bonaireaanse families

Werkwijze samenstelling families
In dit deel is gebruik gemaakt van correspondentie tussen funktionarissen en hun superieuren, waarin eerstgenoemden verantwoording afleggen over hun werk.
Lijst 1 Verslagen van kapitein en chirurgijn aan boord van de slavenschepen.
Lijst 2 Plantages te Curaçao; het aantal slaven en het aantal dieren.
Lijst 3 Overlijden van de slaven.
Lijst 4 Enige slaven en hun werkzaamheden voor het gouvernement te Curaçao in 1722.
Lijst 5 Slaven op Bonaire in 1744.
Lijst 6 Slaven op Curaçao in 1855, de meesten afkomstig van Bonaire.
Journalen van commandeurs na 1828.
Jaarverslagen van verschillende commandeurs.
Correspondentie met de de Minister van Kolonieën in Holland.
Edities van de Curaçaosche Courant vanaf 1822.

De eerste families te Bonaire
1. Van indiaanse afkomst.
Jammer genoeg kunnen wij de indianen die eeuwen lang ons eiland hebben
bewoond, niet opnemen in ons systeem. Hoewel zij tijdens de WIC onder een “kapitein van de Indianen” vielen, zijn ze nergens geregistreerd geweest.
Over de leefwijze van deze indianen kunnen we lezen in de geschriften van Frans Booi en de archeologische studies van Jay Haviser.
Publikaties van R.H. Nooijen o.p. en van Luc Alofs bevatten ook informatie over de indianen van Aruba en Bonaire. Deze informatie kan in de toekomst ook gebruikt worden om meer duidelijkheid te brengen over de indiaanse bevolking.

2. Van Afrikaanse afkomst
De eerste slaven in familieverband werden geregistreerd in 1744. Op deze inventarislijst komen voor het eerst achternamen voor. Enkele voorbeelden zijn: Anthonica, Anthony Bomba, Coffie, Datto, Domacasse, Frans, Goeloe, Janga, Wanga. Deze namen komen bij mij over als een constructie in alfabetische volgorde. Zij kunnen tot de eerste gezinnen gerekend worden, omdat enerzijds hun nageslacht op Bonaire is geboren en anderzijds er geen voorouders van hen op Bonaire aanwezig waren.

3. Van Europese afkomst
Al in 1709 is Pieter Boom als onderchirurg werkzaam te Bonaire. Ook zijn er dan 4 ruiters en 1 soldaat.
In 1758 vinden we de namen Theunis Kock, Jan Evertsz, Jan Gijsels, Charles Bousingh.
In 1764 Michael Römer en Cornelis Boekhoudt.
In 1769 de namen Thielman, Bislik en Daal.
In 1780 de namen Christiaan Dammers en Frans de Jongh.
In 1782 Frans Thode en Semerel.
In 1787 Gerrit Raenes.
Van deze ambtenaren hebben wij geen gegevens van vrouw en kinderen in de registers van Bonaire opgenomen. Zeker is dat een aantal van deze Europeanen met een indiaanse vrouw is getrouwd.

Lees verder: http://www.bonairefamily.com/intro_ned.htm
Website: http://www.bonairefamily.com/index.htm