Inburgeren in Ghanees transnationalisme

Met Salim – de zoon van een vriendin – aan de ene hand en zijn koffer in de andere, sleep ik door zomers Schiphol.
‘Hier is de Burgerking!’ roept Salim.
Het terras op de Plaza is goed gevuld met vooral witte mensen.
‘Zie jij een rasta? Hij heet Burga.’, vraag ik.
Burga neemt Salim mee terug naar Spanje. Salim was voor zijn vakantie bij mij in Nederland maar is met zijn negen jaar te jong om alleen te vliegen. Burga en Salim hebben elkaar nog nooit gezien, maar er zitten zoveel gemeenschappelijke kennissen, hele en halve familieleden in hun transnationaal netwerk, dat Burga Salim maar moet meenemen. Salim’s moeder Marije hosselt[i] in Barcelona, ze moet al het werk aannemen wat ze kan krijgen en kan niet zelf met hem op vakantie gaan.
‘Burga, Burga’, roep ik zonder echt boven het omgevingsgeluid uit te komen. In Ghana had ik het wel geweten. Daar zou ik een keel opzetten. De terrasbezoekers zouden hard gaan lachen en me vervolgens helpen. ‘You look for a rasta guy? Very black? Oh, he left, just now, let me check him for you’.
Mijn gsm doet mijn handtas trillen.
Het is Marije, Salim’s moeder.
‘Burga staat aan de incheckbalie. Hij wil door de douane gaan, hij is bang dat hij zijn vlucht mist. Ik kan niet nog een ticket voor Salim   kopen’.

Basil Davidson opent zijn ‘The Black Men’s Burden; Africa and the Curse of the Nation State’ met de beschrijving van praktijken in Aflao Border; de grens tussen Ghana en Togo. Passanten kunnen een paspoort laten zien om de grens over te mogen; ze kunnen ook een bedrag betalen om deze verplichting te omzeilen. Paspoorten zijn voor veel mensen duur, lokale marktvrouwen bijvoorbeeld kunnen ze niet kopen. Inmiddels blijkt dat Ghanezen – met andere Afrikanen in hun kielzog- veel grenzen, ook Europese en Amerikaanse, op dezelfde wijze hebben gepasseerd. Of met het juiste document, of tegen betaling. Ook als dat grote risico’s met zich meebrengt.

In veel landen zijn sinds de jaren ’80 van de vorige eeuw hardwerkende Ghanese gemeenschappen ontstaan. Kantoren en hotels in Tel Aviv, Londen en New York worden vaak schoongemaakt door Ghanezen in dienst van mensen met een andere nationaliteit of afkomst. Ook in Nederland staan enkele tienduizenden Ghanezen ingeschreven bij de burgerlijke stand. De verhouding tussen de Nederlandse overheid en deze nieuwe migrantengroep blijft moeizaam.

‘Wat een klootzak is die Burga. Waarom geef je me zijn nummer niet, dan bel ik hem zelf wel’ schreeuw ik tegen Marije in de telefoon terwijl ik met Salim door de zee van vakantiegangers van Schiphol Plaza naar vertrekhal 2 probeer te komen.
Ik voel woede opkomen als ik zijn nummer intoets.
‘Burga are you a Ghanaian? Do you believe in God? Half my life I’ve waited for Ghanaians and now you want to leave Salim here with me, because of 15 minutes. Is this my kid? 15 minutes, who are you? Do you have heart?
Ik irriteer me ineens net zo mateloos aan zijn overdreven punctualiteit als mijn Ghanese vrienden kunnen doen aan Nederlanders in hun pogingen tot inburgeren.
‘Okay, okay, I’ll wait for you. Row 3.’

Het Nederlandse vreemdelingenbeleid wordt beïnvloed door de diepgewortelde gedachte dat migranten iets komen halen en niets te brengen hebben. Het contrast met hardwerkende Ghanezen kan niet groter zijn. Ghanezen zijn modelburgers van een staat met een kleine, ‘teruggetreden’ overheid. Veel voorzieningen die Nederland te bieden heeft zijn voor veel nieuwgekomen Ghanezen onherkenbaar, zo ongewoon dat men er gewoon langs gaat. Een soortgelijke ontkenning van de nationale staat en haar instituties als de mogelijkheid voor de marktvrouwen aan Aflao Border om met een luttel muntje alle formaliteiten en controles te ontwijken. Men is niet gewend aan een overheid die zorg verleent. Aan ziekteverzekeringen of sociale zekerheid. Men heeft er daar ook eigenlijk geen tijd voor, het schiet niet op. Het lukt je niet om hier een bestaan op te bouwen en de familie in Ghana draaiende te houden vanuit de WW of bijstand.
Read more

Bookmark and Share

Multiculturele schizofrenie ~ ‘Jij bent anders, jij bent Chinees’

‘Die nieuwe buurman van me, volgens mij is het een Marokkaan. Hij houdt z’n vrouw de hele dag binnen. Maar z’n kinderen laat ie buiten rondhangen. Moeten die lui niet werken of naar school gaan of zo? En hun tuin ziet er verschrikkelijk uit, zo asociaal. Allochtonen zouden echt beter moeten integreren.’
‘Eh sorry maar ik ben ook een allochtoon.’
‘Oh maar jij bent anders, jij bent Chinees.’

Inderdaad, ik ben Chinees en ik woon al 15 jaar in Nederland. Wat ik zojuist citeerde is een fragment uit een gesprek tussen mij en een Nederlandse – ik bedoel blanke vrouw. Een dergelijk gesprek, in honderden licht wisselende versies, maak ik vaak mee, altijd met in de kern dezelfde boodschap: er wordt geklaagd over etnische minderheden en de multiculturele samenleving maar het gaat nooit over mij. Ik weet niet of ik me gevleid of beledigd moet voelen. Ik weet niet of ik me binnen- of buitengesloten voel. Ik ben in verwarring. Terwijl deze Nederlandse kennissen mij in vertrouwen nemen met hun klachten over etnische minderheden – variërend van verdenkingen van vrouwendiscriminatie, slechte opvoeding en asociaal gedrag tot meer algemene beschuldigingen van uitkeringsfraude, criminaliteit en niet willen integreren – voel ik mezelf in een kleine identiteitscrisis geplaatst. Hoor ik bij die etnische minderheden? Enerzijds voel ik me zo, maar anderzijds weet ik dat ik vaak niet als zodanig word gezien, tenminste niet volgens de in een dergelijk gesprek geldende voorwaarden.

En die voorwaarden zijn dubieus. Als ik, een Chinees wonend in Nederland, last heb van een identiteitscrisis, begin ik me af te vragen of deze mensen die met me praten misschien licht schizofreen zijn. Het zinnetje ‘Oh maar jij bent anders, jij bent Chinees’ articuleert eigenlijk op indirecte wijze twee aspecten van het Chinese verhaal in de Nederlandse samenleving:
1. Chinezen worden over het algemeen gezien als een homogene groep die afwijkt van overige minderheden die problemen veroorzaken voor de Nederlandse samenleving, en daarom
2. zijn ze afwezig in Nederlandse debatten over de multiculturele samenleving die ingekaderd zijn door problemen van economische, sociale, en in toenemende mate ook culturele en religieuze aard.

Op een cyclische wijze, voeden deze twee elkaar en produceren en handhaven zo datgene wat ik beschouw als de mythe van de Chinezen als ‘modelminderheid’. In Nederland, net als in de meeste andere Europese landen, zien we inderdaad dat in publieke vertogen over het ‘multiculturele drama’ – om Paul Scheffer’s controversiële term te gebruiken – de Chinezen, vaak aangemerkt als een van de oudste etnische minderheden in Nederland, niet genoemd worden. In de karige media-aandacht die Nederlandse Chinezen krijgen, worden zij echter wel vaak als ‘modelminderheid’ beschreven. Een kop op de voorpagina van een zaterdagbijlage van De Telegraaf bijvoorbeeld, noemde de Chinees de ‘Ideale Allochtoon’: ‘Ze klagen niet, ze halen geen narigheid uit en ze werken hard’ (24 januari 2004). De kop vervult een aantal functies, waaronder het disciplineren van de Chinezen en het opwekken van machtsstrijd tussen minderheden onderling. Op een meer fundamenteel niveau helpt zo’n success story iedereen, minderheden of niet, ervan te overtuigen dat het systeem, in dit geval het Nederlandse systeem, eerlijk en open is, dat het niet racistisch is: ‘Kijk, de Chinezen hebben het wel gemaakt.’

Hoezeer echter de modelminderheid mag getuigen van de vitaliteit van het systeem, ze verraadt ook het schizofrene karakter van de debatten over de multiculturele samenleving. Wanneer de debatten gaan over problematische minderheden, worden deze in toenemende mate in culturele temen vervat waarbij integratie of het accepteren van ‘Nederlandse’ normen en waarden meer en meer sleutelthema’s zijn. Anderzijds, wanneer de debatten de Nederlandse Chinezen negeren, lijkt niemand het erg te vinden als zij vrouwen discrimineren, homoseksualiteit onderdrukken, of hun buren niet op de koffie vragen. In plaats van culturele achtergrond of ‘homeland’ culturen als de wortel van integratiekwalen te zien, beschouwt de mythe van de ‘modelminderheid’ de zogenaamde Chinese tradities en waarden nu en dan zelfs als de grote verklarende factor in het Chinese succesverhaal. We kennen allemaal de als typisch Chinees beschouwde arbeidsethiek, familiewaarden, en de los-je-eigen-problemen-op variant van onafhankelijkheid. In zowel politieke als populaire vertogen wordt de wens geuit dat andere minderheden zich cultureel integreren in de Nederlandse samenleving. De Chinezen daarentegen, worden als exemplarisch beschouwd juist omdat zij Chinees blijven. Het impliciete commentaar naar andere minderheden lijkt: ‘hoe Nederlands ben je?’ Maar naar de Nederlandse Chinezen is het: ‘Hoe Chinees!’ Dat is, voor mij, een symptoom van multiculturele schizofrenie.
Read more

Bookmark and Share

De Islam bestaat niet

Het was zo’n radio programma waar luisteraars naar aanleiding van een stelling telefonisch hun mening mogen ventileren. Standpunt NL, als ik me niet vergis. De stelling was: ‘een verbod op de Koran gaat te ver’. Ik beluisterde een deftige damesstem die zei: ‘wist u wel dat er in de Koran maar liefst 164 verzen staan die oproepen tot geweld?’

Wat me bovenal trof in de opmerking van deze mevrouw was de volstrekte afwezigheid van twijfel over haar kennis op het gebied van ‘de Islam’. Zij wist echt wel waar ze het over had. Haar hoeft niemand iets wijs te maken over de Islam. Honderd-vier-en-zestig verzen.

Dag in dag uit, jaar in jaar uit, wordt het beeld van ‘de Islam’ als een door en door gewelddadige religie in elkaar gezet. Alles wat ook maar een beetje past wordt in de grote collage opgenomen: zelfmoord terroristen en fundamentalistische bommengooiers; een Nigeriaanse ongehuwde moeder die gestenigd dreigt te worden; groene kalashnikovs geborduurd op gele Hezbollah vlaggen; het lichaam van Theo van Gogh op een fietspad in Amsterdam Oost; imams die doodsverwensingen uitspreken; een dertien jarige jongen, eerst gemarteld en daarna door de Taliban opgehangen aan een boom, even buiten Tarin Kowt; een Turkse vrouw in een blijf-van-mijn-lijfhuis, op de vlucht voor haar op eerwraak beluste broers; twee Iraanse homoseksuelen, geblinddoekt en met de strop al om hun jonge jongenshals gelegd; het gekaapte vliegtuig dat het WTC ramt; de Partij van de Dieren die bezwaar aantekent tegen het onverdoofd Islamitisch slachten; de zoveelste brandende autowrakken in Bagdad met de zoveelste ontredderde hoofden van getuigen voor de camera; de Meiden van Hallal, die poseren als Allah’s Angels, schietklare vingers in de aanslag; Ehsan Jami die, belaagd door drie Leidsendamsche moslims, zegt ‘als ik voor mijn opvattingen moet sterven dan is dat maar zo’; en de arabist Hans Jansen die in een discussie in NOVA gewag maakt van het feit dat de Koran 164 verzen telt die oproepen tot geweld.

Voor de mediaconsument hebben deze faits divers allemaal ondubbelzinnig met elkaar te maken. ‘Je moet wel stekeblind zijn om de gewelddadigheid van de Islam niet te zien’, luidt het inmiddels in discussieprogramma’s en discussiefora op het Internet. ‘In onnozele televisie programma`s kunnen allerlei moslims roepen dat terreur en geweld niet islamitisch is en tegen de Koran ingaat. Maar het zijn allemaal pogingen om de bloeddorstige aard van de Islam en de gestelde doelen te camoufleren.’

Dat al dit geweld er is, en vaak in naam van de Islam wordt gepleegd, is een treurig feit. Wat er in deze beeldcollage echter buiten beeld dreigt te vallen is dat deze bonte verscheidenheid van gewelddadige voorvallen enkel en alleen bij elkaar wordt gehouden door het idee van een ‘inherent gewelddadige Islam’. Waar gewelddaden uit andere delen van de wereld – de publieke executie van drugshandelaren in China, kindsoldaten in Congo, lynchpartijen in Haïti, de moord op een avondwinkelhouder in Amstelveen, de zoveelste shoot-out op een middelbare school in de VS – het op eigen kracht moeten zien te maken in de media, en in die zin faits divers blijven, klonteren de nieuwsfeiten uit ‘de Islamitische wereld’ samen tot de mededeling ‘Zie je wel? Islam!’

Daarmee zijn de beelden van Islamitisch geweld die we avond aan avond aan onze televisieschermen voorbij zien trekken verworden tot dat wat de Franse filosoof Jean Baudrillard ooit een simulacrum noemde: een mediaproductie die zich allang niet meer voegt naar haar bescheiden status een weergave van een achterliggende realiteit te zijn, maar die een eigen leven is gaan leiden. Het is een verbeelding van de werkelijkheid die zelf werkelijkheid is geworden.
Read more

Bookmark and Share

De zon van multiculturaliteit ~ Accepteren van wie we zijn

Martijn: Waarom sloeg je haar?
Nurten: Wat! Omdat ze aan het flirten was met mijn vent. Dat laat ik die Italiaanse bitch niet doen! En fuck you Martijn. Jij had me moeten verdedigen…Jij zegt altijd dat we allemaal Nederlanders zijn, en hier gedraag je je als een echte makamba (Papiaments voor een witte Nederlander die discrimineert)….Het komt omdat ik een buitenlander ben.
Martijn: Dat heeft er niets mee te maken. Jij wil dat ik je verdedig om iets wat verkeerd is. Dat ik je verdedig nadat jij dat meisje een blauw oog geslagen had. Jij bent echt gek! Zeg op nou, waarom sloeg je haar?
Nurten: Stop. Kop dicht Martijn, je bent m’n vader niet.
Martijn: Godzijdank. Je zou heel anders zijn als je een vader als mij had. Zolang je hier in Italië bent, ben ik verantwoordelijk voor je. Van nou af aan mag je het terrein niet meer af. En je noemt me geen makamba meer.
Nurten: En wie gaat me tegenhouden? Jij? Martijn jongen, zit niet met mij te fucken. Teringlijer die je bent. Ik neem je te grazen waar iedereen in deze kamer bij is…

Martijn wordt woedend. Met zijn blauwe ogen opengesperd loopt hij toe op Nurten, die hem recht in de ogen kijkt. Zij is klaar om te vechten. Hij is klaar om te vechten. Ik moet ingrijpen. Waar ben ik in terechtgekomen? Terwijl een deel van me de spanning probeert te verminderen, staart een ander deel van me naar de wolken die zich niets aantrekken van ons tumult.

Ik ben in Zuid Italië, die hybride plaats die Europa, Afrika en Azië met elkaar verbindt, waar de zon altijd schijnt. Of ze het nou wilden of niet, de zon trof de Italianen hier met haar felste stralen. Of wij het wilden of niet, de zon van de multi-culturaliteit trof ons met haar felste stralen van onenigheid en bracht ons bij elkaar door strijd. Wij, de multiculturele Nederlanders, vormden een eenheid die weigerde op een definitieve wijze gedefinieerd te worden. Was dit niet de optimale definitie van onze multiculturele samenleving: een eenheid die weigert op een definitieve wijze gedefinieerd te worden? We waren veel verschillende dingen en herkenden onze overeenkomsten pas toen we ons gingen vergelijken met buitenstaanders, en de invloed van onze muticulturele zon herkenden. Nurten beschuldigde Martijn ervan partij te kiezen voor een buitenstaander boven haar: een Nederlands persoon zoals hij. Martijn’s tegenwerping dat zij anders zou zijn als ze een vader zoals hij had gehad, stond symbool voor zijn positieve erkenning van het feit dat culturele en biologische menging aan de orde van de dag was. Interessant was ook dat hij weigerde makamba genoemd te worden, een beledigende term voor witte Nederlanders die discrimineren. Okay, hij was een autochtone Nederlander maar hij was geen makamba. In de hitte van hun ruzie, wilde hij duidelijk maken dat hij niet als conservatieve autochtoon geïdentificeerd wilde worden. Read more

Bookmark and Share

Intercultureel intermezzo

Bij ons op de trap blijft de vermenging der culturen beperkt tot een incidentele vermenging van etensgeuren, bij zomerse hitte af en toe aangevuld met een vermenging van verschillende muziekstijlen uit open ramen. Toch lijkt ons trappenhuis (sociale huurwoningen) een toonbeeld van het ideale samenleven in multicultureel Nederland. Dat wil zeggen van alles door elkaar en met weinig wanklanken. De bovenste verdieping bestaat uit drie HAT-eenheden. Op nummer 17 woont Sandra met haar zoontje. Zij heeft een Surinaamse achtergrond. Daarnaast woont K. Said, zijn achtergrond is Palestijns (het is ondoenlijk om verschillen in culturele achtergrond anders dan in etnische termen aan te duiden, merk ik). Daarnaast, op nummer 21, woonde tot voor kort een jong stel met een baby’tje. Door het schrift op een adresboekje dat een keer op de trap was blijven liggen kwamen we erachter dat ze uit Georgië kwamen. Ze kregen soms bezoek van vier Oosteuropese mannen in het zwart, door ons wel ‘de Russische maffia’ genoemd. Mogelijk een goede inschatting, want opeens waren ‘de Georgiërs’ verhuisd; hun brievenbus was opengebroken en er waren verwensingen op hun deur geklad.

Onder Sandra, op nummer 13, wonen wij: een Nederlands gezin dat helemaal aan de ‘EU-standaard’ lijkt te voldoen: jongen, meisje, man, vrouw. Wij gaan soms onvoorzichtig te werk bij het watergeven aan de balkonplanten, waarbij we soms de was van één-hoog, twee-hoog en/of de begane grond bespatten. Peter en ik weten dat de buren op de begane grond links (nummer 1), de Indische Esther en Tommy met hun tienerdochter Meysa, denken dat alleen ‘Turken’, in casu hun bovenburen één-hoog, tot zoiets in staat zijn. Dit weten wij van nummer 3, aan de rechterkant van de trap, Dorien en Edward (zij Nederlands, hij Brits). Zij delen in een aantal opzichten (wasmachine, koken) het huishouden met Lodewijk, de ex van Dorien die een etage hoger woont, en zijn zo goede vertegenwoordigers van de jaren-zestig generatie. Dorien, Edward en Lodewijk zijn behalve onze benedenburen ook onze vrienden. We kennen ze al van voor de oplevering van het trappenhuis, van toen we nog samen in het actiewezen zaten.

Boven Lodewijk woont Wim (Nederlands), een verlegen dertiger waarvan vooral opvalt dat hij meteen alle sloten van zijn voordeur dichtdraait zodra hij die achter zich heeft dichtgetrokken. Het moet Wim wel zijn die af en toe de gang verlevendigt met een flinke plant en die drie jaar later verdroogd weer weghaalt. Tot slot woont boven Wim, en daarmee naast ons, mevrouw Tuin. Omdat zij de hele week werkt, kookt zij vooral op zaterdag heel uitgebreid, waar zij al vroeg mee begint. Bij ons ruikt zaterdagochtend naar Surinaamse trasi, een prettige sensatie.

Behalve etensgeuren dringt er bij ons op het trappenhuis dus weinig vanuit de ene persoonlijke levenssfeer bij de andere binnen. Misschien gaat het juist daarom zo goed, zoals moge blijken uit de enige onderbreking van de rust op onze trap tot nog toe: het kortstondig verblijf van Pakistaanse onderburen op nummer 9. Een gezin met vier kinderen, allemaal jongens, tieners, behalve Ali van vijf. Via een asielzoekersinstantie konden ze tijdelijk terecht in het appartement, dat op de nominatie stond om door de woningbouwvereniging te worden verkocht. Met de vader, Azhar, en de jongens hadden we wel contact. Peter hielp met de verwarming en het aansluiten van lampen. De moeder liet zich niet zien.
Read more

Bookmark and Share

Een smeltkroes in het verpleeghuis

Als je op reis gaat is in het begin alles nieuw, je verbaast je over van alles en hebt vragen als waarom is dit zo of waarom doen ze dat en hoe komt dat?

Ik ben vaker op vakantie geweest. Naar verre oorden zoals Oeganda, Kenia, Indonesië, Amerika en China, maar ik bezocht ook de Nederlandse dorpen en steden. Door te reizen wordt idealiter onze nieuwsgierigheid aangewakkerd wat kan leiden tot persoonlijk groei en ‘anders’ in het leven staan. Wie reist bekijkt zijn eigen samenleving met andere ogen. Door te reizen kun je vergelijken en volgens de Engelse filosoof Hume is vergelijking de bron van kennis.

Hierdoor zou je kunnen stellen dat ik al bezig was met antropologie (de studie van de mens) voordat ik daadwerkelijk aan deze studie begon aan de Universiteit van Amsterdam. Door mijn reizen buiten Nederland heb ik de culturele eigenaardigheden van Nederland steeds kunnen relativeren. Wij doen het zo, en zij doen het zo.

Zoals elke goede antropoloog betaamt begon ik dus ook mijn samenleving als vreemd te ervaren. Ik werd wat de Duitse filosoof Simmel noemt een ‘stranger in the city’. Het is met deze blik van een vreemdeling dat ik opnieuw begon te kijken naar de verzorgingstehuizen in Nederland.

Voor mijn werk als docent aan de Hoge School Inholland te Amsterdam bezoek ik regelmatig verpleeghuizen waar over het algemeen oudere mensen opgenomen worden die, doordat ze psychisch en/of lichamelijk zo ziek zijn, niet meer zelfstandig kunnen leven en voortdurende zorg nodig hebben. Het viel mij op dat juist in de verpleeghuizen veel gekleurd personeel werkzaam is. Het is een bijzonder gezicht om gekleurde, hoofdzakelijk vrouwelijke, verzorgsters te zien tussen de vooral witte ouderen. Bijzonder, niet omwille van het kleurverschil, maar omdat het dominante vertoog in de Nederlandse samenleving is dat wit en zwart niet samen gaan. Honderd en één vragen dwarrelden door mijn hoofd: Waarom gaan die twee eigenlijk niet samen? En wat hebben de bewoners en verzorgsters dan wel samen? Wat kunnen ze van elkaar leren of wat zullen zij daarover uitwisselen en/of overnemen? Praat men onderling over cultuur en hoe handelt men dan? En wat kunnen wij leren van deze verzorgingshuizen?

Al de bovengenoemde vragen en nog veel meer heb ik kunnen beantwoorden tijdens mijn veldonderzoek, verricht in vijf verpleeghuizen waarvan vier in Amsterdam en één in Limburg.[ii] Ik wilde het leven en de culturele diversiteit in het verpleeghuis juist zien, proeven, horen, beluisteren, betasten en zelfs ruiken. Mijn methode was een vrij simpele namelijk ‘when in Rome do as the Romans do’ of te wel ‘s lands wijs, ‘s lands eer, en maakte dat ik de gewoontes en gebruiken van het verpleeghuis leerde kennen. Op vier onderzoekslocaties heb ik mij, net als mijn collega’s, in een wit uniform gestoken. Ik was dus net als zij een verzorgster. Bij de vijfde onderzoekslocatie, een kleinschalige woonproject voor oudere demente bejaarden, werd er in gewone kleren gewerkt.

Makkelijk zou je denken toch, uiteindelijk denken de meeste mensen in ons land dat verzorgen eenvoudig en ongeschoold werk is dat zij zondermeer zouden aankunnen. Niet dus. Ondanks dat ik vroeger zelf verpleegkundige geweest ben, kon ik natuurlijk als verzorgster niet tippen aan de echten! Verzorgen is een vak, een specialisme dat je leert door het te doen. Verzorgsters moeten empathie kunnen tonen en moeten kunnen opbrengen om zich te kunnen inleven in het lichaam en de persoonlijkheid van hulpbehoevende ouderen. Ik ging meewerken op de afdelingen in de vorm van het assisteren van de verzorgsters en helpenden. Dat hield in dat ik samen met hen de dagelijkse zorg aan de bewoners gaf zoals wassen en aankleden, helpen bij het naar de wc brengen, eten geven, een wandeling maken en het wegbrengen naar uitjes. Soms kon die zorg complex worden, bijvoorbeeld als pijnlijke wonden verbonden en verschoond moeten worden. Of aanwezig zijn bij agressie van dementerende bewoners of assisteren bij het overlijden. Naast het meewerken bij de zorg ‘aan het bed’ ging ik ook regelmatig naar de huiskamer om interacties tussen bewoners en verzorgers te observeren. Ik hielp daar bij het eten en drinken geven, maakte praatjes met bewoners, hun bezoekers, de keukenassistentes en de verzorgsters. Ik was tevens aanwezig bij de besprekingen zoals de ‘overdracht’ waar de verzorgsters hun werk overdragen van de ene dienst aan de andere.
Read more

Bookmark and Share
image_pdfimage_print

  • About

    Rozenberg Quarterly aims to be a platform for academics, scientists, journalists, authors and artists, in order to offer background information and scholarly reflections that contribute to mutual understanding and dialogue in a seemingly divided world. By offering this platform, the Quarterly wants to be part of the public debate because we believe mutual understanding and the acceptance of diversity are vital conditions for universal progress. Read more...
  • Support

    Rozenberg Quarterly does not receive subsidies or grants of any kind, which is why your financial support in maintaining, expanding and keeping the site running is always welcome. You may donate any amount you wish and all donations go toward maintaining and expanding this website.

    10 euro donation:

    20 euro donation:

    Or donate any amount you like:

    Or:
    ABN AMRO Bank
    Rozenberg Publishers
    IBAN NL65 ABNA 0566 4783 23
    BIC ABNANL2A
    reference: Rozenberg Quarterly

    If you have any questions or would like more information, please see our About page or contact us: info@rozenbergquarterly.com
  • Follow us on Facebook & X & BlueSky

  • Archives