God wil het! – VI – Reizen in het spoor van de kruisvaarders

Constantinopel: in het kamp van de vijand

De zee van Marmara vanaf het Yedikule-kasteel

De zee van Marmara vanaf het Yedikule-kasteel

In 330 gaf de Oost-Romeinse keizer Constantijn de door hem ingenomen stad Byzantium de naam Constantinopel. In 413 begon de Romeinse keizer Theodosius II met de bouw van de grote muur, die tot de dag van vandaag een verbinding vormt tussen de oevers van de Bosporus en Zee van Marmara. Vele oorlogen hebben de Byzantijnen gevoerd tegen binnendringende volkeren, vele malen ook werd Constantinopel bedreigd en vele intriges en opstanden leidden tot troonswisselingen waarbij verschillende heersers de dood vonden. Van de zevende tot de tiende eeuw werd er regelmatig strijd geleverd tegen de Arabieren die het Byzantijnse rijk binnendrongen tot in Armenië, Cappadocië, Anatolië, Cyprus en Rhodos. In 1057 kwamen de Comnenen aan de macht na een opstand van de Byzantijnse militaire bevelhebber Isaak Comnenus tegen de heersende keizer Michael. In 1076 werd het rijk geteisterd door ernstige hongersnood en de pest. In 1081 betrad Alexius Comnenus de Byzantijnse troon. Zijn vijftienjarige vrouw Irene Doukas werd gekroond tot keizerin. In datzelfde jaar werd het Byzantijnse leger door de uit Zuid-Italië afkomstige Noormannen verslagen bij Dyrrachium in het huidige Albanië. In 1085 namen de Seltsjoeken Antiochië in en werd het Byzantijnse rijk teruggedrongen tot in Klein-Azië.Parel van de Bosporus

Territories of the Byzantine empire, ca. 1081

Territories of the Byzantine empire, ca. 1081

Byzantium, Constantinopel. Het tegenwoordige Istanbul. Oude namen voor een klassieke stad. Londra Asfalti heet de grote westelijke toegangsweg tot de stad, met een naam die kennelijk wil aangeven dat ze helemaal in Londen is begonnen. Na het passeren van Istanbuls structuurloze, overhaast voor de aanstormende immigranten aangelegde satellietsteden gaat de weg dwars door de lange oude muur van Theodosius de stad binnen om daar op te gaan in het helse verkeer van de grote boulevard die vlak voor de beroemde Aya Sofia eindigt.

Het is een paar honderd meter voor de zee; tevens de laatste halte van Europa en een verzamelpunt voor toeristische activiteiten. Want Istanbul mag veel strijd hebben gekend en meer dan eens door een menselijke wervelwind zijn toegetakeld, haar tot zeven eeuwen v. Chr. teruggaande historie heeft een keur aan imposante monumenten nagelaten die zowel de kruisvaarders als de Turken overleefd hebben. De oude stad heeft de vorm van een hondenkop en wordt aan twee zijden omgeven door de wateren van de Gouden Hoorn en de Zee van Marmara, waarvan de oevers verbonden worden door de bijna zeven kilometer lange landmuur, die ondanks de invloed van de tand des tijds de stad nog steeds als een machtige barrière afsluit van de buitenwereld. Wie de kaarten van Byzantium, Constantinopel en Istanbul naast elkaar legt, ziet dat meer dan twee millennia geschiedenis de vorm en structuur van de stad onaangetast hebben gelaten. Alleen moest er voor de uitdijende bevolking plaats gezocht worden aan de overzijde van de Gouden Hoorn en in het andere werelddeel aan de overkant van de Bosporus. Hier wordt de stad Üsküdar genoemd en tussen het Aziatische bootstation Harem en het Europese Sirkeci varen dagelijks honderden overvolle passagiersschepen heen en weer om het contact met het economische hart van Turkije te onderhouden. Ooit was het treinstation van Sirkeci de laatste halte van de legendarische Oriënt Express met haar knusse schemerlampjes, notenhouten wandbetimmering en gecapitonneerde banken. Wat rest is de Balkan Expres waar vrouwen met schelle slavische stemmen en mannen in glimmende trainingspakken grote hoeveelheden bagage door de ramen van de uitgewoonde wagons naar binnen werken. Buiten het station hangt de geur van bruinkoolverbranding. Rode, knarsende trammetjes en voetpaden vol sjouwers, theeverkopers en toeristen leiden naar de nabij gelegen Sultanahmet wijk waar het moderne toerisme de plaats heeft ingenomen van de hippie hangouts die de stad als uitvalspoort naar het Oosten in de jaren zestig zo beroemd gemaakt hebben.

De keizer
‘O, wat een prachtige, edele stad! Wat een kloosters en paleizen en wat een vakmanschap! Ja, wat een schitterende straten en wijken Het zou te veel tijd nemen om de weelde van alles wat ik gezien heb – goud, zilver en allerlei kleding en heilige voorwerpen – te beschrijven,’ verzucht een opgewonden reisgenoot van Godfried wanneer hij even een kijkje binnen de muren heeft kunnen nemen.

‘We mochten de stad alleen betreden in groepjes van ten hoogste vijf personen en met tussenpozen van een uur, omdat keizer Alexius bang was dat we hem kwaad zouden doen.’ Wie was Alexius Comnenus, deze veldheer die zijn keizer Nicephorus verstootte en zelf de kroon beklom? ‘Hij was geen groot man, maar wel breed geschouderd en goed gevormd’, schrijft zijn dochter Anna Comnena in haar beroemd geworden biografie over haar vader die zijn grenzeloos bewonderde. ‘Als hij recht op stond maakte hij niet direct veel indruk, maar als je hem met zijn onverbiddelijke blik in de ogen op de troon zag zitten, deed hij denken aan een wervelwind, zo overrompelend was de uitstraling van zijn persoonlijkheid. Hij had donkere, gebogen wenkbrauwen en zijn ogen waren zowel angstaanjagend als vriendelijk.’ Anna had als veertienjarige de komst van de kruisvaarders van nabij meegemaakt en had geen goed woord over voor de barbaren die ‘deden alsof ze op pelgrimage waren, maar in werkelijkheid Alexius wilden onttronen en de hoofdstad grijpen.’

Brood en spelen
Het is een winderige, kille avond. Terwijl Godfried zich voor de stadsmuren zit te verbijten, heeft Alexius zich flink te goed gedaan aan wijn, wild en gevogelte voordat hij zich vanuit zijn paleis aan de oever van de Bosporus door een ondergrondse tunnel naar de Hippodroom begeeft voor zijn favoriete tijdsbesteding: de paardenrennen. De tunnel had hij voor zijn eigen veiligheid laten aanleggen want, net als Europese vorstenhuizen, was het bij de familie Comnenus voortdurend moord en doodslag en ook het volk was niet te vertrouwen. Die gebruikten de renbaan, met aan de twee uiteinden de Aya Sofia en het keizerlijk Paleis als de symbolen van de kerkelijke en de wereldlijke macht voor hun protestbijeenkomsten tegen het keizerlijk bestuur of voor vormen van volksvermaak als riddertoernooien, circussen en executies. Een hoogtepunt was het in 1118 levend verbranden van de leider der ketterse Bogomielen.

Hier vertonen zich mensen uit alle landen van de wereld met hun kunsten. Ze brengen leeuwen mee, luipaarden, beren, wilde ezels en laten die met elkaar vechten. Nergens anders ziet men een soortgelijk schouwspel,’ beschrijft een bezoeker aan de stad.

De binnenplaats van de Sultan Ahmetmoskee (Blauwe moskee)

De binnenplaats van de Sultan Ahmetmoskee (Blauwe moskee)

Op de plaats waar nu de toeristen en inwoners van Istanbul in het Meydanipark tussen de Aya Sofia en de Blauwe Moskee een beetje rondslenteren over de betegelde paden, liep de langgerekte, 430 meter lange ovalen baan, waarop alle aandacht van de keizerlijke loge en de 30 duizend toeschouwers in de tribunes was gericht. Twee nog uit die tijd aanwezige getuigen fungeren als een nauwkeurige plaatsbepaling. Negenhonderd jaar geleden stonden ze al opgesteld bij een van de bochten van de renbaan, bijna aan het eind van het park. Een uit Egypte meegebrachte obelisk waarop keizer Theodosius in vier fragmenten staat afgebeeld tijdens zijn bezoek aan de paardenrennen en daar achter, een paar meter in de grond verzonken, de zogenaamde slangenzuil gevormd door drie in elkaar verstrengelde serpenten. Na de wedstrijd verdween Alexius door zijn tunnel richting paleis, maar ook daar maakte de overbevolkte binnenstad hem onrustig. In feite was hij bang en steeds op zoek naar een veilige plaats, maar angst tonen maakt kwetsbaar en voor zo’n belangrijke wereldse en kerkelijke vorst, misschien wel de machtigste van zijn tijd, waren voldoende vijanden voorhanden. ‘Ik heb behoefte aan frisse lucht’ liet hij steeds weten. Een kreet die klinkt als van deze tijd en die niet misplaatst is in het hedendaagse verkeersgekke Istanbul, maar het geeft ook een aardig beeld van de milieuomstandigheden rond het paleis van de keizer.  Binnen de muren leefde hij tussen goud, marmer en brokaat, maar mogelijk kon de fijngevoelige neus van de keizerlijke hoogheid zelfs daar niet ontkomen aan de immer aanwezige stank van open riolen, dode dieren, smeulende vuren en drek en stront en moest hij zijn neus regelmatig deppen met de beroemde parfums uit de Bulgaarse rozenvallei. Steeds vaker verliet Alexius, begeleid door zijn getrouwen, op zijn witte paard de drukke binnenstad om zich over de Mese, de huidige Fevsi Pasja Boulevard naar zijn landelijk gelegen buitenverblijf het Blachernae te begeven. Het paleis staat vlak bij de Edirnepoort en met de achterzijde tegen misschien wel de veiligste muur van dat tijdperk gebouwd.

Hoe veilig zou spoedig blijken, want aan de andere kant van de muur verbeidde Godfried zijn tijd. Tenminste twee zaken hielden hem bezig. Wat moest hij met de halsstarrige Alexius beginnen, die hem voortdurend onder druk zette om een eed van trouw af te leggen en hoe lang zou het duren voordat de andere legers onder Bohemund, Raymond van Toulouse en Robert van Normandië hem hadden bereikt? Hij had behoefte aan steun en advies, want de gladde keizer wist steeds weer iets nieuws te bedenken om hem het bloed naar het hoofd te jagen. En de rol van Hugh Vermandois, de jongste broer van de Franse koning, beviel hem ook helemaal niet. Dat pedante Fransmannetje had zich door de keizer laten lijmen met geschenken en mogelijk nog wat vleselijke genoegens, om daarna zijn trouw aan Alexius te getuigen. En of dat nog niet voldoende was had de keizer Vermandois met zijn mooie praatjes naar zijn kamp gestuurd om hem op andere gedachten te brengen.

Schaam je je niet,’ had Godfried gezegd. ‘Jij verliet je land als een koning, met al die macht en een sterk leger. Nu heb je jezelf vanaf die hoogte tot het niveau van slaaf gebracht. En nu, alsof je grote successen zou hebben behaald, kom je hier naar toe en vraagt mij hetzelfde te doen. Ik heb trouw gezworen aan de Duitse keizer Hendrik IV en ik ga niet nog eens hetzelfde doen bij de keizer van Byzantium.’

‘Wij hadden in ons eigen land moeten blijven,’ antwoordde Hugh Vermandois ‘en onze handen van andere volkeren moeten afhouden, maar nu wij eenmaal hier zijn en de keizers bescherming nodig hebben, bereiken we niets wanneer we zijn orders niet gehoorzamen.’

Geïrriteerd zond Godfried de Fransman terug, waarop de keizer reageerde door de toegezegde voedselvoorraden te blokkeren. Uit woede begon Godfried op zijn beurt de dorpen in de omgeving te plunderen. De blokkade werd opgeheven, maar een paar weken later was het opnieuw raak. Om bescherming te zoeken tegen de koude winter had Godfried zijn kampement naar Pera verplaatst en daar was hij opnieuw door Alexius benaderd. Een nieuwe weigering werd gevolgd door weer een blokkade en al snel ontstond er gebrek aan paardenvoedsel, vis en brood. Toen besloot Godfried de stad aan te vallen. Delen van Pera werden geplunderd en in brand gestoken en op 2 april 1097 trok de Lotharingse Hertog de Gouden Hoorn over in de richting van het Blachernae, waar Alexius zich inmiddels definitief had gevestigd. Keer op keer werden aanvallen uitgevoerd op de Edirnepoort, maar met hun lichte wapens hadden de kruisvaarders geen schijn van kans. Niet tegen de poort, laat staan tegen de muur en toen de goed getrainde soldaten van Alexus de achtervolging inzetten, gaf Godfried na vier maanden beproevingen en irritaties op. Hij was bereid zijn loyaliteit te betuigen aan Alexius. De keizer hoopte met deze verklaring te voorkomen dat de Franken zich meester zouden maken van de Byzantijnse bezittingen op het Aziatische continent, maar zijn angst bleef en werd alleen maar groter toen ook de legers van de Fransen en de Italiaan Bohemund de stad naderden.

‘Toen keizer Alexius vernam dat Bohemund, die nobele man, in Constantinopel was aangekomen, gaf hij opdracht hem met alle eer tegemoet te treden. Voorzichtigheidshalve moest de ontmoeting buiten de stad plaats vinden. Toen Bohemund zijn tenten had opgeslagen, stuurde de keizer hem een boodschapper om en geheime ontmoeting af te spreken. Maar ook Godfried en zijn broer Boudewijn volgden Bohemund naar de stad en de toch al gespannen keizer raakte hierdoor ziedend van woede en probeerde een plan te bedenken om deze soldaten van Christus door list en bedrog gevangen te nemen. Maar door de hulp van bovenaf was er geen sprake van oneerbaar gedrag, noch door de keizer, noch door zijn mannen.’

De grote muur

Sultan Mehmet II

Sultan Mehmet II

Voor de Edirnepoort, één van de vele poorten van de oude stadsmuur, stallen neringdoenden hun eenvoudige spulletjes uit. Kledingstukken in vaak venijnige kleuren, schoenen waar in veel gevallen geen stukje leer aan te pas komt, scheermesjes, aanstekers en nagelknippers. Karren, fietsen en ook auto’s passeren deze belangrijke ingang van de stad, waarvan de rijbaan maar net drie meter breed is. Daarmee is het nog één van de bredere doorgangen, want verderop langs de muur zijn de poorten soms zo smal, dat een man met een vlag en een fluit de hele dag het verkeer over de enige rijbaan staat te regelen. Hoe smaller de poort, hoe beter ze kon worden verdedigd! Naast de heel stevige, dubbele muren van Edirne Kapi hangt een bord met een Turkse tekst en het jaartal 1453. Het was een cruciaal jaar voor de stad, toen Mehmet II de poort vernietigde en de stad binnenstormde. Constantinopel werd Istanbul en de ondergang van het reeds verzwakte Byzantijnse rijk was bezegeld. De oorspronkelijke muur werd in de vijfde eeuw gebouwd en bestond uit een tien meter hoge voormuur met een achttien meter brede gracht en een vijftien tot twintig meter hoge achtermuur. Onder de nog in verrassend goede staat verkerende achtermuur heeft zich een geheel eigen cultuur ontwikkeld. In de enkele meters diepe poortjes wonen en werken families en allerlei ambachtslieden. Ieder plekje is benut. In de aangrenzende straatjes staan tussen winkeltjes en huizen af en toe, verborgen achter hoge muren, kleine met zorg onderhouden orthodoxe kerkjes op stille, vreedzame binnenplaatsjes. Een enkele keer is er alleen nog een poort met Hebreeuwse woorden en daarachter een parkeerplaats waar eens een synagoge stond. In het gebied tussen de voormuur en de achtermuur bevindt zich een chaotisch landschap met stukjes akkerland, grazende schapen, kleine bedrijfjes en rommelige huisjes waar mensen omheen scharrelen. Bij een caravan zitten zigeuners rond een vuurtje. Met oude planken is een hoekje afgescheiden waar drie paarden doodstil voor zich uit staan te staren. Straathonden scharrelen in de door de eeuwen heen ontstane bergen huisvuil, waarin archeologen hebben zitten wroeten om er gegevens uit te halen over de manier waarop de mensen eeuwen geleden leefden, aten en dronken.

Dicht bij de Edirnepoort verbreedt de muur zich tot een imposante vierkante ruïne, waarvan nog een aantal hoge muren van een drie verdiepingen tellend gebouw fier overeind staan. Ze vormen een deel van het Blachernae, de keizerlijke residentie die Alexius aan het eind van de elfde eeuw betrok. Na de val van Constantinopel woonde er tijdelijk een sultan. Daarna verviel het complex en werd het in de achttiende en negentiende eeuw gebruikt als porselein- en glasfabriek. Aan de buitenkant van de muur spelen wat jongetjes op een geïmproviseerd voetbalveld. Bij de ingangspoort schuift een vrouw het doek opzij van haar in de muur gebouwde hut en vraagt om geld. In de grote ontvangstruimte, waar de weelderige inrichting de kruisvaarders de adem benam, zijn de ronde bogen met de fraaie mozaïeken voor een deel intact gebleven…

Opwinding en huivering

Bohemund van Tarente

Bohemund van Tarente

Op paaszondag 1097 verzamelde de elite van de kruisvaarders zich bij het Blachernae-paleis om de keizer de eed van getrouwheid af te leggen. Van de leiders waren aanwezig Godfried en Boudewijn, Robert van Normandië, Raymond van Toulouse, Hugh Vermandois en Bohemund van Tarente, Bohemund, die door geldgebrek weinig volgelingen had, had geen enkele intentie om het Heilige Graf te redden, maar was van plan om zich onderweg een eigen gebied met een titel toe te eigenen. Hij deed enorm zijn best om bij Alexius in de gunst te komen. Maar in de voorafgaande jaren was Bohemund in het leger van de Italiaanse Noormannen reeds twee keer tegen Alexius ten strijde getrokken en even zo vaak had de keizer het onderspit moeten delven. Niettemin trad de sluwe en gedistingeerde vorst hem met een glimlach tegemoet. ‘Heeft u een goede reis gehad en waar heeft u uw edelen ondergebracht?’

Fijntjes herinnerde de keizer hem ook aan hun eerdere ontmoetingen. ‘Ik was inderdaad een vijand,’ sprak Bohemund, ‘maar nu ben ik uit eigen wil als een vriend van zijne majesteit gekomen.’ De keizer converseerde nog wat door, maar probeerde onderwijl wat verder door te dringen in de verborgen gedachten van de kruisvaarder. En Anna, die aan de zijde van haar vader verbleef, huiverde, maar verhulde evenmin haar gevoelens van opwinding, toen ze de forsgebouwde Frank, waarover ze zoveel had gehoord voor het eerst ontmoette.

‘Bohemund was gelijk geen ander man die ooit het Byzantijnse rijk bezocht, Barbaar of Griek. Zijn verschijning veroorzaakte verbazing, het noemen van zijn naam paniek. Ik zal het uiterlijk van de barbaar beschrijven: hij was zo groot van postuur, dat hij vijftig centimeter boven de grootste mannen uitstak. Hij had smalle heupen en een platte buik, was breed in de schouders en had sterke armen. Zijn gestalte kan het best worden omschreven als mager noch gezet, maar zo perfect als maar mogelijk is, kortom gebouwd als het kanon van Polykleitos. Zijn handen waren breed, hij stond stevig op zijn benen en hij had een gedrongen hals en rug. Als je zorgvuldig naar hem keek, dan was het alsof hij enigszins een gebogen rug had. Niet dat zijn ruggengraat beschadigd was, maar het schijnt dat hij vanaf zijn geboorte deze vervorming heeft gehad. Zijn huid was heel wit, die van zijn gezicht zowel blozend als wit. Zijn haar was lichtbruin en hing niet tot op zijn rug zoals bij andere barbaren. Zijn haar was niet ruig, maar kort geknipt tot rond de oren. Ik kan niet zeggen of zijn baard rossig was of een andere kleur had, want hij was afgeschoren waardoor zijn gelaat zachter dan marmer was geworden. Zijn ogen waren grijs en drukten waardigheid en moed uit. Zijn grote longen deden de neusvleugels bewegen als hij ademde. Hij straalde charme uit, deze man, maar die werd deels teniet gedaan door de angst die hij om zich heen verspreidde. Want hij leek wreed en wild. Deels door zijn afmetingen, deels door zijn gedrag. Zelfs zijn lach boezemde de mensen angst in. Zowel moed als liefde leefden in hem en beiden waren gericht op oorlogsvoeren. Zijn ondernemende karakter durfde alles aan en verleidden hem tot allerlei acties. In zijn gesprekken gaf hij antwoorden die altijd dubbelzinnig waren. Dit was de aard van Bohemund en zijn lichaam en alleen de keizer was hem door diens welsprekendheid en andere aangeboren voordelen de baas.’

De keizer had plaats genomen op zijn troon en zich omgeven met veel uiterlijk vertoon. Hij wilde indruk maken op de barbaren, maar tegelijk verborg hij hiermee de zwakte van zijn in nood verkerende rijk. Gekleed in een purperen gewaad, bestikt met goud, hermelijn en marmerbont bleef hij op zijn zetel zitten, terwijl de edelmannen en hun ridders bleven staan. Op het moment waarop Alexius zich verhief en naar de edelen schreed om hun eed in ontvangst te nemen nam een van de ridders, Robert van Parijs, uitdagend, breed zittend plaats op de troon. De keizer gaf geen krimp, maar Boudewijn pakte Robert bij de hand en trok hem van de zetel.

‘Het is een schande om zoiets te doen,’ beet hij hem woedend toe, ‘en zeker nadat je de keizer trouw hebt gezworen. Romeinse keizers laten hun ondergeschikten niet naast zich zitten. Dat is de gewoonte hier en je dient de gewoonten van het land te respecteren.’ ‘Wat een boer, hij gaat zelf zitten en laat al die edelen staan’ beet de onbeschofte edelman de keizer nog toe, ‘maar Alexius hield wijselijk zijn mond, omdat hij de opvliegendheid van de Franken kende.’ Hij wilde maar één ding: zo snel als mogelijk het enorme kruisleger de Bosporus laten oversteken, weg van zijn hoofdstad, weg uit zijn rijk.

Aya Sofia

Aya Sofia

Aya Sofia

Op de gaanderij van de Aya Sofia-basiliek, weggemoffeld in een donkere hoek en onvindbaar voor wie de plaats niet kent, bevindt zich een van de zeldzame afbeeldingen van Alexius in zijn hoedanigheid als hoofd van de Byzantijnse Kerk. Als hogepriester staat hij, omgeven met de voorwerpen van zijn waardigheid, op de prachtige mozaïek afgebeeld met een halo achter zijn hoofd met de keurig verzorgde baard en snor. Meer dan duizend jaar vóór de Latijnen hun machtigste symbool, de Sint-Pieter in Rome, in de steigers zetten werd deze geweldige basiliek na twee branden en een aardbeving al voor de derde keer herbouwd. De laatste grote ramp vond plaats tijdens de vierde kruistocht, toen de kracht van Byzantium zo was verzwakt, dat de westerse christenen met steun van de machtige Venetiaanse vloot in 1204 kans zagen Constantinopel in te nemen en vol haat en jaloezie het symbool van het oosterse christendom op alle mogelijke manieren ontheiligden.

‘Ze gooiden de gewijde relikwieën van de heilige martelaren neer op plaatsen die ik nauwelijks durf te noemen. Ze namen de miskelken en hostiekelken en gebruikten ze, na er de juwelen en andere versierselen te hebben afgerukt, als drinkbekers… Ze sloegen het altaar stuk en verdeelden de stukken onder elkaar. Ze lieten ezels en paarden de kerk binnen om de heilige vaten mee te nemen, evenals het bewerkte zilver en het vermeil dat ze van de kansel, het pupiter en de deuren hadden afgetrokken, en oneindig veel andere voorwerpen. Sommige dieren waren op de zeer gladde tegelvloer gevallen; ze werden doorboord met het zwaard en bezoedelden de gewijde plaats met hun bloed en uitwerpselen. Een zeer zondige vrouw ging in de aartsvaderlijke stoel zitten, terwijl ze Christus beledigde, ze hief er een obsceen lied aan en danste vervolgens in de kerk, waarbij ze onfatsoenlijke bewegingen maakte.’

De Turkse Ottomanen veranderden de kerk na duizend jaar christelijke eredienst in Istanbuls belangrijkste moskee en bouwden er vier minaretten aan vast. Ze lieten de Byzantijnse iconen en mozaïeken met rust, maar ongewenste afbeeldingen werden met witkalk overgeschilderd. Sinds 1935 worden er geen diensten meer gehouden. Het historische gebouw is nu kerk noch moskee en wordt gebruikt als museum. De weggeschilderde afbeeldingen zijn weer tevoorschijn gehaald en drommen toeristen schuifelen hutje mutje de hoofdingang binnen, waar boven de deur een schitterende, pas in 1933 ontdekte mozaïek is aangebracht. In het midden bevindt zich op een troon de moeder Gods met haar kind op schoot en aan haar ene zijde staat keizer Constantijn de Grote met een maquette van zijn stad en aan de andere zijde Justianus met een model van zijn Aya Sofia. In de enorme centrale hal van de basiliek verstoren vier grote zwarte schilden met de namen van de eerste vier kaliefs de ruimtelijkheid. In het centrum bevindt zich een enorme bouwsteiger met een lift, die een internationaal gezelschap restaurateurs naar de hoogste regionen van de koepel brengt. Door het hele gebouw, de centrale hal, de galerijen en de zalen kunnen de symbolen van twee grote godsdiensten in harmonie naast elkaar bestaan. Mozaïeken van christelijke heiligen zijn aangebracht naast de mihrab, het poortvormige nisje dat de richting van Mekka aangeeft. Iconen van de Byzantijnse heersers bevinden zich naast afbeeldingen van de kaliefen en de kansel vanwaar de Koran werd gelezen.

Christenen en moslims
De vijandschap tussen het oosterse en het westerse christendom was in die tijd aanzienlijk venijniger dan de vijandschap tussen het oosterse christendom en de islam,’ zegt de Arabist Alexander de Groot van de Universiteit van Leiden, die een bezoek aflegt aan zijn collega dr. Ted LaGro, directeur van het Nederlands Instituut voor Academische Studies in Istanbul. De Groot vraagt zich af of de paus wel goed had nagedacht voordat hij zijn horden kruisvaarders op pad stuurde, want ‘de kruisvaarders hebben stelselmatig de veerkracht van de Byzantijnen verzwakt en daardoor juist de islam, zeg maar de Turken, de toegang tot Europa vereenvoudigd. De roomse Kerk is dus zeer onoordeelkundig te werk gegaan. Ze hadden in het Midden-Oosten met diplomatieke en culturele methoden hetzelfde kunnen bereiken zonder die ravage aan te richten in het oosterse christendom. De Byzantijnen zochten nota bene hulp bij de Turkse Seltsjoeken om zich tegen de Latijnen te verdedigen. Uiteindelijk trouwden er zelfs Seltsjoekse sultans met Byzantijnse prinsessen,’ aldus de Groot. LaGro heeft onder meer onderzoek gedaan naar de wederzijdse culturele beïnvloeding van de Kruisvaarders en de Moslims. Niet ver van het Instituut, aan de Istiklal Caddesi, bevinden zich nog wat restanten van de twee kerkgemeenschappen die elkaar al eeuwen naar het leven staan: een Grieks-orthodoxe en daar vlak bij maar liefst twee rooms-katholieke Kerken. Elders in de stad bevinden zich ook nog locaties van oosterse christenen en andere minderheden zoals de Syrisch-orthodoxen en Armenen.

De verhoudingen tussen de Turken en de Grieks-orthodoxe Kerk zijn heden ten dage ronduit slecht te noemen en regelmatig vertalen politieke spanningen tussen Griekenland en Turkije zich in religieuze uitbarstingen. Het aantal Grieks-orthodoxen wordt dan ook steeds kleiner en na iedere golf van geweld verdwijnen er weer groepen naar Griekenland, waar ze vaak in de omgeving van de grens onder meestal armoedige omstandigheden proberen te overleven. Het streng bewaakte orthodoxe patriarchaat in Istanbul staat qua proporties in geen verhouding tot het aantal gelovigen, maar hier zetelt dan ook de primes inter pares van de orthodoxe christenen, patriarch Bartholomeus de Eerste.

‘Hoe is het tegenwoordig met de verhoudingen tussen de orthodoxen en de katholieker?’ was een van de vragen die hij had moeten beantwoorden, maar ook hier werden (net als bij het Servisch-orthodoxe patriarchaat in Belgrado) faxen en brieven niet beatwoord, afspraken niet nagekomen door geestelijken die zich afwezig meldden, maar er wel bleken te zijn. ‘Misschien helpt het als u orthodox wordt,’ prevelt Bartholomeus’ secretaris, deken Tarasios, vriendelijk.

De relatie met de orthodoxen is tegenwoordig uitstekend’ zegt Pater Dario van de rooms-katholieke Kerk en voegt eraan toe: ‘in Turkije worden de minderheden erkend en getolereerd.’ Dario, die schat dat er nog een kleine 100 duizend rooms-katholieken in Turkije rondlopen, wandelt door zijn kerk naar de achterkant van het altaar, waar hij bij een van de poten zeer demonstratief naar een in het tapijt gebrande schroeivlek wijst. ‘Dit is eind mei (1994) gebeurd,’ zegt hij met een smartelijk gezicht, ‘en de politie weet niet wie de brandbom heeft geplaatst. Mogelijk zijn het fundamentalisten geweest. Een vorm van aandachttrekkerij.’ In de Turkish Daily van 28 oktober vraagt de Armeense patriarch Kazanciyan de Turkse regering om een onderzoek te beginnen naar de herkomst van een serie dreigbrieven, die de Armeense gemeenschap heeft ontvangen van een van de Istanbulse nationalistische bewegingen. ‘Parasieten’, luidt de aanhef van een van de brieven, ‘jullie denken misschien dat je in dit land thuis hoort. Maar vergeet nooit dat Turkije alleen voor de Turken is.’

In het vervolg van de brief worden de nodige gewelddaden aangekondigd om de ongewenste elementen te elimineren.

De Neve-Shalomsynagoge in de oude joodse Balat wijk bij de Galata-toren blijkt al langere tijd officieel gesloten te zijn. De reden van sluiting was een PLO-aanslag in 1986 waarbij 23 doden vielen. In 2003 volgde een nieuwe aanslag. Het is vrijdagavond en dus sabbat. In het schemerduister staan in een van de smalle straatjes van de wijk een paar mannen met hoedjes, die op het punt staan een kleine metalen deur binnen te gaan. Een politieman fouilleert de bezoekers die daarna over een binnenplaatsje naar een vrij grote synagoge wandelen, waar de rabbijn, ondanks het feit dat de paar aanwezige mannen de minjan (voorgeschreven minimum van tien mannen om een dienst te kunnen beginnen) niet hebben gehaald, met zijn dienst is begonnen. De meeste joden zijn in de jaren zeventig naar Israël vertrokken. Later staat in een krant te lezen, dat de voorzitter van de joodse gemeenschap in Ankara licht gewond is geraakt bij de ontploffing van een in zijn auto verstopte bom. De onbekende groep Turkse idealistische commando’s voor sharia eiste de aanslag op.

Scheermesjes tegen blote benen

A clock bearing the emblem of the banned Turkish Islamist political party Refah Partisi

Clock bearing emblem o.t banned party Refah Partisi

Op het platteland en dan vooral in verre streken als Anatolië is het aantal aanhangers van minderheidsgodsdiensten de laatste jaren snel afgenomen. Te veel kerken en mensen werden het doelwit van aanslagen van fundamentalistische bewegingen. Veel aanhangers van de bedreigde groepen zijn naar Istanbul getrokken en mét hen een meervoud aan arme plattelanders, die vroeger hun geluk in Nederland en Duitsland zochten en nu in deze stad zijn neergestreken in gezelschap van leden van de radicalen rond de Refah Partij en allerlei andere fundamentalistische clubjes met extremistische ideeën.

Tussen 1980 en 1995 groeide het aantal inwoners van drie naar ongeveer dertien miljoen. ‘Dorpsturken’ worden ze genoemd, omdat ze buiten de stad maar ook erbinnen volledige dorpen hebben gevormd. De Refah Partij heeft hier goed garen bij gesponnen en onmiddellijk na het winnen van de stadsverkiezingen in 1992 is hun burgemeester Erdogan in de aanval gegaan tegen de ‘verderfelijke westerse invloeden.’ ‘Vrouwen met korte rokken werden door de aanhangers geslagen en van meisjes werden de zichtbare delen van de benen met scheermesjes verminkt. Leidingwater mocht geen chloor meer bevatten, omdat dit de wassing voor het gebed zou verstoren. Open tbc kostte toen tientallen mensen die van het ‘zuivere’ water hadden gedronken, het leven.’ Door dergelijke krantenberichten kijken westerlingen tegen Istanbul aan als een zeer islamitische stad, terwijl de stad altijd een liberaal, westers georiënteerd karakter heeft gehad. Het merendeel van de autochtone bevolking ziet echter nooit een moskee van binnen, zoals het merendeel van de bevolking van Amsterdam nooit naar de kerk gaat. Zij zien Amsterdam als een christelijke stad. Wij zien Istanbul als een islamitische stad. De oorspronkelijke bewoners maken zich grote zorgen over de toekomst, want het aantal fundamentalisten blijft maar groeien.

Oude wijn in nieuwe zakken
Het lijkt wel of ze vanuit de kelder of vanonder de trap vandaan zijn gekomen met hun fundamentalistische ideeën,’ aldus Halil Berktay, professor in de vergelijkende geschiedenis aan de Bosporus Universiteit, ‘en de aanval van Erdogan op die verderfelijke westerse elementen is daar een voorbeeld van.

Berktay bewoont een flat in de buitenwijk Büyukdere, zo’n beetje op de plaats waar Godfried uiteindelijk de Bosporus overstak. In zijn studeerkamer zijn de wanden volledig dichtgegroeid met boeken die, gezien hun onderscheiden karakter, voortdurend met elkaar in een fluisterende dialoog verwikkeld moeten zijn. Hij legt zijn boek van Céline terzijde en zegt ‘Telkens als Turkije iets misdaan heeft op het gebied van de mensenrechten en het Westen protesteert hier tegen, dan reageren ze als door een wesp gestoken en wordt het beeld van de kruisvaarders weer van stal gehaald. In Turkije zijn ze dan bang dat dit een hernieuwde poging van de westerse christenen is om de Turken, de Ottomanen, nog eens te straffen voor hun eeuwenlange overheersing van grote delen van Europa. De kruistochten waren diep weggezonken in de herinnering van de Turken, maar de fundamentalisten hebben kans gezien er een aantal bruikbare elementen zoals het idee van de Jihad uit te halen voor hun propaganda,’ zegt Berkay.

Oost en West doen wat dat betreft niet voor elkaar onder als het gaat om het simplificeren van de beeldvorming. Kijk maar naar onze geschiedenisboekjes. In de jaren tachtig en negentig is ook daar weer een opleving merkbaar van het Turkse standpunt. De kruisvaarders worden, niet ten onrechte, als verkrachters en plunderaars beschreven en het christendom als een gewelddadige religie.

‘Kijk maar naar Bosnië,’ zeggen de fundamentalisten. ‘Waarom doet Europa niets tegen het geweld’?

‘Omdat,’ zeggen ze, ‘Servië in het geheim steun krijgt tegen de moslims.’

In sommige kringen wordt zelfs gedacht dat Europa graag het Byzantijnse rijk wil herstellen. Een gedachte, die samenhangt met de ‘orthodoxe as’ tussen Moskou en Athene. Deze groepen denken dat het patriarchaat van de orthodoxe Kerk in Istanbul een soort Vaticaan wil hebben, een autonoom gebied binnen de Republiek Turkije. Als een onderdeel van de samenzwering van het Westen tegen de Turken. We moeten af van deze ‘wij christenen – zij moslims’ gedachte,’ eindigt Berktay zijn betoog, ‘anders krijgen we – en in Bosnië ligt het begin – een soort herhaling van de scheiding in een christelijk en een moslimblok zoals in de elfde eeuw ten tijde van de Kruistochten.’

 

Robert Mulder & Lejo Siepe – God wil het! Reizen in het spoor van de kruisvaarders
Rozenberg  Publishers 2005         ISBN 978 90 5170 168 5

 




God wil het! – VII – Reizen in het spoor van de kruisvaarder

Nicaea en Dorylaeum: sterf dan honden!

Iznik

De geschiedenis van Nicaea, het huidige Iznik, gaat mogelijk terug tot duizend jaar v. Chr., maar het was een generaal van Alexander de Grote die Nikaia in de vierde eeuw v. Chr. op de historische kaart zette. Nicaea werd bekend omdat hier in 325 het eerste oecumenische Kerkconcilie plaats vond, waarin de afvalligen van de algemene christelijke kerk werden gemaand terug te keren naar de moederkerk (zie hoofdstuk 1). Het zevende oecumenische concilie vond ook plaats in Nicaea en heeft geschiedenis gemaakt omdat hier de iconoclasten, die een verbod op het vervaardigen van religieuze afbeeldingen voorstonden, werden veroordeeld. Hierna volgde een bloeitijd voor de vervaardiging en verspreiding van iconen. De Arabieren zijn er in de achtste eeuw tijdens hun opmars door Klein-Azië niet in geslaagd de stad in te nemen. De Turkse Seltsjoeken veroverden Nicaea in 1074 en hun sultan Kilij Arslan maakte er de hoofdstad van zijn veroverde gebied van.

De wraak van de sultan

Peoples Crusade Massacre

Langs de heuvelachtige oevers van de beroemde Bosporus liggen oude paleizen, villa’s en moskeeën verspreid tussen de cipressen en platanen. Deze zeestraat vormt over een lengte van dertig kilometer de verbinding tussen de Zee van Marmara en de Zwarte Zee. De afstand tussen de beide oevers die Europa en Azië van elkaar scheiden is weliswaar fysiek op sommige plekken maar 660 meter breed, maar in cultureel opzicht liggen ze vaak mijlenver van elkaar verwijderd. Vanaf het bootstation aan de Aziatische zijde van Istanbul voert een brede autoweg, die door de gebruikers op chaotische wijze wordt bereden via de vanwege haar zijden tapijten bekende kustplaats Hereke naar de grauwe industriestad Izmit. Ten zuiden van deze stad, in de omgeving van het plaatsje Hersek, moet het slagveld hebben gelegen waar zich de historische ramp van Civetot heeft afgespeeld. Met meer dan een half jaar voorsprong op het officiële kruisleger trok Peter de Kluizenaar richting Nicaea, het huidige Iznik en in die tijd de hoofdstad van de Seltsjoekse sultan Kilij Arslan. Zo’n zesduizend Duitser, Fransen en Italianen hadden zich van de hoofdmacht van het volksleger van Peter de Kluizenaar losgemaakt. Plunderend en rovend trokken ze langs de zee van Marmara en onder de rook van Nicaea bestormden de christenen het kasteel Xerigordon dat zij als uitvalsbasiswilden gebruiken voor hun rooftochten. Sultan Arslan zond echter zijn troepenmacht die binnen een dag het kasteel omsingelde en de bron bezette die het fort van water voorzag.

Na acht dagen gaven de westerse manschappen zich over door de dorst. Sommigen zogen water uit modder, anderen dronken hun eigen urine op. De Europeanen moesten zich gedwongen overgeven en bijna iedereen werd afgemaakt. De Turken voerden de goed ogende jongens en meisjes als slaven weg.’

Voor de christenen onderweg naar het oosten betekende dit het begin van een naderend drama. Toen in het kamp van het volksleger het nieuws bekend raakte dat talloze broeders in de strijd tegen de Turken gesneuveld waren, wilde men maar één ding: wraak.

‘Op 21 oktober brak het hele leger bij zonsopgang op. Vijf kilometer buiten Civetot wachtten de Turken in een nauwe beboste vallei op de komst van de christenen. De kruisvaarders liepen zorgeloos en lawaaierig door de bergketen toen zijn plotseling bestookt werden met een regen van pijlen die paarden en mensen dodelijk troffen. Turkse cavalerie achtervolgde kruisvaarders die in paniek een goed heenkomen zochten. Soldaten, vrouwen en geestelijken vonden hier een gruwelijke dood.’

De afgeschoten Turkse pijlen zagen er uit als ‘stekelvarkens of dicht bezette speldenkussens waar geen schild tegen bestand was. De wapenuitrusting van een kruisridder bestond in die tijd ondermeer uit ‘een lans van berkenhout, voorzien van een ijzeren spits en met een vlaggetje versierd benevens een zwaard, onderscheidende soorten pijlen, een strijdbijl en een knots. Tot de verdedigende wapens behoorde de ronde of de vierkante schilden, het pantserhemd of maliënkolder, de helm met een pluim en een wapenstok. De gewapende pelgrims waren met hun schild van hout, leder of staal, de zwarte kuras, de ijzeren of bronzen helm, de wollen lijfrok en de met maliën bedekte paarden voor de inwoners van het oosten een nieuw schouwspel. En sultan Arslan zag op het slagveld voor het eerst hoe de lansen van de Franken flikkerden als glinsterende sterren. De kurassen en schilden wierpen een licht af gelijk dat van de morgenstond in de lente en het gedruis van hun wapens was vreselijker dan dat van de donder.’

Sultan Kilij Arslan

Het centrale leger onder leiding van Godfried van Bouillon trok in april 1097 naar Nicaea. De Vlaming en zijn gevolg moesten zich tot hun grote woede letterlijk een weg banen langs de beenderen in de vallei van Civetot. Sultan Kilij Arslan, brooddronken van de overwinning, had na de gemakkelijk gewonnen veldslag met het volksleger een lage dunk gekregen van de rest van het christelijk leger. Hij voelde zich zó veilig dat hij zijn eigendommen, zijn vrouw en zijn kinderen achterliet in Nicaea en ten strijde trok tegen de Armeniërs in het oosten van het Seltsjoekse rijk. Op 6 mei verscheen Godfried voor de poorten van Nicaea.

De weg naar Iznik voert door het bergachtige gebied van West-Anatolië. Hier en daar ploegt een enkele boer met een os de akkers die vaak bezaaid liggen met stenen en zwerfkeien. Sommige bewoners wonen nog in lemen hutten. Kippen en geiten rennen rond in de stoffige, onverharde straatjes. Wolken jagen boven het landschap en laten vluchtige afdrukken achter op de begane grond. Door het wisselende licht lijkt het landschap op een schilderspalet dat veelvuldig van kleur veranderd. Ezels, paarden en houten wagens completeren hier het landelijke karakter. Het gemotoriseerde verkeer neemt toe wanneer in de verte het meer van Iznik als een ovalen turkoois in het landschap verschijnt. Een magere hond snuffelt in een berg afval die ligt opgeslagen tegen de muur van de Istanbulpoort, de centrale toegangspoort tot Iznik. Aan beide kanten van deze poort staan grote stenen hoofden met holle ogen en opengesperde monden. Ze lijken nog het meest op carnavalsmaskers. De stad is vier eeuwen v. Chr. Opgericht door een generaal van Alexander de Grote en sinds die tijd is er aan de omvang en het stratenpatroon niet veel veranderd. De hoofdstraat, waar allerlei kleine winkels en eethuisjes zijn gevestigd, loopt in een rechte lijn van de Istanbulpoort naar de Zuidpoort. De imposante, nog grotendeels intacte vestingmuur, die een omtrek heeft van zes kilometer en 108 torens telt, omringt Iznik als een halve maan. De rest van het stadje ligt aan het rimpelloze meer. De vestingmuren weerkaatsen het snerpende geluid van de in vervallen schuurtjes ondergebrachte houtzagerijen. De inwoners van Iznik hebben veel stenen met soms nog Griekse of Romeinse teksten en afbeeldingen uit de oude muur gebruikt voor de bouw van hun schuurtjes, waardoor ze een deel van haar imposante verschijning heeft verloren. ‘Maar in de tijd van de kruisvaarders,’ zegt de directeur van het plaatselijke historisch museum, ‘zaten hier talloze legers maandenlang voor de onneembare vesting te wachten om de stad Nicaea in te nemen. Achter de muur wachtten de bewoners met angst en beven de gebeurtenissen af.’ Zijn er nog sporen uit de tijd van de kruisvaarders in deze oude stad? De museumdirecteur wandelt naar de Yenisehirpoort. Aan de buitenkant van de muur wijst hij  naar een van de natuurstenen blokken waar duidelijk zichtbaar een kruis is ingekerfd. Met een scherp voorwerp, een zwaard of een stuk ijzer hebben de christelijke soldaten tijdens de belegering van de stad uit verveling een kruis in de muur gegraveerd.

Gevoelens van lust
Het centrale leger van Godfried maakte zich op om Nicaea te bestormen en gewapenderhand in te nemen. Zij riepen daarbij de hulp in van keizer Alexius. Maar de vorst wilde de mooie stad juist beschermen want hij vreesde een ruïne aan te treffen als de kruisvaarders de stad zouden innemen, vernielen en plunderen. In het geheim voerde Alexius daarom overleg met de bevelhebber van Nicaea. Zij kwamen overeen dat via het meer allerlei levensmiddelen per boot konden worden aangevoerd. Toen de kruisvaarders in de vroege ochtend van 19 juni 1097 de stad wilden veroveren, zagen zij plotseling de Byzantijnse vlag van keizer Alexius op de hoofdtoren wapperen. Op slinkse wijze was Alexius Nicaea over het meer binnengekomen en had, tot groot ongenoegen van Godfried, ook nog eens de vrouw en de kinderen van Sultan Arslan in veiligheid gebracht. De kruisvaarders waren diep geschokt over de coulante houding die Alexius had aangenomen tegenover de Turken. Desondanks overheerste de vreugde over de bevrijding van Nicaea zonder een spoor van bloedvergieten.

Toen de aanval op Nicaea voorbij was, werden vele christelijke gevangenen bevrijd die van het slagveld van Civetot naar Nicaea waren meegevoerd. Hieronder bevond zich een zekere non. Zij klaagde bitter over de voortdurende dwang die op haar was uitgeoefend om verachtelijke en verwerpelijke handelingen  te plegen met een bepaalde Turk. Godfried schonk haar vergiffenis voor haar onwettige verhouding met de Turk omdat zij al zoveel doorstaan had. Maar na een nacht keerde zijn in het diepste geheim weer terug naar dezelfde Turk want hij was in liefde voor haar ontbrand vanwege haar ongelofelijke schoonheid. Hij wilde zich tot het christendom bekeren en de non liet zich door zijn vleierijen overtuigen. Wij dachten echter dat gevoelens van lust haar teveel waren geworden.’

Het volgende doel is de stad Eskisehir, honderd kilometer naar het oosten. De weg van Iznik naar Eskisehir komt uit op de oude Byzantijnse hoofdweg die dwars door Anatolië loopt. Eskisehir werd 100 jaar v.Chr. aan de oevers van de rivier de Sangerius gesticht die tot de dag van vandaag dwars door de almaar uitdijende stad stroomt. Zandkleurige woonblokken domineren de moderne buitenwijken die aan een verlaten uitgestrekt gebied grenzen dat in de geschiedenisboeken vermeldt staat als de vlakte van Dorylaeum. ‘Merheba,’ groet een jonge schaapsherder terwijl hij uitkijkt over de kale grasvlakte. Zijn leren jas hangt losjes ronde de schouders. Af en toe wrijft hij zich in de handen om zich te warmen. Zijn hond rent achter een paar verdwaalde schapen aan. Aan de horizon doemen besneeuwde bergen op. Onder de aarde van deze vlakte moeten de tot stof vergane beenderen liggen van de vele slachtoffers van de slag bij Dorylaeum.

Battle of Dorylaeum

De grond was zo dicht bezaaid met lijken dat een rennend paard ternauwernood een open plekje kon vinden om de voet neer te zetten. De strijd duurde zes uur. We kregen enorm veel buit in handen: goud, zilver, paarden, ezels, kamelen, schapen, ossen en vele andere zaken die we niet kenden.’

De overwinning van de kruisvaarders was van historisch belang. Hadden ze deze slag verloren, dan was de verdere toegang tot het oosten afgesloten geweest en was Jeruzalem mogelijk nooit bereikt. Bovendien werden de Turken in hun opmars naar het Westen gestuit, waardoor het gevaar van een invasie in Europa voor langere tijd was geweken. Sultan Kilij Arslan werd eerst van zijn hoofdstad Nicaea beroofd en verloor bij Dorylaeum zijn kostbare koninklijke tent en een groot deel van zijn kostbare schatten. Hij besloot de strijd op te geven en trok zich terug in de woeste bergen.

U kent de Franken niet’, antwoordde de sultan aan de Arabieren die hem zijn vlucht verweten. ‘Gij zijt niet met hen in handgemeen geweest: Hun kracht is niet menselijk maar hemels of hels.

Robert Mulder & Lejo Siepe – God wil het! Reizen in het spoor van de kruisvaarders
Rozenberg  Publishers 2005         ISBN 978 90 5170 168 5




God wil het! – VIII – Reizen in het spoor van de kruisvaarder

Cappadocië: de vlakte des doods

Centraal Anatolië

In Centraal-Anatolië (het centrum van het huidige Turkije) bevond zich tussen de zeventiende en de twaalfde eeuw v.Chr. het machtige rijk der Hettieten. Naar deze streek wordt al in de Bijbel verwezen onder de naam Cappadocië en tijdens de vervolgingen van de eerste christenen trokken veel gelovigen naar dit gebied, waar ze door het graven van ondergrondse huizen en kerken in de zachte vulkanische bodem bescherming vonden tegen de Romeinen en later de Arabieren. Ten noordoosten van Cappadocië vestigden zich ongeveer 600 v.Chr. de Indogermaanse Armeniërs, die als een van de eerste volkeren in de vierde eeuw tot het christendom overgingen. Na de invallen van de Seltsjoeken in Klein-Azië trokken grote aantallen Armeniërs naar Cappadocië en Cilicië (de zuidoostelijke kuststrook van de Middellandse Zee), waar prins Roupert een nieuwe Armeense staat vestigde.

 

De Armeense tragedie

Nigde

De nevel hangt laag over Cappadocië. De winter nadert. Bij de afslag naar Gümüsler, op de weg naar Nigde, waarschuwt de bediende van een benzinestation dat er hevige sneeuwbuien op komst zijn. De jongeman knikt bevestigend op de vraag of zich op de weg naar Gümüsler ook een Armeens klooster bevindt dat hierin de rotsen moet zijn uitgehakt en dat uit de tijd van de kruisvaarders stamt, zo rond de elfde eeuw. Hij wijst in oostelijke richting. Allah ismarladik, roept hij ten afscheid. De smalle asfaltweg kronkelt als een gerafeld typelint door het grijsgroene heuvellandschap dat, naarmate de reis vordert, meer en meer bedekt wordt met een laagje sneeuw. Vier kilometer voor het gehucht Gümüsler wordt de weg versperd door een schaapskudde. De in een lange wollen schoudermantel geklede schaapsherder met een woest voorkomen en een forse baard, waarschuwt zwaaiend met zijn wandelstok voor een grote witte wolfshond, die hij heeft afgericht om zijn kudde schapen te bewaken. Dit verlaten gebied dat vroeger door de Armeniërs werd bewoond, was in de tijd van de kruisvaarders een deel van Cilicië. Het is het laatste restant van het eens zo machtige Armeense koninkrijk dat een immens gebied besloeg tussen drie zeeën: de Middellandse Zee, de Zwarte Zee en de Kaspische Zee. De bergachtige staat werd begrensd door Georgië, het huidige Azerbeidjan en Turkije. Driehonderd jaar na Christus distantieerden de Armeniërs zich vrij snel van de toenmalige Byzantijnse kerk, ontwikkelden een eigen taal en alfabet en verhieven het christendom tot staatsgodsdienst.

Ze waren een eenzaam christelijk eiland in een zee van vreemde, Aziatische elementen. Iran beleed het mazdasme dat het christendom vijandig was gezind terwijl vanuit het westen de islam weldra zou oprukken dat beide godsdiensten vijandig was gezind. Het tijdperk van de ontketende fanatismen begon, van religieuze bloedbaden, sektarisme, schisma’s, de waanzin van de middeleeuwen. Ook Armenië trad dat tijdperk binnen. (…) In de eeuwenlange twist tussen Byzantium en het Vaticaan namen zij een tussenpositie in, zij het dichter bij het Vaticaan.’

Door de vele religieuze conflicten in de elfde eeuw en door de voortdurende aanvallen van legers uit Mongolië, Iran, Byzantium en het Midden-Oosten op hun koninkrijk, vluchtten veel Armeniërs naar het zuidoosten van Turkije en vestigden zich in Cilicië.

Na enkele kilometers verschijnt het Armeense klooster Eski Gümüsler dat pas in 1963 door archeologen is ontdekt. Het trottoir wordt vanwege het gevaar van vallende stenen door een manshoog ijzeren hek beschermd. De toegangspoort is gesloten maar even later komt een bewaker aanlopen die na betaling de ijzeren deur opent. De gids wijst naar een openliggend graf met daarin de beenderresten van een van de monniken. Op de hoge, door massieve zuilen gesteunde rotswanden bevinden zich nog veel goed geconserveerde fresco’s. Niet ver van het klooster, bij de plaats Kemerhisar, ontstond er grote onenigheid binnen het centrale kruisleger. Keizer Alexius had Godfried een gids, Taticius, meegegeven die de kruisridders door Turkije moest loodsen. Deze gids beval de noordelijke route over Kayseri aan om de gevaarlijke tocht over het Taurus gebergte en de Poort van Cilicië te vermijden. Boudewijn stond er echter op om in zuidoostelijke richting te reizen, door Armeens gebied dat belegerd werd door de Seltsjoeken. Een van de redenen voor Boudewijn’s vertrek waren interne spanningen binnen het kruisleger. Boudewijn was verre van geliefd bij de manschappen vanwege zijn arrogante en botte manier van optreden. Daarbij was hij een verklaard tegenstander van keizer Alexius en weigerde hij de adviezen van diens gids op te volgen. Uiteindelijk vond hij ook de Italiaanse prins Tancred bereid zich bij hem aan te sluiten. Boudewijn veroverde de plaats Tarsus op de Seltsjoeken en reisde na de onverwachte dood van zijn vrouw Godvere door naar Edessa, waar hij trouwde met Arda, de dochter van de Armeense prins Thoros. Nadat zijn schoonvader onder verdachte omstandigheden de dood vond, werd Boudewijn hoofd van de eerste kruisvaardersstaat, het Graafschap Edessa. Godfried had nog een reden om de noordelijke route te nemen, want dit gebeid werd in die tijd bewoond door Byzantijnse en Armeense christenen en dat betekende veelal een veilige doortocht.

De officiële positie van de Armeniërs is er een van lijden en nog eens lijden,’ zegt de Armeense historicus George Hintlean.

Hintlean geldt als een belangrijk historicus die in woord en geschrift veel nieuwe feiten over de geschiedenis van de Armeniërs naar voren brengt. Hintlean: ‘We hebben geen eigen staat meer en we leven voortdurend in een diaspora. De Turken zagen ons tijdens de vele eeuwen durende Ottomaanse overheersing als handlangers van het Westen en dat is de reden geweest voor de genocide tegen ons volk.

In 1915 begon in Turkije de massamoord op de Armeniërs waarbij anderhalf miljoen mensen door geweld, hongersnood, ziekte of uitputting om het leven kwamen door toedoen van Ottomaanse soldaten en plaatselijke bandieten. De massale deportaties en verschrikkingen kerfden een niet te helen litteken in de ziel van een heel volk.

In de elfde eeuw steunden wij ten tijde van de eerste kruistocht het Westen,’ zegt Hintlean. ‘Al was het maar vanwege ons christelijke geloof en achtergrond. Wij hielpen de kruisvaarders die door Armeens grondgebied trokken op alle mogelijke manieren. Toen de kruislegers een jaar na hun vertrek in dit gedeelte van de wereld arriveerden, hadden ze geen proviand meer, waren ze totaal uitgeput en verkeerden ze in een zeer slechte conditie. De Armeniërs zorgden voor voedsel en stuurden gidsen om de kruisvaarders door de bergen en valleien naar Antiochië te leiden dat een sleutelpositie innam op de weg naar het Heilige Land. Het was schrijnend voor ons volk dat het christelijke Westen zich in 1915 van ons afkeerde toen wij hun hulp broodnodig hadden in de strijd tegen de Turken.

Göreme, Cappadocië (achtergrond Mount Erciyes)

Cappadocië was tot de komst van de kruisvaarders het hart van het Seltsjoeken-rijk. Cappadocië, verschillende keren genoemd in de bijbel, wordt tegenwoordig geassocieerd met een andere religie: die van het massatoerisme. Bussen vol Japanners en Europeanen rijden traag door het voortdurend veranderende maanlandschap dat gevormd wordt door de bergen en valleien rond de toeristische centra Göreme en Ürgüp. De uitbarstingen van twee vulkanen, zo’n drie miljoen jaar geleden, verspreidden over dit gebeid een dikke laag as die afkoelde tot een zachte, poreuze massa die de Turken tufa noemen: een combinatie van lava, as en modder. Wind en regen sleten het broze gesteente voortdurend uit en vormden zo een spectaculair en uniek  surrealistisch landschap van rechte kegels met kleuren die uitwaaieren van zachtrood tot koudgroen. De bewoners hakten in de tufa woningen, kerken, moskeeën en winkeltjes. In de grotten, onder de grond, werden om veiligheidsredenen zelfs hele dorpen gebouwd en de inwoners kwamen alleen naar buiten om de akkers te bewerken want ondanks haar naakte verschijning is Cappadocië door de mineraalrijke grond een vruchtbaar gebied. Met behulp van moderne irrigatiesystemen verbouwen de boeren tegenwoordig in de valleien citrusvruchten en in de najaarszon blinken de druiventrossen aan de struiken, gereed voor de aanmaak van Turkse wijnen.

De kruisvaarders hadden echter in het geheel niets te drinken toen zij door dit gebied trokken. In de verzengende zomerhitte van 1097 leden de duizenden mannen, vrouwen en kinderen hevige dorst. De oude Byzantijnse waterreservoirs waren na de slag bij Dorylaeum door de terugtrekkende Turken vernietigd of vergiftigd. In de wijde omtrek was geen druppel water te vinden en ook geen begroeiing, behalve wat doornstruiken waarvan men de takken kauwde om wat vocht te vinden.

‘Op zekere dag, een zaterdag, werd de schaarste aan water zo groot, dat op één dag niet minder dan 500 mensen van beider kunne de geest gaven. Paarden, ezels, kamelen, ossen en alle andere dieren stierven dezelfde pijnlijke dood. Vrouwen baarden uit hun verdorde schoot een kind en lieten die – terwijl iedereen toekeek – midden op de weg achter. De mannen liepen volledig verzwakt met hun monden open om zelfs de dunste flarden dauw in te ademen om hun dorst te lessen. Maar het mocht niet baten.’

Robert Mulder & Lejo Siepe – God wil het! Reizen in het spoor van de kruisvaarders
Rozenberg  Publishers 2005         ISBN 978 90 5170 168 5




God wil het! – IX – Reizen in het spoor van de kruisvaarder

Antiochië: het verraad van een harnasmaker

Crusaderstates

Crusaderstates

Na de stichting van ‘Antigoneia (3e eeuw v.Chr.) door een generaal van Alexander de Grote groeide de stad uit tot een cultureel centrum in de Hellenistische wereld. Antigoneia was een kruispunt van belangrijke karavaanroutes en in haar bloeitijd was ze met haar vijfhonderd duizend inwoners bijna zo groot als Rome.

In 64v.Chr. werd de stad door de Romeinen ingenomen. Onder de nieuwe naam Antiochië speelde de stad een belangrijke rol in de beginperiode van het christendom. De bevolking bekeerde zich grotendeels tot het nieuwe geloof en de apostels Petrus en Paulus bezochten de stad regelmatig. Antiochië werd de zetel van een patriarch, die in rang na de patriarchen van Rome, Constantinopel en Alexandrië (Egypte) kwam. In Antiochië vonden tien kerkconcilies plaats.

In 525 werd de stad geheel verwoest door een aardbeving en verloor hierdoor haar betekenis. De herbouwde, veel kleinere, stad werd in 638 ingenomen door de Arabieren en pas in 969 terugveroverd door de Byzantijnen. In 1084 nemen de oprukkende Turkse Seltsjoeken Antiochië in. Vergane glorie

Antakya

Antakya

Aan het eind van de bij toeristen zo populaire zuidelijke stranden van Turkije maakt de kustlijn, even voorbij Adana, een scherpe bocht en begint de wereld van het Midden-Oosten. Toeristen wagen zich hier nauwelijks meer. Uitsluitend reizigers met geldige reisdocumenten voor Syrië passeren deze afgelegen enclave met de bijna vergeten stad Antakya, die op het eerste gezicht niet meer te bieden heeft dan een paar stoffige straten en wat slecht toegeruste hotelletjes.

Als uitvalspoort naar het ruime Arabische achterland beschikt Antakya over een grote en drukke Otogar, een karakteristiek Turks busstation vol roepende en gesticulerende mannen, die proberen klanten te trekken voor de bont beschilderde, hoog opgeladen bussen. De meeste bussen onderhouden verbindingen met de nabijgelegen Syrische stad Aleppo, waarvan een kwart van de bevolking christelijk is. Wie door wil dringen in de islamitische wereld kan verder reizen tot diep in Saoedie-Arabië met als belangrijkste eindpunt Mekka. Normaal gesproken voert de zuidelijke route dagelijks bussen langs het spoor van de kruisvaarders naar de Syrische kustplaats Latakia en de Libanese steden Tripoli en Beiroet, maar aan de vooravond van de hadji, het seizoen voor de pelgrimsreizen naar Mekka, hebben de gelovigen dagenlang beslag gelegd op alle openbare middelen van transport, waardoor het reguliere verkeer danig is ontregeld.

Antiochië, het huidige Antakya, ligt op historische grond. Voordat een zeer zware aardbeving, die in 562 aan tweehonderd duizend mensen het leven kostte, de doodsklok over de toekomst van de stad luidde, had de ‘koningin van de Oriënt’, zoals de stad genoemd werd, een enorme welvaart gekend. Al in de tijd van Alexander de Grote was Antiochië een belangrijke karavanserai. De vanuit de nabijgelegen haven Seleuca Pieria (het tegenwoordige Samandag) aangevoerde producten werden per kameel dor de Oriënt vervoerd. Onder de Romeinen die de verbindingen met de buitenwereld verder verbeterden, kon Antiochië – mede dankzij de ruim aanwezige watervoorraden – tot een middeleeuwse wereldstad uitgroeien.

Oude en nieuwe christenen

De kerk van de heilige Petrus

De kerk van de heilige Petrus

In Antiochië, verhaalt de bijbel, kwamen de eerste predikers aan, die de Griekse heidenen de leer van Jezus verkondigden: ‘En een groot getal bekeerde zich tot de Heere. Het was in Antiochië dat de discipelen voor het eerst christenen werden genoemd.’ Een belangrijk deel van de bevolking bestond uit joden, die vrij gemakkelijk overgingen tot de leer van de rebelse profeet Jezus. Zo werd Antiochië het bruggenhoofd voor de missie onder de heidenen en het vertrekpunt van de Apostel Paulus’ eerste Apostolische reis door het Midden-Oosten. Vóór zijn vertrek naar Rome woonde de Apostel Petrus van 42 tot 48 in Antiochië en even buiten de stadskern ligt de door hem gestichte Kerk van St. Petrus, die wordt beschouwd als de eerste kerk van het christendom.

Het is een grot in de berg en eigenlijk geen kerk,’ zegt Resit Kuseyrioglu die samen met zijn oude vriend El Ketib naar de tegen de bergwand gebouwde muur wijst. De muur is pas tegen het in de rotsen uitgehakte christelijke heiligdom gebouwd nadat de Romeinen het christendom in de vierde eeuw tot hun staatsgodsdienst hadden uitgeroepen. Resit Kuseyrioglu is een excentrieke Antiochiër en afstammeling van een familie die de kruisvaarders nog heeft zien komen. Onder de Ottomanen verwierven zij grote macht en Resit’s belangrijkste bron van inkomsten is het verpachten van de door zijn voorouders verworven gronden. Resit is het boegbeeld van de stad en als allesweter van de Antiochiese geschiedenis voor de spoorzoekende reiziger een noodzakelijke steun en toeverlaat in deze uithoek zonder academische instituten en opleidingen. Resit en El Ketib zien er uit als identieke tweelingbroers. Beiden hebben een even omvangrijke buikpartij en dragen op maat gesneden kostuums en decoratieve vlinderdassen. Elkaar voortdurend in de rede vallend wijzen ze ons de weg door een doolhof van eeuwen overbruggende wetenswaardigheden.

Toen Petrus naar Antakya kwam verzamelde hij zijn volgelingen in deze grot en begon te prediken,’ zegt  Resit. ‘De Romeinen hadden hun soldaten opdracht gegeven om de christenen, waar dan ook, te vervolgen en daarom hebben de gelovigen vanuit de grot een netwerk van tunnels gegraven, die allemaal buiten de stadsmuur uitkwamen.’ Hij wijst naar de gaten in de rotswand, die als uitkijkpost dienden, zodat de verzamelde congregatie op tijd gewaarschuwd kon worden wanneer er gevaar dreigde.

De Kurtulus Caddesi is de belangrijkste straat van Antiochië. Met haar vele voornamelijk groenachtig geschilderde oude houten winkeltjes, was het in de Helleense tijd de centrale as van een op Griekse wijze gestructureerd rastervormig stratenplan.

De hoofdstraat was zo breed, dat er één kar met een paard kon rijden en al die smalle zijstraatjes, die er op uitkwamen kun je nog steeds goed zien,’ zegt Resit. ‘Ze lopen schuin af in de richting van de Orontes, zodat het water tijdens het regenseizoen terugliep naar de rivier.’

Ten gevolge van deze historische structuur kan het drukke, voornamelijk agrarische verkeer zich nu met moeite door de smalle hoofdstraat wringen. Wel zijn andere, door de Romeinen aangelegde obstakels in de loop  der geschiedenis verdwenen. Bij de ingang van de hoofdstraat was een ereboog geplaatst en op de plaats waar nu smalle trottoirs de voetgangers in de problemen brengen, stonden lange rijen zuilen met daar boven op de beelden van belangrijke Romeinen. In de verborgen achterafstraatjes van het oude centrum vindt de oplettende wandelaar tussen de witgepleisterde huisjes af en toe nog een gevel die heeft toebehoord aan een oude synagoge, een Armeens of een Latijns kerkje. Van deze godsdiensten zijn slechts een paar aanhangers overgebleven, maar toch is Antiochië dank zij haar belangrijke verleden nog steeds de zetel van drie katholieke en twee oosterse patriarchen. De orthodoxe patriarch van Antiochië vertegenwoordigt een kleine 250 families, die zijn achtergebleven toen de aanvankelijk Syrische enclave in Turkse handen overging. In de ruime, oriëntaals ogende Grieks-orthodoxe vader Sami Boulos door een wirwar van straatjes in de richting van zijn rooms-katholieke confrater, waar hij regelmatig even gaat buurten. Het katholieke kerkje is zo juist met geld van de paus gerenoveerd. Kennelijk is er het Vaticaan veel aangelegen om dit noodlijdende restantje oorspronkelijk christendom in stand te houden. De paus heeft gezorgd voor en mooi verfje, nieuwe houten lambrizeringen en fraaie glimmende kroonluchters in een ruimte, die niet veel groter is dan een flinke woonkamer. Daar blijkt de confrater een in spijkerbroek geklede vrouw van achter in de dertig te zijn: zuster Barbara. Als twintigjarige bevlogen katholiek besloot Barbara haar woonplaats Wiesbaden de rug toe te keren en per fiets naar het Heilige Land af te reizen. Een half jaar later, onderweg terug naar de Heimat, deed ze Antiochië aan en is nooit meer vertrokken. Al meer dan zeventwintig jaar verzorgt zuster Barbara Kallasch met begeleiding van haar gitaar de zondagsschoollessen en treedt ze op als geestelijk verzorger van zo’n dertig roomse families. In de cour van haar huis klinkt uit een cassettebandje gewijde muziek. ‘De kleine christelijke minderheid leeft eigenlijk heel solidair met de moslims en van het fundamentalisme hebben we tot nu toe niets gemerkt. Dat is meer iets voor de grote steden zoals Istanbul, waar veel meer armoede heerst. De moslims beginnen nog wel eens tegen mij over de Kruistochten en dan niet bepaald in positieve zin en dat verklaart misschien wel waarom de kerken hier geen kruisen aan de buitenkant hebben. Elk kruis herinnert de mensen aan de Kruistochten en daar zijn de moslims toch nog wel gevoelig voor,’ zegt Barbara.

In het overwegend Syrisch-orthodoxe dorp Samandag, even buiten Antiochië, treffen we een man die vakantie houdt op zijn geboortegrond. Hij omschrijft zichzelf als een toerist uit Keulen en het tegen de kerk aanliggende familiehuis is na meerdere bezoeken uit Duitsland zowel van binnen als van buiten aanzienlijk in welvaart en aanzien gestegen. ‘Zolang we ons rustig houden is er niets aan de hand, maar tijdens een trouwerij of tijdens de paas- en kerstviering is het verschillende keren gebeurd, dat er muzelmannen uit de bergen kwamen met messen en pistolen om de feestelijkheden te verstoren,’ vertelt de emigrant in gebroken Duits. Geleidelijk aan ontstaan er scheurtjes in het aanvankelijke beeld van de religieuze solidariteit…

Lessen in Koran

Dergelijk incidenten komen voort uit de angst voor de onberekenbaarheid van het christelijke westen,’ is de reactie van El Ketib. ‘Wij imiteren westerse kleding, de westerse cultuur, westerse technologie, westerse rechtspraak en ga zo maar door. We zijn veel westerser dan veel mensen denken, maar tegelijkertijd keert datzelfde Westen zich voortdurend tégen ons en worden eeuwenoude vooroordelen weer van stal gehaald. De christenen haasten zich om Koeweit bij te staan, in Bosnië worden de moslims vermoord en verkracht en in Tsjetsjenië doen de Russen hetzelfde. De NAVO ziet ons als haar nieuwe vijand en toen die vreselijke bomaanslag in Oklahoma plaats vond, werd direct geroepen, dat het moslim fundamentalisten waren, terwijl fundamentalistische Amerikanen het juist gedaan hadden. Westerlingen zouden om ons te kunnen begrijpen eens wat meer in de Koran moeten lezen. Nadat de Arabieren in 638 Jeruzalem veroverd hadden kwam kalief Omar naar de stad om met de christelijke patriarch te overleggen. De Kalief toonde zich heel meelevend en garandeerde de vrijheid van alle christenen in Jeruzalem. Voor de moslimwereld staat dat nog altijd in schril contrast met de manier waarop de kruisvaarders de islamitische bewoners van Jeruzalem, Akko en Antiochië hebben omgebracht.

Een onneembare muur

De stadsmuren op de berg Silpius

De stadsmuren op de berg Silpius

Als afgebrokkelde kiezen in een kaak steken de restanten van de historische stadsmuur over de volle lengte van de Silpiusberg omhoog. Groter en onneembaarder dan de muren van Constantinopel en Nicaea liep ze met haar vierhonderd torens over een afstand van bijna tien kilometer vanaf de rivier de Orontes over de zeer steile bergrug omhoog en vandaar met een boog terug naar de stad om weer bij de rivieroever te eindigen.

Het was een onneembare muur,’ zegt Resit, terwijl hij door de nog gave poort van de Twee-Gezusterstoren wandelt. ‘Daarom lagen de kruisvaarders bijna acht maanden voor de muren en hebben ze de stad alleen kunnen innemen door verraad van binnen uit.’ Een stenen trap voert naar de bovenzijde van de toren. Ingeklemd tussen de hoge rotswanden loopt over de bovenkant een nog in gebruik zijnde brug die in de tijd van de kruisvaarders een onderdeel vormde van de oude weg naar Latakia in Syrië. Na een tijdje buigt de weg af en loopt hij stijl omhoog door een landschap, waar de olijfbomen ophouden en de struiken en bomen steeds schever gaan hangen door de eeuwig waaiende harde wind. Overal staan resten van de meters dikke muur met af en toe een nog intacte ronde boog. Een paar honderd meter verder, op een onbereikbare plaats, liggen de ruïnes van de citadel waar Bohemund een vlag met zijn huislogo plaatste zodra de stad was ingenomen. Boven op de berg is het heel onaangenaam. De wind is tot stormkracht toegenomen. In de holle lege ruimte van een houten theehuis heeft het oude beheerders-echtpaar de houtkachel flink opgestookt. Door de smoezelige raampjes is heel ver weg in de diepte Antiochië zichtbaar. De glimmende middeleeuwse daken teken zich duidelijk af in het heldere licht van deze mooie meidag. Het is een fabuleus panorama waar de oude kaart van 1098 zo pasklaar boven op gelegd kan worden. Hier, boven op de Silpius berg, hebben de kruisvaarders maandenlang voor de muur gelegen. Ze hadden geen schijn van kans gehad om binnen de stad te komen. De stadsbestuurder, emir Yagi Shian, had uit woede over de belegering een aantal christenen, waaronder de orthodoxe patriarch, in het gevang laten gooien. De kerk van Petrus liet hij als paardenstal gebruiken. Toen Godfried dit hoorde overviel hij een paar Turkse legergarnizoenen en vermoordde de bevolking in de omliggende dorpen. Op deze plaats, aan de voet van de berg, staan nu, negen honderd jaar later, nog wat schamele boerderijtjes. Een kudde schapen graast vredig tussen de olijfbomen.

De belegering
Tegen het middaguur van woensdag 21 oktober bereikte het kruisleger Antiochië. Na veel tegenstand baanden ze zich een weg over de zwaar bewaakte ‘IJzeren brug’ en bezetten de beide oevers van de rivier de Orontes. De drie belangrijkste toegangspoorten naar Antiochië werden belegerd. Aan de oostzijde van de stad stond de hoge steile Silpiusberg hun in de weg. De bevolking verschanste zich in de stad en dagenlang was het zo stil, dat het de pelgrims angst in boezemde. Daarbij waren de christenen uitgeput van de zware reis door het Taurusgebergte en zagen ze de zinloosheid in van een aanval op deze onneembare vesting. Het gebied waar het kampement werd opgeslagen was vanouds zeer welvarend en bood een overvloed aan graanvelden, akkerland, boomgaarden en vers water. Vanuit de haven van Sint Symeon werden de belegeraars door Genuese fregatten bevoorraad en zelfs de orthodoxe patriarch van Jeruzalem, die bepaald geen vriend van de Franken kon worden genoemd, liet per schip voedselpakketten aanvoeren. In betrekkelijke rust sleepte de belegering zich zo van maand tot maand voort.  ‘De Armeniërs en Syriërs die in de stad woonden kwamen ons regelmatig bezoeken en pretendeerden dat zij naar ons overliepen, maar hun vrouwen bleven in de stad. Deze mannen spioneerden en vertelden alles wat wij zeiden aan degenen die in de stad gelegerd waren. Nadat de Turken het één en ander over ons gehoord hadden doken ze af en toe op en begonnen onze pelgrims aan te vallen waar ze konden. Zij schoten pijlen op ons en vele pijlen kwamen terecht in het kamp van mijn heer de ridder Bohemund en een vrouw werd gedood vanwege een wond veroorzaakt door een van de pijlen.

Moe van het lange wachten voor de muren, probeerden Peter de Kluizenaar en de avonturier Willem de Timmerman uit het kamp te ontsnappen. Deze Willem, baron van Melun en een neef van Hugh Vermandois, had zijn bijnaam te danken aan zijn potige postuur. Hij had een reputatie opgebouwd als onbetrouwbare partner en was er ook al eens tijdens een expeditie in Spanje tussen uitgeknepen. Nadat Tancred de beide mannen na een achtervolging had gegrepen werd Peter wegens zijn eerdere verdiensten gepardonneerd, maar Willem moest voor straf de nacht als een klein kind staande doorbrengen in de tent van Bohemund. ‘Bij het krieken van de dag lag hij als een stuk vuil op de grond en werd met het schaamrood op de kaken voorgeleid aan Bohemund. ‘Jij ellendige schandvlek van het hele leger van de Franken,’ sprak deze, ‘jij oneerbiedige vlek van de mensen van Gallië. Jij meest walgelijke van alle mensen die hier op aarde rondlopen, waarom vluchtte je op een schaamteloze wijze?’ Er kwam geen woord over Willems lippen en bijna alle aanwezige Franken smeekten Bohemund om hem geen zware straf op te leggen, waarop Willem plechtig beloofde nooit meer van het rechte pad af te wijken.

Een onbetrouwbare harnasmaker

Bohemund had tijdens een korte wapenstilstand een Armeense harnasmaker ontmoet, genaamd Firoez. Deze geboren opportunist had zijn christelijke geloof er aan gegeven, omdat hij als moslim meer mogelijkheden zag om hoger op te komen, maar tegen Bohemund klaagde hij steen en been over de slechte behandeling die hij van de moslims moest verduren en de schuldgevoelens die hem achtervolgden omdat hij zijn oude geloof had verloochend. Bohemund zag in dit welvarende Antiochië dé ideale plaats om zich zowel bezit als een titel toe te eigenen en hij wilde de stad ongeschonden als eerste in zijn bezit krijgen. Maar het voorstel van Bohemund om Firoez met allerlei beloften tot verraad aan te zetten viel niet in goede aarde bij de bevelhebbers, waarvan met name Raymond van Toulouse ten aanzien van Antiochië dezelfde ambities koesterde als Bohemund. De reeds bestaande spanningen tussen de verschillende eigenzinnige karakters waren door het lange samen reizen onder moeilijke omstandigheden alsmaar toegenomen en Raymond nam geen blad voor de mond toen hij zijn mening verkondigde. ‘Het zou onrechtvaardig wezen wanneer, nadat wij allen dezelfde gevaren doorstaan hebben, een enkele onder ons de vrucht van onze arbeid zou plukken. Ik voor mij ten minste,’ voegde hij er aan toe, terwijl hij een blik vol toorn en minachting naar Bohemund wierp, ‘heb niet zovele landen doorgetrokken, zovele gevaren getrotseerd, mijn bloed, mijn soldaten, mijn rijkdommen opgeofferd, om een of andere lage list, een of andere kunstgreep, waarvan men de vinding aan vrouwen moet overlaten, met die prijs te betalen.’

Unaniem werd het voorstel om Firoez om te kopen afgewezen, maar Bohemund voorzag, dat er geen andere manier voorhanden was om de stad binnen te komen en verliet, met de tijd in zijn voordeel, glimlachend de bijeenkomst. Kort daarop kwamen gidsen melden dat het machtige leger van de Seltsjoekse vorst Kerbogha met grote snelheid in hun richting optrok. Er werden aantallen van wel 200.000 strijders genoemd en nog zeven dagmarsen scheidde deze overmacht van Antiochië. Tijdens een chaotisch spoedberaad vlogen allerlei voorstellen over de tafel. Optrekken tegen het leger. Wegtrekken uit Antiochië. Het leger opsplitsen. Gebruik makend van deze wanorde nam Bohemund het woord en toonde drie brieven van Firoez, waarin deze beloofde ‘de drie torens waarover hij het bevel had te willen overleveren. Als loon voor zijn diensten vorderde hij dat Bohemund gebieder van Antiochië zou worden.

Als jullie het voorstel aannemen,’ sprak Bohemund, ‘dan zal morgen de vlag met kruis op de muren van Antiochië wapperen.’ Hij voegde er nog aan toe, dat hij al grote sommen geld aan Firoez had gegeven en graag zijn medewerking wilde verlenen als men een betere manier wist om het leger te redden en de stad te veroveren. Op Raymond na waren alle bevelhebbers bereid om de stad in ruil voor de verovering aan Bohemund af te staan.

God wil het!

Belegering van Antiochië

Belegering van Antiochië

Het moet stikdonker zijn geweest in de nacht van twee op drie juni 1098. ‘Een opkomend onweer, ratelende donderslagen, gierende stormwinden en rondschietende kometen door een in gloed staande lucht gaven de bijgelovige kruisvaarders het teken dat de tijd van de verdelging der ongelovigen nabij was.’ Al dit natuurgeweld verhinderde tevens dat de schildwachten het gerucht van de samenzweerders hoorden. Firoez had nog geprobeerd zijn broer, die een van de torens bewaakte, in zijn komplot mee te trekken. Toen deze weigerde had hij hem een dolk in het hart gestoken en daarna in het duister een leren ladder vanaf de Twee-Gezusterstoren naar beneden laten zakken. ‘We begonnen zachtjes te zeggen “God wil het, God wil het” en een aantal mannen beklom de ladder tegen de toren. Bovengekomen renden we snel naar de andere torens en elk een die we aantroffen doodden we direct’. In de stad was ondertussen een enorme paniek uitgebroken en terwijl de eerste binnengedrongen kruisvaarders, zestig ridders onder leiding van Fulcher van Chartres, in het donker op de tast de poortdeuren zochten, was Bohemund al met zijn banier de heuvel opgerend naar de citadel. Met steun van de christenen werden de Poort van Sint Joris en de poort van de ‘IJzeren brug’ geopend, waarna de Armeniërs en de Grieken zich samen met de kruisvaarders te buiten gingen aan een moordpartij tegen de vroegere overheersers, de moslimbevolking. Mannen, vrouwen en kinderen werden door de ruiters en het voetvolk achtervolgd en op meedogenloze wijze afgeslacht. In de smalle, door de regen glibberig geworden straatjes, kleurde de modder geleidelijk aan rood van het bloed.  De houten huizen werden in brand gestoken, de moskeeën geplunderd en ontheiligd.

De teloorgang van een leider

De bevelhebber van Antiochië, emir Yaghi Siyan, was volledig ontdaan op zijn paard de stad ontvlucht en dwaalde urenlang doelloos rond door de bergen, huilend en treurend om zijn familie en geloofsgenoten, die hij had moeten achterlaten. Een paar christelijke Syriërs hadden hem herkend toen hij in zijn eentje op een flinke afstand aan hen voorbij trok. Ze vroegen zich af waarom hij zich zo ver van het fort bevond. ‘Kijk onze heer en koning Yaghi Siyan reist niet zonder redenen alleen door deze wildernis,’ spraken ze tegen elkaar terwijl ze al vermoedden dat de stad was ingenomen en de emir op de vlucht geslagen. ‘Laat hem niet ontsnappen, want hij heeft ons vele verliezen, onrecht en onredelijke behandeling laten ondergaan.’

De drie Syriërs verborgen hun wraakgevoelens en toonden hem valse eer terwijl ze het hoofd bogen. Maar, dichterbij gekomen, trok één van hen zijn zwaard, sloeg hem van zijn ezel, hakte zijn hoofd af en stopte het in een zak. Ze brachten het naar de stad en toonden het hoofs aan alle christenen en prinsen. Het hoofd was enorm groot, de oren stonden ver uiteen en waren behaard. Zijn haar was wit en hij had een lange baard die van zijn kin tot zijn navel moest hangen.

 

Robert Mulder & Lejo Siepe – God wil het! Reizen in het spoor van de kruisvaarders
Rozenberg  Publishers 2005         ISBN 978 90 5170 168 5




God wil het! – X – Reizen in het spoor van de kruisvaarder

Antiochië: een teken van God

Belegering van Antiochië

Belegering van Antiochië

Zoet was de smaak van de overwinning. Drie dagen en nachten lang genoten de veroveraars van uitbundige feestmalen en wilde danspartijen met de voor dit doel gespaarde vrouwen van de muzelmannen. Hierdoor kenden de bordelen, die in niet geringe mate door de clerus werden uitgebaat, rustige tijden. Er werd gedobbeld om paarden, wapens en de vrouwen, terwijl minnezangers met hun ter plaatse geschreven hekelzangen de roem of lafheid van de veroveraars bezongen en vooral de adel en de geestelijkheid in de tang namen. De christenen hadden zich uitgedost in de buitgemaakte kleren van hun vijanden en staken, paraderend met de wijde gewaden, zijden mutsen en tulbanden, de draak met de gebruiken van de moslims. Omdat ze van zichzelf alleen wat schamele kleding bezaten, bleven ze vaak langere tijd in de Turkse uitdossing rondlopen, wat menigmaal tot misverstanden leidde. Toen er zelfs kruisvaarders per ongeluk door hun eigen mensen werden omgebracht, gaf bisschop Adhémar zijn mannen opdracht om ‘hun baarden af te scheren, een metalen kruis te dragen en voortdurend het ‘kyrie eleison’ hardop uit te spreken.

Als ratten in de val

De verovering van Antiochië

De verovering van Antiochië

Bitter was de nasmaak. Terwijl de overwinnaars aan het feestvieren waren had de Seltsjoekse emir Kerbogha Antiochië omsingeld en de kruisvaarders ingesloten. De stad zou waarschijnlijk nooit door de kruisvaarders zijn ingenomen, wanneer hij eerder was aangekomen, maar de onderlinge verdeeldheid onder de moslims was groot en terwijl Kerhogha op de steun van zijn collega memirs wachtte had hij kostbare dagen verloren. De emir van Aleppo ruziede met die van Damascus en de emir van Homs kon het bloed wel drinken van zijn collega in Menby. Uiteindelijk zouden al deze onderlinge vetes de snelle doortocht van de kruisvaarders naar Jeruzalem bevorderen. Ook binnen Kerbogha’s leger waren er fricties tussen de Turkse en de Arabische strijders en net als in onze tijd speelden schismatische conflicten tussen de twee islamitische stromingen, de sjiieten en de soennieten, een belangrijke rol.

De kruisvaarders hadden zich tijdens feestvreugde te goed gedaan aan de fijnste delen van de ossen en lammeren en de rest weggegooid, want ze hielden geen rekening met de toekomst en vergaten daarom voedselvoorraden aan te leggen. Om epidemieën te voorkomen waren ze ook druk bezig met het begraven van de moslims, die ze in grote getalen uitgemoord hadden. Ondertussen bestookte Kerbogha de stad met zijn pijlen en schoot stukken rottend vlees binnen de muren om juist ziekten te veroorzaken. Een bijkomend probleem waren de in aantal toenemende ruzies met de bij de massamoorden gespaarde orthodoxe medechristenen. De Syriërs haatten de Latijnen net zo zeer als de moslims en de verhoudingen werden met het uur slechter. Binnen de stad namen de spanningen snel toe. De kruisvaarders zaten als ratten in de val en al snel stierven tientallen de hongerdood. Aanvankelijk kon men zich nog voeden met het vlees van paarden, ezels en kippen, die door de onder elkaar handelende mannen voor woekerprijzen werden verkocht, maar de situatie werd steeds nijpender. ‘De hongersnood was zo verschrikkelijk dat wij de leren schilden aten en bladeren kookten van vijgenbomen, klimplanten, distels en allerhande bomen. Een klein boomblad kostte al één besant! Anderen maakten stamppot van de uitgedroogde huiden van paarden, kamelen, ezels en ossen.

Toen tenslotte zelfs de gevangen genomen Turken werden geroosterd en opgegeten trachtten velen vol walging de stad te ontvluchten.

Het geheim van de lans

De heilige graal

De heilige graal

Na de verovering van Antiochië had Bohemund, de nieuwe bevelhebber van de stad, opdracht gegeven om alle heiligdommen in de oude glorie te herstellen. Moskeeën werden tot kerk omgebouwd en in de Petrus kerk werd de eredienst weer ingevoerd. Met enige bouwkundige ingrepen en het aanbrengen van mozaïeken, werd wat meer aanzien gegeven aan de kale ruimte van de kerk. Terwijl de honger meer en meer slachtoffers maakte en de verzwakte verdedigers getergd werden door het geschreeuw van de vijand buiten de muren verscheen een armoedig geklede boer uit Marseille in het kamp van graaf Raymond van Toulouse. Deze Peter Bartholomeus beweerde dat de apostel Andreus tijdens zijn slaap met een boodschap aan hem was verschenen en had gezegd: ‘Sta op en maak bekend bij de geplaagde mensen dat de hemel ze komst troosten door ze de lans, die de zijde van de Heer heeft doorboord, te laten vinden. Ze ligt verborgen onder de aarde in de kerk van de Heilige Petrus. Je moet de vloer daar open maken en wanneer je gaat graven vind je het wapen. Als daarna de strijd losbarst, hef dan de lans op en jullie zullen overwinnen.

Raymond hoorde de geruchten over het verhaal en riep een vergadering bijeen in de kerk. Hij droeg Peter Bartholomeus op om hier aanwezig te zijn en liet hem de plaats van de lans aanwijzen. Peter wees achter het altaar en smeekte de aanwezigen om onmiddellijk te gaan zoeken. Maar het duurde toch nog langer dan een week voordat men aan het graven sloeg. Het was een zeer donkere nacht. Een grote vallende ster spatte in drie stukken boven het Turkse kamp uiteen en de bijgelovige christenen zagen hierin voldoende aanleiding om in gezelschap van Peter Bartholomeus met twaalf man naar de kerk te gaan en daar de schop in de grond te steken. Nadat ze een dag en een nacht zonder resultaat hadden gegraven daalde Peter blootvoets af in het diepe gat en knielde neer. ‘Hij droeg ons op te bidden tot God om de lans te geven om zijn volk kracht en de overwinning te schenken. Dank zij Peter’s vroomheid toonde God ons toen de lans. Ik kan de vreugde en de uitbundigheid die de stad toen vulde niet weergeven.’ De lans werd gevonden op 14 juni 1098.

Volgens een Arabische kroniekschrijvers had Peter Bartholomeus ‘de speer gewoon in de bodem verstopt en alle sporen uitgewist.’ Maar deze man leefde een eeuw later en kan enige vooringenomenheid niet ontzegd worden. ‘Het is een kwestie van geloof,’ zegt El Ketib, terwijl hij door het kerkje van Petrus loopt, ‘en ik kan alleen maar zeggen dat het eeuwenlang een onderwerp van gesprek is geweest. De lans schijnt later in handen van de moslims te zijn gevallen en door een Turkse heerser naar de paus in Rome te zijn gestuurd als een teken van respect van het moslim geloof voor het christelijk geloof.’ Naar Rome? Dat lijkt een aardige theorie. Na het Kruis van Jezus, de Heilige Graal en de Ark des Verbonds is de Lans waarschijnlijk het belangrijkste christelijke relikwie en de paus zou die zomaar in het Vaticaan bewaren? ‘Waarom laat hij hem niet zien,’ is de vraag aan El Ketib, ‘hij is zeker bang dat een koolstofonderzoek uitwijst dat het ding ergens uit de dertiende eeuw stamt, net als die Lijkwade van Turijn,’ oppert deze zonder enig cynisme en vervolgt: ‘In elk geval is er hier toen iets gebeurd, want na de vondst trokken de kruisvaarders in volle overtuiging en zwaaiend met de lans de poort uit, waarop de Turken zo schrokken, dat ze alle kanten uit vluchtten.’

Liefde op het eerste gezicht

Adhémar van Puy

Adhémar van Puy

Ten tweede male was de stad bevrijd en het leven werd weer goed in Antiochië. Té goed vonden velen van de pelgrims. Al bijna een jaar hadden ze doorgebracht in en rondom de stad en de gelovigen verlangden naar het eindpunt van de reis: Jeruzalem en het Heilige Graf. Anderen zagen dat eindpunt vooral als beginpunt van de reis terug, naar hun dorp en familie en vrienden in hun steeds meer in het geheugen vervagende geboorteland. Ook de weelde en de welvaart die ze op de voor hun liggende reis dachten te vinden, konden die gedachten niet doen verdwijnen. De leiders van de kruistocht maakten echter geen aanstalten om te vertrekken. Nu de Turken zich niet meer lieten zien, konden ze in dit welvarende gebeid genieten van een gerieflijk leventje. Af en toe werd er een uitval gedaan naar een nederzetting in de omgeving, waarvan de bevolking zich uit lijfsbehoud meestal snel overgaf, want de angst voor de Franken had zich na de nederlaag van Kerbogha tot ver in de omgeving verspreid.

De emir van het nabijgelegen Azaz was op een bijzondere manier in het christelijke kamp terecht gekomen, nadat zijn manschappen in de omgeving van Aleppo een Vlaamse edelman hadden aangevallen en gedood. Toen diens vrouw, die de aanval had overleefd, voor de emir werd geleid werd een van zijn bevelhebbers getroffen door haar schoonheid. De emir gaf toestemming voor een huwelijk en uit respect voor haar afkomst vermeed de legerleiding verdere strijd met de christenen en keerde ze zich zelfs tegen de vijanden van de kruisvaarders.

Het vertrek van het kruisleger werd maand na maand uitgesteld en inmiddels was er in Antiochië een tyfusepidemie uitgebroken. De ontevreden pelgrims zagen dit alweer als een teken van God dat men de stad diende te verlaten. Een van de vele slachtoffers was de vriend en persoonlijke gezant van paus Urbanus, bisschop Adhémar van Puy. Zijn dood kwam hard aan. Adhémar was niet alleen de officiële leider van de eerste kruistocht, hij was ook met algemene consensus voorbestemd om de heerser van  Jeruzalem te worden. Nadat hij in de Sint-Petruskerk ter aarde was besteld op de plaats waar de Heilige Lans was gevonden, stroomden de verontruste pelgrims woedend en angstig samen voor de huizen van hun leiders om ze te dwingen de stad te verlaten. ‘Mogen allen omkomen, die in Antiochië willen blijven, gelijk zijne ongelovige inwoners omgekomen zijn,’ werd er luid geroepen. ‘Moge Antiochië en al de door onze wapenen veroverde steden in vlammen opgaan, want iedere verovering is een hinderpaal voor onze heilige onderneming; laten wij aanvoerders kiezen, die geen andere eerzucht voeden dan wij, en laten wij op weg gaan onder leiding van Jezus Christus, voor wie wij de wapenen opgevat hebben.

 

Robert Mulder & Lejo Siepe – God wil het! Reizen in het spoor van de kruisvaarders
Rozenberg  Publishers 2005         ISBN 978 90 5170 168 5




God wil het! – XI – Reizen in het spoor van de kruisvaarder

Syrië: twee grote leiders voor een geweldig volk
Het oude Syrië omvatte een groot deel van het huidige Midden-Oosten: Jordanië, Israël, Libanon en het hedendaags Syrië. De Feniciërs beheersten als zeevarenden al vanaf de elfde eeuw v. Chr. de kusten van de Middellandse zee. Met de komst van Constantijn de Grote (3060-337), die zich op zijn sterfbed tot het christendom bekeerde, begon een nieuw tijdperk voor het Midden-Oosten: de verspreiding van het christendom.

Met de komst van de Arabieren werd Damascus de hoofdstad van de door kalief Omar gestichte Omayaden dynastie (661-750). In deze bloeitijd werden veel moskeeën en kastelen gebouwd. Onder het kalifaat der Abbasiden (750-969) werd Bagdad de hoofdstad. In 969 drongen de Egyptische Faimiden door in het Midden-Oosten en veroverden de Turkse Seltsjoeken Syrië  en grote delen van Palestina waaronder Jeruzalem (1071). De rest van het gebied – waaronder de kuststrook van de Middellandse zee- bleef in handen van de Fatimiden, die Jeruzalem in 1076 heroverden.

Een zeer oude beschaving

Bashar al Assad, President of Syria & father, former president Hafez al Assad

Bashar al Assad, President of Syria & father, former president Hafez al Assad

‘We vragen niet om oorlog maar wij verdedigen ons tegen oorlog.’ Het spandoek met daarop dit Arabisch opschrift en de minzame glimlach op het gezicht van de (toenmalige) Syrische president Hafez al Assad, wappert tussen de twee gebouwen die de grenspost vormen tussen Turkije en Syrië. In lichtgrijze uniformen geklede douanebeambten lopen over het haveloze terrein dat doet denken aan de Oost-Europese grensovergangen uit de tijd van het communistische bewind. Een kalasjnikov-geweer steekt uit een houten wachttoren en een machtige roodwitte hefboom blokkeert de weg. De chauffeur van een dolmus, een minibus tai die pas vertrekt als de laatste plaats bezet is, rookt rustig een sigaretje in afwachting van zijn passagiers die nu nog bezig zijn de grens met Syrië over te steken. Tegenover het douanekantoor staat een klein bankgebouw waar Turkse lira kunnen worden gewisseld tegen Syrische ponden. Deze bergachtige grensstreek tussen Turkije en Syrië is al enige tijd omstreden gebied. Na de val van het Ottomaanse rijk – tijdens de Eerste Wereldoorlog – werd het door Turkije gekoloniseerde Syrië een Frans mandaatgebied. In 1925 verdeelden de Fransen uit pure machtspolitiek groot Syrië in vier delen: Libanon, Republiek Syrië, Latalu en Dsjebel ad Duruz (Druzen). In juli 1938 stond Parijs Sandsjak- Alexandrette af aan Turkije. Ook nu nog is dit gebied Arabisch georiënteerd. De Arabische keuken vindt je terug in het dagelijkse aanbod van voedsel maar ook de mensen onderscheiden zich in ras, taal en kleur van hun Turkse landgenoten.

Na een verblijf van meer dan een jaar in Antiochië vertrok een deel van het kruisleger onder druk van de pelgrims uiteindelijk in de richting van Jeruzalem. Het gedeelte van Syrië waar de kruisvaarders doorheen trokken was Seltsjoeks grondgebied, maar door de vlucht van Kerboghawas een groot deel van de Seltsjoekse macht gebroken. Ook waren verschillende Arabische emirs bereid de kruisvaarders te steunen in hun gezamenlijke strijd tegen de Seltsjoeken. Daar kwam nog bij dat de twee groet moslimmachten, de Fatimiden en de Seltsjoeken, in een onderlinge machtsstrijd waren gewikkeld. Door het ontbreken van een gezamenlijk islamitisch front kon het christelijke leger vrijelijk en zonder noemenswaardige tegenstand door het vruchtbare en welvarende Syrië oprukken naar Palestina.

Raymond vertrok als eerste uit Antiochië. Hij had zijn vertrek steeds uitgesteld omdat hij niet kon accepteren dat Bohemund in het bezit van Antiochië was gekomen. Zijn laatste hoop was gevestigd op onverwachte ontwikkelingen, die de machtsverhoudingen zouden kunnen wijzigen. Toen deze uitbleven trok hij met zijn leger over het Orontesgebergte door het binnenland van Syrië in de richting van de stad Maarat an-Numan. Met behulp van verrijdbare houten aanvalstorens werd deze stad na veel verzet op 27 november 1098 ingenomen. De aanwezige moslims in het stadje werden bruut vermoord. De christenen, die na hun avontuur in Antiochië al weer enkele weken onderweg waren, leden verschrikkelijke honger, zozeer zelfs dat zij lijken en honden aten.

De armste mensen in het kruisleger liepen altijd barrevoets, droegen geen wapens, hadden absoluut geen geld, maar liepen in hun smerige naaktheid voor alle anderen uit en leefden van planten, dieren en wortels. Onder bevond zich een man van Normandische afkomst en gegoede familie, die was begonnen als een ridder en later tot het voetvolk behoorde. Hij zag deze armen zonder leider ronddolen en bood aan hun koning te worden. Van toen af aan noemden zij hem koning Tafur, een barbaarse naam die vrijbuiter betekent. Toen de barbaren in Marra en ook op andere plaatsen stukken vlees van hun lotgenoten vonden, verspreidde zich een gemeen gerucht tussen hen dat er Franken in het leger waren die graag de lichamen van de moslims aten. Maar dit had slecht een enkele keer in het geheim plaats gevonden en toen de Tafur dit hoorde, roosterde hij – om indruk op de vijand te maken – voor de ogen van het Turkse leger het lichaam van een Turk aan het spit.’

Godfried van Bouillon reisde met de resterende manschappen langs de kustroute naar de stad Arca. Hier, dichtbij de huidige Libanese grens, zouden beide legers zich verenigen om gezamenlijk te beginnen aan het laatste traject naar Jeruzalem.

Dit gebied kende een enorme beschaving toen de eerste kruisvaarders arriveerden,’ zegt de arabist dr. Ted la Gro, directer van het eerdergenoemde Instituut voor Academische studies in Istanbul. ‘De meeste Europeanen waren afkomstig uit de vele dorpen en kleine kastelen van het platteland en hadden weinig idee van de enorme mate van luxe die hier te vinden was. Vele zijdeweverijen maakten de vermaarde damasten stoffen en het glaswerk uit bijvoorbeeld Tyrus was zeer beroemd. De kunstnijverheid stond op een uitzonderlijk hoog niveau. En u moet niet de prachtige architectuur in de steden Homs, Damascus en Hama vergeten waarvan nog steeds veel te zien is.’ Ook het voedsel en de Arabische keuken kenden verschillende variëteiten door hun nieuwe teeltechnieken en gewassen. ‘Dat heeft in dit gebeid een ware groene revolutie veroorzaakt. Hier groeiden producten die in Europa volslagen onbekend waren,’ zegt la Gro. ‘Denk aan katoen, bananen, watermeloenen en kokosnoten. De pruim komt oorspronkelijk uit Damascus en werd bijvoorbeeld door de hertog van Anjou op zijn reis door het Midden-Oosten naar Europa gebracht. De tassen van de pelgrims zaten vol met zaden van bloemen en planten die op deze wijze naar het Westen werden overgebracht. Er is zelfs een franse geleerde geweest die met de gedachte speelde een boekje over de flora en fauna van de kruistochten te schrijven.’ Maar de grootste ontdekking van de kruisvaarders vormde toch de vondst van suikerriet. ‘Stelt u zich voor,’ zegt la Gro, ‘het is hartje zomer en bloedheet in de heuvels van de Orontesvallei. De oude kruisridders rijden op hun paarden rond in de zware wapenuitrustingen van die tijd. De zon schijnt genadeloos op de gebutste helmen en de gepoetste maliënkolders. Er is bijna niets te drinken. Dan, ineens, zien ze suikerriet staan en de lokale bevolking leert de christenen dat zij het suikerriet gewoon kunnen kauwen. Dat is enorm verfrissend en lekker zoet. Dat geeft nieuwe energie. Tijdens de vestiging van de kruisvaarders-staatjes in Syrië en Libanon ontstaat dan ook een levendige handel in suikerriet. Als de kruisvaarders na tweehonderd jaar hun invloed in dit gebied verliezen verhuist de suikerrietcultuur met de Europeanen mee naar Cyprus en wordt het een belangrijk handelsartikel naar Europa. De kruisvaarders,’ zegt la Gro tenslotte, ’hebben de suiker bij ons geïntroduceerd.’

Met de botte bijl

Johannieter hospies in Jeruzalem

Johannieter hospies in Jeruzalem

Niet alleen was het voedsel smakelijker en de kleding degelijker, ook de Arabische geneeskunde kende een hoger peil dan in Europa. Ofschoon artsen met de kruisvaarders meereisden waren ze vaak niet in staat ziekten, verwondingen en blessures adequaat te behandelen, laat staat te genezen. Het vakmanschap van de Arabische dokters was veruit superieur aan de onbeholpenheid en gebrekkige kennis van hun Europese collega’s. Zo beschrijft de Syrische kroniekschrijver Usamah Ibn-Mundiqh met onverholen afschuw enkele voorbeelden van medische behandelingen door westerse geneesheren.

Mijn oom vroeg mij om snel een dokter te sturen, omdat hij een paar ernstige zieken, waaronder een Frankische ridder, in zijn dorp had. Ik reisde naar het dorp met een Arabische dokter, genaamd Thabit, die de christen in wiens been een abces groeide behandelde. Hij smeerde wat zalf op het been zodat het ettergezwel opging en de wond snel genas. Weldra arriveerde een christelijke dokter die Thabit openlijk bekritiseerde over de behandeling van de ridder. Hij zei tegen de soldaat: “wat heb je liever, voorleven op één been of doodgaan met twee benen.” De zieke antwoordde dat hij liever met één been verder leefde. De Frank vroeg om een scherpe bijl. Ik stond erbij. De christen legde toen het been van de patiënt op een blok hout. De scherpe rand van het wapen doorkliefde in een slag de forse dij van de ridder en de bloedende wond was nauwelijks te stelpen. Het been was echter nog niet voldoende afgehouwen. Voor de tweede keer hakte de Frank zó fors dat het merg en het bloed alle kanten opspoot. De ridder stierf ter plekke en het geamputeerde been werd later aan de honden gegeven. Vervolgens behandelde hij een zwakzinnige vrouw die ook eerst door Thabit was onderzocht. Thabit zette haar op een streng dieet en depte voortdurend haar lichaamsvochten met zachte doeken. Maar de Frank dacht dat zij door de duivel was bezeten. Hij schoor haar hoofd kaal en tijdens het scheren liet hij haar knoflook en mosterdzaadjes kauwen waardoor ze nog krankzinniger werd. De ‘dokter’ zei toen dat de duivel in haar hoofd doordrong en ontvelde met een scheermes haar huid tot op het been en wreef de wond in met zout. Zij krijste het uit en even later blies ook zij haar laatste adem uit,’ aldus de verbijsterde Usamah.

De Arabieren in Syrië hadden in deze tijd al goed georganiseerde ziekenhuizen, waaronder een beroemd hospitaal in de eeuwenoude hoofdstad Damascus. Later bouwden de kruisvaarders in navolging van de Arabieren ook ziekenhuizen, en met name de tegen het einde van de elfde eeuw opgerichte orde van de Johannieter hospitaalridders legde zich toe op de verzorging van  pelgrims die onderweg ziek werden. Zij stichtten in Jeruzalem een ziekenhuis, gewijd aan de apostel Johannes de Doper. Dit hospitaal had ruimte voor 2000 patiënten. Vier dokters en vier verplegers waren dag en nacht in touw om de zieken bij te staan. Desondanks stierven er elke dag gemiddeld vijftig patiënten.

Opwinding in het badhuis
De Europese middeleeuwer stond bekend als een notoire viespeuk, die zijn lichaam maar zelden in aanraking bracht met water. Ook op dit punt hebben ze heel wat opgestoken van de moslims die zichzelf – al was het maar omdat de Koran dit voorschrijft – dagelijks reinigden. Steeds vaker verschenen er kruisvaarders in de hammam, het Arabische badhuis. Tijdens een bezoek aan de hammam in Maarat constateerde Usamah dat de Franken zich niet zo gemakkelijk wilden aanpassen aan de daar heersende gewoonten: ‘Een Frankische ridder kwam het badhuis binnen en weigerde tijdens het baden gebruik te maken van een omslagdoek. Toen hem dit gevraagd werd, trok hij de doek van de heupen van de badmeester en constateerde dat deze recentelijk zijn schaamhaar had afgeschoren. “Salim,” riep hij, streek met zijn hand over de plaats en riep “Salim, goed! Dat wil ik ook.” Hij ging op zijn rug liggen en de badmeester die constateerde dat het haar daar aanvoelde als zijn eigen baard, schoor hem kaal. De Frank streek met zijn hand over de pas geschoren  plaats en riep:”Goed! Dat moet je ook bij madam doen,” en hij stuurde zijn knecht weg om zijn vrouw te halen. Die verscheen enige tijd later en moest ook op haar rug gaan liggen. De ridder zei tegen de badmeester: “Doe met haar wat je ook met mij gedaan hebt.” Dus schoor de badmeester ook heur haar af, terwijl de echtgenoot tevreden toekeek. Tenslotte bedankte hij de badmeester en rekende af.’

Falafels

Krak des chevaliers (art)

Krak des chevaliers (art)

‘Damas, Damas,’ schreeuwt een magere taxichauffeur de longen uit zijn tere lijf op het terrein van het drukke busstation aan de Bagdad Avenue in de kustplaats Latakia aan de Middellandse Zee. Hij rochelt tussen twee hoestbuien door en zijn maatje klampt mogelijke passagiers aan die zich echter haastig ontdoen van de jongeman en met versnelde pas een autobus binnenstappen. Vrolijk gekleurde streekbussen, die uitpuilen van de meegevoerde bagage en passagiers, rijden luid toeterend af en aan. Bij de ingang van het station bieden Arabieren achter hun kraampjes schreeuwend verse groenten en fruit aan. De geur van hete bakolie waarin falafels worden gefrituurd, dwarrelt rond en vermengt zich met de uitlaatgassen van het drukke stadsverkeer. In de chaos van vertrekkende en arriverende bussen zoeken wij de autobus die via de havenplaats Tartus en de in de heuvels gelegen stad Homs naar Damascus rijdt.

In de Syrische vissersplaats Tartus staat nog een kruisvaarderskerkje uit 1156 en even buiten de stad bevindt zich een van Syriës belangrijkste toeristische trekpleisters, het imposante en meest complete kruisvaarderskasteel: Qala’at Al-Hosn, beter bekend als het Krak des Chevaliers: het kasteel van de ridders. Een torenvalk hangt in de vorm van een vredesteken in de azuurblauwe lucht boven de grijsgroene heuvels waarop de krijtwitte vesting ligt. Tegen de voet van de berg steekt een uit lemen hutten bestaand dorpje schril af tegen het ongenaakbare bolwerk dat in 1031 door de Koerden werd gebouwd, door Raymond van Toulouse in 1099 tijdens zijn veldtocht naar Jeruzalem vergeefs was aangevallen en tenslotte in 1110 door Tancred werd veroverd en verwoest. Op de ruïnes werd een nog imposantere en machtigere vesting gebouwd, die een onderdeel vormde van een netwerk van versterkingen om de christenen en de pelgrims in dit gebied te beschermen. In 1142 werd het nieuwe kasteel, zoals het er nu nog staat, overgedragen aan de orde van de Johannieter Hospitaalridders die in Syrië talloze burchten liet bouwen en zich daardoor gaandeweg steeds minder een verzorgende taak een steeds meer een militaire functie toeëigenden.

Vader des Vaderlands

Standbeeld van Saladin

Standbeeld van Saladin

De Syrische chauffeur, die het interieur van zijn gele Chevrolet uit de jaren zestig heeft behangen met afbeeldingen van de (toenmalige) president Hafez Al Assad en diens overleden zoon, rijdt over de brede toegangswegen van Damascus’ moderne buitenwijken naar het centrum van deze eeuwenoude stad met haar sfeervolle soek, de beroemde Omayaden moskee, het Al-Azm paleis, de oude christelijke wijk en het heilige shi’itische mausoleum van Zena dat dagelijks door duizenden gelovige moslims wordt bezocht. Gebruinde mannen zitten op de stoep van een theehuis te praten en te lachen, spelen een spelletje triktrak en roken ondertussen een nargileh, een waterpijp. Kooplustige vrouwen schuifelen gehuld in hun zwarte chadors langs de vele kraampjes en winkeltjes met stoffen en snuisterijen. Een slangenbezweerder bespeelt zijn fluit en hoopt op deze manier een paar Syrische ponden te verdienen. Jonge meisjes verdringen zich voor de enige ijssalon die de Damasceense soek rijk is: het is een geheime ontmoetingsplaats met de jongens. Tegenover de Omayaden-moskee bevindt zich het mausoleum van Saladin, de legendarische middeleeuwse leider die na bijna negentig jaar hegemonie van de kruisvaarders, in Damascus het kromzwaard ter hand nam en met zijn legers de christenen definitief uit deze streken verjoeg, waardoor ij een van de grootste helden van de Arabische wereld is geworden. Saladin leefde van 1138 tot 1193 en hij was in werkelijkheid van Koerdische afkomst. Hij slaagde erin de eenheid in de islamitische wereld te herstellen en hij beschikte toen over een leger dat vele malen sterker was dan dat van de verzwakte kruisvaarders. In 1187 stak Saladin de rivier de Jordaan over, veroverde Tiberias en dwong de kruisvaarders tot een slag bij het plaatsje Hattin, even ten westen van het meer van Tiberias. De kruislegers verloren de strijd door een paar tactische militaire blunders en de onbekendheid met het gebied. Nadat Saladin zijn legers opdracht had gegeven om zich afzonderlijk over het Heilige Land te verspreiden, viel ook Jeruzalem op 2 oktober 1187 in handen van de Arabieren en hadden de christenen definitief de zeggenschap over dit gebied verloren.

De tombe van Saladin is te bezichtigen in een klein maar waardig museum. Op de binnenplaats van het mausoleum bevinden zich een fonteintje en een schaduwrijke boom. Een vrouw met een verveelde uitdrukking op haar gezicht leidt blootsvoets een paar nieuwsgierige landgenoten naar de tombe en biedt ze na een korte rondleiding wat ansichtkaarten aan. Afgedekt met damasten doeken staan twee sarcofagen broederlijk naast elkaar. In de witmarmeren doodskist liggen de resten van Saladin, in die van steen en donkerbruin houtsnijwerk ligt zijn particuliere secretaris. In 1898 schonk de Duitse keizer Wilhelm de Tweede tijdens zijn bezoek aan Damascus geld om de restauratie van het mausoleum mogelijk te maken.

Graf van Saladin

Graf van Saladin

Bij de hoofdingang van de soek waar zwartgesluierde vrouwen met oosterse kruiden en rieten manden gevuld met kleding en kruidenierswaren de drukke verkeersweg oversteken, trekt tussen de vele afbeeldingen van Assad een spandoek de aandacht. Op een geschilderd tafereel is de grote leider met een donkere zonnebril afgebeeld naast een middeleeuwse ridder te paard, die Saladin moet voorstellen. De begeleidende Arabische tekst maakt duidelijk dat de vroegere president zichzelf vergelijkt met zijn onsterfelijke voorganger: ‘Hattin en Tichrin 1187 en 1963: Twee geweldige leiders voor één geweldig volk.’ Assad behoorde tot de alawieten, een Sji’itische sekte, aanhangers van Ali, die christelijke elementen hebben opgenomen in hun godsdienst (o.a. varianten van kerstmis en pasen) en die zich sterk maakt voor de achtergestelden en die in Syrië slechts een kleine minderheid vertegenwoordigt. Zij wonen veelal aan de kust in het kruisvaardersgebied. ‘De alawieten zijn doorgaans gemakkelijker in de omgang dan soennieten, en toleranter tegenover de christenen,’ schrijft Lieve Joris in haar boek ‘De poorten van Damascus’. ‘Iemand noemde hen ooit de bastaardkinderen van de kruisvaarders, omdat veel alawieten blond zijn en lichte ogen hebben.

In 1971 kwam Assad na een bloedige revolutie met de rechtervleugel van de Arabische socialistische Ba’ath Partij aan de macht. Sindsdien voerde hij een politiek van onderdrukking en vervolging. Veel Syriërs nemen dit voor lief omdat – zeggen ze – ‘hun land nog nooit zo’n stabiele periode heeft doorgemaakt’ en de grote angst van bijna alle Syriërs is de te verwachten opvolgingsstrijd na de dood van de al geruime tijd met zijn gezondheid kwakkelende dictator. Inmiddels is Assad overleden en zonder noemenswaardige incidenten opgevolgd door zijn zoon Bashar.

De ketter van Damascus

Sadiq Jalal Al-Azm

Sadiq Jalal Al-Azm

Jonge Syrische mannen met stoppelige baarden en de ogen verscholen achter de eeuwige zonnebril, bewegen zich met kalasjnikovs losjes ronde de schouder door het straatbeeld van Damascus. Ze nemen aanzienlijk in aantal toe wanneer de taxichauffeur het stadsdeel nadert waar Assad in zijn villa resideerde. De straten rond het huis zijn permanent afgezet, medewerkers van de geheime dienst, de Mukhabaret, lopen zenuwachtig heen en weer en bekijken elke voorbijganger nauwlettend. ‘Ik woon niet naast de president, maar de president woont naast mij,’ had de schrijver-filosoof Sadik Jalal Al-Azm al enigszins spottend over de telefoon gezegd en inderdaad, niet ver van de villa van Hafez Al Assad woont de ‘ketter van Damascus’ zoals de bijnaam van de auteur luidt. Sinds de jaren zestig polemiseert Al-Azm rabiaat en rebels tegen corrupte Arabische regimes en de geborneerde dogmatiek van het islam-fundamentalisme. In 1969 verscheen bij een uitgeverij in Beiroet zijn beroemdste boek Critique of religious thought, waarin hij breekt met de religieuze, politieke en maatschappelijke taboes van de Arabisch-islamitische wereld. Zijn opvattingen brachten hem onmiddellijk voor de rechtbank: hij verloor zijn aanstelling bij de universiteit, werd Libanon uitgegooid en in Syrië als een ketter behandeld. In tweede instantie werd hij echter van alle blaam gezuiverd. Dictator Assad durft Al-Azm niet gevangen te nemen omdat de filosoof een directe nazaat is van de beroemde adellijke Syrische familie Al-Azm waarvan het voormalige paleis tegenwoordig een museum is. Al-Azm geniet in het Westen een zekere populariteit. In een vijftig pagina’s tellende publicatie The importance of being earnest about Salman Rushdie koos hij partij voor de in het nauw geraakte auteur en stak daarmee zelf zijn nek uit. Als een van de weinige Arabische intellectuelen die moskee en staat willen scheiden wordt Al-Azm gezien als een symboolfiguur in de strijd voor verlichting en pluralisme in de islam. ‘Sinds de kruistochten is er geen Arabische geschiedenis zonder het Westen,’ zegt hij in zijn studeerkamer. ‘Deze regio bestaat meer en meer bij de gratie van het Westen, en datzelfde geldt ook voor alle geestelijke stromingen die hier in de loop der tijden uit Europa zijn geïmporteerd: kapitalisme, socialisme, nationalisme, liberalisme, populisme en fundamentalisme. Maar zodra wij ons die ideeën eigen maakten, begon het Westen ze fel te bestrijden. We waren geen goede socialisten, geen goede nationalisten, geen goede populisten, geen goede fundamentalisten. Op het laatst,’ zegt Al-Azm lachend, ‘zeiden de Arabieren tegen elkaar: Wat willen de westerlingen nu eigenlijk dat we zijn, behalve goede slaven van de meester?’ De Syrische filosoof publiceerde enige tijd geleden een essay over de frappante overeenkomsten tussen het christelijk fundamentalisme en het islamitische fundamentalisme. ‘Alle fundamentalismen – joods, christelijk of islamitisch – fulmineren tegen hetzelfde: tegen vooruitgang, tegen individualisering of personalisering van de religie en vooral tegen het feit dat religieuze inzichten vervangen worden door wetenschappelijke kennis.’
Ook in islamitische maatschappijen ziet hij duidelijke tendensen dat religie steeds individueler wordt en niet meer zonder meer door de staat opgelegd kan worden.

Ik ben ervan overtuigd dat dit proces van scheiding van moskee en staat onomkeerbaar is. De hedendaagse moslim leeft al in een seculiere omgeving, echter zonder seculiere ideologie, zonder seculier humanisme zoals in het Westen. Het christendom in Europa heeft voor een individu nog enige betekenis terwijl het in het openbare maatschappelijk leven geen betekenis meer heeft. Die situatie zullen wij hier vroeg of laat ook krijgen, maar de fundamentalisten rebelleren zo hardvochtig tegen die secularisatie en de scheiding van moskee en staat vanwege het verlies van hun macht en dat willen zij koste wat het koste behouden.

Robert Mulder & Lejo Siepe – God wil het! Reizen in het spoor van de kruisvaarders
Rozenberg  Publishers 2005         ISBN 978 90 5170 168 5