De Kantharos III – Het Kantharosproces
1. Inleiding
1.1. Algemeen
Baggerarbeider Bongers vindt in 1943 een beker. Bongers verkoopt de beker aan L.H. Rulkens die deze na diens overlijden nalaat aan mevrouw W.M. Schoonenberg. In 1949 vraagt zij aan haar broer, W.J.J. Schoonenberg om debeker voor haar te verkopen.
Op 9 februari 1950 verkoopt W.J.J. Schoonenberg de beker namens zijn zus aan L.H.M. Brom voor de prijs van ƒ 125,00.
Later blijkt dat de beker een veelvoud van de koopprijs waard is en Schoonenberg
voelt zich misleid. Hij wil zijn beker in rechte terugvorderen van de koper.
Hierna volgt de weergave van de processtandpunten van partijen en van de procedure zoals deze door Schoonenberg en Brom is doorlopen.
2. Het Kantharosproces
2.1 Arrondissementsrechtbank
W.M. Schoonenberg dagvaardt Brom op 27 november 1954 om te verschijnen voor de rechtbank te Utrecht, met bijstand en machtiging van haar echtgenoot P. van der Linden(1). Procureur voor eisers is mr. A. Looten, advocaat en procureur te Utrecht. Als advocaat treedt op mr. M.J.M. Tripels, advocaat en procureur te Maastricht. Procureur voor Brom is mr. M.E. van Nievelt, advocaat en procureur te Utrecht. Advocaat voor gedaagde is mr. R. Korthals Altes, advocaat en procureur te Amsterdam.
2.1.1. Eis Schoonenberg Schoonenberg stelt de volgende vorderingen tegen Brom in:
1. Primair vernietiging van de koopovereenkomst op grond van bedrog met teruggave van de beker of de waarde daarvan. Volgens Schoonenberg is sprake van bedrog omdat Brom vóór het sluiten van de koop op de hoogte was van de uitzonderlijk hoge artistieke en historische waarde van de beker. De conservator van het goud- en zilvermuseum te Utrecht, Van Baaren, heeft aan Schoonenberg medegedeeld, dat de beker geen artistieke of historische waarde bezit en niet meer waard was dan het gewicht van de beker in zilver. Die mededeling bleek onjuist maar was wel afkomstig van een deskundige en heeft Schoonenberg overgehaald om de beker voor het bedrag van ƒ125,00 te verkopen aan Brom. Read more
De Kantharos IV – Een verleden met een zilveren randje
De conservator van het Goud- en Zilvermuseum en een bekende zilversmid met een passie voor het verleden troffen elkaar in het voorjaar van 1949. Een antieke zilveren beker bracht hen op dat moment samen. Dat zij elkaar in Utrecht ontmoetten was niet toevallig. Langs twee verschillende wegen waren zij het resultaat van de Utrechtse zilversmedentraditie. Al eeuwen lang nam in die stad de zilvernijverheid een belangrijke plaats in. In de navolgende bijdrage wordt getracht in kort bestek de zilvernijverheid in Utrecht en de geschiedenis van het Goud- en Zilvermuseum te schetsen. Een rijke geschiedenis waarover zoveel te vertellen is dat de beschikbare ruimte ontoereikend is.
Edel handwerk
In de middeleeuwen was Utrecht hét culturele centrum van de Noordelijke Nederlanden. Een positie die de stad te danken had aan de bisschop die er zetelde. Een van de ambachten die haar bestaan ontleende aan de welvaart van de stad was dat van de zilversmeden. De Kerk en de haar omringende adel waren belangrijke opdrachtgevers voor groot zilverwerk, terwijl de gegoede burgers van de stad kleinwerk lieten maken. Confiscatie, slijtage, veranderende modebeelden en perioden van economische terugval leidden ertoe dat de meeste van deze werken werden omgesmolten. Een middeleeuws zilverwerk dat de tand des tijds heeft doorstaan is het borstbeeld van de heilige Fredericus, bisschop van Utrecht. Dit vroegst gedateerde en gesigneerde Utrechtse zilveren voorwerp is een zogenaamd sprekend reliek en bevat resten van de schedel van de heilige. De zilversmid Elias Scerpswert (Utrecht 1320/30-1387 Utrecht) maakte het kunststuk in 1362 dat tegenwoordig te bewonderen is in het Rijksmuseum te Amsterdam.
Utrecht groeide en verwierf in het economische verkeer een steeds belangrijkere plaats. De toenemende activiteiten hadden een gunstige invloed op de zilvernijverheid, die in de 16de eeuw tot volledig wasdom kwam. De oprichting van het Utrechtse goud- en zilversmedengilde was hiervan een uiting. De goud- en zilversmeden waren altijd lid geweest van het smedengilde, maar in 1597 verleende het stadsbestuur hen het recht om zich in een eigen gilde te organiseren. Tot de beroemdste Utrechtse leerlingen en meesters behoorden de leden van de familie Van Vianen. De gebroeders Adam en Paulus verwierven reeds bij hun leven grote bekendheid met hun gedreven zilverwerk, een faam die Adams zoon Christiaan zou voortzetten. Read more
De Kantharos V – De Kantharos van Stevensweert in het licht der gerechtigheid
1. De wonderbare visvangst
De visser had geld nodig. Daarom verkocht hij zijn eerstkomende vangst tegen een bepaald bedrag. Zoiets kan of voor de koper of voor de verkoper nadelig uitvallen. Het hangt er maar vanaf of de vangst het gemiddelde waarop de koopprijs is gebaseerd, zal overschrijden of daar beneden blijft. Geen mens zal er aan denken de partij die het nadeel van deze kans te verwerken krijgt daarom een actie te geven. Maar wat gebeurde? De eerstvolgende vangst bevatte niet alleen de normale hoeveelheid vissen maar ook een heel kostbare gouden drievoer. Wie wordt daar nu eigenaar van: de visser of de koper van de vangst. De zaak wordt door dit bijzonder feit wel ingewikkeld. De visser zegt: Ik wilde vissen verkopen en niet ook gouden voorwerpen. De koper werpt tegen: ik heb de eerste vangst van je gekocht en daar zit nu eenmaal die drievoet bij. De rechtsgeleerden, in die tijd toch voor geen kleintje vervaard, zeker niet als het om moeilijke casuïstiek gaat, komen er niet uit. En wat deden ze dan in de oudheid: ze raadplegen het orakel van Delphi voor een bindend advies. Het orakel wil wel advies geven maar houdt zich nooit aan de regels van het spel; het zit altijd vol verrassingen. Zo ook deze keer: noch de visser noch de koper heeft recht op de drievoet maar de beroemdste van de zeven wijze mannen. Dus gaat de drievoet naar Thales van Milete maar in zijn bescheidenheid ontkent die de beroemdste te zijn en hij weigert de drievoet. Dan gaat de drievoet de andere zes wijzen langs maar zij volgen het voorbeeld van Thales van Milete. En tenslotte wordt het pronkstuk als een soort gewijde gave aan de voeten van Apollo neergelegd. Die weet er wel raad mee (Val. Max 4.17). Read more
De Kantharos VI – Het geheim van de smid
Voor het eenvoudig identificeren van rechterlijke uitspraken die voor de rechtspraktijk van belang kunnen zijn plegen juristen de namen van de partijen in het rechtsgeding te gebruiken. Als zij het hebben over Nimox/Van den End, Flora/Van de Kamp, Picus/Smallingerland, Viruly/Kindt of Plas/Valburg weten zij welke uitspraak bedoeld wordt en met name waarom deze in de jurisprudentie van historische belang is. Soms wordt de uitspraak echter aangeduid met het object waarover het proces ging, zoals de doorverkochte Rogge, het Damesmodebedrijf, Tilkema’s Duim, het Weduwepensioen en de Kantharos van Stevensweert. Laatstgenoemde uitspraak deed de Hoge Raad in een geschil over een soort drinkbeker die ook wel de Kantharos wordt genoemd.
Omstreeks 1940 is die bewuste beker in de uiterwaarden van de Maas, waar deze stroomt in het grensgebied tussen Nederland en België, aangetroffen in de buurt van Stevensweert, een voormalig vestingstadje op de rechteroever van de Maas dat tegenwoordig deel uitmaakt van de gemeente Maasbracht. Over deze beker, die al kort na de vondst de naam mee kreeg van Stevensweert is al veel geschreven dor historici maar vooral ook door juristen vanwege de procedure die tussen 1955 en 1959 in drie instanties over de Kantharos is gevoerd. Zo heeft prof.mr. A.H.M. Santen in 1993 dit onderwerp gebruikt voor de rede die hij heeft uitgesproken bij zijn afscheid als bijzonder hoogleraar in de notariële wetenschap aan de Universiteit van Amsterdam, hetgeen heeft geleid tot een mooie uitgave met interessante historische en juridische gegevens in de serie Ars Notariatus (deel LX)(1). De casus is boeiend en heeft veel facetten. Ik ben prof.mr.V.J.A. van Dijk, oud-President van de Rechtbank te Utrecht, en drs. L.J.F. Swinkels, conservator van het Provinciaal Museum G.M. Kan te Nijmegen, erkentelijk voor de interessante gegevens die zij mij hebben verschaft.
De Kantharos-zaak is een schoolvoorbeeld voor de juridische opleiding aan de Nederlandse universiteiten, zoals mr. J.M. Berger-Bos in deze serie schrijft, maar ook de niet-juridische aspecten betreffende de Kantharos en zijn omzwervingen zijn de moeite waard. Read more
De Kantharos VII – De Kantharos, een schoolvoorbeeld
‘Als ik dat van te voren had geweten had ik het niet gedaan’ is de gedachte die bij iedereen wel eens zal zijn opgekomen. Soms zelfs meerdere keren. En het kan al heel vroeg in je leven gebeuren.
Op een partijtje ter ere van de vijfde verjaardag van onze dochter werden ijsjes uitgedeeld, versierd met een parasolletje. Elk parasolletje had een mooi ‘gouden’ knopje, behalve het exemplaar van de jarige. Er vloeiden hete tranen. Tot een vriendinnetje zei: ‘Zullen we ruilen?’. De transactie kwam tot stand. Innig tevreden vouwde het vriendinnetje het nieuw verworven parasolletje open en dicht en zuchtte: ‘In dat van mij zat een scheur’. Hetgeen weer nieuwe tranen opleverde.
Natuurlijk was het nuttig geweest mijn dochter uit te leggen dat ze gekregen had waarvoor ze zelf gekozen had. En dat ze zich wel eens had kunnen afvragen waarom het vriendinnetje wilde ruilen. Dat was een mooie gelegenheid geweest haar in te leiden in de valkuilen van het ruilverkeer, iets waar ze veel profijt van had kunnen hebben in de rest van het leven. Maar het partijtje dreigde toch al uit te lopen in een jeugdtrauma, dus heb ik laf gekozen voor de belofte de scheur te zullen repareren.
Een gemiste kans dus om haar al vroeg kennis te laten maken met het begrip dwaling. Read more
De Kantharos VIII – Een triest geval
Het volgende drama in drie NJ-bedrijven,
Hoge Raad 1 november 1985, NJ 1986, 92,
Benelux Gerechtshof 9 maart 1987, NJ 1987, 910,
Hoge Raad 9 oktober 1987, NJ 1988, 137,
speelt zich af in Oost-Groningen. Het gaat om een danig verstoorde verhouding tussen verpachtster mevrouw Trenning en pachter Krabben, aan wie Trenning de boerderij aan de Wedderstraat 87 in Veele (gemeente Vlagtwedde) verpacht heeft. Als het doek opengaat, zien we dat Krabben Trenning in kort geding heeft gedagvaard tot onder meer afgifte van een aantal zaken, en dat de president van de rechtbank Groningen bij vonnis van 7 april 1981 in kort geding gewezen en uitvoerbaar verklaard bij voorraad:
‘(a) Trenning gelast om onmiddellijk na de betekening van dit vonnis aanKrabben tegen behoorlijk bewijs van kwijting te leveren althans af te geven de in de dagvaarding bedoelde 17 stuks rundvee, alsmede de daaruit inmiddels geboren kalveren, 6 vaten à 200 liter van het gewasbeschermingsmiddel DD, bestrijdingsmiddelen, klein gereedschap, afrasteringsdraad en afrasteringspalen, alsmede rollen landbouwplastic, alle op de veestapel betrekking hebbende stalkaarten en overige bescheiden welke noodzakelijk zijn voor een deugdelijke en behoorlijke verzorging en gebruik van de veestapel, alle machines, zaai- en pootgoederen, alsmede veehoeders en voorraden;
(b) Trenning gelast om met ingang van 1 mei 1981 te gehengen en te gedogen dat Krabben de gepachte opstallen gebruikt overeenkomstig hun aarden bestemming, en deelektrische stroomtoevoer naar die opstallen te herstellen en aan te sluiten en hersteld en aangesloten te houden.’
Een en ander met bepaling dat Trenning ‘een dwangsom van ƒ 5000,- verbeurt voor elke dag of gedeelte van een dag dat zij na de betekening resp. 1 mei 1981 geheel of gedeeltelijk in gebreke mocht blijven om aan die lasten te voldoen.’ Read more