De vermoedelijk bekendste strafzaken die naoorlogs Utrecht heeft beleefd zijn natuurlijk de ‘Baarnse putmoord’ en de seriemoorden van Han van Zon en ‘Ouwe Nol’! Vraag iemand van boven de vijftig vrij te associëren met de data: proces/Utrecht, en ze rollen er moeiteloos uit.
In de eerste zaak figureerde een stel lyceïsten die een andere tiener, ULO-scholier Theo Mastwijk (14), hadden gedood. Het lijk hadden zij in een oude stapelput gegooid in de tuin van de ouderlijke villa te Baarn. Ongebluste kalk had de resten spoorloos moeten laten verdwijnen, maar het toeval kwam ertussen.
Hans van Z. werd in 1969 tot levenslang veroordeeld omdat hij drie dames had vermoord.
Over geen van beide affaires heb ik uit persoonlijke waarneming iets te melden. Spijtig, maar anderzijds heeft het toch wel wat, als je kunt zeggen dat je net te jong bent voor Ouwe Nol.
Dat ik omtrent 1975 in de Groninger dr. S. van Mesdagkliniek wel de dubbel uitgevoerde cel in aanbouw heb betreden die voor diezelfde vrouwenmoordenaar Van Zon in gereedheid werd gebracht op de afdeling voor ‘very intensive care’, heb ik sindsdien – o (psycho-)pathologische fascinatie – steeds min of meer als een merkwaardig voorrecht ervaren. Van Z. was weliswaar niet ter beschikking gesteld, maar had wel degelijk zeer intensieve psychiatrische zorg nodig en was bovendien in andere inrichtingen niet te handhaven. Een van de werklieden die zijn onderkomen aan het afwerken waren, liet zich ontglippen: ‘Dit zijn geen cellen, maar bungalows.’ Maar een jaar of vijf in zo’n tweekamerappartementje leek hem bij nader inzien toch wat te veel van het goede.
De vroegste zware strafzaak uit eigen knipseldoos die mij heugt, verklaart tevens de oorsprong van mijn hoogstpersoonlijke, wie weet neurotische, Utrecht-associatie: het rectaal touché. Voor mij was het namelijk, woensdag 7 december 1977, voor het eerst dat ik in justitiële ambiance kennis nam van het gebruik van die handgreep, eenvoudigweg bij wijze van doortastende veiligheidsfouillering.de toen hoogst strijdbare, nog niet tot het doctoraat geroepen, mr. P.H. Bakker Schut, net tien jaar op het tableau, maakt het begrip wereldkundig als raadsman van de Duitse terrorist Knut Folkerts (adept van de Rote Armee Faktion (RAF), die imperialisme, fascisme en zionisme zei te bestrijden, maar vooral met moord en doodslag huishield in Europa), die op de 22 september 1977 de Utrechtse rechercheur Arie Kranenburg (49) in koele bloede had doodgeschoten en diens collega Leendert Pieterse zeer ernstig had verwond. De politiemannen wilden hem, zo luidde de officiële versie van het verhaal, aan de tand voelen omdat hij onder valse naam een auto had gehuurd. Bakker Schut – met medepleiter mr. A. Willems nam hij het standpunt in dat de RAF behoorde te worden behandeld als een oorlogvoerende groepering, verwikkeld in een klassenstrijd, zodat slechts de vraag of de ten laste gelegde gedragingen ook volgens het oorlogsstrafrecht strafbaar konden worden geacht beantwoording behoefde (zat daar trouwen niet een aardig proefschrift in?) – deze strafpleiter dus -, tekende een fel protest aan.
‘Toen Folkerts vanmorgen met mr. Willems had gesproken werd hij gewelddadig gedwongen zich te bukken. Hij werd in zijn gezicht geslagen en vervolgens werd met een stift in zijn anus gecontroleerd of daarin iets was verborgen. Een onwaardige vertoning, en ook een ontoelaatbare vorm van criminalisering van mr. Willems!’
’t Werd niettemin twintig jaar voor Folkerts, in de strafkamer van de beminnelijk-rechtvaardige voorzitter mr. K. Bieger. Nog maar een paar jaar geleden zag ik Folkerts overigens als vrij man op de tv. Een keurig huisvader, meen ik mij te herinneren, en geheel tot inkeer gekomen. Geen woord meer over ‘Amerikaans imperialisme dat West-Duitsland uit eigenbelang exploiteert en wezenlijke oppositie geraffineerd de kop indrukt.’ Ach ja, de jaren zeventig.
Utrecht heeft aan de Hamburgerstraat overigens gevarieerde historie geschreven.
Dat gebeurde niet alleen toen vicepresident mr. A. Weijsenfeld zich een geannoteerde positie in de Rüter/Verpalen arrestenbundel wist te verwerven doordat hij er, als rechter-commissaris, in het voorjaar van 1982 de kiem legde voor het Kostovski-arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens te Straatsburg (20.11.1989). met dit arrest werd een langdurig voortwoekerend dispuut over de anonieme getuige aangescherpt, doordat waarborgen werden vereist als een bijgebracht bewijs niet, zoals ‘in principle’ behoort, in aanwezigheid van de verdachte op een openbare terechtzitting werd gepresenteerd. Ter ondersteuning van het geheugen: Joegoslaaf Kostovski en de even beruchte Stanly H. ontsnapten in 1981 uit de gevangenis te Scheveningen. In januari 1982 werd in Baarn een bank overvallen door drie mannen. Een anonieme getuige wees aan de hand van foto’s de beide vluchters aan, plus een zekere Paul M. Een maand later werd een tweede anonymus gehoord, die zelfs een vierde dader noemde: Aadje D. in het gerechtelijk vooronderzoek liet de rechter-commissaris de raadslieden slechts toe schriftelijke vragen aan de anonieme, represailles vrezende getuige in te dienen. De raadsvrouwe van Kostovski zal slechts twee van haar veertien vragen beantwoord. De overige waren niet gesteld en/of niet beantwoord om de anonimiteit van de getuige te kunnen blijven waarborgen. Op de terechtzitting aan de Hamburgerstraat (september 1982) liet de rechtbank niet toe dat vragen van de verdediging met betrekking tot betrouwbaarheid van de getuige en diens (haar?) bronnen werden gesteld.
De geschiedschrijving kreeg ook gestalte toen mr. Weijsenfelds huidige collega-vicepresident mr. R.J.A. Meertens-Zeeman met haar collega’s mr. P.W. van Schendel en mr. D.C.J. Bakker eveneens tot die dikke rooie bundel wist door te dringen met een prachtig vonnis (6.4.1982) in de zaak tegen semi-prof basketbalspeler H.J. P. Deze ging, na een dreun in een wedstrijd te Urk, met zijn auto op weg naar huis in Amstelveen. Hij zou via Emmeloord en Lelystad westwaarts gaan. Toch werd hij op de zuidelijke rijbaan van de A-1, waarop hij onder Barneveld in oostelijke richting op weg leek naar Apeldoorn, aangetroffen toen hij een zonderlinge aanrijding had veroorzaakt: hij was in volle vaart (100 km/u.) achterop een voorligger geknald, ofschoon hij gemakkelijk links had kunnen passeren. De voorligger sloeg een paar keer over de kop, de bestuurder liep een wervelbreuk en een hersenschudding op, maar de basketballer had niets in de gaten en reed door. Hij herinnerde zich achteraf totaal niets van het gebeurde.
Hij was na de klap tegen zijn hoofd in de sportzaal niet bewusteloos geweest en ook niet dizzy. Hij was wel uit de wedstrijd gehaald. Een fysiotherapeut gaf hem een aspirientje, en een ijszakje voor op de pijnlijke plek. P. was daarna gaan douchen. Twee mensen spraken nog afzonderlijk met hem. Zij vonden hem wat verward, maar lieten niets merken. Ze wisten dat hij nog naar huis moest rijden. De fysiotherapeut hield hem nog drie kwartier in het oog, maar merkte niets bijzonders. Rijden achtte hij verantwoord. P. voelde zich op dat moment best.
’t Werd een puntgaaf voorbeeld van de buitenwettelijke strafuitsluitingsgrond AVAS: Afwezig Van Alle Schuld. De rechtbank achtte, vooral op grond van de onbegrijpelijke rijrichting, aannemelijk dat bij P. tijdens de rit ‘een bepaalde vorm van afwezigheid’ was ontstaan als gevolg van de klap tegen zijn hoofd. Men kon het hem evenwel niet euvel duiden dat hij was gaan rijden: er was voor hem geen aanleiding te twijfelen aan zijn rijvaardigheid. De slotsom: ‘Nu verdachte op geen enkele wijze een verwijt valt te maken ontbreekt bij hem de ten laste gelegde schuld.’ De verdachte werd vrijgesproken.
Dit gold ook voor het doorrijden na aanrijding. Volgens de wetsgeschiedenis, zo redeneerden de rechters, moet de dader zich min of meer van het ongeval bewust zijn geweest om dat feit te kunnen plegen. De rechters gingen dus uit van een ‘stilzwijgend bestanddeel’ van het hier verweten delict. Het verweer van de advocaat in dezen werd opgevat als een beroep op verontschuldigbare onmacht, en derhalve als ‘een bestrijding van die bewustheid’.
En er kwam net zo goed geschiedenis tot stand toen, in een soort opmaat van de IRT-ellende, in november 1993 plotseling ter zitting bleek dat de politie twee jaar lang talloze, mogelijk duizenden auto- en zaktelefoongesprekken had afgeluisterd en vastgelegd tijdens de opsporing van een grote hasj-organisatie (Henk R./Walter D.): er waren scanners gebruikt en die kennen nu eenmaal geen kieskeurigheid. Die zaak bracht trouwens nog meer verhelderends in het publieke domein, toen een hoofdagent, ondervraagd door advocaat mr. Piet Doedens, doodleuk erkende dat hij met de woordjes ‘ik zag’, in zijn proces-verbaal, bedoeld had te zeggen: ‘ik zag op de video…’ Een andere politieman gaf toe, na een bemoedigend knikje van de officier van justitie, dat ook hij nimmer op de bewuste plek (Landsmeer) waarvan hij repte in zijn p-v was geweest, en dat hij zijn waarneming ook niet op de door hem aangegeven datum had gedaan, maar pas later, toen hij de video-opname van de omstreden gebeurtenissen afspeelde. ‘Maar de datum en het tijdstip stonden wel op die band!’ zei hij, alsof daarmee alles weer goed was gemaakt. Ambtseed, meneertje! Denkt dan de verblufte verslaggever. Wat is het toch een voortreffelijke gedachte geweest dat terechtzittingen ‘in principle’ openbaar behoren te zijn. Zo ontstaat dus geschiedenis.
Maar laat ons het ‘name-dropping’ even voortzetten. Dat is immers onvermijdelijk in een zo typisch menselijk bedrijf als het (straf)-recht. Neem nou (coördinerend) vicepresident mr. T.J. Clarenbeek. Hij zorgde (november 1997) voor een leuk momentje toen hij een 21-jarige jongeman uit Veenendaal tegenover zich had, die natuurfotografie als hobby had. Die liefhebberij is weliswaar wijd verbreid, maar deze Arie – beveiligingsbeambte, arrestantenbewaker en lid van de vrijwillige brandweer – waagde zijn filmpje er alleen aan als de hele zooi laaiend in de hens stond. In de fik dus.
Bos en heidevelden? Prachtig, hoor. Maar dan wel graag in zo’n roodgele gloed. Vlammen moest hij zien, en rook, en verhitte koppen. Via de krant kwamen zijn plaatjes soms zelfs in de plakboeken van brandweerlieden terecht.
Terecht, te oordelen naar hetgeen de heer Clarenbeek ter zitting erkende: ‘Onder ons gezegd, ’t zijn nog mooie foto’s ook.’ Gelukkig liet hij er onmiddellijk op volgen: ‘…Maar om er nou zelf een brand voor te regelen…’
Arie had er zijn mensen voor. Zijn achterneefje Ronnie van 20 bijvoorbeeld. Als Arie zei: ‘Ik wil weer een brand,’ was dat genoeg. Dan kreeg hij een brand. Arie wees op de landkaart de plek aan en hield zich op de achtergrond paraat met zijn camera’s. Bijna iedereen onder de twintig in Veenendaal wist wie er zo bezig waren. Het leek een soort cultus geworden. Het ging zo ver dat toen Arie uit logeren was geweest, bij wijze van ‘welkom thuis’ zes branden werden gesticht.
Gravend in de geschiedenis kun je niet voorbijgaan aan de moord op politieman Imam Klaassen ( 40) bij hotel Residence in Vinkeveen (december 1992), door de Turkse recidivist Erol K. die onttrok zich door een gewelddadige uitbraak met vijf anderen uit gevangenis De Geerhorst in Sittard aan de tenuitvoerlegging van zijn twintig jaar voor moord, drievoudige poging tot doodslag en diefstal met geweld. Uiteindelijk kwam hij echter zelf ook gewelddadig om het leven in zijn toevluchtsoord Turkije.
Hoogst tragisch was ook de zaak tegen oud-zeeofficier Hans van der S. (65) in Amersfoort, slachtoffer van Jappenkampen, die zijn 61-jarige echtgenote om het leven bracht (1997) toen bleek dat zij een relatie met een ander was begonnen. Hij vroeg zijn Queenie nog: ‘Hoe staat het met onze veertigjarige bruiloft?’ Zij moet kortaf hebben geantwoord: ‘Die gaat niet door.’ Verdachte Van der S.: ‘Toen viel de derde atoombom.’
Even later, in de rechtszaal: ‘Ik heb haar gezegd dat zij mij had doodgemaakt en dat ik haar nu zou doodmaken.’ ’t Werd eerst een wurggreep, daarna een mes.
Overgevoelig door zijn kampverleden, was aimabele en gezagsgetrouwe Van der S. overmand geraakt door verlatingsangst. ‘Verraad’ was het. Langzamerhand was hij teruggegleden in het gedragsrepertoire uit de oorlog. De tragedie vond plaats op 15 augustus, de datum van de Japanse overgave in 1945. Merkwaardigerwijs werd ter zitting dit ‘toeval’(?) met geen woord ter sprake gebracht.
De Hamburgerstraat heeft uiteraard haar deel meegekregen van uitwassen van pedoseksualiteit. Van het vriendenkoppel Steven en André uit Breda bijvoorbeeld (1990/92). In Rotterdam, Den Haag, Antwerpen en Utrecht pikten zij, veelal na het boodschappen doen, als ‘snoepje van de week’ jochies tussen 10 en 15 jaar met een smoes van straat op. Vooral Marokkaanse knaapjes. Die zouden thuis minder snel uit de school klappen, dachten ze. In hun flatje in Breda werden de ventjes een nacht lang vastgehouden. Beurtelings vergrepen de heren zich aan hun buit. Als de een bezig was keek de ander verlekkerd toe. Gegil werd gesmoord in plakband. Het duo loosde de knaapjes weer op straat, in hun respectieve woonplaatsen, met een briefje van 10 of 25 gulden als zoethoudertje. ‘Misbruiken en gedumpt als oud vuil,’ was de samenvatting van officier van justitie mr. H. Wijbrandts. Haar eis: twaalf jaar en tbs.
Maar ook ongelooflijk ouderlijk wangedrag werd menigmaal aan de orde gesteld ten overstaan van toga’s en beffen. Bijvoorbeeld in de zaak rond de kleine Marco V., die een jaar en een dag oud was toen werd ontdekt waarom hij al wekenlang zo’n gekke ziekte had. Hij bleek meer dan 4 promille alcohol in zijn bloed te hebben.
De oorzaak was van een hoog krankzinnigheidsgehalte. Vader John (24) had, in twee ziekenhuizen in successie, met een injectiespuit ontsmettingsalcohol toegediend via een voedingssonde. Argument: Marco moest nog wat zieker worden. Dan kon hij in het ziekenhuis blijven waar moeder Brigitte bij hem in de buurt zou kunnen zijn. ‘Want we hadden geen huis meer. We waren eruit gezet. Huurschuld.’
Het verwekte geen verwondering toen duidelijk werd dat vader John volgens expertise van de eminente Leidse hoogleraar forensische psychiatrie prof.dr. August van Leeuwen zelf de geestelijke gesteldheid van een zuigeling had, en evenmin dat hij dagelijks een fles rum of whisky plus kalmeringspillen tot zich nam. Baby Marco had een kleine operatie ondergaan. Daarna bleef hij sukkelen. Voortdurend braken en diarree. Er werd maagvliesontsteking gediagnosticeerd. Vandaar de voedingssonde.
De ouders toonden zich hoogst bezorgd. Ze waren nauwelijks bij hun spruitje weg te slaan. Ze wilden Marco in het Wilhelmina kinderziekenhuis in Utrecht hebben.
Marcootje bleef ook hier suf, slap, min of meer comateus. Er werd gedacht aan bijwerking van medicijnen, dus werd in dat opzicht abstinentie beproefd. Later die dag werd uit Marco’s mond de geur waargenomen ‘als van anti-vries’(!).
Achteraf zei oma dat haar kleinkind zich soms best wel gek had gedragen: bij het kruipen wankelde hij en viel hij om. ‘Het leek wel of hij dronken was. Hij sprong op en neer als een kikker en hij zwaaide wild met zijn hoofdje.’
Over drank gesproken, je hebt mensen die de medemens, en zeker de onmiddellijke naaste, er dolgraag vanaf willen helpen. Slachtoffer van zulke goede wil werd verzekeringsagent Stefan. Hij overleefde het niet. Geen wonder, als je op een rij zet wat op de terechtzitting van 29 maart 1996 over het voetlicht kwam. ‘Voor zijn eigen bestwil’, maar tevens tegen heug en meug kreeg, de man, zelfs via een trechtertje, rum gegoten in zijn, reeds moeilijk ademende, ruimschoots met wijn, bier, champagne en rum-colaatjes doordrenkte lijf. ‘Je wilt zo graag zuipen, dan zul je ook zuipen,’ was het motto waaronder zijn liefhebbende echtgenote hem de trechter tussen de lippen perste. De gedachtenkronkel was dat als Stefan nu eens verschrikkelijk vol gegoten zou worden, dat hij dan voor de rest van zijn leven als ’t ware genoeg zou hebben gehad. Dit idee is, gelet op het uiteindelijke effect, op onverwachte wijze tot macabere realiteit geworden. ‘Een soort amateur-homeopathische behandeling,’ opperde president mevrouw Meertens wat meesmuilend. ‘Iemand zoveel van een middel geven dat hij ziek wordt, en dan wordt hij beter… hè?’
Stefan had in de loop van zijn verslaving een behoorlijke resistentie opgebouwd. Hij begon de ochtend bijvoorbeeld met wodka. En tussen de drank door laafde hij zich aan druppelflesjes met een verkoudheidsmiddeltje, waarvan bekend is dat zij hun aftrek in hoofdzaak danken aan hun alcoholpercentage van 35%. Niettemin was het hem, op deze in oorsprong genoeglijk bedoelde avond in huiselijke kring met echtgenote, haar vriendin J. en haar ex-vriend Herman, met dansen, hossen en springen, ten langen leste echt teveel geworden. Zeker de combinatie met librium en prozac kon gemakkelijk leiden tot ademhalingsstoornissen, vertelde apotheker drs. P. Zweipfenning, die bij het gerechtelijk lab in de toxicologie werkzaam is.
Genoemde Herman had de zaak na Stefans begrafenis aan het rollen gebracht. Hij had geen vrede met de constatering ‘natuurlijke dood’ van de huisarts. Volgens hem was er moedwil in het spel geweest, ofschoon hij zelf juist aan dezelfde rigoureuze methode te danken had dat hij al zo’n twaalf jaar droog stond.
Officier van justitie mr. W. Koreman formuleerde een eis van zes maanden wegens ‘benadeling van de gezondheid’, maar er viel in deze zaak niets meer te bewijzen, zo concludeerde de rechtbank al razendsnel.
De rechters beschikten dan wel over Hermans zwaar belastende verklaring, maar de doodsoorzaak had men niet ondubbelzinnig kunnen vaststellen. Stefans lijk was weliswaar opgegraven, maar voor zover toen nog alcohol in de weefselresten kon worden aangetoond, moest daarvan worden gezegd dat deze net zo goed tijdens het ontbindingsproces kon zijn gevormd.
Verwijlend in het domein der geneeskunst vallen sinds jaar en dag de nep- en wonderdokters nauwelijks te ontlopen. Utrecht heeft ze langs zien paraderen. Sommigen waren ooit wellicht met goede bedoelingen begonnen, maar raakten allengs geobsedeerd door het schoon der vrouwelijke cliëntèle. Anderen legden zich van stonde af aan erop toe hun ‘patiëntes’ tussen de lakens te kletsen. De piepjonge Henriëtte, net van de LEAO (1995), was een geval apart. Als een soort namaak-Jomanda (een kwadratisch fenomeen?!) had zij helende en heilzame potentie in zichzelf ontdekt, maar negen maanden na dato viel er al een dode. Ze raakte als doodslagverdachte aan de Hamburgerstraat verzeild en hoorde daar twee jaren opsluiting vorderen.
Op 16 januari was Utrechter Erik van D. (25) gestorven aan totaal ontregelde suikerziekte, met een reddend spuitje onder handbereik. Henriëtte had hem verzekerd dat zij de ziekte met haar wonderbaarlijke bovennatuurlijke krachten van hem had overgenomen, en dat hij dus zijn voorgeschreven vier doses insuline niet meer nodig had. Zij was er zelf immers allerberoerdst van geworden? Nou dan! Er waren zelfs suikerkristallen (!) over haar hele lijf door de huid naar buiten gereden, wist haar vader als getuige te melden. Erik geloofde haar. Zijn vriendin ook. Henriëtte had hen toch kort geleden ook al van een pijnlijke schouder en van hernia- rugklachten afgeholpen? En ze had haar eigen zusje toch ook al van diabetes verlost?
Erik wilde zielsgraag van zijn aandoening af. Vooral om te voorkomen dat de kindertjes die hij samen met zijn vriendin had gepland, ook patiëntjes zouden worden. Daarom verzette hij zich niet toen Henriëtte van hem verlangde dat hij ‘om los te komen van zijn overleden vader’, die volgens de genezeres de oorzaak van de kwaal was, een kaars naast diens foto op tafel zette, dat hij met wierook door het huis wandelde en dat hij zijn vader alsnog afscheidsbrieven schreef.
‘Ik ben klaar. Je bent gezond. ’t Is weg,’ zei Henriëtte al na twee behandelingen. Zij had langs paranormale weg, ‘een veer gezet’ in Eriks alvleesklier. Dat Eriks bloedsuikerspiegel de volgende ochtend, na een onrustige nacht, erg hoog was opgelopen, was niet iets om je ongerust over te maken: afkickverschijnselen, wist de schoolverlaatster. Een dokter roepen ‘wilde hij niet’, zo onderstreepte zij. Maar of Erik nog wel een wil had werd in echte medische kring betwijfeld.
Een halve eeuw ouder dan Henriëtte was Jacques R. (1994), die uit de dossierstukken oprees als superpotent voodoo-tovenaar, vader van zo’n 22 kinderen. Vier vrouwen en meisjes, onder wie een moeder met haar twee dochters, hadden bezworen dat deze ex-busondernemer misbruik had gemaakt van zijn overwicht als ‘eenvoudig kruidengenezer’, en zich in hun eigen woning aan hen had vergrepen. Ontucht en gemeenschap met een vrouw ‘in staat van onmacht’ was nu het justitiële verwijt. Dat laatste sloeg op de belevenis van een 18-jarige die zich bij Jacques had gemeld wegens een groeistoornis die het moederschap in de weg kon staan. Zij kreeg van hem ‘water met een wit poedertje’ te drinken, alvorens hij aan het masseren sloeg. Eerst haar buik, toen ook haar borsten.
‘Ik moet door hem betoverd zijn geweest,’ meende vervolgens moeder V. die een van haar dochters van 18 bij de uit de West als logé overgekomen genezer te slapen had gelegd. Het wicht was naar haar zeggen driemaal verkracht.
Jacques zelf, na een eis van 2 ½ jaar, wuifde alle bezwaren weg met: ‘Ik heb geen power meer. Ik heb het wel geprobeerd, maar het lukte niet: slap… slap.’
De zogenaamde ‘homeopathisch arts’ Piet S. (40), met zijn twee niet afgeronde schriftelijke cursussen als geestelijke bagage, moet volgens justitie van ongeveer gelijksoortig fabricaat zijn geweest, ook al trof hem slechts het verwijt van oplichting, aangezien hij als volstrekt onkundige en onbevoegde zo’n tachtig jonge vrouwen telkens honderd gulden had laten betalen om te mogen profiteren van de diensten van zijn stichting ‘Belladonna’.
S. beweerde dat hij zich nooit als arts had voorgedaan, maar zelfs zijn eigen vriendin wist niet beter of hij had het artsexamen afgelegd. En ook een voor de ‘groepspraktijk’ aangetrokken magnetiseur en een masseuse hadden hem voor echte dokter aangezien. Hoe dan ook, de eis van 7 maanden (waarvan 3 voorwaardelijk) van de officier van justitie mr. M. Timmers, had betrekking op bijvoorbeeld de handelwijze met de zuster van nota bene een advocaat-zakenpartner, die overigens als eerste argwaan kreeg. De zus kwam om af te slanken. Zij kreeg druppels, maar S. wilde haar tevens masseren. Ook het slipje moest uit voordat hij zich kon concentreren op haar benen en borsten. Ze verklaarde achteraf: ‘Ik vond het wel raar, maar ik dacht: ’t is nu eenmaal een dokter…’
Tussen al dit geweld en deze ongewenste intimiteiten door heeft Utrecht zich ’t was 1985, ook nog in volle ernst beziggehouden met het lied ‘Popie Jopie’.
Vier mannen hadden volgens officier van justitie mr. P. Bender ‘het verloop van de rellen tijdens het pausbezoek zeer negatief beïnvloed’, door het razend populaire deuntje – zonder machtiging – vanuit Den Bosch uit te zenden op mobilofoonfrequenties van de politie. Dat moest twee maanden cel kosten, meende hij. Hij had de heren tevens gedagvaard voor diefstal, dan wel heling, van de apparatuur zelf tijdens de anti-kernenergierellen in Dodewaard (1981), maar hij gaf nu toe dat dit niet te bewijzen was. Een beetje laat, vonden de advocaten mrs. C. Korvinus, B. Tomlow en F. van der Brug. Want dat was direct na de arrestatie al duidelijk. Een van de verdachten legde uit dat niets kwaads was bedoeld: ‘Wij wilden alleen maar een ‘holy line’ creëren, om het liedje tot in de pausmobiel hoorbaar te maken.’
Bender bleef bij zijn eis: ‘Door het handelen van deze lieden was het handhaven van de openbare orde in Utrecht een hachelijke zaak geworden.’
Gedenken wij nog even begrafenisondernemer Hendrik A. Voor het gerecht gesleept voor fraude. Verduistering van spullen van afgelegde overledenen, betaling van steekpenningen aan hulpverleners zoals verpleegkundigen in zieken- en bejaardenhuizen, aan ambulancechauffeurs en verzekeringsagenten, en van (stemmig) zwart loon aan chauffeurs en kraaien: zo hield hij zijn ten dode opgeschreven bedrijf in leven.
En gedenken wij tevens, maar dan nog veel ernstiger, Rien van B. (39) die in 1990, na een mislukking in het begrafenis-vak dat zijn lust en zijn leven was, vurig bekende dat hij zijn baby Ruth (9 maanden) in 1982 in het ziekenhuis had gesmoord met zijn hand op haar neusje en mond. Nog eenmaal wilde hij zelf een uitvaart verzorgen, besloot hij na het zien van de begrafenis van prinses Gracia van Monaco op de televisie. Hij doodde zijn kind toen zijn vrouw boodschappen deed. Toen zij thuiskwam liet hij reeds ‘crematoriummuziek’ van de Fischer Chöre schallen.
‘Wiegedood’, zei de medische stand. In de Utrechtse strafzaal zei van B.: ‘Ik wil gestraft worden en hoop dat mij dan zijn zonde vergeven zal worden.’
Maar zo simpel lag het niet. Officier mevrouw mr. P. van der Molen eiste wel vijf jaar, maar psychiater Van Leeuwen liet er twijfel aan bestaan ov Van B. alles niet gewoon had verzonnen. ‘Ik kan me niet voorstellen dat iemand zo’n afgrijselijk verhaal kan verzinnen,’ zei Van B. zelf. Maar de psychiater kon dat wel.
Soms ook wordt in Utrecht een overduidelijk voorbeeld gesteld. Dat gebeurde nog niet zo lang geleden, januari 1996, toen de 19-jarige bromfietsrover Ricky K. verscheen. ‘Het lijkt een rage te worden,’ zei officier mr. J.E. van Spanje, ‘dat brommer- scooterrijders op klaarlichte dag grof en onverschillig van hun vehikel worden geslagen en gesleurd. Er moet paal en perk worden gesteld aan die laffe roverij.’ Zij eiste een straf die doorgaans gereserveerd blijft voor moord en doodslag (en zware drugshandel): acht jaar. Ricky had in de vier zomermaanden, onder andere in Maarssen, Houten, Utrecht en Bilthoven, 31 brommers op onregelmatige wijze verworven. Ook had hij nog 13 mensen van hun tas beroofd. Met maatje Abdul B. (20) vormde hij een echt struikrovers-duo. Zij hielden simpelweg mensen aan op het fietspad, of ze reden hen klem. De slachtoffers werden bij hun strot gegrepen en in de struiken gesmeten. Soms was het bevel: ‘Geef me je sleutel. Ik wil een eindje rijden,’ ook al genoeg. De buit f 2.500 tot f 4.000 gulden per stuk, werd voor 5000 pieken gedumpt in een gewillig en welig tierend helingscircuit. In de maand september, wist de officier, was het elke dag wel een of twee keer raak. Ricky’s reactie: ‘Nogal overdreven, allemaal. Wij moeten nu voorbeeld zijn, maar ik geloof niet dat het wat uitmaakt als ik vastzit. Buiten gaan ze toch gewoon door.’ Wat heet algemene preventie? Maar hij had natuurlijk gelijk. Toch kreeg hij zes jaar aan zijn broek.
Het strafrechtbedrijf, zo lijkt het, is het schouwtoneel van de listen en lagen, de onmacht en onwil, de ontaarding en ontwrichting, de beestachtige neigingen, de boosaardigheid, begeerte en verblinding en de ontoerekenbare ontsporing van de mens. Wie er als waarnemer dagelijks in rondwandelt betrap zichzelf – heel soms, heel eventjes – op het gevoel dat hij op dit ondermaanse is omringd door uitsluitend onbeheersbare kudden minkukels, geheide schurken, zulthoofden, psychische wrakken, dronkenlappen, scheefgegroeiden en echte gekken. Een plastic bekertje automatenkoffie – gloeiend aan je vingers – blijkt echter de afdoende remedie: al die socio-, psycho-, crimino-, en pathologische exponenten zijn er uiteraard wel, maar je verkijkt je door de concentratie daarvan op een bepaalde plek – zoals de Hamburgerstraat – waardoor je op zo’n moment kennelijk het zicht op de volle realiteit van de samenleving, met immers ook vele andere (‘good guys’) deelnemers, is ontnomen. ’t Komt ook altijd wel weer goed. De fietsenmaker denkt immers ook niet dat alle fietsen rammelen. En je dokter zal ook best weten dat er gezonde mensen bestaan.
Glimlachen is gelukkig nooit verboden geweest aan de Hamburgerstraat, net zo min als grimlachen. Voor beide activiteiten was er ruimschoots gelegenheid toen de heer William G. (59) ter zitting verscheen, een bijna frisglimmend-zwarte tropenzoon van Brits Guyanese afkomst. Sinds een kleine vijftien jaar verkeerde hij afwisselend in hotels en restaurants, en in handen van justitie. En hij nam het er goed van. Tegen zijn eetlust is de Nederlandse samenleving niet opgewassen gebleken. Want hij was wel te vatten, maar uiteindelijk konden de bevoegde autoriteiten hem niet meer maken: de Rechtbank te Utrecht gaf hem op 20 juni 1994 de boodschap mee dat hem verder strafrechtelijk niets meer in de weg kan worden gelegd. Hier deed zich het wettelijk waarschijnlijk wel voorziene, maar praktisch buitengemeen zeldzame geval voor van de delinquent die volledig ontoerekeningsvatbaar was te achten, maar die in de zin van de wet geen gevaar opleverde. Hij moest dus worden ontslagen van alle rechtsvervolging en voor een maatregel zoals tbs ontbraken de termen. En dat gebeurde dus, na bewezenverklaring van een kleine honderd keer dineren zonder betalen. ‘Onze wetgeving is niet toegerust voor mensen zoals hij,’ erkende officier Van Spanje een beetje zuur.
Williams geheim: ‘Ik slaap in de trein op het station. Ik moet er om zes uur uit. Dan poets ik eerst nog mijn tanden. Nee, wassen doe ik daar niet. Dat doe ik pas in het hotel. Als de hotelgasten ontbijten ga ik lekker douchen. De kamersleutels liggen dan toch op de balie van de receptie?’
Het ontbijt, vaak in buffetvorm, is voor William vervolgens evenmin een probleem. Tijdens het ochtendmaal is hij nog nooit als onbevoegde ontmaskerd.
De lunch slaat hij over. Hij heeft zijn tijd nodig om uit te zien naar het aantrekkelijkste hotel in de stad, waar hij – zonder te betalen – per trein is gearriveerd. Een mooie inrichting, daar houdt hij van. Liefst een beetje romantisch, en dan graag ook een pianomuziekje.
’s Avonds laat hij zich goed bedienen. De wijn noch de forse sigaar na afloop wordt versmaad. De avond eindigt als hij te kennen geeft dat hij geen cent te makken heeft. ‘Dan bellen ze de politie. Ik leg een verklaring af en dan word ik weer weggestuurd. Een enkele keer moet ik een nachtje blijven.’
Direct na de zitting voorspelde advocaat mr. W.C. den Daas dat zijn cliënt straks, na zijn vrijlating uit de voorlopige hechtenis, onmiddellijk weer aan tafel zou gaan. Dat kwam uit. Hij had het trouwens ook gedaan toen hij na een eerdere vervolging – plus bestraffing – op vrije voeten was gekomen. Zijn logische uitleg toen: ‘Ik was net uit de gevangenis en ik had honger.’
Zitting onder leiding van mr. H.F.M. Hofhuis op 29 oktober 1985 inzake het Dierenbevrijdiingsfront. Links mr. T. van Dijk, Officier van Justitie
Over vertedering in ’t gerecht gesproken: het aardigste tafereeltje in al die jaren dateert toch van dinsdag 29 oktober 1985: Snoetje, snuffelend aan de toga van officier mr. T. van Dijk.
Het Dierenbevrijdingsfront moest aantreden. Diefstal met braak: beagles weggenomen uit een proefdierenfokkerij, moerasbevers bevrijd bij fokkers, vossen met rode autolak bespoten, katten, fazanten, pony’s en andere beestjes meegenomen, en akelig stinkend boterzuur gespoten tijdens kerstdiners in restaurants.
Evenmin las onmondige kinderen, zwakzinnigen en demente bejaarden kunnen dieren opkomen voor hun belangen. Dat moeten anderen dus doen. Tast de eigenaar het belang van het dier aan, dan is ter correctie schending van het eigendomsrecht gelegitimeerd. Zo wensten de verdachten Hennie, Jan, Maarten en Nicole hun wijze van actievoeren te rechtvaardigen. De officier had alle respect maar liet weten: ‘Ik heb alleen te maken met de wijze waarop men vanuit die bewogenheid strafbare feiten is gaan plegen.’
Terwijl gruwelijke videobeelden de zittingzaal vulden, van dierproeven in realistische kleuren, tot elektrocutie van pelsdieren en de mores in de bio-industrie, drentelde Hennies Snoetje onbekommerd kwispelend rond, lebberend uit het bakje water dat voor haar was neergezet, nieuwsgierig geurtjes opsnuivend, ongeveer tot onder de officierszetel.Toen een bommelding de gedeeltelijke ontruiming van het aloude gerechtsgebouw noodzakelijk maakte, was Snoetje extra blij: ze mocht weer even, aangelijnd, naar buiten om, in de voorhof, een plas te doen. Waren we niet begonnen met spetterende strafzaken?
De dierenbevrijders, die zouden worden veroordeeld tot voorwaardelijke celstraffen, zeiden allesbehalve te zijn aangetast door ziekelijke dierenliefde. Zij gebruikten een uitspraak van Konrad Lorenz om hun inzichten te etaleren, die trouwens ook in menige andere strafzaak zou kunnen gelden. Lorenz heeft gezegd: ‘Dieren zijn gevoelsmensen met heel weinig verstand.’ De hoop der bevrijders was dat omkering daarvan nooit echt tot stand zou komen: ‘Mensen zijn verstandsdieren met zeer weinig gevoel.’
Daar had Ouwe Nol nooit tegenop gekund.