Typisch Rotterdams zoals ze daar het beleid in de sociale sector weer eens stevig op de schop nemen. Deze keer om plaats te maken voor Welzijn Nieuwe Stijl. Platform 31 wijst in het rapport Het belang van slow social work op de tandeloosheid van de opeenvolgende beleidswisselingen in het sociaal domein. En ziet veel meer in een organische verandering met een bescheiden rol voor professionals. Samenlevingsopbouw nieuwe stijl, slow social work op zijn Rotterdams.
Werkelijk elke gemeente in ons land worstelt er mee: de transitie, en de transformatie voor wie hogere ambities heeft met het sociaal domein. Het is work in progress, niemand kan voorzien hoe deze omslag in zorg en welzijn precies zal uitpakken. Wel lopen er diverse onderzoeken, evaluaties, enquêtes en worden er statistische gegevens verzameld. Vaak zijn het dagkoersen, cijfers die nog weinig houvast bieden en bespiegelingen die in het gunstigste geval te bestempelen zijn als educated guesses. Dan zijn er nog de succesverhalen, best practices en handzame lijstjes met tips die instant succes in het vooruitzicht stellen. Wat in veel publicaties onvoldoende tot zijn recht komt is de gelaagdheid van de materie, in het bijzonder de dilemma’s en tegenstrijdigheden die gepaard gaan met zo’n omslag. Het is lastig om deze complexiteit op een toegankelijke manier uiteen te zetten.
De publicatie Het belang van slow social work van Platform31 is een mooi tijdsdocument over het Rotterdamse welzijnswerk waar het roer voor de zoveelste keer om moet. De auteurs Radboud Engbersen en Tineke Lupi doken in beleidsrapporten, spraken over een langere periode met bestuurders, ambtenaren, professionals en vrijwilligers. Ze keken ter plekke en spraken met direct betrokkenen. Hun keuze om buurthuizen en religieuze gemeenschappen onder de loep te nemen, is een gouden greep. Daar leggen ze de Achilleshiel van het welzijnswerk bloot, en sprokkelen er de bouwstenen voor een andere benadering: het slow social work.
Retorische beleidstaal
Rotterdam heeft een traditie hoog te houden als het gaat over sociale uitvindingen: Duimdrop, Opzoomeren, Mensen maken de stad, Perron Nul, de inzet van mariniers, het Kwaliteitspanel, de APK-projectgarage, Topscore, om zo maar eens wat voorbeelden te noemen. Een kwart eeuw geleden werd de spraakmakende Rotterdamse versie van sociaal vernieuwen zelfs tot kabinetsbeleid verheven. Engbersen en Lupi volgen het beleidsspoor van de afgelopen 25 jaar en lichten er een rode draad uit die ondanks alle wisselingen in het beleid, steeds weer de kop op steekt: de rol van de burger als gangmaker voor sociale veranderingen. De jongste beleidsrapporten, – met termen als eigen kracht, zelfredzaamheid, burgerkracht en zelforganisatie -, wijzen opnieuw in die richting. En ook uit dit rapport blijkt dat het een hardnekkige kwestie is om de regie echt in handen te leggen van burgers. De auteurs concluderen : ‘…dat de veranderingen in het welzijnswerk zich vooral op institutioneel niveau tussen de overheid en welzijnsinstellingen afspelen.’ Saillant is dat bestuurders en ambtenaren de mentaliteit van de burgers en het gebrek aan kennis van het beleid, als oorzaken aanwijzen waarom de beleidsvoornemens maar niet aarden. En de burgers die wel actief worden, krijgen het verwijt dat ze zich alleen inzetten voor de eigen groep, in plaats van de buurt in zijn geheel. Zoveel wantrouwen jegens de eigen burgers zegt wel iets over het retorisch gehalte van hun beleidsnota’s.
Nieuwe sociale dynamiek
Het beeld van de beleidsmakers in de Maasstad dat na het lezen van dit rapport blijft hangen, is een bovenlaag van bestuurders, ambtenaren en instanties die het vooral druk hebben met elkaar. En voorbij gaan aan groepen die zich anders organiseren. Het ontbreekt ze aan feeling met circuits waar mensen elkaar op een meer informele manier ontmoeten. Achtereenvolgende beleidsombuigingen hebben onvoldoende geleid tot nieuwe verbindingen in het sociaal weefsel van de stad. Engbersen en Lupi zijn op zoek gegaan naar voorbeelden in het sociaal domein waar sprake is van nieuwe sociale dynamiek en de burger wel regie heeft gekregen. Ze komen uit bij plekken die mensen letterlijk en figuurlijk onderdak bieden: buurthuizen of wijkcentra en bij religieuze organisaties.. Buurthuizen, tot voor kort iconen van meer dan een eeuw welzijnswerk, zijn de afgelopen jaren aan de lopende band gesloten. Gemeenten zien het behoud van deze ontmoetingsplekken steeds minder als een taak van de lokale overheid. In Rotterdam is dat niet anders. In het kader van welzijn nieuwe stijl worden hier pogingen gedaan om bestuur en beheer van gemeenschapsaccommodaties over te dragen aan buurtbewoners. Het idee hierachter is dat ze dan beter aansluiten bij de behoeftes in een wijk. Platform31 nam polshoogte bij een zestal locaties in drie stadsdelen ten zuiden van de Maas: Hoogvliet, Charlois en IJsselmonde. De keuze voor kerken en religieuze organisaties heeft vooral te maken met hun maatschappelijke rol. Engbersen en Luppi zoeken antwoord op de vraag waarom religieuze organisaties er beter dan het welzijnswerk in slagen om op een daadkrachtige manier vrijwilligers te betrekken bij hun activiteiten voor kwetsbare groepen.
Informeel en solidair
De kerken hebben de laatste decennia te maken gehad met leegloop en vergrijzing. Ook hun rol veranderde. Door de voorzieningen van de verzorgingsstaat raakten de diaconale taken van de kerk op de achtergrond. Nu er ingrijpend wordt bezuinigd op sociale voorzieningen kijkt men met een schuin oog naar de kerken. De onderzoekers van Platform31 zien dat de kerken op hun beurt wel degelijk inspelen op deze veranderingen. Ze noemen de betrokkenheid van kerken bij voedselbanken, vrouwenopvang, hulp aan migranten en
vluchtelingen en de openstelling voor kwetsbare groepen in de wijk. Ook het religieuze landschap verandert, er is een toename van moskeeën en migrantenkerken met een nieuw en vaak ook jong publiek. De onderzoekers schrijven met waardering over de manier waarop kerken vrijwilligers aan zich weten te binden. En hoe een kerkelijk gelieerde organisatie als House of Hope kwetsbare groepen bereikt waar welzijnsorganisaties niet mee in contact komen. Toch reageren de religieuze organisaties terughoudend op de vraag of ze op sociaal terrein een grotere rol willen spelen. Ze zijn niet van plan om zomaar taken over te nemen die de overheid over de schutting kiepert. En staan er op hun eigen agenda te kunnen bepalen. Religieuze organisaties praten hier met elkaar over. Opmerkelijk genoeg zijn er weinig contacten met het welzijnswerk en lijkt er zelfs sprake van enige animositeit. De overheid is wel in beeld als gesprekspartner. En dan blijkt dat die twee op een aantal wezenlijke punt van elkaar verschillen. Onder meer over de vrijwilligheid van deelname en de solidaire houding van de kerk. Juist het vrijwillige en egalitaire karakter is kenmerkend voor veel kerkelijk welzijnswerk. Evenals de informaliteit en de bescheiden rol van professionals in de organisatie. Geloofsgemeenschappen kennen gradaties van professionaliteit; er zijn tijdelijk vrijgestelden, zzp-er, maar ook deskundigen en specialisten actief. Het autonome karakter van het kerkelijk werk laat zich niet eenvoudig mennen door een regisserende overheid.
Welzijn voor de doorsnee
Het sterk geprofessionaliseerde welzijnswerk en de beleidsmakers in het rapport omarmen Welzijn Nieuwe Stijl. Ze zijn bondgenoten in hun streven om de buurthuizen weer in handen te geven van de bewoners. Engbersen en Lupi schetsen buurthuizen waar zo’n overdracht in gang gezet is. Ze geven een typering van de accommodaties, hun ligging, de activiteiten, en volgen de route naar verzelfstandiging. Die verschilt nogal per buurthuis; in de mate van zelfstandigheid, in het beheer, het bestuur en de ondersteuning die geboden wordt. Veel is nog in ontwikkeling, wie de impressies leest, krijgt de indruk dat de partijen in dit stadium ook niet het achterste van hun tong zien. Bij het lezen van de casuïstiek ontstaat gaandeweg het beeld dat gemeente en welzijnsprofessionals de vermoorde onschuld spelen. Ze plaatsen goedwillende burgers, vrijwilligers, voor een onmogelijke opdracht. Als volledig gecertificeerde garagehouders die met een stalen gezicht een auto van de hand doen, waarvan de welzijnsprofessionals weten dat die hooguit de eerstvolgende APK haalt. Van een zorgvuldige overdracht valt in het rapport weinig te bespeuren. Welzijnsorganisaties hebben bij de aanbestedingen ingezet op kortdurende trajecten, afgestemd op doorsnee problematieken in de wijken. Lastige onderdelen, zoals buurthuizen in arme en problematische delen van de stad, moeten het doen met hand- en spandiensten. Hier geen mariniers die in de frontlinie die kastanjes uit het vuur halen voor besturen die uit vrijwilligers bestaan. Laat staan dat er hulptroepen ingezet worden die burgerinitiatieven terzijde staan om incourante buurthuizen nieuw leven in te blazen. Of er deskundigen bij te halen in facility management die mee te denken over beheer en exploitatie, programmeurs en horecaspecialisten of adviseurs op het gebied van interieur en design voor een facelift, financieel adviseurs die helpen deugdelijke projectplannen en business cases op te stellen.
De ijkpunten van Welzijn Nieuwe Stijl, zelfredzaamheid en vraaggericht werken, staan niet ter discussie bij de verschillende welzijnspartijen die Engbersen en Lupi hebben gesproken. Ook de forse bezuinigingen en het systeem van aanbestedingen krijgen bijval in die kringen. Al net zo eensluidend wordt er geoordeeld over het succes van deze nieuwe aanpak; die helpt volgens de respondenten veel kwetsbare bewoners beter dan het oude aanbod. Dit optimistische beeld is opmerkelijk te noemen, te meer omdat het welzijnswerk volgens de auteurs met hun korte trajecten slechts tijdelijk hulp bieden. En tekort schieten als mensen met complexe problemen aankloppen. Dan is er meer voor nodig dan buurtmakelaar of participatiecoach die tijdelijk wordt ingezet. Alle deelgemeenten organiseren inmiddels aanvullende, langdurige projecten voor die doelgroep. Daarmee bijt het probleem zich in zijn eigen staart. De onderzoekers stellen terecht vast dat hiermee een tweespalt dreigt te ontstaan in het welzijnswerk. Als uitweg uit deze impasse introduceren ze een nieuw recept, het slow social work.
De ingrediënten daarvan destilleren ze uit succesvolle onderdelen van kerkelijk welzijnswerk en religieuze communities. En uit buurthuizen waar burgers er wel in slagen hun accommodatie zelf te runnen. Slow social work moet resulteren in een aanpak die wel aanslaat. Want daar zijn ze inmiddels resistent voor de hulp die de welzijnswerker nieuwe stijl voor ogen staat. Het profiel dat ze schetsen van de slow social welzijnswerker heeft veel weg van de buurtopbouwwerker en het eerdere opbouwwerk in bijzondere situaties. Maar dit zijn termen die gemeden worden vanwege hun beladen geschiedenis in het Rotterdamse. Wat pleit voor de term slow is de verwijzing naar een bredere maatschappelijke beweging die geënt is op duurzaamheid, bottom-up initiatieven en communities van gelijkgestemden die elkaar vinden op gedeelde interesses. Het gaat hier om een maatschappelijke beweging vanburgers die zich als direct belanghebbenden inzetten voor een publiek belang. In een subtiel samenspel met deskundigen die in een dienende rol hieraan bijdragen. Nadeel, in ieder geval voor de overheid en het professionele welzijnswerk, is dat zo’n organische benadering van onderop zich niet of nauwelijks van bovenaf laat plannen. Daar is tijd en aandacht voor nodig en bewoners die zich gesteund weten door trekkers, experts, maar ook door de overheid en het welzijnswerk. Rotterdam heeft met De Leeszaal Rotterdam West het ultieme bewijs in huis dat een dergelijke benadering tot onverwachte verrassingen kan leiden.
Voor meer informatie:
Over het rapport Het belang van slow social work: http://www.platform31.nl/het-belang-van-slow-social-work
Over Leeszaal Rotterdam West: http://www.leeszaalrotterdamwest.nl/over-de-leeszaal
En de publicatie over het ontstaan van dit burgerinitiatief: http://www.trancity.nl/publicaties/leeszaal.html
.