Dit is Eva Granaada

Eva Granaada

Op het eerste gezicht is dit een foto van zomaar een jonge vrouw met een fles water op een braakliggend terrein. Echter, deze foto staat in Ondergang. De vervolging en verdelging van het Nederlandse jodendom (1940-1945) van Jacques Presser, het standaardwerk over de Jodenvervolging in Nederland. De vrouw draagt een Jodenster. Rechts op de foto meer mensen, in dezelfde richting op weg. Links op de foto een man in een zwart uniform die aanwijzingen staat te geven.

De foto is onderdeel van een serie van zesentwintig foto’s, gemaakt op 26 mei 1943 voor het tijdschrift Storm, het weekblad van de Germaanse SS in Nederland. In Ondergang staat de serie afgedrukt in het eerste deel tussen de pagina’s 368 en 369 (achtste oplaag april 1985). Presser vermeldt geen fotograaf.
De serie toont Amsterdamse Joden die na de razzia van die ochtend in de Jodenbuurt in het centrum, zijn samengebracht op een terrein aan de Polderweg bij het Muiderpoortstation in Amsterdam. Drieduizend mensen zijn in die buurt opgepakt, anderen zijn zelf naar het verzamelpunt gegaan. We zien honderden mensen, in een ogenschijnlijk gemoedelijke sfeer, sommigen keuvelend, anderen zitten te eten of drinken wat. Sommigen staren voor zich uit of kijken naar medelotgenoten.
Presser schrijft: ‘Na urenlang wachten verscheen de speciale trein die de opgepakten naar Westerbork bracht.’
In het blad Storm werd een aantal foto’s afgedrukt ‘… met een honend artikel dat eindigde met de zin: “Het afscheid is ons niet zwaar gevallen.”’

Foto
De foto van de jonge vrouw hield mij bezig. Telkens als ik verder las in Ondergang keek ik even naar de foto. Wie was zij? Wat is er van haar geworden?
Waarom nam de fotograaf juist een foto van haar? Vragen waarop ik waarschijnlijk nooit antwoord zal krijgen.

Enkele maanden later ben ik bezig op internet illustraties te zoeken voor een artikel over de oorlogsbelevenissen van een Joodse journalist uit Leeuwarden. Heel toevallig stuit ik op dezelfde foto van de jonge vrouw uit het boek van Presser, afgedrukt in het boek Site of Deportation, Site of Memory: The Amsterdam Hollandsche Schouwburg and the Holocaust, edited by Frank van Vree, Hetty Berg and David Duindam. De foto heeft een onderschrift:
‘Eva Granaada, nurse at the Dutch Israelite hospital, Amsterdam 25 mei 1943. Some of her patients had been arrested earlier that day in Amsterdam. Eva, 27 years old and single, decided to stay with them, effectively volunteering for deportation. She was deported to Westerbork and, three months later, on 31 August, to Auschwitz. She was gassed immediately upon arrival on September 3.’
Verder wordt ze in het boek niet genoemd.

Dat geeft me iets meer informatie. Een naam en een beroep. Ze heet Eva Granaada en is verpleegster. Met de fles water die ze op de foto in haar hand houdt heeft ze waarschijnlijk verlichting gebracht bij haar patiënten die zaten te wachten op het terrein bij de Polderweg. Wanneer ik haar naam intyp op de site van Joods Monument krijg ik de tekst: ‘This person lived alone or no information about family members is known or traceable.’
Verder geen informatie.

Persoonskaart
In mijn onderzoek naar een Joodse journalist uit Leeuwarden op de site van het Historisch Centrum Leeuwarden, ontdek ik dat hij is opgegroeid in de Jodenbuurt van die stad. Ik ken de straatjes in die wijk, want ik ben in Leeuwarden geboren en opgegroeid. Hij is geboren in de Slotmakersstraat, een smalle straat die leidt naar het hart van de wijk, een pleintje met de naam Bij de Put.
Toevallig valt mijn oog op een artikel over Joodse bakkers in Leeuwarden, ooit verschenen in het populaire lokale historische tijdschrift ‘t Kleine Krantsje. Genoemd wordt een bakker Granaada in de Slotmakersstraat 10, Louis Granaada (1882-1943), getrouwd met Anne van der Hoek (1879-1942). Hij drijft de zaak met zijn zoon Barend Louis Granaada (1910-1943). Dan staat er: ‘Barend Louis had ook nog een zuster, Eva (1915) die in 1942 als onderwijzeres verhuisde naar Amsterdam.’ De Joodse journalist naar wie ik onderzoek doe, woonde slechts twee huizen verderop, zo blijkt. Het kan niet anders of ze moeten elkaar gekend hebben.

Drie vriendinnen poseren in 1934 midden op Bij de Put in Leeuwarden: Greta Cohen (1908-1943), twee jaar later getrouwd met Barend Louis Granaada (1910-1943), broer van Eva, Eva Wijnberg, waarschijnlijk een nicht van Eva en Eva Granaada. Op de achtergrond de Grote of Jacobijner Kerk.

Eva Granaada, Amsterdam. Haar persoonskaart in het Stadsarchief Amsterdam is makkelijk te vinden. Ze is geboren op 15 augustus 1915 in Amsterdam, dochter van Louis Granaada en Martha Wijnberg. Beroep verpleegster. Ook vind ik de huwelijksakte van haar ouders. Het beroep van Louis Granaada is banketbakker, woonadres Waterlooplein 33, Amsterdam.
Vanaf 1917 staat het gezin in Leeuwarden ingeschreven. In 1941 hertrouwde Louis Granaada met Anne van de Hoek, zo blijkt uit gegevens van het Historisch Centrum Leeuwarden. Moeder Martha Wijnberg is overleden op 8 april 1940. Dochter Eva is op 6 augustus 1935 verhuisd naar Rotterdam. Dat klopt met de gegevens op de kaart in Amsterdam. In februari 1940 verhuist ze dan van de Schietbaanlaan 42 Rotterdam naar de Nieuwe Keizersgracht 50hs te Amsterdam. Vanaf 19 maart 1940 woont ze op nummer 110 op dezelfde gracht, om dan vanaf april 1940 weer enige tijd in Leeuwarden te verblijven: Tjerk Hiddesstraat 49. Dan vertrekt ze weer naar Amsterdam. Vanaf augustus 1942 woont ze in de Nieuwe Kerkstraat 135. De persoonskaart vermeldt ook nog: Eva Granaada, overleden op 3 september 1943, Oswiecim. Zakelijker kan het eigenlijk niet.
De informatie die ik over haar gevonden heb, plaats ik als aanvulling op de site Joods Monument.

Foto
Een paar weken geleden besluit ik nog eens te kijken op Joods Monument. Wellicht heeft iemand inmiddels aanvullende informatie toegevoegd. Ja, inderdaad, een correctie op de door mij geleverde informatie. Maar ook is een bijzondere foto geplaatst. Drie vriendinnen poseren in 1934 midden op Bij de Put in Leeuwarden: Greta Cohen (1908-1943), twee jaar later getrouwd met Barend Louis Granaada (1910-1943), broer van Eva, Eva Wijnberg, waarschijnlijk een nicht van Eva, en Eva Granaada. Op de achtergrond de Grote of Jacobijner Kerk. Barend Louis Granaada en Greta Cohen krijgen twee kinderen, Martha (1937-1942) en Hartog Louis (1942-1943).

In 1940 bestond de Joodse gemeenschap in Leeuwarden uit 665 zielen. Na de bevrijding keerden 115 van hen terug uit de onderduik. Acht Joodse Leeuwarders kwamen terug uit de kampen. Van de Granaada’s uit de Slotmakersstraat keerde niemand terug.
Ik weet nog lang niet alles over Eva Granaada. Maar de foto met de jonge vrouw met de fles water bekijk ik nu met andere ogen.




Kim Ghattas ~ Zwarte Golf – Hoe de rivaliteit tussen Saoedi-Arabië en Iran het leven in het Midden-Oosten heeft verwoest

Kim Ghattas. Ills.: Joseph Sassoon Semah

Saoedi-Arabië en Iran vechten om de dominante positie in het Midden-Oosten, hetgeen leidt tot proxyoorlogen, radicalisering en sektarisch geweld.
Journalist Kim Ghattas stelt zichzelf in ‘Zwarte Golf’ de vraag hoe het zo ver kon komen, en waar het fout ging. Een belangrijk, verontrustend en onmisbaar boek voor het begrijpen van het Midden-Oosten, niet vanuit de blik vanuit het Westen bekeken, maar vanuit de regio zelf beschreven.

In ‘Zwarte Golf’ is de in Libanon geboren, christelijke journalist en schrijver Kim Ghattas op zoek naar een antwoord op de vragen die de Arabische en islamistische wereld bezighouden.
De vraag ‘Wat is er met ons gebeurd?’ en de vraag van de jongere generatie aan hun ouders: ‘Waarom hebben jullie niks gedaan om dit tegen te houden?’ Het verleden laat een ander Midden-Oosten zien, een wereld zonder sektarische moorden, religieuze fanaten, en eindeloze, ongrijpbare oorlogen. Er was cultuur, plaats voor debat en een hoopvolle toekomst, ondanks dat het verleden ook zijn coups en oorlogen kende, maar die waren in tijd en ruimte afgebakend, aldus Ghattas. Het kanteljaar is 1979 ontdekt Ghattas. Voor die tijd was de islamitisch wereld relatief vrij en pluriform. Iran en Saoedi- Arabië waren geen grote vijanden, de wijze waarop sjiieten en soennieten elkaar bestrijden is een modern fenomeen. Het Midden-Oosten voor 1979 was veel toleranter en vrijer dan het Westen denkt.
Maar de Iraanse Revolutie, een gewapende aanval op de grote moskee in Mekka en de inval van de Sovjet-Unie in Afghanistan brachten daar verandering in. Iran en Saoedi-Arabië begonnen een destructieve rivaliteit die als een zwarte golf over de islamitische wereld raasde. Het soennitisch Saoedi-Arabië en sjiitisch Iran gingen de strijd aan met veel sektarisch geweld. In dit klimaat ontstonden groeperingen als Hezbollah en ISIS.

Kim Ghattas laat in ‘Zwarte Golf’ de regio zien in al zijn diversiteit en levendigheid, hoe de rivaliteit zich ontwikkelde, maar ze laat ook zien hoe de levens van burgers erdoor zijn verwoest, zoals een Egyptische romanschrijver en de bevriende, vermoorde journalist Jamal Khashoggi.
Ze beschrijft het veertigjarige verleden, heden en toekomst van zeven landen, alle met een ander karakter, en gelardeerd met persoonlijke verhalen.

Elke landsbeschrijving wordt voorafgegaan door een gedicht.

Iran krijgt enkele dichtregels van Hafez uit ‘Divan’

Waar de demon verschijnt, komt hij in het licht van de engel.
Het nachtelijke duister is een goede vriend van tirannen.

En de beschrijving van haar moederland Libanon begint met de volgende dichtregels van Khalil Hawi uit ‘River of Ash’

Wij komen uit Beiroet, maar zijn helaas geboren
Met geleende gezichten en geleende geesten
Onze gedachten zijn op de markt als hoer geboren
Maar doen hun leven lang of ze maagd zijn.

Een belangrijk, verontrustend en onmisbaar boek voor het begrijpen van het Midden-Oosten, niet vanuit de blik vanuit het Westen bekeken, maar vanuit de regio zelf beschreven. Kim Ghattas laat zien dat het Midden-Oosten meer is dan de krantenkoppen over terreur en tirannie. Er is een pluriforme, tot zwijgen gedoemde meerderheid die hoopt op vooruitgang en vecht tegen de zwarte golf sinds 1979.

Kim Ghatas is journalist en schrijver, die voor haar werk een Emmy Award ontving. Al twintig jaar volgt ze de ontwikkelingen in het Midden-Oosten voor de BBC en de Financial Times. Ze publiceerde in de Volkskrant, The Atlantic en The Washington Post. Zij is thans verbonden aan de Carnegie Endowment for International Peace in Washingon.

Kim Ghattas ~ Zwarte Golf – Hoe de rivaliteit tussen Saoedi-Arabië en Iran het leven in het Midden-Oosten heeft verwoest. Nieuw Amsterdam, Amsterdam, 2020. ISBN: 9789046827130

Linda Bouws – St. Metropool Internationale Kunstprojecten




Een baanbrekend tijdschrift

In de jaren zestig lieten veel grafische vormgevers van boekomslagen, tijdschriften en platenhoezen de traditionele vormgeving los. Een golf van creatief grafisch vormgeven overspoelde de wereld van de gedrukte media. Uitgeverijen kwamen met gedurfde boekomslagen, artiesten gingen zich bemoeien met de vormgeving van hun platenhoezen en jonge ontwerpers zorgden voor revolutionaire vernieuwingen in de vormgeving van tijdschriften en reclames. Het Engelse tijschrift Anarchy (1961-1970) legde met haar baanbrekende en vooruitstrevende omslagen de basis voor de vormgeving van toonaangevende tijdschriften in de jeugd-, jongeren- en undergroundcultuur van de jaren zestig en zeventig.

Underground
Achteraf is voor Groot-Brittannië het startpunt van daadwerkelijk creatief grafisch ontwerpen makkelijk aan te wijzen: 1962. Uitgeverij Penguin Books liet haar traditionele vormgeving van pocketboekomslagen achter zich en ging experimenteren met gedurfde omslagen met tekeningen en foto’s. Tegelijkertijd startte de Engelse krant The Sunday Times met haar wekelijkse bijlage in kleur, een magazine geheel gewijd aan één thema, met omslagen, vormgeving en inhoud geheel afwijkend van alle krantenbijlagen die eerder waren verschenen.
In dezelfde periode bedongen en kregen artiesten in de muziekindustrie meer invloed op de vormgeving van de hoezen van hun platen. Voor de hoes van With The Beatles (1963) bijvoorbeeld, koos de band zelf de fotograaf. De vormgeving van platenhoezen werd vanaf dat moment ondergraven door creatieve geesten die zich niet langer aan de leiband van de platenbazen wensten te onderwerpen.
Het leek alsof in die tijd een creatieve vormgevingswolk neerdaalde op het Verenigd Koninkrijk. Het tijdschrift Anarchy maakte hier deel van uit. Underground- en jongerentijdschriften als OZ (1967-1973) en IT (International Times, 1966-1972), maar ook het Nederlandse Hitweek (1965-1969) en Aloha (1969-1974), beide onder de bezielende leiding van Willem de Ridder, zijn zonder meer schatplichtig aan Anarchy, al heeft De Ridder het Engelse tijdschrift misschien nooit onder ogen gehad. De vernieuwende tijdgeest en de revolutionaire sfeer in de jaren zestig bood, vooral in de jongerenbeweging, creatieve geesten de mogelijkheid in de praktijk te experimenteren met eigen, verfrissende ideeën in opmaak, illustraties en vormgeving.

Freedom
Anarchy ontstond min of meer toevallig. Een anarchistisch collectief in Londen gaf sinds 1886 het blad Freedom uit, waarin vooral gereageerd werd op actuele gebeurtenissen. Eén van de redacteuren, Colin Ward (1924-2010) was een eigenzinnig man. Door zijn familie was hij voorbestemd een carrière in het bankwezen of als boekhouder te maken. Maar Ward wist al gauw dat zijn toekomst niet in die richting lag, de wereld van cijfertjes stond hem tegen.
Wantrouwend naar autoriteiten, probeerde hij zijn horizon te verbreden en tijdens de Tweede Wereldoorlog kwam hij als dienstplichtig militair in contact met een anarchistische groep in Glasgow. Hij ging schrijven voor het tijdschrift War Commentary, dat vanuit anarchistische invalshoek commentaar leverde op de oorlogsgebeurtenissen. Van hogerhand kreeg men echter in de gaten wat de dienstplichtige soldaat Ward buiten diensttijd deed. Vervolgens werd hij disciplinair gestraft met overplaatsing en celstraf.
Na de oorlog kwam hij in Londen in contact met het collectief Freedom. Men dreef een kleine boekwinkel had en gaf wekelijks het tijdschrift Freedom uit, opgericht in 1886. De Russische anarchistische theoreticus Peter Kropotkin was één van de eerste medewerkers.

Thema’s
Van 1947 tot 1960 schreef Ward voor Freedom, maar hij voelde zich in het collectief beknot. Het tijdschrift was vooral op de actualiteit gericht en Ward wilde juist bepaalde actuele thema’s dieper uitspitten. In het blad was daar geen ruimte voor. Hij richtte Anarchy op, een tijdschrift dat per nummer één thema, liefst uit de dagelijkse praktijk, helemaal zou belichten. Ward was met veel onderwerpen bezig, hij dacht na over alledaagse maatschappelijke problematiek en schreef zijn commentaren daarover voor zijn eigen tijdschrift. Hij was geen theoreticus van het anarchisme, maar hij deed een poging vanuit anarchistisch perspectief licht te laten schijnen op zaken die een ieder als vaststaand of vanzelfsprekend beschouwde, maar die juist enige verandering en verbetering konden gebruiken.
Ward was de enige redacteur van Anarchy. Hij hield er een uitermate eigenzinnig redactiebeleid op na: iedere bijdrage werd zonder enige correctie of redactionele bemoeienis geplaatst. Anarchy bood een enorme verscheidenheid aan thema’s: van onderwijs, verkeer, huisvesting, technologie, recht, verkiezingen tot muziek, psychiatrie, ouderschap, arbeiderszelfbestuur en zelfs het Nederlandse Provo. Bovendien kreeg de door Ward gevraagde grafische vormgever alle vrijheid.

Variatie in omslagen
Die vormgever was Rufus Segas, iemand die in anarchistische vriendenkringen verkeerde, maar in het dagelijks leven ontwerper was van grafieken, diagrammen en staatjes voor het opinietijdschrift The Economist.
Segas bleek de ideale omslagontwerper voor Anarchy. Met de thema’s van het tijdschrift had hij affiniteit en in de vormgeving van de omslagen kon hij al zijn creativiteit kwijt. Hij was deels autodidact, maar leerde ook op de kunstacademie voor illustrator. Hij werd beïnvloed door de opmaak van nieuwe Engelse striptijdschriften als The Dandy en The Beano en cartoons in de krant The Daily Mirror en het satirische tijdschrift Punch.
Segas probeerde zoveel mogelijk variatie in zijn omslagen aan te brengen. Bij voorkeur diende het volgende omslag compleet af te wijken van het vorige. Hij doorbrak ook de traditionele ongeschreven wet om de naam van een tijdschrift bovenaan het omslag te plaatsen, zoals nu nog steeds vaak gebeurt. Op zijn omslagen is het soms zoeken naar de titel van het blad. Grappig is dat hij wel iedere keer keurig de prijs van het blad op de cover vermeldt: two shillings or thirty cents: ‘Why don’t you buy Anarchy for 2s. or 30c.?’

Vormgeving
Het formaat van het maandelijks verschijnende Anarchy was iedere keer hetzelfde: hoogte 21 centimeter, breedte 14 centimeter, maar Segas nam ook de achterzijde van het omslag mee in zijn ontwerp: voor- en achterzijde vormen een totaalontwerp. Segas werkte vooral ‘uit de losse pols’. Hij nam een A4-tje en vervolgens maakte hij op zijn keukentafel het ontwerp: het lege vak met vier hoeken fungeerde als een soort speeltuin. Soms deed hij er een half uur over, soms een dag. Hij maakte stripachtige tekeningen, gebruikte blow-ups van foto’s, maakte collages of paste soms alleen belettering toe. Dan weer maakte hij een cartoon of gebruikte hij knipsels of foto’s – desnoods jeugdfoto’s van hemzelf, bijvoorbeeld een klassenfoto met hemzelf over het thema onderwijs. Hij liet vooral zijn fantasie de vrije loop.
In zijn eerste ontwerpen hanteerde hij als achtergrond vooral de kleuren geel en rood, waarop hij improviseerde met tekeningen, collages en tekst. Later zou hij meer en meer gebruik gaan maken van zwart-witfoto’s en blow-ups.

Niet alleen legde Segas met zijn ontwerpen mede de basis voor een vernieuwende soort vormgeving voor alternatieve media in de jaren zestig en zeventig en de punktijdschriften en fanzines in de jaren zeventig en tachtig, maar ook nu nog klinkt de echo van zijn werk door in de vormgeving van veel independent magazines.
Van Anarchy verschenen tussen 1961 en 1970 118 nummers. Toen vond Colin Ward het van de ene op de andere dag genoeg en zonder enige aankondiging of afscheidsnummer hield het blad op te bestaan. Inhoudelijk is het tijdschrift nu wellicht door de actualiteit en de sociale media ingehaald, de omslagen van Rufus Segas kunnen voor menige vormgever nog steeds een inspiratiebron zijn.

Literatuur
Daniel Poyner, Autonomy, the cover designs of Anarchy 1961-1970, Hyphen Press, London 2013
Remembering Colin Ward 1924-2010, Five Leaves Publications 2011
Martin Smit, Anarchy, een baanbrekend tijdschrift, De As 183, Moerkapelle 2013
Martin Smit, Anarchy, een anarchistisch tijdschrift, De As 192, Moerkapelle 2015
Colin Ward and David Goodway, Talking Anarchy, Five Leaves Publications, 2003




De Bananeneter van Romainville ~ Veganisme in een anarchistische kolonie

Anarchistische kolonie Terre Libérée

 

 

 

 

 

 

 

In het begin van de vorige eeuw ontstonden in Frankrijk de eerste anarchistische leefgemeenschappen, ook kolonies genoemd, die vaak ook het veganisme propageerden en in praktijk brachten. De kolonie in het dorpje Romainville bij Parijs was in de jaren tien een van de vele kolonies in Frankrijk. Het leven in de kolonies kon naar eigen wil en keuze worden ingevuld, al zal niet overal geëxperimenteerd zijn de vergaande vormen van veganisme zoals in Romainville.
Initiatiefnemer was de fanatieke veganist André Lorulot (1885-1963), rond 1910 redacteur van het tijdschrift l’anarchie. Niet alle bewoners van de leefgemeenschap deelden zijn enthousiasme voor de extreme vorm van veganisme die hij propageerde en die hij als wetenschappelijk beschouwde.

André Lorulot

Vegetarisme bestaat al sinds de oudheid. Pas in de negentiende eeuw ontstond met name in Frankrijk een beweging die het veganisme propageerde – ook al kwam de term pas later in gebruik – en in het begin van de vorige eeuw ontstonden een aantal veganistische leefgemeenschappen. De bewoners waren voor het merendeel afkomstig uit het anarchistische milieu. Voor de Eerste Wereldoorlog telde Frankrijk zo’n tiental van deze leefgemeenschappen, verspreid over het land, die voor korte of langere tijd hebben bestaan. In die jaren, waarin veel plattelandsbewoners naar de steden trokken, moet het niet moeilijk geweest zijn ergens een leegstaand buurtschap of enkele lege boerderijen te vinden. Het aantal bewoners per kolonie bedroeg meestal enige tientallen.

Veganisme in Frankrijk
De eerste anarchistische kolonie in Frankrijk was gevestigd bij het dorpje Vaux (dep. Aisne), tussen 1903 en 1909. In 1911 ontstond in Bascon, een dorp in de buurt, een naturistische, veganistische kolonie. Stichter van deze communes was Louis Rimbault (1877-1949). De belangrijkste propagandist van deze kolonie was Jean Labat (1892-1932), vanwege zijn lange haar en baard plaatselijk bekend als Jezus Christus. Hij maakte foto’s van de kolonie en haar bewoners, die hij als ansichtkaarten verkocht.
Een andere belangrijke propagandist van het veganisme was George Butaud (1868-1926), die in 1923 in de kolonie in Bascon ging wonen. Daarnaast begon hij in Parijs een veganistisch restaurant, het Foyer Végétalien (40 Rue Mathis), waar ook een slaapzaaltje en een bibliotheek waren gevestigd en waar cursussen Esperanto, scheikunde, natuurkunde en Frans werden gegeven. Samen met Rimbault en de anarchiste Sophie Zaïkowska (1880-1939) stichtte Butaud in 1923 bij Luynes in het departement Indre-et-Loire, een zelfvoorzienend veganistisch dorp: Terre Libérée. Ongeveer twintig mensen woonden permanent in de kolonie, per jaar kwamen er tussen de twee- en driehonderd bezoekers, o.a. voor cursussen. Ondanks diverse interne ideologische conflicten en de oorlog, bleef de kolonie tot 1949 bestaan.

Anarchistisch tijdschrift
In 1911 had Louis Rimbault het wel gezien met het communeleven in Bascon. Bij lokale arbeiders in de omgeving had hij weinig belangstelling ondervonden voor zijn opvattingen over anarchistisch federalisme. In Parijs vond hij een baantje in een garage en maakte hij kennis met een aantal anarchisten die betrokken waren bij het tijdschrift l’anarchie. De redactie daarvan was gevestigd in een pand in de Rue du Chevalier de la Barre, vlakbij de Sacré-Coeur, waar ook de drukpers stond en lezingen konden worden gehouden.
L’anarchie was in 1905 opgericht door de typograaf en actieve anarchist Albert Libertad (pseudoniem van Albert Joseph, 1875-1908), die in die tijd in Parijs populaire lezingen over het anarchisme hield. In l’anarchie – oplage zo’n vierduizend exemplaren – pleitte hij voor een individualistisch anarchisme en verzette hij zich tegen de bestaande maatschappijvorm, loonarbeid, huwelijk, dienstplicht, verkiezingen, roken, alcohol en het eten van vlees. Hij was tegenstander van het anarchosyndicalisme omdat deze strijdwijze slechts tot lotsverbetering van de arbeiders zou leiden, en aan de bestaande maatschappelijke ongelijkheid niets zou veranderen.

Illegalisme
De sinds zijn geboorte kreupele Libertad was door zijn agitatie en propaganda een voortdurende doorn in het oog van autoriteiten, politie en justitie. Op een avond werd hij door agenten zo hard in elkaar geschopt, dat hij aan de gevolgen ervan overleed. Het redacteurschap van l’anarchie ging over naar Maurice Vandamme (1886-1974), die al eerder bijdragen voor het blad had geschreven onder het pseudoniem Mauricius. Deze zette het redactionele beleid van Libertad voort, samen met zijn vriendin Rirette Maîtrejean (1887-1968). Zij schreef felle artikelen waarin zij de maatschappelijke positie van vrouwen
bekritiseerde en pleitte voor vrije liefde, iets wat zij ook in praktijk bracht. Een andere medewerker was de fanatieke alcoholbestrijder en veganist André Roulot, die schreef onder het pseudoniem André Lorulot. Mauricius en Lorulot waren pleitbezorgers van individuele en gemeenschappelijke, indien nodig gewelddadige verzetsdaden tegen de heersende maatschappelijke orde. Dit illegalisme, waarbij anarchisten ook inbraken en overvallen pleegden met het doel de maatschappelijke orde te ondermijnen, zorgde ook voor financiële armslag voor de anarchistische beweging.

Victor Kibaltchiche en Rirete Maitrejean

Romainville
In het pand van l’anarchie in Parijs groeide het groepje rond Mauricius en Maîtrejean uit tot een kleine leefgemeenschap. Onder hen de in Brussel geboren Victor Kibaltchiche, van Russische afkomst, later bekend geworden als de schrijver Victor Serge (1890-1947), die al in l’anarchie schreef onder het pseudoniem Le Rétif (de weerspannige).
Nadat Mauricius als redacteur was opgestapt verhuisde de commune in 1909 op initiatief van Lorulot naar Romainville, een landelijk dorpje zo’n twee kilometer ten noordoosten van Parijs. In een groot huis met twee verdiepingen aan de Rue Bagnolet, kwam de drukpers van l’anarchie te staan, werden het redactielokaal en een kleine winkel voor de verkoop van revolutionaire publicaties gevestigd. De drukpers werd ook gebruikt voor het drukken van valse identiteitspapieren. Het huis had een binnenplaats en een ruime tuin met fruitbomen, waar als het weer het toeliet, matinées en soirées werden gehouden met gezamenlijke maaltijden, zang, dans en discussies.

Rue Bagnolet, Romainvillle. In het eerste huis links was de leefgemeenschap gevestigd (coll. MS)

 

 

 

 

 

 

 

 

Neem en eet
Naast woning voor de commune werd het huis een tijdelijke aanloopplek voor rondtrekkende geestverwanten of gelijkgestemden die zonder woonruimte zaten en kameraden die zich voor korte of langere tijd voor de politie schuil wilden houden. In de tuin werd een grote moestuin gecreëerd, waarmee men probeerde in eigen onderhoud te voorzien. Lukte dat niet, dan hanteerde men het neem-en-eet-principe. Om het inkomen van de commune aan te vullen pleegden enkele nieuwkomers geregeld inbraken waarna de buit in Parijs van de hand kon worden gedaan.
Vaste bewoners waren, naast Lorulot, Maîtrejean en Kibaltchiche, de militante anarchist Raymond Callemin, een jeugdvriend van Kibaltchiche, Jean de Boe en Eduard Carouy, ook afkomstig uit Brussel, en de dienstweigeraar Octave Garnier en diens vriendin Jeanne Belardi en haar dochtertje. Uit de kring rond l’anarchie kwamen René Valet en Anna Dondon. Callemin, Garnier, Carouy en Valet gebruikten de tuin ook voor schietoefeningen.

De tuin van het huis in Romainville

Olijfolie
De leefgemeenschap was strikt veganistisch. Met name Lorulot maakte zich hiervoor sterk. Eerder had hij in een veganistische kolonie in Saint Germain-en-Laye gewoond, maar daar werd zijn gedrag door de andere bewoners niet altijd gewaardeerd. Terwijl anderen aan het werk waren, bleek Lorulot vaak naakt in een boom te zitten waar hij een zonnebad nam, zoals hij het noemde. ‘Jullie zijn de behoeftigen, jullie werken, ik ben de hersens, ik denk’, zo verantwoordde hij zijn gedrag. Naakt door de bossen wandelen was een van zijn favoriete bezigheden.
In Romainville dronk men geen alcohol, geen koffie en thee, maar alleen water. De maaltijden bestonden uit rijst, maïs of havermoutpap en geraspte groenten, zonder zout, peper of azijn. Om fit te blijven deed men gymnastiekoefeningen en werden lange wandelingen of fietstochten gemaakt. Sommige van de bewoners, onder wie Lorulot, experimenteerden met fruitisme, het eten van alleen maar fruit. Volgens hem was het eten van één banaan per dag de meest complete en natuurlijke voeding en genoeg voor een menselijk lichaam. Wanneer iedereen daartoe over zou gaan, dan zouden er geen kapitalisten meer zijn, geen arbeiders en geen fabrieken en stakingen. Lorulot wilde een ‘vie naturelle’ leiden gebaseerd op wetenschappelijke grondslag. Hij adviseerde zelfs geen water te drinken maar alleen olijf- of zonnebloemolie. Het feit dat sardientjes lange tijd in olie bewaard konden worden bewees immers dat het menselijk lichaam door het drinken van olie langer mee zou gaan, zo stelde hij.

Wetenschap
De opvattingen van Lorulot leidden tot spanningen binnen de groep. Voor de anarcha-feministische opvattingen van Rirettte Maîtrejean kon hij weinig waardering opbrengen. Hij stelde zich autoritair op en drong de anderen zijn dieet op. Maîtrejean en Kibaltchiche weigerden af te zien van het drinken van koffie en thee. Maîtrejean zette grote vraagtekens bij het ‘wetenschappelijke’ gehalte van de beweringen van Lorulot.
Deze leidde zijn denkbeelden af uit het werk van Duitse wetenschappers als Ernst Haeckel en Ludwig Büchner die publiceerden over natuur, psychologie, darwinisme, fysiologie, natuurbeleving en biologie. In Nederland verschenen de boeken van beiden in de jaren twintig in roofdruk bij De Roode Bibliotheek van Gerhard Rijnders, uitgever van De Vrije Socialist.

Victor Kibaltchiche

Schreeuw om opstand
De irritaties in de leefgemeenschap liepen steeds verder op. Maîtrejean en Kibaltchiche kregen genoeg van het zout- en peperloze dieet en besloten voortaan apart te eten. Lorulot ergerde zich steeds meer aan het gedrag van de illegalisten Callemin, Carouy, Valet en Garnier. Hoewel hij voorheen het illegalisme had omarmd, kon hij zich met hun ideologische opvattingen over strijdwijze niet langer verenigen en besloot hij te vertrekken. Het redacteurschap van l’anarchie kwam nu bij Maîtrejean en Kibaltchiche te liggen. De laatste verzette zich al enige tijd tegen het individualisme in de kolommen van l’anarchie. Hij wilde het tijdschrift een breed sociaal karakter geven, maar daar wilden de illegalisten weer niet aan. Vooral Callemin pleitte voor harde, doeltreffende aanvallen tegen het bestaande systeem. Hij en de andere illegalisten wilden hun ‘schreeuw om opstand’ luid laten horen en de bestaande maatschappij vol treffen. Maîtrejean en Kibaltchiche vonden dat acties zoals roofovervallen het systeem niet zouden kunnen ondermijnen. In september 1911 begaf de drukpers van l’anarchie het. Rirette Maîtrejean en Kibaltchiche besloten daarop de commune te verlaten en vonden een nieuwe redactieruimte in de Rue du Fessart in Parijs.

De overval in de Rue Ordener door de Autobandieten

Rue Ordener, Parijs, ca. 1910 (coll. MS)

Autobandieten
Callemin, Carouy, Garnier en Valet vertrokken naar verschillende adressen in Parijs en omgeving. Nadat ze kennis hadden gemaakt met de uit Lyon afkomstige chauffeur Jules Bonnot kwamen hun opvattingen over anarchistische actiemethoden in een stroomversnelling.
Op 22 december 1911 pleegden ze in de Rue Ordener in Parijs de eerste gewapende overval in de geschiedenis waarbij gebruik gemaakt werd van een auto. Bij deze overval en daaropvolgende overvallen werd door Garnier en Bonnot iedere keer de beste auto die ze konden vinden gestolen.
Met een serie even spectaculaire als gewelddadige overvallen hield de ‘Bende van Bonnot’, oftewel de Autobandieten, Frankrijk maandenlang in de ban. Directe, onverholen aanvallen op banken en vermogende burgers maakten deel uit van de werkwijze.
Dit ‘anarchisme van de daad’ werd destijds in brede anarchistische kring veelal veroordeeld. Doordat hun acties niet alleen de bourgeoisie troffen, maar er ook onschuldige slachtoffers bij vielen, had de groep al gauw veel sympathie verloren. Voor zowel de sensatiepers als de serieuze kranten was de groep maandenlang voorpaginanieuws.
De geschiedenis van de Autobandieten zou op tragische wijze eindigen. Na hun arrestaties en veroordelingen werden Callemin en André Soudy geëxecuteerd. Bonnot, Garnier en Valet stierven tijdens een tweetal belegeringen van de schuilplaatsen waar ze zich hadden verstopt.
De Franse justitie arresteerde ook diverse anarchisten uit de kring van de kolonie. In de nasleep van de affaire Bonnot werd Rirette Maîtrejean na voorarrest vrijgesproken, Kibaltchiche kreeg vijf jaar cel.

Meningsverschillen
Een kolonie als in Romainville bood aan diverse anarchisten de mogelijkheid op verschillende terreinen actief te zijn, ook al waren er meningsverschillen over de te voeren strijd. Het veganisme in Romainville week niet fundamenteel af van dat in andere kolonies. Het zou echter onjuist zijn het veganisme en de samenlevingsvorm van Romainville te koppelen aan het illegalisme en aan de acties van de Autobandieten. De autoriteiten, de rechtse pers en de publieke opinie veegden echter alle anarchisten over één kam en ook anarchisten die maar zijdelings met de daders te maken hadden gehad werden destijds gearresteerd.
André Lorulot bleef actief in het anarchistische milieu. Hij richtte in 1911 het anarchistische tijdschrift L’Idee libre op.
In 1917 verwelkomde hij het ontstaan van de Sovjet-Unie. Een dictatuur van het proletariaat vond hij noodzakelijk, ook na het neerslaan van de opstand van Sovjet-matrozen in Kronstadt door het Rode Leger van Leon Trotski. Hij publiceerde nog over individueel anarchisme en seksualiteit en gaf een serie brochures uit tegen de kerk en haar verschijningsvormen. Het is opmerkelijk dat in de lijst publicaties van zijn hand na 1911 geen titels meer over veganisme voorkomen. Hij overleed in 1963.

Rirette Maitrejean en haar dochter, jaren zestig

 

 

 

 

 

 

 

 

Parijs
Diverse auteurs hebben over het leven in de kolonie van Romainville geschreven. Het feit dat een aantal bewoners later opging in de Autobandieten, is hier debet aan. Voornaamste bron voor verhalen over de kolonie van Romainville zijn de memoires van Rirette Maîtrejean, Souvenir d’anarchie (1913). Hoewel zij hierin duidelijk afstand neemt van het illegalisme en van de daden van Bonnot, Callemin c.s., verloochent zij het anarchisme en ook het veganisme niet. Ze werd typografe en bleef tot op hoge leeftijd actief in de anarchistische beweging. Ze werkte in de jaren dertig voor het tijdschrift La Revue anarchiste en in de syndicalistische typografenvakbond en vanaf 1959 voor het tijdschrift Liberté. Op het eind van haar leven werd ze blind, maar ze kon in mei 1968 nog kennis nemen van de studentenopstand in Parijs, niet lang voor haar dood. Haar as werd bijgezet in het Columbarium van Père Lachaise in Parijs, slechts enkele meters van de laatste rustplaats van André Lorulot.

Columbarium, Père Lachaise, Pariijs (foto: M. Smit)

Bronnen en literatuur
A. L. Constandse, De Autobandieten, BOO, Zandvoort 1935, herdr. Kelderuitgeverij, Utrecht/ De Vooruitgang, Amsterdam/Chantilly 2010;
De As 181/182: De Autobandieten, Moerkapelle 2013;
Fréderic Lavignette, La Bande à Bonnot à travers la presse de l’époque, Fage Éditions, Lyon 2008;
Lou Marin, Rirette Maîtrejean. Attentatskritikerin, Anarchafeministin, Individualanarchistin, Verlag Graswurzelrevolution, Heidelberg 2016; Richard Parry, The Bonnot Gang, Rebel Press 1987;
Bernard Thomas, Anarchisten, Ein Bericht, Walter-Verlag, Olten und Freiburg, 1970;
www.happycow.net




De kruistocht van Henk Eikeboom

Henk Eikeboom op de veranda van zijn tweede huis

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Henk Eikeboom (1898-1945) was geen theoreticus van het anarchisme, geen voorman in de   anarchistische beweging, maar wel een man van agitatie, organisatie en actie. Hij noemde zichzelf sociaalanarchist, hij was antimilitarist en een bewonderaar van Domela Nieuwenhuis. Hij was dichter, redacteur van anarchistische tijdschriften, uitgever, vertaler, handelaar in tweedehands boeken en erotische lectuur. Tijdens de Tweede Wereldoorlog zette hij zijn publicatiedrift voort maar hij werd door de Duitse bezetter gearresteerd.

Henk Eikeboom werd geboren in 1898. Zijn vader was koster van de Muiderkerk aan de Linnaeusstraat in Amsterdam en boekbinder. Op de lagere school schreef Eikeboom zijn eerste gedichten en vertoonde hij al zijn opstandige karakter. Hij wilde graag onderwijzer worden, maar bleek later voor het vak volstrekt ongeschikt. Tijdens zijn opleiding tot onderwijzer kwam hij in contact met de Kwekelingen Geheel Onthouders Bond (KGOB) en de Jongelieden Geheel Onthouders Bond (JGOB). Mogelijk maakte hij via die organisaties kennis met het marxisme en de ideeën van Russische revolutionairen. Onder invloed van zijn latere vrouw Willy Broekman, ontwikkelde hij zich al gauw in de richting van het anarchisme.

Dienstweigeraar
Hoewel Eikeboom aanvankelijk tegen dienstweigering was, hebben waarschijnlijk de verschrikkingen van de Eerste Wereldoorlog hem tot andere inzichten gebracht en in 1917 weigerde hij dan ook op te komen voor de Landstorm. Bovendien had hij inmiddels kennis gemaakt met het tijdschrift De Wapens Neder van de Internationale Anti-Militarische Vereeniging (IAMV). Tussen 26 oktober 1917 en 7 januari 1919 werd hij als dienstweigeraar gedetineerd, onder meer in Fort Spijkerboor in Westbeemster. Gedurende zijn detentie hield hij een dagboek bij. Op zijn eerste dag in de cel schreef hij: ‘Zo zit ik dan eindelijk opgesloten in een cel (…). Vanmorgen heb ik geweigerd de militaire uniform (…) aan te trekken. Voorwaar een groote misdaad! Ik trek de uniform niet aan omdat ik vrede wil.’

Rapaillepartij
Gegrepen door het anarchisme en antimilitarisme, nam hij na zijn gevangenschap de propaganda voor het anarchisme serieus op. Hij ging schrijven – proza, poëzie en journalistiek werk – voor het anarchistische tijdschrift De Vrije Socialist en de bladen De Wapens Neder en Morgenrood. Van Morgenrood werd hij ook redacteur. Daarnaast hield hij spreekbeurten en deed hij bestuurswerk in anarchistische organisaties en antimilitaristische kringen. In 1919 werd hij administrateur bij Libertas, de uitgeverij van De Vrije Socialist van anarchistisch uitgever Gerhard Rijnders.
Een dienstweigeringswet bestond destijds niet in Nederland. Toen in 1921 dienstweigeraar Herman Groenendaal in hongerstaking ging om een wet te bespoedigen, werd de actie breed ondersteund. Henk Eikeboom zette zich fanatiek in door geld in te zamelen voor de actie. In dezelfde periode werd hij penningmeester van het landelijk comité van de IAMV.

Een van de meest spraakmakende acties waaraan Eikeboom deelnam was de oprichting van de Rapaillepartij. Samen met de dadaïst Anthon Bakels en kunstenaar Erich Wichman richtte Eikeboom een politieke partij op, juist om aan te tonen dat het algemeen kiesrecht nergens toe leidt en om de opkomstplicht aan de kaak te stellen. Ook wilden ze de vraag aan de orde stellen of de massa in Nederland wel een juiste politieke keuze kon maken. Lijsttrekker werd de Amsterdamse zwerver Hadjememaar, die tot ieders verrassing in de Amsterdamse gemeenteraad werd gekozen. Na één raadsvergadering hief de partij zich op.

Poëziebundel van Henk Eikeboom

 

 

 

 

 

 

 

Brochures van Henk Eikeboom

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Brochures
Samen met Anthon Bakels deed Eikeboom in 1923 een poging het tijdschrift De Vrije Socialist van Gerhard Rijnders over te nemen, uit onvrede met diens weinig vernieuwende redactiebeleid en de ondoorzichtige exploitatie van diens uitgeverij. Eikeboom en Bakels wilden het blad zelf gaan uitgeven. Vanuit de anarchistische beweging kreeg de actie echter nauwelijks steun en Eikeboom was gedwongen zijn activiteiten voor het blad en de uitgeverij te staken. Hij besloot daarop zelf uitgever te worden en richtte uitgeverij De Fakkel op en publiceerde onder andere de door hem zelf geschreven brochures De anarchist en het huwelijk, Musssolini, een ziektegeval en Het Rood Blazoen.
Het huwelijk van Eikeboom en Willly Broekman liep stuk. Niet alleen was het uitgeven door Eikeboom een aanslag op het huishoudgeld, ook zal het in de praktijk brengen van de door hem gepropageerde vrije liefde een rol hebben gespeeld. In 1927 trouwde hij met Annie van Harselaar, de ex-vrouw van anarchistisch propagandist en spreker Anton Constandse. Samen met haar publiceerde hij het poëziebundeltje Bloed ligt op straat. Zij verdiende als onderwijzeres het geld voor het gezin.

Singel 443 (rechts naast het terras). In het souterrain had Eikeboom zijn boekhandel Mondain

Pornografie
In een poging een einde te maken aan zijn benarde financiële positie, pleegde Eikeboom – ook aanhanger van de neem-en-eet-theorie (proletarisch winkelen) – samen met een kameraad een overval op een geldloper in de Amsterdamse Linnaeusstraat, nota bene precies tegenover de kerk waar zijn vader koster was geweest. Als gevolg van de overval moest Henk enkele weken in de cel doorbrengen.
Hij zette een handeltje in tweedehands boeken op, maar dit was geen succes, totdat hij zich rond 1930 op de verkoop van pikante lectuur ging toeleggen, destijds door justitie als pornografie aangemerkt. De verdiensten waren zo goed dat Eikeboom zich een tweede huis, in ’s Graveland, kon veroorloven. In september 1930 deed de politie een inval zijn boekwinkel Mondain, gevestigd in het souterrain van het onbewoonbaar verklaarde pand Singel 443. Daarbij nam men een ‘grote hoeveelheid pornografische boeken en platen’ in beslag, aldus Het Vaderland van 5 oktober 1930. Het weerhield Eikeboom er niet van zijn handel voort te zetten. Hij bleef in die jaren schrijven en publiceerde in De Wapens Neder, De Vrijdenker en De Transportarbeider. In 1935 verscheen zijn boek Kruistochten (bij Uitgeverij De Jongh), korte prozastukken van eigen hand, aangevuld met korte beschouwingen van de anarchistische theoretici Rudolf Rocker en J. H. Mackay.

Fascisme
Eikeboom was in de jaren na 1933 bijzonder actief, ongetwijfeld vanwege het opkomende fascisme. Hij ging weer spreekbeurten geven en ging op openbare avonden debatten aan met fascisten, onder anderen met Arnold Meyer van Zwart Front. Hij zat kort vast voor de verspreiding van opruiende geschriften en stichtte in de Turfsteeg in Amsterdam het Erich Mühsamhuis, een vergaderlokaal genoemd naar de door de nazi’s vermoorde Duitse anarchist en dichter Erich Mühsam.
Hij organiseerde een protestmars tegen de gevangenisomstandigheden van Nederlandse dienstweigeraars en was betrokken bij de Sociaal Anarchistische Actie (SAA), die protestacties en cursussen organiseerde en brochures verspreidde. Vanuit de SAA ontwikkelde zich in 1935 de VAU, de Vereniging Anarchistische Uitgeverij waarin Eikeboom een vooraanstaande rol speelde. De VAU gaf onder andere zijn vertalingen uit van Rudolf Rockers Achter prikkeldraad en tralies, P. Arsjinofs Geschiedenis van de Machno-beweging en Nationalisme en Cultuur van Rudolf Rocker. Omdat Rocker door de nazi’s gearresteerd dreigde te worden, had hij overhaast Duitsland verlaten. Zijn bibliotheek werd in Berlijn door Arthur Lehning en Anthon Bakels in veiligheid gebracht. Het manuscript van Nationalisme en Cultuur werd door Bakels naar Nederland gesmokkeld.

Uitgave Schrijvers getuigen tegen oorlog en militarisme

De opdracht van Eikeboom voor zijn vriend Jo Moes

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Oorlogsdreiging
Na een aantal interne conflicten verdween Eikeboom noodgedwongen uit de VAU en startte vervolgens zijn eigen anarchistische uitgeverij. Bovendien moest hij in 1938 zijn redacteurschap van het tijdschrift De Arbeider opgeven omdat hij niet in staat bleek allerlei twisten in de beweging buiten de krant te houden. Ook binnen de SAA moest hij na interne meningsverschillen opstappen. In de anarchistische beweging kon hij zo nu en dan op fikse kritiek rekenen: Henk wist moeilijk onderscheid te maken tussen privéfinanciën en dat van tijdschriften waarvan hij de redacteur was. Zijn rol in de anarchistische beweging leek uitgespeeld.
Hij bleef echter schrijven en publiceren: brochures, poëzie en journalistieke bijdragen voor het tijdschrift Naar de Vrijheid en soms voor De Vrije Socialist.
Van de in 1939 toegenomen oorlogsdreiging leek Eikeboom zich niet veel aan te trekken.
Afwachtend, schouderophalend bijna volgde hij de gebeurtenissen. Anarchisten zijn tegen iedere oorlog, dus ook tegen deze, betoogde hij. Deze strijd is niet de onze, was zijn redenering. Wel werkte hij met zijn antimilitaristische gedicht ‘Als de klok klept’ nog mee aan de uitgave Schrijvers getuigen tegen oorlog en militarisme, een initiatief van de Jongeren Vredes Actie, waarin een zestigtal schrijvers protesteerden tegen de oorlog, onder wie Theun de Vries, Jef Last, Henriëtte Roland Holst, A. den Doolaard, E. du Perron, Simon Vestdijk en Fedde Schurer. In een exemplaar dat hij zijn vriend Jo Moens cadeau deed schreef hij:
‘Want schoner is ‘t, ook zonder hoop te strijden,
Dan zuchtend smaad te drinken uit de bron,
Wier weeë walg de duizenden beschreiden…

10/11/39 van Henk Eikeboom – op een brandend uur in onze geschiedenis.’

Onderduik
Ook na de Duitse inval in Nederland bleef hij zijn boekwinkeltje voortzetten. Daarnaast schreef hij artikelen die hij zelf stencilde, bundelde en niette, en verspreidde onder vrienden, kennissen en geestverwanten. De inhoud van deze titelloze bundelingen is niet meer te achterhalen. Voor zover bekend zijn er geen exemplaren bewaard gebleven. Het zullen teksten tegen de bezetter geweest zijn – mogelijk ook propaganda voor het anarchisme – want vrienden van Eikeboom bestempelden ze later als ‘illegaal drukwerk’. Waarschijnlijk werkte hij ook vanaf het begin mee aan de socialistische verzetsgroep De Vonk, die een gelijknamig blad uitgaf. Mogelijk is de berichtgeving over de Februaristaking in De Vonk van de hand van Eikeboom.
Waarschijnlijk was de bezetter op de hoogte van Eikebooms activiteiten. In 1941 dook hij onder toen hij via via vernam dat hij op een lijst van te arresteren communisten stond (voor de bezetter was er nauwelijks verschil tussen communisten en anarchisten), opgesteld na de Duitse inval in de Sovjet-Unie. Al vóór de oorlog kwam zijn naam voor op lijsten met ‘revolutionaire personen’ van de Centrale Inlichtingen Dienst (de latere BVD). De Duitse Sicherheitsdienst beschikte daar natuurlijk over.
De Duitsers deden een inval in de woning van Eikeboom aan de Zwanenburgwal in Amsterdam. Nog net op tijd wist de vrouw van Henk de ledenlijsten van de VAU te verstoppen en later te vernietigen. Henk had toen al – onder een schuilnaam – een kamer gehuurd bij een kennis in Den Haag.

Henk Eikeboom en zijn zoon Rogier

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Illegaal werk
Eikebooms activiteiten in de oorlog verschilden weinig van die ervoor. Hij bleef ‘gewoon’ zijn stencils schrijven en publiceren. Zijn gedrag en houding ten opzichte van autoriteiten wijzigde zich nauwelijks. De ene machthebber was vervangen door de andere, zo moet hij geredeneerd hebben. Vandaar waarschijnlijk zijn laconieke en vaak onvoorzichtige houding in die dagen. Op zijn onderduikadres slingerden overal papieren en zijn stencilmachine had
hij gewoon op tafel staan. Wellicht dacht hij dat het met de repressie wel mee zou vallen.
Ondanks dat hij was ondergedoken, zocht hij gewoon zijn moeder in Baarn op. Ook onderhield hij relaties met verschillende vrouwen, met wie hij soms via contactadvertenties kennismaakte. Tegen kennissen schepte hij soms een beetje op over illegaal werk dat hij zou verrichten, al kreeg niemand er hoogte van wat dat dan precies was.

Boeken van Henk Eikeboom

Uitgaven van de VAU

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Verraad
In december 1941 werd hij door de Duitsers opgepakt. Naar alle waarschijnlijkheid is hij verraden, onbekend is door wie. Mogelijk was hierbij een bedrogen vrouw in het spel. Eerst zat hij vast in de gevangenis in Scheveningen, later werd hij overgebracht naar kamp Amersfoort. Omdat hij daar verschillende malen het kampreglement overtrad, is hij meerdere keren ernstig mishandeld. In maart 1943 werd hij overgeplaatst naar kamp Vught, waar hij een baantje in de drukkerij kreeg. Het verhaal gaat dat hij in Vught een boek zou hebben geschreven, wat naar buiten gesmokkeld zou zijn, maar bewijs daarvoor ontbreekt.
In Vught ging zijn conditie sterk achteruit. Na Dolle Dinsdag werd hij op transport gesteld naar Duitsland. Hij belandde in kamp Rotenburg, een onderafdeling van het concentratiekamp Neuengamme. Door kou, honger, dorst en mishandelingen verslechterde zijn toestand snel.
Hij liep tyfus op en is vermoedelijk na een dodenmars van gevangenen van Rotenburg naar kamp Sandbostel, daar op 11 mei 1945 overleden.

Afgebeelde boeken en brochures: collectie Martin Smit

Literatuur
Pzisko Jacobs, Henk Eikeboom, anarchist, Haarlem 1986;
Michael P Spahr, Vrijheidsbezinning in tijden van dictatuur. Nederlandse anarchisten en de Tweede Wereldoorlog (doctoraalscriptie), Amsterdam 1998;
De AS 158, Nederlandse anarchisten in de Tweede Wereldoorlog, Moerkapelle 2007.




Patrice Lumumba’s Independence Day Speech, June 30, 1960

Patrice Lumumba – Photo: en.wikipedia.org

Men and women of the Congo,

Victorious fighters for independence, today victorious, I greet you in the name of the Congolese government. All of you, my friends, who have fought tirelessly at our sides, I ask you to make this June 30, 1960, an illustrious date that you will keep indelibly engraved in your hearts, a date of significance of which you will teach to your children, so that they will make known to their sons and to their grandchildren the glorious history of our fight for liberty.

For this independence of the Congo, even as it is celebrated today with Belgium, a friendly country with whom we deal as equal to equal, no Congolese worthy of the name will ever be able to forget that is was by fighting that it has been won [applause], a day-to-day fight, an ardent and idealistic fight, a fight in which we were spared neither privation nor suffering, and for which we gave our strength and our blood.

We are proud of this struggle, of tears, of fire, and of blood, to the depths of our being, for it was a noble and just struggle, and indispensable to put an end to the humiliating slavery which was imposed upon us by force.

This was our fate for 80 years of a colonial regime; our wounds are too fresh and too painful still for us to drive them from our memory. We have known harassing work, exacted in exchange for salaries which did not permit us to eat enough to drive away hunger, or to clothe ourselves, or to house ourselves decently, or to raise our children as creatures dear to us.

Read more: https://sfbayview.com/patrice-lumumba